De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 1 januari pagina 4

1 januari 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1123 t , Verkooping 22 April 1749, Am sterdam, Kunsthandelaar David Schwaart. 34 Een stuk daar I saaie zijn Zoon Jacob zegent, door Rembrandt, hoog 2 voet l duim, breed 2 voet 5 duim Het beroemde stuk te Cassel is veel grooter. 35 Een schrijvend man in zijn kamer, door denzelven, hoon l voet 10 duim, breed l voet 7 duim. 36 Een Landschap met beelden en beestjes, door denzelven, hoog 2 voet, breed 3 voet 5 duim . Verkpoping 19 Ang. 1749. Haar lem, Mr. Willem Fabricius. 12 Abraham Hagar uitgeleide doeude Konstig en Krachtig door Rem brandt v. Rijn, hoog l voet 3 duim, breed l voet 91/2 duim . Geschilderd in 1640. lu 't bezit van A. Gonst. Jonides te Brightou, Rembr. tent. No. 46, kwam reeds voor. Verkooping 14 October 1749, Johan Diederik Pompe van Meerdervoort. 27 Een Oude Troni, door Rembrandt, zeer uitvoerig in een vergulde lijst, hoog 91/3 duim, breed 7Va duim Verkooping 7 April 1750, Leiden Frelerik Graaf van Thoms. 64 Een verschijnsel van den Engel aan verscheidene menscheti, zoo men meent door Rem brand, breed breed 3 voet 5 duim, hoog 2 voet 5 duim 65 Een vrouw uit het venster ziende, krachtig geschilderd door Rembrand, breed 3 voet 2 duim, hoog 2 voet 5'/2 duim Geschilderd ia 1645. Dubrich. College. Verkooping 19 Ang. 1750,'s [Inge, Gruve va-i Wassenaar Obdam. 2 Het Pourtiait van Rembrand, met een gouden ketting om, door Rembi'Hiid zelf geschilderd, hoog 2M/2 duim, breed ]8l/4 duim ." 3 Een oud man met een baard, ecu mu;s op het hoofd, door denzelve, loog 161/ij duim. breed 13 duim 4 Ken konstig halfleven, met den hoed op kraeg en mantel, door denzelve, hoog 11 duim, breed 6 duim 5 Ken hoofd van een oud man in profiel, door denzelve, hoog 7 duim, breed 6 duirn .... 6 Een hoofd van ecu oud man met e.;n baard eu een hoed op, door ilenzelvc, hoog 7''3 duim, breed fi duim 7 Een. hoofd van een oud man, door den/elve, hoog 7'/2 duim, breed 6 duim 8 Het Doktoortje met 2 handen, door ilenzelve, huo.; 7','3 duim, breed 61'o dnim Collectie Six. Kwam reeds voor. 9 Een hoofd in prolil nut een Tul band, door denz.lven, hoog 7J/2 duim, broed 6 rtnini. Geschilderd in 1633. Der Oriëntale i in Profil" in de kon. Pinakotheek te Munchen, 10 Een hoofd met een bruine Tul band, door dezelve, hoog 7'/2 duim breed 6 duitn. 11 Een Oudman*hoofd met een baard, door denzelve, hoog 7Va «luim, brted 6 duim 12 Een Ondrnanshoofd met een rooue muts, door denzelve, hoog 8 duim, bre*-d 7 duim Verkooping 27 July 1751,'s Hage Graaf van Hoogendorp. 155 Een Philosooph, levensgrootte door Remhrand, schoon geschil derd, zijnde een kuicstuk 156 Een dito dito door denzelve. Verkooping 19 April 1752, 's Hage, Vrouwe Maria lieukclaar. 51 Een jongeuskopje, doov H mbrandt, hoog 2 vobt 2 duim, breed l voet 91/2 duim 163 Een Philosooph, door Rembrandt, hooï3 voet 3 duim, breed 3 voet 6 duim / 234.10 at. , 21.10 at. 3. , 320. n 25.40. 25.10 tt. 202. 145. 'J5._ 26. 23. » 30.04. 2zMOst. 20.HllllllllllliliiiilHiMiiiiiitiimniiiiiiiHiiiiiiii iiiiiiiiiiiiliiiiniit Treurig keken de oude oogen naar buiten, naar die verre hei, heelemaal tot daar, waar hei en hemel n werden. Daar ben ik," riep Sijtje. Lang weggebleven, Sij, bij Trijn alles goed, de kinderen geen mazelen, die zijn in dorp, waar r" »Joa, die zijn er, maar bij haarlui is alles best. Dit lint gaf Trijntjenicht me." pMooi, spul, Sij." De ruwe handen streken over de zijde, raspten er langs. Kom, we zeilen bij daglicht 't Zondagsche goed hoalen." Tot vier uur bleef Sijtje baar rok boren en, juist toen de mannen binneuk*am( n, was ze klaar. Haastig aten ze brood, dronkea ze koffie, haastig, bijna gejaagd waschte ze weer om en ging toen naar de pronkkamer, waar Grootje een beste muts opzette. //Zeg, Grootje zou je er wel door goan, wat heb je er an, je hoort niemendal." Kijnd, 't is woar, van de predikoatie verstoa Jk nijt veul, moar ik wil nijt missen, ik ben er altoos geweest van zoo af, toen ik mijn moeders stoof droeg," de rimpelhand wees tot de onderste kabinetplauk. Twee moalen bin ik er nijt geweest; toen jij een kleine mop was en de groephoest had. ... Moeder, zei Mietje toen teugen me: laat me niet alleenig met 't kijnd als 't nou nog stuipies mocht krijgen .... en toen legde ik mijn goed af en bleef. Ze was zoo eenig, je vader net gestorven en verlejen jaar toen je moeder zoo slecht lei, moar nou goaj 'k, en nou mot je der nijt meer an tornen, meid!" Sijtje zuchtle, had een benauwd, shkkerig gevoel, heel diep in haar keel. Harm was al naar 't dorp en Dries bleef op passen. «Nou, we zijn kloar, Dries, tot zoo meteen!" De kleine deeldeur werd stevig toegetrokken en Turk rammelde met zijn ketting, wilde graag mee. »Neen, jongen, je kan niet mee, we motten karken," bromde Sij. Zwijgend gingen ze naast elkaar; Grootje in haar wijden zwarten schoudermantel, die breed uitwoei en Sijtje iu 't smalle, enge jakje met haar vilten hoedje met een krippen strik er op. Bedrijvig liep de oude vrouw, wat krom tegen den wind in en Sij met kleine pasjes er naast. De wolken trokken wild langs de maan, ?werden dan even bruin-geel met een bleekzilveren rand, dan weer bonkerig zwart als ze voorbij die lichte plek,,waren. Grootje stond even stil om adem te scheppen. »Sn?" , Watte?" »Ik heb een wollen lap onder mijn jak van ;uur, door ? 200. 30. 14 Een Paracelsus Rembrandt Aureolus Phjlippus Theophrastus Paracelsus .Bombast ab Hohenheim, zie artikel prof. Jhr. Dr. Six, Oud-Holland XV. 52 Van Kembrand een Landschap . 3de deel. Verkooping 25 Februari 1727, 's Hage. 26 Een kaarsgezigtje door Rembrand van Rijn, hoog 51/j duim, breed 5 duim 105. Waarschijnlijk No. l van de Rernbr. tent. Philosophe lisant a la lueur d'une chandelle" van r. Xav. Mayer te Weeneu. Ge schilderd omstreeks 1627. Verkooping 21 Apvil 1737. C5 Eea besje die haar handen warmt, zeer natuurlijk, door Rembrand van Riju 18.5 st. Verkooping 16 April 1738. 65 Susanna met de boeven, uitmun tend konstig door Rembrant van Rijn, hoog 2 voet, breed 3 voet 2 duim 700. Geschilderd in 16J-7. No. 828c van den catalogus in net kon. museum te Berlijn. 66 Christus aan het kruis, met bij werk, door denzelven, hoog l voet 3 duim, breed l voet . . 71. 67 Een Portret, door denzelven, hoog 2 voet 2 duim, breed l voet 8 duim 56. 68 Een dito, door denzelven, hoog 2 voet 2 duim. breed l voet 8 duim f 50. 69 Tobias van zijn, blindheid ge nezen, door denzelveii, hoog l voet l dnim, brei'd l voet 9 duim 36. Kwam reeds voor. Bij den hertog van Aremberg te Brussel. Verkooping 13 Sept. 1740. 35 Twee lezimdi: figuren bij I/antaarnlieht, kunstig en fraai geschilderd door Keiubrant van Rijn. . . 28. 36 Het Pourtrait van Rembrant van Rijn, door hem zeli', krachtig eu goed geschilderd ,/ 21. Verkooping 26 Juny 1742, den Hang. ' 31 Een Vrouwe Ponrtrait met een Hoed op die een dunne slag schaduw op de helft van 't aangezieht maakt, krachtig en l'raai geschildert door llembmndt, IIOO.T 2 voet 3 duim, breed l vout 9 duim 25.10 st. Verkooping 19 Scpt. 1746, Brussel, Gerart Yervoort. 52 Een klein stukje verbeeldende het Pourtruit van een .Jonge Dame met eeu Goude\\ Kettiug om den Huls, door Kembrandt, hoog lll'o duim, breed 9 duim. A'erkooping 13 Juny 1753, den Haag, vau den konttsuliilder l'hilip van Dijk. 49 Etu E.\tipa fraay Stuk vcrtooueiide Christus die in pretentie der AposteleD aan Thomas zijne woitdeu vertjond, /eer uitvoerig en krachtig geschilderd door Rem brandt van Rijn, hoog l voet 8 duim, breed l voet 7 duim. . 100. Geschilderd iu 1634. Thans in de Ermitiige. 50 Een Schoon Mans I'oiitvait zit tende aan een tafel, eu staande een Degeu ivevens hem, zver kraehtia; n fraai, door Rembrant, hoog 4 voet, breed 4 voit 10 duim. . 24. 51 Ken zeer fraay .Mans Hoi.fJje cu een dito Vrouwe hoofdje door deuzelven, ieder hoog S'/o duim, breed 7 duim 40 (Slot volg t.J Moderne medailles en plaquettes. In de maand Januari hopen H. Kleinmann & Co. te Haarlem uit te geven een werk gewyd aan moderne medailles en plaquettes. Zij schry ven in hun prospectus: »In het buitenland met name in Frankrijk en Oostenryk is de belangstelling voor moderne medailles in de MalllllllllllllltlltllllHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIItll I1IIIIIIM1IIIIIIIIIIIIIH mijn linker tot mijn rechter schouder, Sij! Dus bang voor kouvatten hoef ie niet te wezen." Goed." ' Watte :j" Dat 't goed is," riep ze driftig met iets gesmoords in haar stem. De oucU band greep naar 't kleine handje met 't kerkboek, maar ze liepen te ver van elkaar af en .... 't kleine handje gaf niks geen weerwerk. De wind floot en de dorre blaren dwarrelden uit de eikenwalletjes. Ze waien ten van de laatsten, die in de kerk kwamin. Sijtje knipte tegen het felle licht en hoorde zeggen: «Kijk, vrouw Smit met der klein dochter, vrouw Smit van de Molerplas, och, Heere, wat teu end kommen die." Daar zaten ze nu. Groetje maakte haar mai-tel los en Sijtje .frommelde wat aan haar bovenste haakje. He, ze had in 't goed gehaakt, oakelig, hoakerig goed van haar mautel,.... uou had ze 't ook los. Wat gloeide ze van den wind. Even lubschen de oogharen door kijken wat Grootje doet.... opzoeken, wat ze zeilen zingen. Kijk, daar zaten de kinderen van Triju ook. Een mooie kleur van lint op die hoeden en een aardig fatsoen van strikken, bij avond kwam 't nog mooier uit, die kleur. De jor.gste zat met Trijn geannd. Zij vroeger ook met moeder. Voor twee jaar hadden ze zoo gezellig gezeten. Daar hadt je dominee, wat keek hij vreemd, zoo plechtig. Och, gorrie, wat een volle kerk. Als't heel treurig werd, luisterde ze maar niet, dat was 't verstandigste, ze zou maar aan andere dingen denken. Lang hield ze 't vol, maar na het midden gezang klonk dominees stem zoo roar, zoo anders, je most wel hooren of je wou of niet ,leven zooals de dierbare gestorvenen 't graag hadden." 't Leek ineens nog maar zoo kort gelejen van moeder. Moeder was altijd net eender, niet zoo kribbig en nijdig als -/ij en wat halzig zat Grootje daar met tur< nde oogen naar dominee te kijken, 't hoofd zoo schuins naar voren en ("ie oogen soo schemerig en glimmerig. Daar, ze kon ze niet langer inhouen, die dekselsche troanen. O, dat plekkie, waar nou die twee meissies van Aalders zatten, daar had zij voor twee jaar gezeten en moeder had haar op haar knie geklopt en g> fluisterd: Sij, opletten, niet zoo rond zitten kijken, en toen hadden ze alle twee tffentjes gelachen. Ze wist 't wel, als ze eens begon, hield ze zoo licht niet op, maar 't oakelige, strakke gevoel ging weg. 't Kon haar niet schelen, dat ze net zoo hard snuffelde als laatste jaren in hooge mate toegenomen; men is afgeweken van de oude wyze van medailles vervaardigen en een nieuwe, ware herleving dezer kunst is ontstaan. Ook in ons vaderland is er een beweging in dezen geest merkbaar; het is daarom dat wy het wenecbelijk achten te doen verschijnen een werk bevattende de moderne medailles en plaquettes die zich be vinden in het Koninklijk Penningkabinet te 's Gravenhage. De korte inleiding en de bege leidende tekst zullen worden samengesteld door dr. H. J. de Dompierre de Chaufepié. Ben 250tal penningen en penningplaten zullen worden afgebeeld. De Fransche medailleurs zullen vertegenwoordigd worden o.a. door Eoty, Chaplain, Dupuis, Vernon, Patey. De Oostenryksche kunstenaars o. a. door Sohaiff en Pawlik. Tevens zal daaraan worden toege voegd een keur van moderne Nederlandsche, Duitsche, Zwitsersche en Belgische medailles. O. Roty was zoo welwillend enkele onuitge geven schetsen zijner medailles voor dit werk af te staan. De tekst zal in het Fransch en Nederlandsen samengesteld z\jn. Het werk zal verschijnen in 5 a 6 afleveringen groot 4o formaat, elk bevattende 6 lichtdrukplaten met den daarbij behoorenden tekst tegen den prijs van / 3 per aflevering. Door den heer Jhr. Flugi van Aspermont is aan het Mauritshuis te 's Gravenhage in bruik leen afgestaan een fraai Stilleven van W. van Aelst, dagteekenend van het jaar 1G57. lllllltllllllllllllHlltlllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII Een onhandig vrienü. Is het niet Voltaire geweest, die gezegd heeft »Heere verdedig my tegen mijn vrienden, tegen mijn vijanden zal ik het wel zelf doen" ? Zoo zouden ook de auteurs van »de Nieuwe Gids" na het lezen van de studiën van Henri Borel kunnen uitroepen. Heere ! Heere ! wat een boek studiën, noemt de schrijver dit. Het zijn eerder praatjes, maar geen kalme, aardige praatjes maar een ge schreeuw en een lawaai als van een opge wonden gymnasiast van vijftien jaar. Het is alles breed gerekt, aangelengd met waterige woorden. Sausen. Words ! Words ! Niet eens een mannelijk accent ligt in die bladzijden, maar iets onaangenaam weeks iets sentimenteels, iets vrouwelijks, doch niets van het zuiver frische ewig weibliche. Zoo past het niet over de generatie van 1880 te schrijven. Wanneer een auteur dat doet dan geschiedt dat geconcentreerd, kort, scherp, met een stijl die geen reflex is van de auteurs wier licht hy laat schijnen. Dan wil men luisteren zooals men wel luistert b. v. al is men het dikwijls niet eens met hem, naar den kroniekschrijver van de Gids. Maar als iemand oreert, zooals de heer Borel, moet de toehoorder zijn ooren dicht gaan houden en uitroepen : schei toch uit, waarde vriend. Als je iets te zeggen hebt over moderne auteurs, zeg het dan kort, suggereerend kort en laat me dan zelf denken. Wie kritiek wil schrijven leere denken in weinig woorden. Om een staal'je van den auteurs manier van schrijven en dunken te geven, zal ik het boek hier en daar openslaan en eenige zinnen citeeren : >Er is alleen het Woord en Het Woord is n Kunst n Wijsheid en Religie. Want dat Woord is God." >.Jchannes Viator bevat in zijn beste gedeelten die tevens het allerhoogste zijn, wat er sedert 1885 gemaakt is stukken van den Bijbel der universeele Religie die te Rome staat; deze zijn de voorloopers van den godsdienst, die eens moe t komen na alle anderen en, van welke de groote poeeten van alle landen de apostelen zullen zijn." »Laat ik er bijvoegen, dat de ware dichters IIHIlllllllllllllmKllltl IIMIIIKIIIIIIliUIHMIflIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII die andere menschen. Och, die drie weezen, die iii 't armenhuis bij de oude mannen en vrouwen. woonden, omdat Hilversum peen weesl nis heeft, die hadden 't nog heel anders. Gek, inceus vond ze 't oakelig prettig, dat Grootje haar frommelzakdoekie wegnam en tr wat oudeklouie opgoot. Ze was bij der eigen Grootje, had niks met vreemden uit te stoau en ze had zoo'u oakelige spijt, een doaias; brandende spijt. . .. maar wacht, ze zou 't goed nioakcn, heeiendal. O, wat een lilik mormel van eeii kijnd was ze, moar wacht moar tot btrakkies. Staande zongen ze het: urer,dagen, maanden jaren ea zoowoar, Grootje dee ook nog mee. 't AVas meer praten dan zingen en fel keek ze naar Sijtjts mond of die al aan een nieuwen regel wa«. Mooi zingen met zooveul. Ze zag slecht; de lichten dansten met strepen in haar oogep, dat kwam van de troanen. Doar, Sij, eeu dubbeltje, hou je centen moar thuis." Och, die Grootje, strak zou ze 't zeggen als ze uit de mensclieu waren. Langzaam schuifelden ze voort en nu kroop 't kleine bruine handje onder den zwarten, warmgevotrdeu scliouderrnaiiteJ. Detk om de treern, drie bennen't er, Grootje!" 't Oudje knikte met zacht glanzende oogeu en de lippen van elkaar. Ze begreep wel, wat Sijtje meende. //Hou me moar vast, kijnd." Ze gingen mee met dtn stroom, die al dunner werd. Ze liepen zoo stilletjes tusschen al die anderen. Toen bleven ze samen over. In alle huizen brandde licht, deuren werden open en toe gedaan en groote, breede lichtstrepen vielen langs den -weg. Karretjes van banketbakkers reden de hekken der villa's van den Vaartweg binnen en de brievenbestellers met de kleine lantaarntjes leken wonderlijke, dansende lichten. Nou hadden ze 't Rooie dorp" achter zicb, nou 't laatste huis, uou zou ze 't zeggen. //Grootje'r" //Watte, kijnd?" Nou hebben we. den wijnd achter." "Joa, dat scheelt altoos." //Grootje, ik ben blij om dien wollen lap onder je jak ... enne .... 't is eigenlijk zoo koud nijt, ik had van morgen zoo'u drukte nijt hoeven te maken om 't weer." Gesmoord klonk haar stem over de hei en de wind loeide, joeg de wolken wild en woest achter elkaar voort en blies maar tegen die oakelige brandplekken op Sijtjes wang. 't Gevoel van 's morgens en eigenlijk van een paar dagen dat was vort, heeiendal vort. «?Zie je ons licht wel, Sij?" van af de oudste tijden zoo geleefd hebben dat bij hen kunst en leven onafscheidelijk waren. Ik bedoel Grooten. als Cakyamuni, Jesus, Plato, Shelley". »Het is niet waar, dat onze litteratuur met Perk begint. Ik ben een van de weinigen die Perk niet zoo hoog stellen als Kloos hem zelf verhief." »De Fransche litteratuur is de litteratuur van den schijn en enkel van den schijn, schitterend van virtuositeit, leeg van wijding." Zoo wordt er gesproken van de fransche letteren, die toch sinds Karel den Groote bijna zonder tusschenpoozen de europeesche hebben beheerscht tot op den huidigen dag, zoodat de oude Bismarck zelf bijna geen an dere dan fransche boeken las. Dit laatste beteekent nu nog wel niet veel, maar met dien schyn hebben de Galliërs toch maar den toon aangegeven, en het is toch eene soort over winning dien stok-Germaan en man van actie te doen lezen. Als men den heer Borel moest gelooven, zou de Nederlandsche letterkunst het hoogste hebben bereikt. Ik kan daarin niet met hem meegaan, hoe gaarne ik het voor Holland zou wen chen. Wij hebben nu wel eene heele goede litteraire kunst, wier stijl hoofdzakelyk door den heer van Deyssel is aangegeven, maar Vondel is nog niet herrezen. Er is geen enkel voorbeeld in de geschiedenis der volkeren aan te wijzen, waarby eene groote letterkunde niet heeft moeten voortspruiten uit politieke grootheid. Wij zien alleen wat naast en bij ons is en ons dunkt dat het mooiste, maar na jaren en eeuwen wisselen de horizonten en krijgt alles van het werk der menschheid zijn plaats. Het is overigens met de litteratuur in heel Europa nu vrij slecht gesteld en de Hollandsche maakt daarbij nog een goed figuur. De minste op heden schijnt wel de Spaansche te zijn, terwijl de Portugeesche evenals de onze veel verdiensten schijnt te hebben. In Duitschland is de groote kunst nog niet verschenen, maar moet zij, naar de wetten der geschiedenis te oordeelen, op het komen zy'n en er zullen waarschijnlijk geen vijfentwintig jaren meer verloopen, voor dat daar de Hoogepriesters van het woord zich zullen vertoonen. In Frankrijk zijn zeer goede schrijvers bezig, maar Zola is opgestegen uit de glorietyden van het tweede keizerrijk, door zijn jongelingsdroomen klonken de namen van Solferino en Magenta. Het is echter niet mogelijk, naar de geschiedenis te oordeelen, dat uit het tegen woordig politiek ter neer gedrukte Frankrijk weer een zeer groote opstaat. Groote kunst gaat alleen met politieke grootheid gepaard, dat is altijd gezien en het is moeilyk aan te nemen dat onze tijd daarop eene uitzondering zou maken. Wij kunnen allén voelen wat dicht bij 01 s is: de dorpsbewoner voelt en ziet den toren der dorpskerk verschrikkelijk hoog, de Amsterdammer zijn Westertoren en toch zijn de spitsen der kathedralen van Ulm en Keulen nog een heele boel hooger. Dat is zelfs zoo, dat iemand, die deze beide torens vaak heeft aanschouwd en in de schemering op een avond langs den Westerkerk wandelt, den indruk kan krijgon, dat haar spits veel verder in de lucht boort dan die van die duitsche kerken. De bewerirjg dat een groot schrij-er de proef der eeuwen heeft te doorstaan is dus niet zoo heel uit de lucht gegrepen. Om tot eene vergelijking te komen is dat zeker noodig en al zijn het dan ook geen eeuwen die moeten verloopen en wordt toch minstens de afstand van eene halve eeuw vereischt om eene artiesten figuur duidelyk en in zy'n geheel te kunnen waarnemen. Voor particulier genot van het groote publiek en allén genot is het niet noodig, ja het verdient zelf de voorkeur, dat de artiest nog onder de levenden behoort. Wij voelen dan veel beter met den auteur, hij is dan een van de onzen, een broeder, en al begrijpen wij hem verkeerd zooals dat meestal en familie en onder broeders gebeurt, wij meenen toch beter hem te doorschouwen en in dat geloof steekt de zaligheid. Het oordeel over de meeste grootheden wisselt met de tijden. Een der merkwaardigste voorbeelden is Bilderdijk, die zeer lang voor Ze knikte, was zoo oakelig, dat ze niet eens joa zeggen kon. Och, hals, von ie 't zoo doanig mooi?" Joa, de preek Grootje en alles der bij en wat je dan zelf nog deukt, woar?" Joa, wat ie zelf denkt, moar ik verstong best wat dominee zei, omdat zijn board er af was." De wind gierde, huilde, maakte kleine rituptlgolven in de Molenpla?, maar de wolken werden lichter, minder boukerig en zwart. Turk blafte helder, vroolijk, en Drits opende de deur. //Zoo, hoe was 't?" Grootj-e kon wel wat verstoan, Dries." Zoo." Joa, dominees board was eraf, dat hielp." Wacht, Groolje, ik zal je goed wtl opbergen." Best, kijnd." Harrn viert Oud-en-Nieuw in dorp, vrouw Smit." O, zoo!" En hij heel zacht, vlak aan haar oor, met de hand op zijn oogen wijzend eu dan op depronkkamerdeur : Wat Leeft zij? \Vas 't zoo mooi?" Dominee heit wat mijn an goat wel es mooier gesproken, treffender, vat je? Moar je eigen ver zinsels er bij, woar?" Die doen 'tem soms nog harder," Ze zaten stilletjes hij elkaar. Grootje kreeg de krentebroodjcs en Dries zei geheimzinnig lachend: Nou, Sij, zei ie tevreden over mij wezen, sjukkelaaimelk, moar wa'k op most passen, dat dondersche goed wil dan wel zoo roazend gauw anbrauden, proef ie nou of ie 't lust?" //Of ik, assieblief," zei ze ongewoon zacht.... ... 't Is morgen weer vroeg dag, we inosten er moar onder kruipen," vond Grootje. Ze hadden bijna zwijgend gedronken en ge geten. Sij had een hangertje aan den nieuwen kalender gedraaid, de komtnetjes omgewasschen, een pluk hooi van de rood-bonte aan de zwarte koe gegeven, die rooie was zoo'n gulzigaard. Toen had ze de gewichten van de klok in Grootjes kamer opgehaald en haar nachtlicht gevuld :.... een grijs poesenkopje met groote, groene glazen oogen, waar 't licht zoo zacht doorheen scheen..., Ze lag in haar bedstee, lekker warm. Oue Dries had ze eeu poos geleien 't laddertje boven den koeienstal op hooren klimmen. 't Was al elf uur, nou begon dat andere jaar dadelijk. Ze had haar licht uitgeblazen en haar luik opengedaan. Licht genoeg van de maan. Gek zag 't er buiten uit. De Molenplas leek wel een groot stuk zij op een donkere tafel, in 't groot net dat zijden lappie, waar vrouw Algera Neerlands grootsten dichter werd gehouden ; daarna onmiddelyk onder Vondel gesteld werd en nu door de dichters van '80 voor een zeer middelmatig poëet doorgaat. Welke nu de lui zy'n van die van '80 die de kern der onsterfelijkheid in zich dragen, ik zou daarbij veel eerder opteeren voor Kioos en Verwey dan voor Dr. Gorter, welke laatste eerder eene voortzetting op van Deyssel is dan een eigen oorspronkelijk talent. Doch in die dingen, kan men slechts gissen. Daarbij dringt zich dan weer de pijnigende gedachte op den voorgrond, dat de litteratuur aan den vooravond staat van een langdurig vervaltijdperk en de vlag zal moeten stry'ken voor de schilderkunst of voor de muziek. De positie van den dichter en schryver is reeds sinds lang niet meer wat zy was in vorige eeuwen waarin b.v. de groote Karel V zich hoog geëerd voelde een briefje van Erasmus te ontvangen. Er is in de laatste tien jaren eene zoo groote menigte schryvers opgestaan, zooveel tijdschriften en couranten zy'n er ver rezen dat men zich afvraagt van waar dat alles ? Niet allén de vermeerdering der bevolking in de verschillende landen maar het schijnt dat de langdurige vrede die er in Europa heerscht voor een groot deel daaraan schuld is. De gemoederen moeten een uit weg hebben. De eer is een der hefboomen van menschelyk handelen, daarby de behoefte aan invloed, aan macht die verkregen wordt door het woord verspreid in duizenden exem plaren. Ik zou nog kunnen uitweiden over de roe ping van onze taal die zich meer leent voor het blijspel en het grotesk boertige dan voor het meer ideëele genre. Brederode is Jeigenly'k een volmaakter dichter dan Vondel. Wat had die man niet kunnen worden als hy ty'd van leven had gehad ! Er is iemand geweest (wag het Huet ?) die den hollanders den raad gaf hun taal op te geven en dan maar in het fransch, duitsch of engelsch te gaan schry'ven, die raadgever had wel eene ahnung der waarheid, hoe dwaas die raad ook klinke, want men trekt zy'n eigen taal zoo maar niet van zijn ziel zooals men van overjas of demisaison verandert. Zooals de heer Borel nu over de generatie van 80 geschreven heeft, had hij het niet moeten doen. Op geene enkele plaats van het boek is het wat men noemt »raak." Dit is het allén wat ik voorloopig heb willen zeggen. In nadere beschouwingen hoop ik de gelegen heid te hebben hierop terug te komen. Maar ik vraag reeds nu, waarom de schrijver den fijn voelenden dichter Boeken en den wegens vele geniale volzinnen terecht gerenommeerden prozaschrijver van Looy niet eens heeft genoemd in zijn boek. F. EHENS. CORRESPONDENTIE. E. T. te Arnhem. Uw brief ontvangen. Uw manuscript ligt met een brief, Singel f)5, voor u gereed. Wilt u alleen den brief, geef dan s. v. pi. een adres op waarheen dien te zenden. 40 cents per regeL Bal-Zijde 40 cent tot f 14.65 per Meter alsmede zwarte, witte en gekleurde Henneberg-zyde van 35 et. tot f 141.65 per Meter effen, ge streept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 versch. qual. en 2000 versch. kleuren, dessins enz.). Franco en vrij van invoer rechten in buis. Stalen ommegaand. Dubbel briefporto naar Zwitserland. G. Hermeberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever.), Zürich. MmHiiiiiimiiiiiiiiitiiiiiiiHmiiiiiiillHiimiiiiinniiiiiiiniiimiiiiuiiim een speldeukussen van gemaakt had. Gorrie, wat wijd en ver die heele hei. Hoor, 7.c schie ten in 't Ilooie dorp en verder op in Hilversum. Straks zou ze de klokken booren slaan ; de groote dorpsklok, die zoo zwaar klonk en dau de Iloomsche, een heel ander geluid. De Roomsche sloeg gauwer achter elkaar, dat had ze daamet om elf uur opgelet. Difi Grooijp, die nou maar niets hoorde... als ze ... wacht! Ze stapte de bedstee uit, draaide de deur voorzichtig open. 't Nachtlici.t in de eene hand, de lucifers in de andere, toen naar Groot je. Als ze uou sliep? Neen, ze woelde on rustig heen eu weer. Grootje," en dan harder: Grootmoeder?" Watte? Kijnd? Wat moj ip, Sij r" Ze stak het poeseiikopje op en zette 't op de Ixdstteplauk zóó, dat net licht op de klok viel, de klok met een houthakker er boven, die aldoor hakte op n blok ... t k-tak, op-neer. De wijnd is goan liggen en nou hoor ie de dorpsklok nijt." .Hoor ik toch nooit, Sij." Moar, kijk nou es noar de klok, nou kan je zien. Grootje, wanneer 't Ouwe uit is en 't A'ieusve joar begint." Oaktlig, nou werd ze zelvers al weer slikkerig, als ze ook i'i.s begon... Goed kijad, mijn Sijtje !" Ze kwam naar de bedstee met een snik: en, Grootje, da 'k meer op moeder wou goan lijken, dat is 't nou." Ze had 't wel verstaan, 't oudje: Mot niet zoo opkropperig wezen, kijnd, gedeeld Jijen, half lijeu, woar?" Joa, Grootje." Wat een kijnd nog, och, Heere zoo'n kijnd in dat witte nachtjakkie en dat ze nou dat poessie l vacht. Joa, ze zag de wijzerploat best, langzaam schoot de groote wijzer op. Met groote oogen bleef ze kijken. En Sijtje ook naar een stuk hei, de wolken en een klein schitterplekje van de Molenplas, een puntje maar. 't Schieten werd barder. Een slag van de Roomsche torenklok, kwart voor twaalven dus. Nou kon Grootje zien, dat 't opschoot. Wat hel ging de maan schijnen, oakelig mooi zoo'n nacht... daar, eerst die van den Kerkbrink, nou de Roomsche, nou tegelijk, door elkaar. Ze zat recht op met betraande oogen. Ze was den tel kwijt. Nou de hangklok, och, wat zacht! Dat hoorde Grootje nitt, maar ze kon 't nou zien 't Was Nieuw-jaar!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl