De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 25 december pagina 1

25 december 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1122 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD VOOE NEDEKLAN Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail > 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12l/is Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajjücines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 25 December. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Aunouccs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KüDOLI' MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O C D FAN VEBBE EN VAN NABIJ: Ons handelsrecht, door 3. A. Levy. (I.) Het Revisie-ontwerp. Het land der gastvrijheid. President Mac Kinley's boodschap. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Een bureau voor sociale adviezen. Boekaankondiging, door G. V. TOONEEL EN MUZIEK: Ingezonden. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KDNST EN LETTFBEN: De heer de Stuers als referendaris volgens de heer Hofstede de Groot. Kunstnijverheid, door K. W. P. Jr. Bembrandt. Uittreksel uit den catalogus of naam lijst van schilderyen van Hoet ea Terwest en, door E. C. Bahms, met aanteekeningen van Flngi van Aspermont. (III) Professor H. W. Vogel f Gustave Kahn, door P. Erens. Met Verlof, door Thérèse Hoven, beoordeeld door v. H. Taalznivering (ingezonden), door Dr. H. J Betz. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Mr. W. G. P. van Sorgen en Het Nederlandsch Tooneel, door Mr. J. E. Banck. Signalementen uit den Utrechtschen Gemeenteraad, door Jan van 't Sticht. FEUILLETON: Het draaiorgel, naar het Fransch van Francois Coppée. BECLAMES. VOOB DAMES: Kerstavond, door Catharina Alberdingk Th{jm. Engelsen tafeldienen. Allerlei, door E-e. Boekbeoordeeling, door Cath. Alb. Thym. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. PEN EN POTLOODKB ASSEN. ADVEBTENTIEN. e MiiiiiiHimiiimliMiiiiimi Ons handelsrecht. In het 'Voorloopig Verslag omtrent hoofdstuk IV (Justitie) der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1899, leest men: In de Memorie van Antwoord op het ten Torigen jare omtrent dit hoofdstuk der be grooting uitgebracht Voorloopig Verslag, heeft 3e Regeering eene ernstige overweging toege zegd, van het in dat Verslag bedoelde adres der Kamers van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, houdende verzoek tot herziening van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel. Men vroeg, tot welke resultaten deze overweging heeft geleid en of wellicht de instel. ling van eene Staatscommissie tot herziening dezer materie mag worden verwacht. Hoewel ten volle erkennende, dat het be doelde Tweede Boek behoort tot de best geslaagde gedeelten der wetgeving van 1838, meende men er nog eens met klem op te moeten wijzen, dat door de geheel veranderde eischen, welke thans de scheepvaart stelt, rele bepalingen onpractisch zijn geworden en als verouderd moeten worden beschouwd, aoodat algeheele herziening niet langer mag vorden uitgesteld. i'en vorigen jare heeft de Regeering in de Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk IV der begrooting medegedeeld, overtuigd te zijn van de urgentie eener betere wettelijke regeling der i.aamlooze vennootschappen. Men meende, dat de ervaringen in de laatste maanden hier te lande opgedaan, op nieuw , hebben bewezen, dat met deze regeling niet langer mag worden gewacLt en hoopte, dat de Regeering haar zou willen ter hand uemen. Daarbij zouden dan middelen moeten worden gevonden om aan de aandeelhouders meer waarborgen te verschaffen tegen slecht beheer van directeuren en onvoldoend toeziclit vau commissarissen, wien de wetgever moge doen gevoelen, dat tegenover het recht op taatièmes staat de verplichting om scherp en onafge broken op den goeden gaag van zaken toeziclit