Historisch Archief 1877-1940
N'. 1122
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAN
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail > 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12l/is
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajjücines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 25 December.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Aunouccs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KüDOLI' MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I N H O C D
FAN VEBBE EN VAN NABIJ: Ons
handelsrecht, door 3. A. Levy. (I.) Het Revisie-ontwerp.
Het land der gastvrijheid. President Mac Kinley's
boodschap. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Een bureau voor sociale adviezen.
Boekaankondiging, door G. V. TOONEEL EN MUZIEK:
Ingezonden. Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. KDNST EN LETTFBEN: De heer
de Stuers als referendaris volgens de heer Hofstede
de Groot. Kunstnijverheid, door K. W. P. Jr.
Bembrandt. Uittreksel uit den catalogus of naam
lijst van schilderyen van Hoet ea Terwest en, door
E. C. Bahms, met aanteekeningen van Flngi van
Aspermont. (III) Professor H. W. Vogel f
Gustave Kahn, door P. Erens. Met Verlof, door
Thérèse Hoven, beoordeeld door v. H.
Taalznivering (ingezonden), door Dr. H. J Betz.
Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Mr.
W. G. P. van Sorgen en Het Nederlandsch
Tooneel, door Mr. J. E. Banck. Signalementen uit
den Utrechtschen Gemeenteraad, door Jan van
't Sticht. FEUILLETON: Het draaiorgel, naar
het Fransch van Francois Coppée. BECLAMES.
VOOB DAMES: Kerstavond, door Catharina
Alberdingk Th{jm. Engelsen tafeldienen. Allerlei,
door E-e. Boekbeoordeeling, door Cath. Alb.
Thym. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KBONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. PEN
EN POTLOODKB ASSEN. ADVEBTENTIEN.
e
MiiiiiiHimiiimliMiiiiimi
Ons handelsrecht.
In het 'Voorloopig Verslag omtrent
hoofdstuk IV (Justitie) der
Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1899, leest men:
In de Memorie van Antwoord op het ten
Torigen jare omtrent dit hoofdstuk der be
grooting uitgebracht Voorloopig Verslag, heeft
3e Regeering eene ernstige overweging toege
zegd, van het in dat Verslag bedoelde adres
der Kamers van Koophandel en Fabrieken te
Rotterdam, houdende verzoek tot herziening
van het Tweede Boek van het Wetboek van
Koophandel.
Men vroeg, tot welke resultaten deze
overweging heeft geleid en of wellicht de instel.
ling van eene Staatscommissie tot herziening
dezer materie mag worden verwacht.
Hoewel ten volle erkennende, dat het be
doelde Tweede Boek behoort tot de best
geslaagde gedeelten der wetgeving van 1838,
meende men er nog eens met klem op te
moeten wijzen, dat door de geheel veranderde
eischen, welke thans de scheepvaart stelt,
rele bepalingen onpractisch zijn geworden en
als verouderd moeten worden beschouwd,
aoodat algeheele herziening niet langer mag
vorden uitgesteld.
i'en vorigen jare heeft de Regeering in de
Memorie van Antwoord betreffende hoofdstuk
IV der begrooting medegedeeld, overtuigd te
zijn van de urgentie eener betere wettelijke
regeling der i.aamlooze vennootschappen.
Men meende, dat de ervaringen in de laatste
maanden hier te lande opgedaan, op nieuw
, hebben bewezen, dat met deze regeling niet
langer mag worden gewacLt en hoopte, dat
de Regeering haar zou willen ter hand uemen.
Daarbij zouden dan middelen moeten worden
gevonden om aan de aandeelhouders meer
waarborgen te verschaffen tegen slecht beheer
van directeuren en onvoldoend toeziclit vau
commissarissen, wien de wetgever moge doen
gevoelen, dat tegenover het recht op taatièmes
staat de verplichting om scherp en onafge
broken op den goeden gaag van zaken toeziclit
te houden."
Men moet van den zin voor humor ten
eeneumale ontbloot zijn, om ongevoelig te
wezen voor de vis comica dezer opmer
kingen. Wij hebben een Staatscommissie,
die volijverig arbeidt aan de «herziening
van het Burgerlijk Wetboek", van welke
herziening het meer dan waarschijnlijk is,
dat niet n van het thans levend geslacht
haar zien zal. Wij hadden eene Staats
commissie tot herziening onzer handelswet,
die van haar mandaat ontheven wenschte
te worden, naardien zij verdeeld was over
de vraag of wij wel eene handelswet
behoeven. Inmiddels en in afwachting
van het antwoord, liggen de vruchten vau
haren arbeid rustig in de Archieven te
dommelen.
Alzoo, over de beide deelen onzer bur
gerlijke wetgeving, heeft eene Staatscom
missie gewaakt, gewroet, geploegd, gezaaid
maar gemaaid zoo goed als niets. Des
ondanks, vraagt men opnieuw om eene
Staatscommissie tot herziening van het
Zeer" it. Men wil het Actiënrecht door
de geering aanhangig gemaakt zien,
?r...:<? inoreert diep het ontwerp op de
j> '.?'!? >ze vennootschap o. a. juist door
d- * tscommissie ingediend, vermoedelijk
om ?-..-. ontwerp in zijne diepe sluimering
//ir-i ; storen. En het fraaiste is, dat in
iKÉeii'ae Voorloopig Verslag dezelfde
* ..K-R' zich beklaagt over »gemis aan
(j'i?!u-'e) resultaten" van den arbeid der
burgerlijke Staatscommissie. Derhalve, als
db tesviltaten er zijn, doet men alsof ze
er niet waren. Zijn ze er echter niet,
dan lamenteert men. Wie dit alles
niet vermakelijk vindt, aan dien is de
lezing onzer Staatsstukken niet besteed.
Zooveel over den vorm, waarin de aan
drang is gekleed. Maar nu, die aandrang
zelf.
Zou men niet meenen, dat, mits zee
recht en actiënrecht (en dit laatste op de
in het Voorloopig Verslag aangewezen
punten) in orde zijn, er aan ons
handelsrecht niets meer hapert? Welnu, ik neem
de vrijheid te beweren, dat niet n onder
deel onzer handelswet beantwoordt aan de
eischen der tegenwoordige wetenschap;
dat niet n der handelsrechtelijke leer
stukken in onze handelswet tot zijn recht
komt; dat ons verkeersleven, zooals het
treilt en zeilt, met kracht en macht, met
kunst en vliegwerk, door interpretatie en
rechtspraak, in overeenstemming moet
worden gebracht met eene 6f onvolledige,
of onjuiste, of weerbarstige wet; dat in
n woord, onze handelswet in hoofd en
ledematen hervorming eischt.
Om deze mijne meening te staven, is
er niet meer noodig dan eene summiere ver
wijzing naar de jongste duitsche codificatie.
Het algemeen duitsch handelswetboek,
na '70 Rijkswet, en slechts op n punt
het actiënrecht bij de wet van 18
Juli 1884 herzien, heeft schitterend de
vuurproef der practijk doorstaan.
Intusschen heeft het duitsche rijk zijne eenheid
ook voor het burgerlijk recht aanschouwe
lijk voor oogen willen stellen. Een burger
lijk wetboek kwam, na herhaalde lezing,
tot stand, en wordt op l Januari 1900
ingevoerd. Dit wetboek, op de taak des han
delswetgevers anticipeerende, liet ruimte
voor de handelsopvatting, daarbij waar
mogelijk en noodig zich aansluitend. Die
stelling maakte eene ietwat gewijzigde ver
houding van handelseodificatie en wette
lijk burgerlijk recht noodzakelijk. De han
delswet was niet verouderd, maar de andere
tak van denzelfden stam het burger
lijk recht had eene verjongingskuur
ondergaan. Reden genoeg voor de duitsche
voortvarendheid om het handelsreeht ter
hand te nemen, en principieel met het
burgerlijke op ne leest te schoeien.
Hoe ging men daarbij te werk?
Men debatteerde in de aangestelde Com
missie niet zoo heel lang, weeklaagde nog
minder, maar volgde den eenigen weg om
iets gedaan te krijgen: men toog aan den
arbeid. Staatslieden en Commissieleden bij
onze naburen zijn blijkbaar van meening:
daar is niets verricht, zoolang er iets te
doen overblijft.
Hoe arbeidde men?
Men ontwierp niet een lappendeken, niet
lukraak een fragment, niet een leerstuk
hier, een titel daar, een wetsvoorschrift
elders, alles op goed geluk af', of het
passen wilde in het geheel. Men ontwierp
verstomd staat men over zooveel stout
moedigheid een volledig ontwerp.
En hoe gedroeg men zich by' die onge
hoord vermetele poging om ne zaak uit
n stuk te regelen?
Men hoorde belanghebbenden lij en na
en over den arbeid der commissie. Belang
hebbenden, deze omschrijving dient ge
nomen in des woords meest strikten 'tin.
Men versmaadde niet het licht, dat tot
zelfs door handelsbedienden en handels
agenten kon worden aangebracht. Ja, wél
verbazend! men hoorde hen niet alleen,
maar volgde hen tevens.
Luisteren wij slechts Baar de Mem. van
Toel. op het Ontwerp: »Het ontwerp is
»vóór zijne definitieve vaststelling aan eene
«beraadslaging met vertegenwoordigers van
«den handel en de industrie, met
reehts«kundigen van aanzien en met
vertegen«woordigers van den landbouw onderworpen
«geworden. Tot het geven van advies
«nopens de voorschriften over de
handels»bedienden en de handelsagenten waren
»mede personen, tot deze beroepskringen
«behoorende, uitgenoodigd. Met de bij de
«beraadslagingen geuite wenschen en
wen»ken is in grooten omvang rekening
ge«houden" (Eiitwurf eines
Handelsgesetzbuchs mit Ausschluss des Seehandels rechts,
nebst Deuksehrift. Amtliche Ausgabe,
Berliii 1890, blz. 5.)
(Slot volgt.) J. A. LICVY.
Nederland zich voort te bewegen. Dit
heeft menig woord van afkeuring uitgelokt.
Een der gevolgen van deze willekeur,
door da regeering in de plaats van het
wettelijk voorschrift gesteld, is geweest, dat
in Limburg de tolhouders eenige schade
hebben geleden, daar in die provincie auto
mobielen ook tot de vervoermiddelen
behooren, die tolplichtig zijn. En tot ver
goeding dier schade, heeft de minister dezen
benadeelden vrijheid gegeven, het bedrag
van het hun onthouden tolgeld van de
pachtsom af te tiekken, zoodat het Rijk
die gelden zou missen.
De heer De Ras, heeft o.i. terecht deze
regeling der zaak veroordeeld, doch in
bewoordingen,die onnoodig kwetsend waren
voor den heer Pierson. Het kamerlid gaf'
n.l. te verstaan, dat de Minister, die voor
uitstrevend wil zijn, conservatief is ten
opzichte van zijn eigen zak.
Deze pijl, of liever deze straatsteen,
vloog het doel voorbij. Omtrent de onder
stelde behoudszucht van den Minister, zal
de heer De Ras wel niet bijzonder ziin
ingelicht; misschien is mr. Pierson zelfs
een zeer gul man. Dit lag geheel buiten
de quaestie, en na een paar dagen van
beraad, heeft dan ook het kamerlid deze
zijn aantijging teruggenomen.
Zijn opmerking echter, dat de Minister
het recht miste over de gelden der schat
kist te beschikken, ten einde de gevolgen
van een fout door hem of zijn departement
begaan, weg te nemen, was juist en
heeft doel getroffen.
De heer Pierson heeft verklaard, dat de
Automobielen-club, die ook hier te lande een
agentschap heeft, de ?25 den
Limburgschen tolgaarders onthouden, nog zal moe
ien voldoen; nu aan de schatkist, opdat
deze geen schade lijde.
Van moeien, anders dan in den zin van
behooren, kan hier evenwel geen sprake
zijn. De Minister heeft vrijen doortocht
verleend, recht op die uitbetaling bestaat
dus voor het Rijk niet. Ons dunkt, de
zaak ware eerst zuiver geregeld geweest,
wanneer de Minister, onder wiens beheer,
de fout was begaan, het bedrag van f 25
in de schatkist had gestort; aldus zijn
financieele verantwoordelijkheid ten volle
erkennende. Immers, niet over de zoo ge
ringe som van f 25 loopt de quaestie, maar
over het beginsel van financieele verant
woordelijkheid ; een beginsel, dat men ook
door den gewonen burger zoo gaarne eer
ziet bewezen, en een Minister heilig moet zijn.
Natuurlijk had de heer Pierson daarna
pogingen kunnen aanwenden om van de
automobielen-club of den schuldigen per
soon aan zijn departement het door hem
aan de schatkist voldaan bedrag terug te
ontvangen ; altoos indien hij daarop prijs
stelde als particulier, als vriend of' als
liefhebber van automobielen sport.
Thans echter wordt, volgens het door den
minister Pierson gesprokene, de zaak geheel
anders. De Staat der Nederlanden, verzoekt
bij monde van den Minister van Financiën
de Parij«she Automobielen-club, vijf en
twintig gulden te betalen, wijl genoemde
Staat, door zijn ambtenaar zich vergist
heeft. Nu leerde de Staat der Nederlanden
reeds sinds lang af, zich tegenover Frankrijk
hoog te betoonen, maar dat hij zoo'n klein
idee van zichzelf zou gekregen hebben,dat
hij voor een Fransche Automobielen-club de
hand ophoudt, om haar / 25, waarop hij
het recht verbeurd heeft, te vragen is
het niet wat al te erg? Ons dunkt, had
de heer Pierson, met zijn bekende scherp
zinnigheid, een oogenblikje langer over de
zaak nagedacht, hij zou den Slaat der
Nederlanden die rol niet hebben toebedeeld.
Het verwondert ons dan ook, dat de
kamerleden de klacht, door den heer De
Ras geuit, hebben vernomen, zonder een
woord te spreken. Wij begrijpen, dat dit
zoo geschiedde, omdat het kamerlid den
heer Pierson in zijn fatsoen had getast.
Maar het fatsoen van den Minixter, op
tredende in naam van den Staat der Neder
landen, was toch ook iets waard; op dat
laatste had de volksvertegenwoordiging
alleen te letten. Nog onverklaarbaarder
echter is het ons, hoe de heer De Ras,
zelfs na vernomen te hebben, dat de Mi
nister de Automobielen-club zou aanspreken,
kon getuigen, dat hij zijn doel had bereikt
al ware het niet orn het beyinsel, maar om
de simpele 25 gld. te doen.
De Slaat der Nederlanden.
De heer De Ras heeft den heer Pierson
een paar onaangename woorden toegevoegd.
Gelijk men weet, was. tijdens den automo
bielen-wedstrijd door Fransche liefhebbers
fevoerd, hier te lande te hunnen behoeve
et hek van den dam. De tolboomen
mochten de wegen niet afsluiten, en er werd
gerend met de niet geheel ongevaarlijke
rijtuigen, als bestonden er geen bepalingen
omtrent de snelheid, waarmee het geoor
loofd is langs de straat en grintwegen in
i Het Revisie-ontwerp.
i
i Toen de heer Braakensiek verleden week
een plaat teekende, met het onderschrift:
i
! Harte en Hartojrh; Ileereri! wanneer nu ons
j Wetje? Er zitten drie menschcn, misschien
j onschuldig, in de gevangenis!....
| Koor van Kamerleden: Ja, ja! dat komt wel
j terecht!
' toonde hij de Kamer goed te kennen.
: Immers het had maar weinig gescheeld,
i of' het onderzoek in de afdeelingen van
' het ontwerpje-Harte c.s. was tot na het
kerstreces d. i. tot Febr. aanstaande
verschoven. Dit beteekent, dat de zaak
gebr. Hoogerhuis, nog minstens een paar
maanden langer aan revisie onttrokken
zou zijn, en dat drietal, indien het on
schuldig is, dan nog een paar maanden
langer op herstel van het ondergaan on
recht zou moeten wachten.
j Wat eenige verwondering zal wekken,
is, dat onder hen, die in deze nog wel
een paar maanden geduld wilden oefenen,
zich de heer Mackay bevond ; een ernstig
man, bekwaam jurist, van wien men niet
zal durven aannemen, dat hij behoort tot
hen, wien het om 'teven is, of drie menschen,
die reeds een paar jaren misschien on
schuldig in de gevangenis zuchten, daar
nog eei.igen tijd langer in _ blijven ver
toeven, dan strikt noodig is.
De heer Mackay was blijkbaar van
meening, dat het onderzoek aanstaanden
Zaterdag te houden, niet veel zou
beteekenen, daar de meeste leden dan afwezig
zullen zijn.
Hij kent natuurlijk de Kamerleden en
weet water van hen te wachten is. In elk
geval schijnt hjj het met den heer Braaken
siek eens te zijn ... de meeste zullen de
revisie de revisie laten en hun biezen pakken.
Maar - gesteld dat dit zoo is, en de
zestig niet-juristen als n man een goed
heenkomen zoeken, dan blijven er toch
nog veertig juristen over, en als nu zelfs
van die veertig deskundigen eens de
helft zich niet zoo bijzonder deskundig
gevoelde, om zich onmisbaar te achten
bij deze repetitie van een repetitie te
assisteeren, zouden dan die twintig nog aan
wezige juristen niet in staat zijn dit
wetteke van alle kanten te bekijken, na
dat het reeds eenmaal onder de
microscoip is geweest?
Lieve hemel, wanneer iemand als Mackay
betwijfelt, of die twintig dat werk zullen
afkunnen zoo is de vraag zeker ge
oorloofd : Wat is dan toch eigenlijk een
jurist ? Zijn menschen van dat studie
vak zoo slecht onderlegd, zoo weinig
scherpzinnig, wat doet een jurist dan toch
wel met zijn hoofd ? Werkt de juridische
studie misschien verstompend? En al
ware er nu eens geen nieuw
afdeelingsonderzoek gehouden zouden die veertig
juristen, gevoelende hoe zij geroepen zijn
een volmaakt revisie-wetje te helpen for
muleeren, ook in de vacantie hun aan
dacht niet aan deze zaak hebben gewijd,
zich niet hebben ingespannen in 's lands
belang, ook tot meerdere glorie vandenooit
volprezen Justitia?
Nog eens: het is niet aan te nemen dat
Mackay zijn juristen niet kent, maar wat
moeten wij, leeken, dan wel van hen
denken ?
Intusschen, gelukkig heeft de heer
Drucker, ook een jurist, door zijn krachtig
woord de meerderheid weten te bewegen
tot het niet-uitstellen van een onderzoek,
dat nog noodig heette. Op eenigen spoed
met de verdere behandeling mag men dus
rekenen. Eenige spoed, zeggen wij, waar
de meeste spoed dient gemaakt te worden...
daar zitten drie menschen misschien on
schuldig in de gevangenis, terwijl de honderd
thuis kerstfeest vieren.
Het lanfl Ier plvrjjtól
De conferentie, ter beraming van mid
delen om het »anarchisme-van de daad" te
bestrijden, is geëindigd, voor zoover men
weet zonder tot veel resultaat te hebben
geleid.
Inmiddels heeft men in de dagbladen
een bericht kunnen lezen, dat voor ons
Nederlanders niet zeer vleiend is.
»De vertegenwoordigers van Engeland,
Belgiëen Zwitserland ter anti anarchis
tische conferentie, hebben zich niet willen
neerleggen bij hel? voorstel, dat vreemde
anarchisten, die een toevluchtsoord inden
een of' anderen staat hebben gevonden,
op verzoek hunner regeeringen moeten
worden uitgeleverd."
Hieruit schijnt men te moeten opmaken,
dat Nederland zich wel bij zulk een voor
stel heeft willen «neerleggen". Dit nu zou
voor »het classieke land der gewetens
vrijheid" nogal bedenkelijk zijn.
Waar Engeland, Zwitserland en Belgi
het laatste land zelfs onder een clericaal
bestuur begrepen hebben, dat zij de gast
vrijheid niet mogen beperken, naar den
wensch van buitenlandsche mogendheden,
had Nederland onder deze de
vrijheidhandhavende landen niet mogen ontbreken.
Het schijnt ons inderdaad ongelooflijk,
dat Nederland onder een vooruitstrevend
kabinet, zijn stem heeft kunnen geven aan
een dergelijk voorstel, in strijd met zijn
roemrijken naam, als beschermer der gewe
tensvrijheid. Een afdoende opheldering
op dit punt i& zeker niet overbodig.
Presifat Mac KiÉy's looiscliap.
In November hebben de verkiezingen
voor het nieuwe congres plaats gehad, en
in het begin van December is de laatste
zitting van het oude congres geopend met
eene boodschap van president Mac Kinley.
Deze boodschap is in meer dan n
opzicht merkwaardig. Allereerst door haren
buitengewonen omvang. Volgens de
NewYorker S:aatszeüung bevat zij ongeveer
60.000 woorden; zij zou dus, met een
flinke letter gezet, een paar nummers van
ons Weekblad geheel vullen. Zelfs de
grootste Amerikaansche bladen hebben
van dit reusachtig document slechts uit
treksels gegeven, en wat de telegraaf naar
de oude wereld overbracht, was niet meer
dan een uiterst bescheiden resumé.
Dat de belangrijkheid van deze bood
schap evenredig is aan hare
woordenrijkheid, zal niemand kunnen beweren. Althans
niet in Europa, waar men zeer benieuwd
was te vernemen, wat de president, na den
oorlog en de gebiedsuitbreiding, zou hebben
te zeggen ov^r de nieuwe internationale
staatkunde van de groote republiek. Veel
wijzer zijn wij niet geworden, nu Mac Kinley
gesproken heeft. »M. Mac Kinley"?zoo
schreef de Temps eenige weken geleden
»a Ie maf que napoléonien, ce dontses
comSitriotes ne spnt pas médiocrement fiers.
r, ce rnaeque napoléonien recouvre un
cerveau a la Louis Philippe, ou, si vous
voulez, & la Grévy, singulièrement avUé,
circonspect, o'éfiaut des premiers
mouvements, des rérolutions subites et surtout
des démonstrations a effet.'1
Dat zijn, dunkt ons, voor den presi
dent eener groote republiek kostelijke
eigenschappen. Maar met alle waardeering
van die bijna wantrouwende voorzichtig
heid, dubbel geboden nu men in Amerika
op zoo velerlei wijze is »warm geloopen,''
hadden wij toch mogen verwachten, iets
te vernemen over de doeleinden van Mae
Kinley's politiek en over de redenen, welke
hem hebben gedrongen om de staatkunde,
die door al zijne voorgangers meer dan een
eeuw lang met zulke schitterende uitkom
sten is toegepast, vaarwel te zeggen en
zich te begeven op de avontuurlijke paden
eener machtsuttbreidingin vreemde
werelddeelen. Voor eenige mededeelingen van dien
aard had men gaarne de «proeve eener
officieele geschiedenis" van den oorlog
met Spanje en van de aanleiding daar
toe cadeau gegeven, te meer omdat veel
van hetgeen in de boodschap hieromtrent
werd verhaald of beweerd voor het over
wonnen Spanje uiterst pijnlijk moest wezen.
Maar de president heeft nog andere,
hoogst belangrijke punten, onbesproken
gelaten. De New-Yorkeche correspondent
van het Berliner Tageblait wijst op enkele
dezer zeer te betreuren lacunes. Waarom
geen woord over het sAlgerisme," over
het jammerlijk gebrek aan maatregelen
tot verzorging en verpleging van het leger ?
De president weet toch zeer goed, dat de
nieuwe volksvertegenwoordiging zich met
deze netelige en beschamende zaak zal
moeien bezighouden. Waarom geen woord
over het rassen-vraagstuk, dat eene ver
hoogde beteekenis verkrijgt, nu door de
annexatiën het aantal der «gekleurde"
Amerikaansche burgers meer dan verdub
beld wordt? Waarom geen woord als
antwoord op de avances van den heer
Chamberlain, die zooveel liefelijks verkon
digde over de zegenrijke samenwerking
van alle vertegenwoordigers van het An
gelsaksische ras? Of moet het antwoord
op die avances wellicht worden gezocht
in de mededeeling, dat Amerika zelf den
aanleg van het Nicaragua-l*anaal ter hand
wil nemen, terwijl toch bij het
ClayionBulwer-tractaat van 1850 voor dit en voor
elk ander kanaal, dat den Atlantischen
Oceaan met de Stille Zuidzee moet ver
binden, de uitdrukkelijke medewerking van
Engeland voorbehouden is ?
Wjj kunnen ons de gemoedstemming
der Amerikaansche «imperialisten" best
voorstellen, want er ligt, vooral na eene
onbetwistbare overwinning, iets zeer
verlokkends in het denkbeeld, dat men de
macht en de middelen heeft om onder de
groote. mogendheden eene eerste rol te
spelen. Maar de dubbeltjes quaestie is er
óók nog en zal misschien de geestdrift
iets doen bekoelen. De gewone begrooting
van het departement van oorlog bedroeg
in 1897 voor het leger 48,950,207 dollars,
voor de vloot 34,501,545 en voor de pen
sioenen 141,053,104. Eu voor 1SÜ8 zijn
deze bedragen respectievelijk gestegen tot
91,992,000 dollars, 58,823,985 dollars en
147,452,309 dollars. Rekent men de uitga
ven voor de Indianen campagnes en voor
de renten der oorlogsleeningen mede, dan
zijn de gewone militaire uitgaven in het jaar
1898 77,594423 dollars of 21 pCt. honger
dan in 1897. En nu moeten nog een dozijn
nieuwe pantserschepen worden gebouwd en
het staande leger van 25,000 op 100,000
man worden gebracht, dus verviervoudigd
worden. Dure glorie l Maar Uncle £>am
kan zich die weelde veroorloven. «Niet
tegenstaande de vermeerdering der lasten
tengevolge van den laatsten oorlog"
zegt president Mac Kinley «verheugt