Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1123
t ,
Verkooping 22 April 1749, Am
sterdam, Kunsthandelaar David
Schwaart.
34 Een stuk daar I saaie zijn Zoon
Jacob zegent, door Rembrandt,
hoog 2 voet l duim, breed 2
voet 5 duim
Het beroemde stuk te Cassel
is veel grooter.
35 Een schrijvend man in zijn kamer,
door denzelven, hoon l voet 10
duim, breed l voet 7 duim.
36 Een Landschap met beelden en
beestjes, door denzelven, hoog 2
voet, breed 3 voet 5 duim .
Verkpoping 19 Ang. 1749. Haar
lem, Mr. Willem Fabricius.
12 Abraham Hagar uitgeleide doeude
Konstig en Krachtig door Rem
brandt v. Rijn, hoog l voet 3
duim, breed l voet 91/2 duim .
Geschilderd in 1640. lu 't
bezit van A. Gonst. Jonides te
Brightou, Rembr. tent. No. 46,
kwam reeds voor.
Verkooping 14 October 1749,
Johan Diederik Pompe van
Meerdervoort.
27 Een Oude Troni, door Rembrandt,
zeer uitvoerig in een vergulde lijst,
hoog 91/3 duim, breed 7Va duim
Verkooping 7 April 1750, Leiden
Frelerik Graaf van Thoms.
64 Een verschijnsel van den Engel
aan verscheidene menscheti, zoo
men meent door Rem brand, breed
breed 3 voet 5 duim, hoog 2
voet 5 duim
65 Een vrouw uit het venster ziende,
krachtig geschilderd door
Rembrand, breed 3 voet 2 duim, hoog
2 voet 5'/2 duim
Geschilderd ia 1645. Dubrich.
College.
Verkooping 19 Ang. 1750,'s [Inge,
Gruve va-i Wassenaar Obdam.
2 Het Pourtiait van Rembrand, met
een gouden ketting om, door
Rembi'Hiid zelf geschilderd, hoog
2M/2 duim, breed ]8l/4 duim ."
3 Een oud man met een baard, ecu
mu;s op het hoofd, door denzelve,
loog 161/ij duim. breed 13 duim
4 Ken konstig halfleven, met den
hoed op kraeg en mantel, door
denzelve, hoog 11 duim, breed
6 duim
5 Ken hoofd van een oud man in
profiel, door denzelve, hoog 7
duim, breed 6 duirn ....
6 Een hoofd van ecu oud man met
e.;n baard eu een hoed op, door
ilenzelvc, hoog 7''3 duim, breed
fi duim
7 Een. hoofd van een oud man, door
den/elve, hoog 7'/2 duim, breed
6 duim
8 Het Doktoortje met 2 handen,
door ilenzelve, huo.; 7','3 duim,
breed 61'o dnim
Collectie Six. Kwam reeds voor.
9 Een hoofd in prolil nut een Tul
band, door denz.lven, hoog 7J/2
duim, broed 6 rtnini.
Geschilderd in 1633. Der
Oriëntale i in Profil" in de kon.
Pinakotheek te Munchen,
10 Een hoofd met een bruine Tul
band, door dezelve, hoog 7'/2
duim breed 6 duitn.
11 Een Oudman*hoofd met een baard,
door denzelve, hoog 7Va «luim,
brted 6 duim
12 Een Ondrnanshoofd met een rooue
muts, door denzelve, hoog 8 duim,
bre*-d 7 duim
Verkooping 27 July 1751,'s Hage
Graaf van Hoogendorp.
155 Een Philosooph, levensgrootte
door Remhrand, schoon geschil
derd, zijnde een kuicstuk
156 Een dito dito door denzelve.
Verkooping 19 April 1752,
's Hage, Vrouwe Maria lieukclaar.
51 Een jongeuskopje, doov H
mbrandt, hoog 2 vobt 2 duim, breed
l voet 91/2 duim
163 Een Philosooph, door Rembrandt,
hooï3 voet 3 duim, breed 3
voet 6 duim
/ 234.10 at.
, 21.10 at.
3.
, 320.
n
25.40.
25.10 tt.
202.
145.
'J5._
26.
23.
»
30.04.
2zMOst.
20.HllllllllllliliiiilHiMiiiiiitiimniiiiiiiHiiiiiiii iiiiiiiiiiiiliiiiniit
Treurig keken de oude oogen naar buiten, naar
die verre hei, heelemaal tot daar, waar hei en
hemel n werden.
Daar ben ik," riep Sijtje.
Lang weggebleven, Sij, bij Trijn alles goed,
de kinderen geen mazelen, die zijn in dorp, waar r"
»Joa, die zijn er, maar bij haarlui is alles
best. Dit lint gaf Trijntjenicht me."
pMooi, spul, Sij." De ruwe handen streken
over de zijde, raspten er langs. Kom, we zeilen
bij daglicht 't Zondagsche goed hoalen."
Tot vier uur bleef Sijtje baar rok boren en,
juist toen de mannen binneuk*am( n, was ze klaar.
Haastig aten ze brood, dronkea ze koffie,
haastig, bijna gejaagd waschte ze weer om en
ging toen naar de pronkkamer, waar Grootje
een beste muts opzette.
//Zeg, Grootje zou je er wel door goan, wat
heb je er an, je hoort niemendal."
Kijnd, 't is woar, van de predikoatie verstoa
Jk nijt veul, moar ik wil nijt missen, ik ben
er altoos geweest van zoo af, toen ik mijn
moeders stoof droeg," de rimpelhand wees tot
de onderste kabinetplauk. Twee moalen bin ik
er nijt geweest; toen jij een kleine mop was
en de groephoest had. ... Moeder, zei Mietje toen
teugen me: laat me niet alleenig met 't kijnd
als 't nou nog stuipies mocht krijgen .... en toen
legde ik mijn goed af en bleef. Ze was zoo
eenig, je vader net gestorven en verlejen
jaar toen je moeder zoo slecht lei, moar nou
goaj 'k, en nou mot je der nijt meer an tornen,
meid!"
Sijtje zuchtle, had een benauwd, shkkerig
gevoel, heel diep in haar keel.
Harm was al naar 't dorp en Dries bleef op
passen.
«Nou, we zijn kloar, Dries, tot zoo meteen!"
De kleine deeldeur werd stevig toegetrokken
en Turk rammelde met zijn ketting, wilde graag
mee.
»Neen, jongen, je kan niet mee, we motten
karken," bromde Sij.
Zwijgend gingen ze naast elkaar; Grootje in
haar wijden zwarten schoudermantel, die breed
uitwoei en Sijtje iu 't smalle, enge jakje met
haar vilten hoedje met een krippen strik er op.
Bedrijvig liep de oude vrouw, wat krom tegen
den wind in en Sij met kleine pasjes er naast.
De wolken trokken wild langs de maan,
?werden dan even bruin-geel met een
bleekzilveren rand, dan weer bonkerig zwart als ze
voorbij die lichte plek,,waren.
Grootje stond even stil om adem te scheppen.
»Sn?"
, Watte?"
»Ik heb een wollen lap onder mijn jak van
;uur, door
? 200.
30.
14 Een Paracelsus
Rembrandt
Aureolus Phjlippus Theophrastus
Paracelsus .Bombast ab
Hohenheim, zie artikel prof. Jhr. Dr.
Six, Oud-Holland XV.
52 Van Kembrand een Landschap .
3de deel.
Verkooping 25 Februari 1727,
's Hage.
26 Een kaarsgezigtje door Rembrand
van Rijn, hoog 51/j duim, breed
5 duim 105.
Waarschijnlijk No. l van de
Rernbr. tent. Philosophe lisant
a la lueur d'une chandelle" van
r. Xav. Mayer te Weeneu. Ge
schilderd omstreeks 1627.
Verkooping 21 Apvil 1737.
C5 Eea besje die haar handen warmt,
zeer natuurlijk, door Rembrand
van Riju 18.5 st.
Verkooping 16 April 1738.
65 Susanna met de boeven, uitmun
tend konstig door Rembrant van
Rijn, hoog 2 voet, breed 3 voet
2 duim 700.
Geschilderd in 16J-7. No. 828c
van den catalogus in net kon.
museum te Berlijn.
66 Christus aan het kruis, met bij
werk, door denzelven, hoog l
voet 3 duim, breed l voet . . 71.
67 Een Portret, door denzelven, hoog
2 voet 2 duim, breed l voet 8
duim 56.
68 Een dito, door denzelven, hoog
2 voet 2 duim. breed l voet
8 duim f 50.
69 Tobias van zijn, blindheid ge
nezen, door denzelveii, hoog l
voet l dnim, brei'd l voet 9 duim 36.
Kwam reeds voor. Bij den
hertog van Aremberg te Brussel.
Verkooping 13 Sept. 1740.
35 Twee lezimdi: figuren bij
I/antaarnlieht, kunstig en fraai geschilderd
door Keiubrant van Rijn. . . 28.
36 Het Pourtrait van Rembrant van
Rijn, door hem zeli', krachtig eu
goed geschilderd ,/ 21.
Verkooping 26 Juny 1742, den
Hang. '
31 Een Vrouwe Ponrtrait met een
Hoed op die een dunne slag
schaduw op de helft van 't
aangezieht maakt, krachtig en l'raai
geschildert door llembmndt, IIOO.T
2 voet 3 duim, breed l vout
9 duim 25.10 st.
Verkooping 19 Scpt. 1746,
Brussel, Gerart Yervoort.
52 Een klein stukje verbeeldende
het Pourtruit van een .Jonge Dame
met eeu Goude\\ Kettiug om den
Huls, door Kembrandt, hoog lll'o
duim, breed 9 duim.
A'erkooping 13 Juny 1753, den
Haag, vau den konttsuliilder
l'hilip van Dijk.
49 Etu E.\tipa fraay Stuk vcrtooueiide
Christus die in pretentie der
AposteleD aan Thomas zijne
woitdeu vertjond, /eer uitvoerig en
krachtig geschilderd door Rem
brandt van Rijn, hoog l voet 8
duim, breed l voet 7 duim. . 100.
Geschilderd iu 1634. Thans
in de Ermitiige.
50 Een Schoon Mans I'oiitvait zit
tende aan een tafel, eu staande een
Degeu ivevens hem, zver kraehtia;
n fraai, door Rembrant, hoog 4
voet, breed 4 voit 10 duim. . 24.
51 Ken zeer fraay .Mans Hoi.fJje cu
een dito Vrouwe hoofdje door
deuzelven, ieder hoog S'/o duim,
breed 7 duim 40
(Slot volg t.J
Moderne medailles en plaquettes.
In de maand Januari hopen H. Kleinmann
& Co. te Haarlem uit te geven een werk
gewyd aan moderne medailles en plaquettes. Zij
schry ven in hun prospectus: »In het buitenland
met name in Frankrijk en Oostenryk is de
belangstelling voor moderne medailles in de
MalllllllllllllltlltllllHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIItll
I1IIIIIIM1IIIIIIIIIIIIIH
mijn linker tot mijn rechter schouder, Sij! Dus
bang voor kouvatten hoef ie niet te wezen."
Goed."
' Watte :j"
Dat 't goed is," riep ze driftig met iets
gesmoords in haar stem.
De oucU band greep naar 't kleine handje
met 't kerkboek, maar ze liepen te ver van
elkaar af en .... 't kleine handje gaf niks geen
weerwerk.
De wind floot en de dorre blaren dwarrelden
uit de eikenwalletjes.
Ze waien ten van de laatsten, die in de kerk
kwamin.
Sijtje knipte tegen het felle licht en hoorde
zeggen: «Kijk, vrouw Smit met der klein
dochter, vrouw Smit van de Molerplas, och,
Heere, wat teu end kommen die."
Daar zaten ze nu.
Groetje maakte haar mai-tel los en Sijtje
.frommelde wat aan haar bovenste haakje. He,
ze had in 't goed gehaakt, oakelig, hoakerig
goed van haar mautel,.... uou had ze 't ook
los. Wat gloeide ze van den wind.
Even lubschen de oogharen door kijken wat
Grootje doet.... opzoeken, wat ze zeilen zingen.
Kijk, daar zaten de kinderen van Triju ook.
Een mooie kleur van lint op die hoeden en een
aardig fatsoen van strikken, bij avond kwam 't
nog mooier uit, die kleur. De jor.gste zat met
Trijn geannd. Zij vroeger ook met moeder. Voor
twee jaar hadden ze zoo gezellig gezeten. Daar
hadt je dominee, wat keek hij vreemd, zoo
plechtig. Och, gorrie, wat een volle kerk. Als't
heel treurig werd, luisterde ze maar niet, dat
was 't verstandigste, ze zou maar aan andere
dingen denken.
Lang hield ze 't vol, maar na het midden
gezang klonk dominees stem zoo roar, zoo
anders, je most wel hooren of je wou of niet
,leven zooals de dierbare gestorvenen 't graag
hadden." 't Leek ineens nog maar zoo kort
gelejen van moeder. Moeder was altijd net eender,
niet zoo kribbig en nijdig als -/ij en wat halzig
zat Grootje daar met tur< nde oogen naar dominee
te kijken, 't hoofd zoo schuins naar voren en ("ie
oogen soo schemerig en glimmerig.
Daar, ze kon ze niet langer inhouen, die
dekselsche troanen. O, dat plekkie, waar nou die
twee meissies van Aalders zatten, daar had zij
voor twee jaar gezeten en moeder had haar op
haar knie geklopt en g> fluisterd: Sij, opletten,
niet zoo rond zitten kijken, en toen hadden ze
alle twee tffentjes gelachen. Ze wist 't wel, als
ze eens begon, hield ze zoo licht niet op, maar
't oakelige, strakke gevoel ging weg. 't Kon haar
niet schelen, dat ze net zoo hard snuffelde als
laatste jaren in hooge mate toegenomen; men
is afgeweken van de oude wyze van medailles
vervaardigen en een nieuwe, ware herleving
dezer kunst is ontstaan. Ook in ons vaderland
is er een beweging in dezen geest merkbaar;
het is daarom dat wy het wenecbelijk achten
te doen verschijnen een werk bevattende de
moderne medailles en plaquettes die zich be
vinden in het Koninklijk Penningkabinet te
's Gravenhage. De korte inleiding en de bege
leidende tekst zullen worden samengesteld
door dr. H. J. de Dompierre de Chaufepié.
Ben 250tal penningen en penningplaten zullen
worden afgebeeld. De Fransche medailleurs
zullen vertegenwoordigd worden o.a. door Eoty,
Chaplain, Dupuis, Vernon, Patey. De
Oostenryksche kunstenaars o. a. door Sohaiff en
Pawlik. Tevens zal daaraan worden toege
voegd een keur van moderne Nederlandsche,
Duitsche, Zwitsersche en Belgische medailles.
O. Roty was zoo welwillend enkele onuitge
geven schetsen zijner medailles voor dit werk
af te staan. De tekst zal in het Fransch en
Nederlandsen samengesteld z\jn. Het werk
zal verschijnen in 5 a 6 afleveringen groot 4o
formaat, elk bevattende 6 lichtdrukplaten met
den daarbij behoorenden tekst tegen den prijs
van / 3 per aflevering.
Door den heer Jhr. Flugi van Aspermont is
aan het Mauritshuis te 's Gravenhage in bruik
leen afgestaan een fraai Stilleven van W. van
Aelst, dagteekenend van het jaar 1G57.
lllllltllllllllllllHlltlllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII
Een onhandig vrienü.
Is het niet Voltaire geweest, die gezegd
heeft »Heere verdedig my tegen mijn vrienden,
tegen mijn vijanden zal ik het wel zelf doen" ?
Zoo zouden ook de auteurs van »de Nieuwe
Gids" na het lezen van de studiën van Henri
Borel kunnen uitroepen.
Heere ! Heere ! wat een boek studiën, noemt
de schrijver dit. Het zijn eerder praatjes, maar
geen kalme, aardige praatjes maar een ge
schreeuw en een lawaai als van een opge
wonden gymnasiast van vijftien jaar. Het is
alles breed gerekt, aangelengd met waterige
woorden. Sausen. Words ! Words !
Niet eens een mannelijk accent ligt in die
bladzijden, maar iets onaangenaam weeks iets
sentimenteels, iets vrouwelijks, doch niets van
het zuiver frische ewig weibliche.
Zoo past het niet over de generatie van
1880 te schrijven. Wanneer een auteur dat
doet dan geschiedt dat geconcentreerd, kort,
scherp, met een stijl die geen reflex is van
de auteurs wier licht hy laat schijnen. Dan
wil men luisteren zooals men wel luistert b. v.
al is men het dikwijls niet eens met hem,
naar den kroniekschrijver van de Gids. Maar
als iemand oreert, zooals de heer Borel, moet
de toehoorder zijn ooren dicht gaan houden
en uitroepen : schei toch uit, waarde vriend.
Als je iets te zeggen hebt over moderne auteurs,
zeg het dan kort, suggereerend kort en laat
me dan zelf denken. Wie kritiek wil schrijven
leere denken in weinig woorden.
Om een staal'je van den auteurs manier
van schrijven en dunken te geven, zal ik het
boek hier en daar openslaan en eenige zinnen
citeeren :
>Er is alleen het Woord en Het Woord is
n Kunst n Wijsheid en Religie. Want dat
Woord is God."
>.Jchannes Viator bevat in zijn beste gedeelten
die tevens het allerhoogste zijn, wat er sedert
1885 gemaakt is stukken van den Bijbel der
universeele Religie die te Rome staat; deze
zijn de voorloopers van den godsdienst, die
eens moe t komen na alle anderen en, van
welke de groote poeeten van alle landen de
apostelen zullen zijn."
»Laat ik er bijvoegen, dat de ware dichters
IIHIlllllllllllllmKllltl
IIMIIIKIIIIIIliUIHMIflIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
die andere menschen. Och, die drie weezen, die
iii 't armenhuis bij de oude mannen en vrouwen.
woonden, omdat Hilversum peen weesl nis heeft,
die hadden 't nog heel anders. Gek, inceus vond
ze 't oakelig prettig, dat Grootje haar
frommelzakdoekie wegnam en tr wat oudeklouie opgoot.
Ze was bij der eigen Grootje, had niks met
vreemden uit te stoau en ze had zoo'u oakelige
spijt, een doaias; brandende spijt. . .. maar wacht,
ze zou 't goed nioakcn, heeiendal. O, wat een
lilik mormel van eeii kijnd was ze, moar wacht
moar tot btrakkies.
Staande zongen ze het: urer,dagen, maanden
jaren ea zoowoar, Grootje dee ook nog mee.
't AVas meer praten dan zingen en fel keek ze
naar Sijtjts mond of die al aan een nieuwen
regel wa«. Mooi zingen met zooveul. Ze zag
slecht; de lichten dansten met strepen in haar
oogep, dat kwam van de troanen.
Doar, Sij, eeu dubbeltje, hou je centen moar
thuis."
Och, die Grootje, strak zou ze 't zeggen als
ze uit de mensclieu waren.
Langzaam schuifelden ze voort en nu kroop
't kleine bruine handje onder den zwarten,
warmgevotrdeu scliouderrnaiiteJ.
Detk om de treern, drie bennen't er, Grootje!"
't Oudje knikte met zacht glanzende oogeu en
de lippen van elkaar. Ze begreep wel, wat Sijtje
meende.
//Hou me moar vast, kijnd."
Ze gingen mee met dtn stroom, die al dunner
werd. Ze liepen zoo stilletjes tusschen al die
anderen. Toen bleven ze samen over.
In alle huizen brandde licht, deuren werden
open en toe gedaan en groote, breede lichtstrepen
vielen langs den -weg.
Karretjes van banketbakkers reden de hekken
der villa's van den Vaartweg binnen en de
brievenbestellers met de kleine lantaarntjes leken
wonderlijke, dansende lichten.
Nou hadden ze 't Rooie dorp" achter zicb,
nou 't laatste huis, uou zou ze 't zeggen.
//Grootje'r"
//Watte, kijnd?"
Nou hebben we. den wijnd achter."
"Joa, dat scheelt altoos."
//Grootje, ik ben blij om dien wollen lap onder
je jak ... enne .... 't is eigenlijk zoo koud nijt, ik
had van morgen zoo'u drukte nijt hoeven te
maken om 't weer." Gesmoord klonk haar stem
over de hei en de wind loeide, joeg de wolken
wild en woest achter elkaar voort en blies maar
tegen die oakelige brandplekken op Sijtjes wang.
't Gevoel van 's morgens en eigenlijk van een
paar dagen dat was vort, heeiendal vort.
«?Zie je ons licht wel, Sij?"
van af de oudste tijden zoo geleefd hebben
dat bij hen kunst en leven onafscheidelijk
waren. Ik bedoel Grooten. als Cakyamuni,
Jesus, Plato, Shelley".
»Het is niet waar, dat onze litteratuur met
Perk begint. Ik ben een van de weinigen
die Perk niet zoo hoog stellen als Kloos hem
zelf verhief."
»De Fransche litteratuur is de litteratuur
van den schijn en enkel van den schijn,
schitterend van virtuositeit, leeg van wijding."
Zoo wordt er gesproken van de fransche
letteren, die toch sinds Karel den Groote
bijna zonder tusschenpoozen de europeesche
hebben beheerscht tot op den huidigen dag,
zoodat de oude Bismarck zelf bijna geen an
dere dan fransche boeken las. Dit laatste
beteekent nu nog wel niet veel, maar met dien
schyn hebben de Galliërs toch maar den toon
aangegeven, en het is toch eene soort over
winning dien stok-Germaan en man van actie
te doen lezen. Als men den heer Borel moest
gelooven, zou de Nederlandsche letterkunst
het hoogste hebben bereikt. Ik kan daarin
niet met hem meegaan, hoe gaarne ik het voor
Holland zou wen chen. Wij hebben nu wel
eene heele goede litteraire kunst, wier stijl
hoofdzakelyk door den heer van Deyssel is
aangegeven, maar Vondel is nog niet herrezen.
Er is geen enkel voorbeeld in de geschiedenis
der volkeren aan te wijzen, waarby eene groote
letterkunde niet heeft moeten voortspruiten
uit politieke grootheid. Wij zien alleen wat
naast en bij ons is en ons dunkt dat het
mooiste, maar na jaren en eeuwen wisselen
de horizonten en krijgt alles van het werk
der menschheid zijn plaats. Het is overigens
met de litteratuur in heel Europa nu vrij slecht
gesteld en de Hollandsche maakt daarbij nog
een goed figuur. De minste op heden schijnt
wel de Spaansche te zijn, terwijl de
Portugeesche evenals de onze veel verdiensten
schijnt te hebben. In Duitschland is de
groote kunst nog niet verschenen, maar
moet zij, naar de wetten der geschiedenis te
oordeelen, op het komen zy'n en er zullen
waarschijnlijk geen vijfentwintig jaren meer
verloopen, voor dat daar de Hoogepriesters van
het woord zich zullen vertoonen.
In Frankrijk zijn zeer goede schrijvers bezig,
maar Zola is opgestegen uit de glorietyden
van het tweede keizerrijk, door zijn
jongelingsdroomen klonken de namen van Solferino en
Magenta. Het is echter niet mogelijk, naar
de geschiedenis te oordeelen, dat uit het tegen
woordig politiek ter neer gedrukte Frankrijk
weer een zeer groote opstaat. Groote kunst
gaat alleen met politieke grootheid gepaard,
dat is altijd gezien en het is moeilyk aan te
nemen dat onze tijd daarop eene uitzondering
zou maken. Wij kunnen allén voelen wat
dicht bij 01 s is: de dorpsbewoner voelt en ziet
den toren der dorpskerk verschrikkelijk hoog,
de Amsterdammer zijn Westertoren en toch
zijn de spitsen der kathedralen van Ulm en
Keulen nog een heele boel hooger. Dat is zelfs
zoo, dat iemand, die deze beide torens vaak
heeft aanschouwd en in de schemering op een
avond langs den Westerkerk wandelt, den
indruk kan krijgon, dat haar spits veel verder
in de lucht boort dan die van die duitsche
kerken.
De bewerirjg dat een groot schrij-er de proef
der eeuwen heeft te doorstaan is dus niet zoo heel
uit de lucht gegrepen. Om tot eene vergelijking
te komen is dat zeker noodig en al zijn het dan
ook geen eeuwen die moeten verloopen en
wordt toch minstens de afstand van eene halve
eeuw vereischt om eene artiesten figuur
duidelyk en in zy'n geheel te kunnen waarnemen.
Voor particulier genot van het groote publiek
en allén genot is het niet noodig, ja het
verdient zelf de voorkeur, dat de artiest nog
onder de levenden behoort. Wij voelen dan
veel beter met den auteur, hij is dan een van
de onzen, een broeder, en al begrijpen wij
hem verkeerd zooals dat meestal en familie
en onder broeders gebeurt, wij meenen toch
beter hem te doorschouwen en in dat geloof
steekt de zaligheid.
Het oordeel over de meeste grootheden
wisselt met de tijden. Een der merkwaardigste
voorbeelden is Bilderdijk, die zeer lang voor
Ze knikte, was zoo oakelig, dat ze niet eens
joa zeggen kon.
Och, hals, von ie 't zoo doanig mooi?"
Joa, de preek Grootje en alles der bij en
wat je dan zelf nog deukt, woar?"
Joa, wat ie zelf denkt, moar ik verstong best
wat dominee zei, omdat zijn board er af was."
De wind gierde, huilde, maakte kleine
rituptlgolven in de Molenpla?, maar de wolken werden
lichter, minder boukerig en zwart.
Turk blafte helder, vroolijk, en Drits opende
de deur. //Zoo, hoe was 't?"
Grootj-e kon wel wat verstoan, Dries."
Zoo."
Joa, dominees board was eraf, dat hielp."
Wacht, Groolje, ik zal je goed wtl opbergen."
Best, kijnd."
Harrn viert Oud-en-Nieuw in dorp, vrouw
Smit."
O, zoo!"
En hij heel zacht, vlak aan haar oor, met de
hand op zijn oogen wijzend eu dan op
depronkkamerdeur : Wat Leeft zij? \Vas 't zoo mooi?"
Dominee heit wat mijn an goat wel es mooier
gesproken, treffender, vat je? Moar je eigen ver
zinsels er bij, woar?"
Die doen 'tem soms nog harder,"
Ze zaten stilletjes hij elkaar.
Grootje kreeg de krentebroodjcs en Dries zei
geheimzinnig lachend: Nou, Sij, zei ie tevreden
over mij wezen, sjukkelaaimelk, moar wa'k op
most passen, dat dondersche goed wil dan wel
zoo roazend gauw anbrauden, proef ie nou of
ie 't lust?"
//Of ik, assieblief," zei ze ongewoon zacht....
... 't Is morgen weer vroeg dag, we inosten
er moar onder kruipen," vond Grootje.
Ze hadden bijna zwijgend gedronken en ge
geten.
Sij had een hangertje aan den nieuwen
kalender gedraaid, de komtnetjes omgewasschen, een
pluk hooi van de rood-bonte aan de zwarte koe
gegeven, die rooie was zoo'n gulzigaard. Toen
had ze de gewichten van de klok in Grootjes
kamer opgehaald en haar nachtlicht gevuld :....
een grijs poesenkopje met groote, groene glazen
oogen, waar 't licht zoo zacht doorheen scheen...,
Ze lag in haar bedstee, lekker warm. Oue
Dries had ze eeu poos geleien 't laddertje boven
den koeienstal op hooren klimmen.
't Was al elf uur, nou begon dat andere jaar
dadelijk. Ze had haar licht uitgeblazen en haar
luik opengedaan. Licht genoeg van de maan.
Gek zag 't er buiten uit. De Molenplas leek wel
een groot stuk zij op een donkere tafel, in 't
groot net dat zijden lappie, waar vrouw Algera
Neerlands grootsten dichter werd gehouden ;
daarna onmiddelyk onder Vondel gesteld werd
en nu door de dichters van '80 voor een zeer
middelmatig poëet doorgaat. Welke nu de
lui zy'n van die van '80 die de kern der
onsterfelijkheid in zich dragen, ik zou daarbij
veel eerder opteeren voor Kioos en Verwey
dan voor Dr. Gorter, welke laatste eerder eene
voortzetting op van Deyssel is dan een eigen
oorspronkelijk talent.
Doch in die dingen, kan men slechts gissen.
Daarbij dringt zich dan weer de pijnigende
gedachte op den voorgrond, dat de litteratuur
aan den vooravond staat van een langdurig
vervaltijdperk en de vlag zal moeten stry'ken
voor de schilderkunst of voor de muziek. De
positie van den dichter en schryver is reeds
sinds lang niet meer wat zy was in vorige
eeuwen waarin b.v. de groote Karel V zich
hoog geëerd voelde een briefje van Erasmus
te ontvangen. Er is in de laatste tien jaren
eene zoo groote menigte schryvers opgestaan,
zooveel tijdschriften en couranten zy'n er ver
rezen dat men zich afvraagt van waar dat
alles ? Niet allén de vermeerdering der
bevolking in de verschillende landen maar
het schijnt dat de langdurige vrede die er in
Europa heerscht voor een groot deel daaraan
schuld is. De gemoederen moeten een uit
weg hebben. De eer is een der hefboomen
van menschelyk handelen, daarby de behoefte
aan invloed, aan macht die verkregen wordt
door het woord verspreid in duizenden exem
plaren.
Ik zou nog kunnen uitweiden over de roe
ping van onze taal die zich meer leent voor het
blijspel en het grotesk boertige dan voor het
meer ideëele genre. Brederode is Jeigenly'k een
volmaakter dichter dan Vondel. Wat had die
man niet kunnen worden als hy ty'd van leven
had gehad !
Er is iemand geweest (wag het Huet ?) die
den hollanders den raad gaf hun taal op te
geven en dan maar in het fransch, duitsch
of engelsch te gaan schry'ven, die raadgever
had wel eene ahnung der waarheid, hoe dwaas
die raad ook klinke, want men trekt zy'n eigen
taal zoo maar niet van zijn ziel zooals men
van overjas of demisaison verandert.
Zooals de heer Borel nu over de generatie
van 80 geschreven heeft, had hij het niet
moeten doen. Op geene enkele plaats van het
boek is het wat men noemt »raak." Dit is
het allén wat ik voorloopig heb willen zeggen.
In nadere beschouwingen hoop ik de gelegen
heid te hebben hierop terug te komen. Maar
ik vraag reeds nu, waarom de schrijver den
fijn voelenden dichter Boeken en den wegens
vele geniale volzinnen terecht gerenommeerden
prozaschrijver van Looy niet eens heeft genoemd
in zijn boek.
F. EHENS.
CORRESPONDENTIE.
E. T. te Arnhem. Uw brief ontvangen.
Uw manuscript ligt met een brief, Singel f)5,
voor u gereed. Wilt u alleen den brief, geef dan
s. v. pi. een adres op waarheen dien te zenden.
40 cents per regeL
Bal-Zijde 40 cent
tot f 14.65 per Meter alsmede zwarte,
witte en gekleurde Henneberg-zyde van
35 et. tot f 141.65 per Meter effen, ge
streept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240
versch. qual. en 2000 versch. kleuren, dessins
enz.). Franco en vrij van invoer
rechten in buis. Stalen ommegaand.
Dubbel briefporto naar Zwitserland.
G. Hermeberg's Zijde-Fabrieken
(k. & k. Hoflever.), Zürich.
MmHiiiiiimiiiiiiiiitiiiiiiiHmiiiiiiillHiimiiiiinniiiiiiiniiimiiiiuiiim
een speldeukussen van gemaakt had. Gorrie,
wat wijd en ver die heele hei. Hoor, 7.c schie
ten in 't Ilooie dorp en verder op in Hilversum.
Straks zou ze de klokken booren slaan ; de
groote dorpsklok, die zoo zwaar klonk en dau
de Iloomsche, een heel ander geluid. De
Roomsche sloeg gauwer achter elkaar, dat had ze
daamet om elf uur opgelet.
Difi Grooijp, die nou maar niets hoorde...
als ze ... wacht! Ze stapte de bedstee uit, draaide
de deur voorzichtig open. 't Nachtlici.t in de
eene hand, de lucifers in de andere, toen naar
Groot je. Als ze uou sliep? Neen, ze woelde on
rustig heen eu weer.
Grootje," en dan harder: Grootmoeder?"
Watte? Kijnd? Wat moj ip, Sij r"
Ze stak het poeseiikopje op en zette 't op
de Ixdstteplauk zóó, dat net licht op de klok
viel, de klok met een houthakker er boven, die
aldoor hakte op n blok ... t k-tak, op-neer.
De wijnd is goan liggen en nou hoor ie de
dorpsklok nijt."
.Hoor ik toch nooit, Sij."
Moar, kijk nou es noar de klok, nou kan
je zien. Grootje, wanneer 't Ouwe uit is en 't
A'ieusve joar begint."
Oaktlig, nou werd ze zelvers al weer slikkerig,
als ze ook i'i.s begon...
Goed kijad, mijn Sijtje !"
Ze kwam naar de bedstee met een snik:
en, Grootje, da 'k meer op moeder wou goan
lijken, dat is 't nou."
Ze had 't wel verstaan, 't oudje: Mot niet
zoo opkropperig wezen, kijnd, gedeeld Jijen, half
lijeu, woar?"
Joa, Grootje."
Wat een kijnd nog, och, Heere zoo'n kijnd
in dat witte nachtjakkie en dat ze nou dat
poessie l vacht. Joa, ze zag de wijzerploat best,
langzaam schoot de groote wijzer op.
Met groote oogen bleef ze kijken.
En Sijtje ook naar een stuk hei, de wolken
en een klein schitterplekje van de Molenplas,
een puntje maar.
't Schieten werd barder. Een slag van de
Roomsche torenklok, kwart voor twaalven dus.
Nou kon Grootje zien, dat 't opschoot.
Wat hel ging de maan schijnen, oakelig mooi
zoo'n nacht... daar, eerst die van den
Kerkbrink, nou de Roomsche, nou tegelijk, door
elkaar. Ze zat recht op met betraande oogen.
Ze was den tel kwijt. Nou de hangklok, och,
wat zacht! Dat hoorde Grootje nitt, maar ze
kon 't nou zien
't Was Nieuw-jaar!