te houden." Men moet van den zin voor humor ten eeneumale ontbloot zijn, om ongevoelig te wezen voor de vis comica dezer opmer kingen. Wij hebben een Staatscommissie, die volijverig arbeidt aan de «herziening van het Burgerlijk Wetboek", van welke herziening het meer dan waarschijnlijk is, dat niet n van het thans levend geslacht haar zien zal. Wij hadden eene Staats commissie tot herziening onzer handelswet, die van haar mandaat ontheven wenschte te worden, naardien zij verdeeld was over de vraag of wij wel eene handelswet behoeven. Inmiddels en in afwachting van het antwoord, liggen de vruchten vau haren arbeid rustig in de Archieven te dommelen. Alzoo, over de beide deelen onzer bur gerlijke wetgeving, heeft eene Staatscom missie gewaakt, gewroet, geploegd, gezaaid maar gemaaid zoo goed als niets. Des ondanks, vraagt men opnieuw om eene Staatscommissie tot herziening van het Zeer" it. Men wil het Actiënrecht door de geering aanhangig gemaakt zien, ?r...:<? inoreert diep het ontwerp op de j> '.?'!? >ze vennootschap o. a. juist door d- * tscommissie ingediend, vermoedelijk om ?-..-. ontwerp in zijne diepe sluimering //ir-i ; storen. En het fraaiste is, dat in iKÉeii'ae Voorloopig Verslag dezelfde * ..K-R' zich beklaagt over »gemis aan (j'i?!u-'e) resultaten" van den arbeid der burgerlijke Staatscommissie. Derhalve, als db tesviltaten er zijn, doet men alsof ze er niet waren. Zijn ze er echter niet, dan lamenteert men. Wie dit alles niet vermakelijk vindt, aan dien is de lezing onzer Staatsstukken niet besteed. Zooveel over den vorm, waarin de aan drang is gekleed. Maar nu, die aandrang zelf. Zou men niet meenen, dat, mits zee recht en actiënrecht (en dit laatste op de in het Voorloopig Verslag aangewezen punten) in orde zijn, er aan ons handelsrecht niets meer hapert? Welnu, ik neem de vrijheid te beweren, dat niet n onder deel onzer handelswet beantwoordt aan de eischen der tegenwoordige wetenschap; dat niet n der handelsrechtelijke leer stukken in onze handelswet tot zijn recht komt; dat ons verkeersleven, zooals het treilt en zeilt, met kracht en macht, met kunst en vliegwerk, door interpretatie en rechtspraak, in overeenstemming moet worden gebracht met eene 6f onvolledige, of onjuiste, of weerbarstige wet; dat in n woord, onze handelswet in hoofd en ledematen hervorming eischt. Om deze mijne meening te staven, is er niet meer noodig dan eene summiere ver wijzing naar de jongste duitsche codificatie. Het algemeen duitsch handelswetboek, na '70 Rijkswet, en slechts op n punt het actiënrecht bij de wet van 18 Juli 1884 herzien, heeft schitterend de vuurproef der practijk doorstaan. Intusschen heeft het duitsche rijk zijne eenheid ook voor het burgerlijk recht aanschouwe lijk voor oogen willen stellen. Een burger lijk wetboek kwam, na herhaalde lezing, tot stand, en wordt op l Januari 1900 ingevoerd. Dit wetboek, op de taak des han delswetgevers anticipeerende, liet ruimte voor de handelsopvatting, daarbij waar mogelijk en noodig zich aansluitend. Die stelling maakte eene ietwat gewijzigde ver houding van handelseodificatie en wette lijk burgerlijk recht noodzakelijk. De han delswet was niet verouderd, maar de andere tak van denzelfden stam het burger lijk recht had eene verjongingskuur ondergaan. Reden genoeg voor de duitsche voortvarendheid om het handelsreeht ter hand te nemen, en principieel met het burgerlijke op ne leest te schoeien. Hoe ging men daarbij te werk? Men debatteerde in de aangestelde Com missie niet zoo heel lang, weeklaagde nog minder, maar volgde den eenigen weg om iets gedaan te krijgen: men toog aan den arbeid. Staatslieden en Commissieleden bij onze naburen zijn blijkbaar van meening: daar is niets verricht, zoolang er iets te doen overblijft. Hoe arbeidde men? Men ontwierp niet een lappendeken, niet lukraak een fragment, niet een leerstuk hier, een titel daar, een wetsvoorschrift elders, alles op goed geluk af', of het passen wilde in het geheel. Men ontwierp verstomd staat men over zooveel stout moedigheid een volledig ontwerp. En hoe gedroeg men zich by' die onge hoord vermetele poging om ne zaak uit n stuk te regelen? Men hoorde belanghebbenden lij en na en over den arbeid der commissie. Belang hebbenden, deze omschrijving dient ge nomen in des woords meest strikten 'tin. Men versmaadde niet het licht, dat tot zelfs door handelsbedienden en handels agenten kon worden aangebracht. Ja, wél verbazend! men hoorde hen niet alleen, maar volgde hen tevens. Luisteren wij slechts Baar de Mem. van Toel. op het Ontwerp: »Het ontwerp is »vóór zijne definitieve vaststelling aan eene «beraadslaging met vertegenwoordigers van «den handel en de industrie, met reehts«kundigen van aanzien en met vertegen«woordigers van den landbouw onderworpen «geworden. Tot het geven van advies «nopens de voorschriften over de handels»bedienden en de handelsagenten waren »mede personen, tot deze beroepskringen «behoorende, uitgenoodigd. Met de bij de «beraadslagingen geuite wenschen en wen»ken is in grooten omvang rekening ge«houden" (Eiitwurf eines Handelsgesetzbuchs mit Ausschluss des Seehandels rechts, nebst Deuksehrift. Amtliche Ausgabe, Berliii 1890, blz. 5.) (Slot volgt.) J. A. LICVY. Nederland zich voort te bewegen. Dit heeft menig woord van afkeuring uitgelokt. Een der gevolgen van deze willekeur, door da regeering in de plaats van het wettelijk voorschrift gesteld, is geweest, dat in Limburg de tolhouders eenige schade hebben geleden, daar in die provincie auto mobielen ook tot de vervoermiddelen behooren, die tolplichtig zijn. En tot ver goeding dier schade, heeft de minister dezen benadeelden vrijheid gegeven, het bedrag van het hun onthouden tolgeld van de pachtsom af te tiekken, zoodat het Rijk die gelden zou missen. De heer De Ras, heeft o.i. terecht deze regeling der zaak veroordeeld, doch in bewoordingen,die onnoodig kwetsend waren voor den heer Pierson. Het kamerlid gaf' n.l. te verstaan, dat de Minister, die voor uitstrevend wil zijn, conservatief is ten opzichte van zijn eigen zak. Deze pijl, of liever deze straatsteen, vloog het doel voorbij. Omtrent de onder stelde behoudszucht van den Minister, zal de heer De Ras wel niet bijzonder ziin ingelicht; misschien is mr. Pierson zelfs een zeer gul man. Dit lag geheel buiten de quaestie, en na een paar dagen van beraad, heeft dan ook het kamerlid deze zijn aantijging teruggenomen. Zijn opmerking echter, dat de Minister het recht miste over de gelden der schat kist te beschikken, ten einde de gevolgen van een fout door hem of zijn departement begaan, weg te nemen, was juist en heeft doel getroffen. De heer Pierson heeft verklaard, dat de Automobielen-club, die ook hier te lande een agentschap heeft, de ?25 den Limburgschen tolgaarders onthouden, nog zal moe ien voldoen; nu aan de schatkist, opdat deze geen schade lijde. Van moeien, anders dan in den zin van behooren, kan hier evenwel geen sprake zijn. De Minister heeft vrijen doortocht verleend, recht op die uitbetaling bestaat dus voor het Rijk niet. Ons dunkt, de zaak ware eerst zuiver geregeld geweest, wanneer de Minister, onder wiens beheer, de fout was begaan, het bedrag van f 25 in de schatkist had gestort; aldus zijn financieele verantwoordelijkheid ten volle erkennende. Immers, niet over de zoo ge ringe som van f 25 loopt de quaestie, maar over het beginsel van financieele verant woordelijkheid ; een beginsel, dat men ook door den gewonen burger zoo gaarne eer ziet bewezen, en een Minister heilig moet zijn. Natuurlijk had de heer Pierson daarna pogingen kunnen aanwenden om van de automobielen-club of den schuldigen per soon aan zijn departement het door hem aan de schatkist voldaan bedrag terug te ontvangen ; altoos indien hij daarop prijs stelde als particulier, als vriend of' als liefhebber van automobielen sport. Thans echter wordt, volgens het door den minister Pierson gesprokene, de zaak geheel anders. De Staat der Nederlanden, verzoekt bij monde van den Minister van Financiën de Parij«she Automobielen-club, vijf en twintig gulden te betalen, wijl genoemde Staat, door zijn ambtenaar zich vergist heeft. Nu leerde de Staat der Nederlanden reeds sinds lang af, zich tegenover Frankrijk hoog te betoonen, maar dat hij zoo'n klein idee van zichzelf zou gekregen hebben,dat hij voor een Fransche Automobielen-club de hand ophoudt, om haar / 25, waarop hij het recht verbeurd heeft, te vragen is het niet wat al te erg? Ons dunkt, had de heer Pierson, met zijn bekende scherp zinnigheid, een oogenblikje langer over de zaak nagedacht, hij zou den Slaat der Nederlanden die rol niet hebben toebedeeld. Het verwondert ons dan ook, dat de kamerleden de klacht, door den heer De Ras geuit, hebben vernomen, zonder een woord te spreken. Wij begrijpen, dat dit zoo geschiedde, omdat het kamerlid den heer Pierson in zijn fatsoen had getast. Maar het fatsoen van den Minixter, op tredende in naam van den Staat der Neder landen, was toch ook iets waard; op dat laatste had de volksvertegenwoordiging alleen te letten. Nog onverklaarbaarder echter is het ons, hoe de heer De Ras, zelfs na vernomen te hebben, dat de Mi nister de Automobielen-club zou aanspreken, kon getuigen, dat hij zijn doel had bereikt al ware het niet orn het beyinsel, maar om de simpele 25 gld. te doen. De Slaat der Nederlanden. De heer De Ras heeft den heer Pierson een paar onaangename woorden toegevoegd. Gelijk men weet, was. tijdens den automo bielen-wedstrijd door Fransche liefhebbers fevoerd, hier te lande te hunnen behoeve et hek van den dam. De tolboomen mochten de wegen niet afsluiten, en er werd gerend met de niet geheel ongevaarlijke rijtuigen, als bestonden er geen bepalingen omtrent de snelheid, waarmee het geoor loofd is langs de straat en grintwegen in i Het Revisie-ontwerp. i i Toen de heer Braakensiek verleden week een plaat teekende, met het onderschrift: i ! Harte en Hartojrh; Ileereri! wanneer nu ons j Wetje? Er zitten drie menschcn, misschien j onschuldig, in de gevangenis!.... | Koor van Kamerleden: Ja, ja! dat komt wel j terecht! ' toonde hij de Kamer goed te kennen. : Immers het had maar weinig gescheeld, i of' het onderzoek in de afdeelingen van ' het ontwerpje-Harte c.s. was tot na het kerstreces d. i. tot Febr. aanstaande verschoven. Dit beteekent, dat de zaak gebr. Hoogerhuis, nog minstens een paar maanden langer aan revisie onttrokken zou zijn, en dat drietal, indien het on schuldig is, dan nog een paar maanden langer op herstel van het ondergaan on recht zou moeten wachten. j Wat eenige verwondering zal wekken, is, dat onder hen, die in deze nog wel een paar maanden geduld wilden oefenen, zich de heer Mackay bevond ; een ernstig man, bekwaam jurist, van wien men niet zal durven aannemen, dat hij behoort tot hen, wien het om 'teven is, of drie menschen, die reeds een paar jaren misschien on schuldig in de gevangenis zuchten, daar nog eei.igen tijd langer in _ blijven ver toeven, dan strikt noodig is. De heer Mackay was blijkbaar van meening, dat het onderzoek aanstaanden Zaterdag te houden, niet veel zou beteekenen, daar de meeste leden dan afwezig zullen zijn. Hij kent natuurlijk de Kamerleden en weet water van hen te wachten is. In elk geval schijnt hjj het met den heer Braaken siek eens te zijn ... de meeste zullen de revisie de revisie laten en hun biezen pakken. Maar - gesteld dat dit zoo is, en de zestig niet-juristen als n man een goed heenkomen zoeken, dan blijven er toch nog veertig juristen over, en als nu zelfs van die veertig deskundigen eens de helft zich niet zoo bijzonder deskundig gevoelde, om zich onmisbaar te achten bij deze repetitie van een repetitie te assisteeren, zouden dan die twintig nog aan wezige juristen niet in staat zijn dit wetteke van alle kanten te bekijken, na dat het reeds eenmaal onder de microscoip is geweest? Lieve hemel, wanneer iemand als Mackay betwijfelt, of die twintig dat werk zullen afkunnen zoo is de vraag zeker ge oorloofd : Wat is dan toch eigenlijk een jurist ? Zijn menschen van dat studie vak zoo slecht onderlegd, zoo weinig scherpzinnig, wat doet een jurist dan toch wel met zijn hoofd ? Werkt de juridische studie misschien verstompend? En al ware er nu eens geen nieuw afdeelingsonderzoek gehouden zouden die veertig juristen, gevoelende hoe zij geroepen zijn een volmaakt revisie-wetje te helpen for muleeren, ook in de vacantie hun aan dacht niet aan deze zaak hebben gewijd, zich niet hebben ingespannen in 's lands belang, ook tot meerdere glorie vandenooit volprezen Justitia? Nog eens: het is niet aan te nemen dat Mackay zijn juristen niet kent, maar wat moeten wij, leeken, dan wel van hen denken ? Intusschen, gelukkig heeft de heer Drucker, ook een jurist, door zijn krachtig woord de meerderheid weten te bewegen tot het niet-uitstellen van een onderzoek, dat nog noodig heette. Op eenigen spoed met de verdere behandeling mag men dus rekenen. Eenige spoed, zeggen wij, waar de meeste spoed dient gemaakt te worden... daar zitten drie menschen misschien on schuldig in de gevangenis, terwijl de honderd thuis kerstfeest vieren. Het lanfl Ier plvrjjtól De conferentie, ter beraming van mid delen om het »anarchisme-van de daad" te bestrijden, is geëindigd, voor zoover men weet zonder tot veel resultaat te hebben geleid. Inmiddels heeft men in de dagbladen een bericht kunnen lezen, dat voor ons Nederlanders niet zeer vleiend is. »De vertegenwoordigers van Engeland, Belgiëen Zwitserland ter anti anarchis tische conferentie, hebben zich niet willen neerleggen bij hel? voorstel, dat vreemde anarchisten, die een toevluchtsoord inden een of' anderen staat hebben gevonden, op verzoek hunner regeeringen moeten worden uitgeleverd." Hieruit schijnt men te moeten opmaken, dat Nederland zich wel bij zulk een voor stel heeft willen «neerleggen". Dit nu zou voor »het classieke land der gewetens vrijheid" nogal bedenkelijk zijn. Waar Engeland, Zwitserland en Belgi het laatste land zelfs onder een clericaal bestuur begrepen hebben, dat zij de gast vrijheid niet mogen beperken, naar den wensch van buitenlandsche mogendheden, had Nederland onder deze de vrijheidhandhavende landen niet mogen ontbreken. Het schijnt ons inderdaad ongelooflijk, dat Nederland onder een vooruitstrevend kabinet, zijn stem heeft kunnen geven aan een dergelijk voorstel, in strijd met zijn roemrijken naam, als beschermer der gewe tensvrijheid. Een afdoende opheldering op dit punt i& zeker niet overbodig. Presifat Mac KiÉy's looiscliap. In November hebben de verkiezingen voor het nieuwe congres plaats gehad, en in het begin van December is de laatste zitting van het oude congres geopend met eene boodschap van president Mac Kinley. Deze boodschap is in meer dan n opzicht merkwaardig. Allereerst door haren buitengewonen omvang. Volgens de NewYorker S:aatszeüung bevat zij ongeveer 60.000 woorden; zij zou dus, met een flinke letter gezet, een paar nummers van ons Weekblad geheel vullen. Zelfs de grootste Amerikaansche bladen hebben van dit reusachtig document slechts uit treksels gegeven, en wat de telegraaf naar de oude wereld overbracht, was niet meer dan een uiterst bescheiden resumé. Dat de belangrijkheid van deze bood schap evenredig is aan hare woordenrijkheid, zal niemand kunnen beweren. Althans niet in Europa, waar men zeer benieuwd was te vernemen, wat de president, na den oorlog en de gebiedsuitbreiding, zou hebben te zeggen ov^r de nieuwe internationale staatkunde van de groote republiek. Veel wijzer zijn wij niet geworden, nu Mac Kinley gesproken heeft. »M. Mac Kinley"?zoo schreef de Temps eenige weken geleden »a Ie maf que napoléonien, ce dontses comSitriotes ne spnt pas médiocrement fiers. r, ce rnaeque napoléonien recouvre un cerveau a la Louis Philippe, ou, si vous voulez, & la Grévy, singulièrement avUé, circonspect, o'éfiaut des premiers mouvements, des rérolutions subites et surtout des démonstrations a effet.'1 Dat zijn, dunkt ons, voor den presi dent eener groote republiek kostelijke eigenschappen. Maar met alle waardeering van die bijna wantrouwende voorzichtig heid, dubbel geboden nu men in Amerika op zoo velerlei wijze is »warm geloopen,'' hadden wij toch mogen verwachten, iets te vernemen over de doeleinden van Mae Kinley's politiek en over de redenen, welke hem hebben gedrongen om de staatkunde, die door al zijne voorgangers meer dan een eeuw lang met zulke schitterende uitkom sten is toegepast, vaarwel te zeggen en zich te begeven op de avontuurlijke paden eener machtsuttbreidingin vreemde werelddeelen. Voor eenige mededeelingen van dien aard had men gaarne de «proeve eener officieele geschiedenis" van den oorlog met Spanje en van de aanleiding daar toe cadeau gegeven, te meer omdat veel van hetgeen in de boodschap hieromtrent werd verhaald of beweerd voor het over wonnen Spanje uiterst pijnlijk moest wezen. Maar de president heeft nog andere, hoogst belangrijke punten, onbesproken gelaten. De New-Yorkeche correspondent van het Berliner Tageblait wijst op enkele dezer zeer te betreuren lacunes. Waarom geen woord over het sAlgerisme," over het jammerlijk gebrek aan maatregelen tot verzorging en verpleging van het leger ? De president weet toch zeer goed, dat de nieuwe volksvertegenwoordiging zich met deze netelige en beschamende zaak zal moeien bezighouden. Waarom geen woord over het rassen-vraagstuk, dat eene ver hoogde beteekenis verkrijgt, nu door de annexatiën het aantal der «gekleurde" Amerikaansche burgers meer dan verdub beld wordt? Waarom geen woord als antwoord op de avances van den heer Chamberlain, die zooveel liefelijks verkon digde over de zegenrijke samenwerking van alle vertegenwoordigers van het An gelsaksische ras? Of moet het antwoord op die avances wellicht worden gezocht in de mededeeling, dat Amerika zelf den aanleg van het Nicaragua-l*anaal ter hand wil nemen, terwijl toch bij het ClayionBulwer-tractaat van 1850 voor dit en voor elk ander kanaal, dat den Atlantischen Oceaan met de Stille Zuidzee moet ver binden, de uitdrukkelijke medewerking van Engeland voorbehouden is ? Wjj kunnen ons de gemoedstemming der Amerikaansche «imperialisten" best voorstellen, want er ligt, vooral na eene onbetwistbare overwinning, iets zeer verlokkends in het denkbeeld, dat men de macht en de middelen heeft om onder de groote. mogendheden eene eerste rol te spelen. Maar de dubbeltjes quaestie is er óók nog en zal misschien de geestdrift iets doen bekoelen. De gewone begrooting van het departement van oorlog bedroeg in 1897 voor het leger 48,950,207 dollars, voor de vloot 34,501,545 en voor de pen sioenen 141,053,104. Eu voor 1SÜ8 zijn deze bedragen respectievelijk gestegen tot 91,992,000 dollars, 58,823,985 dollars en 147,452,309 dollars. Rekent men de uitga ven voor de Indianen campagnes en voor de renten der oorlogsleeningen mede, dan zijn de gewone militaire uitgaven in het jaar 1898 77,594423 dollars of 21 pCt. honger dan in 1897. En nu moeten nog een dozijn nieuwe pantserschepen worden gebouwd en het staande leger van 25,000 op 100,000 man worden gebracht, dus verviervoudigd worden. Dure glorie l Maar Uncle £>am kan zich die weelde veroorloven. «Niet tegenstaande de vermeerdering der lasten tengevolge van den laatsten oorlog" zegt president Mac Kinley «verheugt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl