De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 8 januari pagina 1

8 januari 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N«.1124 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DB KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a Dit blad U verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des C'apucines tegenover h«t Grand Café, te Parijs. Zondag 8 Januari. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel * 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden, uitsluitend aangenomen dooi de firma KÜDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O O D VAN TEBBE EN VAN NABIJ: Reorganisatie der Kamera van Koophandel en Fabrieken. Be visie-Ontwerp. Een Volksleger, door H. Kiersch. (LI Bismarek over Oostenrijk. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Penaioen voor werklie den. TOONEEL EN MUZIEK: Hoe Boatand'a Cyrano de Bergerac" ontatond. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN LETTFBEN: Een Referendaris van Kunsten en 'Wetenschappen Vincent van Gogh en Jan Toorop, door v M Bembrandt. Uittreksel uit den catalogus of naamlQst van schilderijen van Hoet «n Terwesten, door E. C. Bahms, met aanteekeningen van Flngi van Aapermont (Slot.) Oeorge Bodenbach t -(wet portret1, door v. L Over Fransche letterkunde, door W. G. van Nouhuys. Boek en Tijdschrift, door G. v. H. FEUILLETON: Als menheer zal wisselen l" Hnmoreske, door F. de Sinclair. RECLAMES. WOB DAMES: Gemengde sociëteiten, door S. Kalff. Keizerin Elisabeth. Allerlei, door E-e. De vronwenquaestie (ingez), door K. Z. SCHAAK SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHEKBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: De Tolstoï-club te Bome. (Slot.) ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBAS8EN. ADVEBTENTIEN. v... Reorganisatie der Kamers van Koophandel en Fabrieken. Mr. A. C. Wesenhagen, auditeur-militair te 's-Gravenhage, heeft, als oud-Rotter dammer, die »vele jaren in de Maas stad had vertoefd'1 en »daar veel goeds mocht ondervinden" in eene vergadering van de Vereeniging Nercurius te dier stede, een lezing gehouden over Mercantiele-Be grippen, en deze rede, op verzoek van »een aantal hoorders en verdere belangstellen den" in 't licht gegeven. Daarin komen, tot toelichting van n dier vele mereanliele begrippen, een paar bladzijden voor, die wij den lezers, welke kennis genomen hebben van onze artikelen: Mercurius ten Paleixe, een Cynisch Happart, alsmede van het artikel: Het kiesrecht voor de Kamer®van Koophandel en Fabrieken (de Kamer te Rotterdam contra de Vereenigde Kamers) door mr. R. Feith, niet mogen onthouden. Het bedoelde gedeelte dier lezing luidt: De beschuldiging van eigenbelang in kienden zin wordt evenwel nu en dan den handel geheel ten onrechte naar het hoofd geslingerd. Zoo nam ik onlangs kennis van een artikel in de Amster dammer, Weekblad voor Nederland van 27 Nov. il. waarin het Rapport van de Rotterdamsche Kamer van Koophandel en Fabrieken over de stappen van andere Zusterkamers om meer in vloed op den gang van zaken en eene betere ftnancieele positie te verkrijgen, een »cynisch" rapport wordt genoemd. De bedoeling is dat 't een egoïstisch rapport zon zijn. Bij aandachtige lezing in het Bijblad van het Dagblad Scheep vaart van 18 October jl., kwam mij dat rapport evenwel noch cynisch noch zelfs egoïstisch voor. Wanneer men de voorstelling geeft, gelijk het Weekblad dat doet, alsof de Rott. K. zou zeggen: ,tfij zijn hier best tevreden, en de rest gaat ons niet aan", is dit eene verkeerde voorstelling. Het wil mij voorkomen dat de Rott. K., wan trouwende de nuttigheid der gedane stappen tot reorganistie, (met uitzondering van de herziening van het kiesrecht voor de K. v. K.) daarbij terecht op den invloed van hare adviezen mag wijzen. Die Kamer staat ontegenzeggelijk in den lande en bij de Regeering hoog aange schreven; doch dit ligt niet zoozeer aan het feit, dat zij eene groote Europeescbe handelsstad als zoodanig vertegenwoordigt, of dat haar Secre taris zulk een wel versneden pen of bondigen betoogtrant heeft. Het ligt, laat 't ons ruiterlijk en ook zouder eenige vleierij zeggen (want vleien ligt niet in mijn aard), daarin, dat de R. K. v. K. naar mijne bescheiden meening steeds een praciisch standpunt inneemt, weinig praat en veel doet, eene eigenschap, waardoor meer Rot terdamsclie colleges zich van colleges uit andere groote steden (waar men meer praat- (of klets-) tijd heeft) gunstig onderscheiden. De verslagen der R. K. v. K. en Fabr. over 1896 en 1897 bevatten menig belangrnk ver zoek, voorstel, advies en adres aan Hoofden van Departementen v. A. B., de Staten-Generaal, post en telegrafie, aan B. en W. van Rott., alsmede vele adressen aan de Tweede Kamer, correspondenties met binnen- en buitenl. spoor wegdirecties en K. v. K., welke blijkbaar invloed hebben geoefend op gesloten tractaten, genomen besluiten en maatregelen, en op ingediende wetsontwerpen. Daargelaten nog dat de belang rijkste rapporten wel de geheime, niet gepubli ceerde, zullen zijn. En, zegt ongeveer de K., al dat samenkomen en papier vermorsen, hetwelk in de strekking der nieuwe reorganisatieplannen ligt, brengt ons niet verder; het doet ons reeleer denken aan het bekende; »Zij komen bij paren, Om te vergaren, En zij drinken een glas, enz. En laten de zaak zooals zt was." Als een K. v. K. een goed advies geeft of een goed voorstel doet, vindt zij steeds een gewillig oor. En al dat verdere gelenter, daarwenscheu wij ons niet mee op te houden. De K. heeft in het voorstel tot reorganisatie, haar na de audiëntie van een aantal vertegen woordigers der Kamers van K. en F. bij H. M. de toenmalige Koningin-Regentes op 15 Juli 1898, ter beoordeeling door den Minister van W., H. en N. toegezonden, »veel jus en weinig beafsteak" gezien. Vandaar m. i. haar ongunstig rapport, te meer nu bij het aanprijzen van het geen in bet buitenland bestaat geene rekening gehouden is met onze geheel andere gemeente organisatie. Wanneer nu de K. bij breed ge motiveerd rapport zegt dat zij zich, met alle waardeering van de moeite en den arbeid daar aan ten koste gelegd, op grond van het boven uiteengezette met de denkbeelden der Commissie tot reorganisatie der K. v. K. en F. niet kan vereenigen, verdient het rapport allerminst den naam van een eyniscb rapport. Ik vind 't in tegendeel een zeer doorwrocht, zakelijk en af doend rapport. Ik spreek echter maar als leek: wellicht zal de K. door beter der zake kundigeu op meer voldoende wijze worden verdedigd. Nu de heer Wesenhagen het noodig heeft geacht, daartoe door vele Rotterdam mers aangespoord, dit pleidooi meer alge meen bekend te maken, dienen wij enkele aanteekeningen te laten volgen. Allereerst, zouden wij willen vragen, waaruit blijkt de invloed der Rotterdamsche Adviezen, boven dien der adviezen door de andere Kamers gegeven »in den lande en bij de Regeering."? De Rott. K. zelf klaagde er over, dat meermalen naar haar adviezen niet ge luisterd werd. Het consulaat-wezen (toch zeker een van de belangrijkste zaken, die handel en nijverheid betreffen) bleef, ondanks het adviseeren der Kamers, ook van de Rotterdamsche Kamer, zonder de zoo vurig gewenschte reorganisatie. Het Handelsonderwijs laat schier alles te wenschen over. Het Wetboek van Koopkandel men leze er de artikelen van mr. Levy maar eens op na, in ons Nr. verleden en vóórverleden week! Het kiesrecht voor de K. v. K. is niet eens behoorlijk geregeld en de R. K. heeft zoo weinig behoefte gevoeld aan hervorming, dat zij jaren lang er in heeft berust, terwijl een be tere regeling nu op eens urgent wordt geacht. Wij missen een voldoende handelsstati stiek, zoo schreven wij in ons artikel Een cynisch rapport: »wij kunnen van geen enkele door den Staat gesteunde stoomvaartlijn buiten onze Oost Indië-vaart spreken; handel en nijverheid zijn, voor het eene deel, onder toezicht van een in genieur, als een staanje gehecht aan het waterstaa/s-departement, en voor het ander deel als een aanhangsel gebracht bij het departement der diplomatie. Het is heusch waar, wij, zwakker dan de meesten, wagen het nog te leven zonder een minister van Handel en Nijverheid, gelijk ook zonder een Minister van Landbouw. Geen mi nister, geen speciale, deskundige vertegen woordiging ter bevordering van stoffelijke belangen; kortom een staat van lusteloos heid, van zorgeloosheid, een staat van anarchie!:' En dit alles moet geconstateerd worden: ofschoon mr. Wesenhagen durft verzekeren, dat de K. v. K. te Rotterdam terecht zegt: »a/s een K. v. K. een goed advies geeft of een goed voorstel doet, vindt zij steeds een gewillig gehoor. En al dat ver dere geleuter, daar wenschen wij ons niet mee op Ie houden." Ons dunkt, Mr. Wesenhagen, eenmaal zich geplaatst hebbende tegenovjr de Vereenigde kamers v. K. en F., die zoo krach tig op een betere vertegenwoordiging van Handel en Nijverheid aandringen; en met de Rotterdamsche verklarende, wat al die anderen in het midden brengen is »veel jus en weinig beafstuk," moest als ernstig man gelijk een auditeur-militair be hoort te zijn dankbaar de gelegenheid, die wij hem aanbieden, aangrijpen, om eens een zakelijk betoog te leveren betreffende de zeldzame voortreffelijkheid en de krach tige uitwerking »in ons land en bij de Regeering" van de Rotterdamsche Adviezen, in vergelijking met die van andere Kamers. Een historisch overzicht daarvan zullen wij gaarne plaats verleenen. * * Een ander punt in Mr. Wesenhagens rede? van belang, is de verklaring, welke hij geeft van die onderstelde kracht der Rotterdamsche Adviezen. Dit ligt, meent bij, »laat 't ons ruiterlijk en ook zonder eenige vleierij zeggen (want vleien ligt niet in mijn aard) ddarin, dat de Rott. K. v. K., naar mijne bescheiden raeening, steeds een praciisch standpunt inneemt, weinig praat en veel doet, een eigenschap, waardoor meer Rotterdamsche colleges zich van colleges uit andere groote steden waar men meer praat- (of klets)tijd heeft gunstig onderscheiden." Het komt ons voor, dat de Heer Wesen hagen, ook hier, zonder van vleierij zich be wust te zijn, van een voorliefde voor de Rott. Kamer blijk geeft, voortgevloeid uit het vele goede door hem daar ter stede zoo ruimschoots ondervonden. Op een practisch standpunt stellen, voor zoo ver wij weten, zich de meeste, zoo niet alle, Kamers van Koop handel en Fabrieken. Zij behandelen zoo goed als uitsluitend practische zaken, staan practische belangen voor, precies als de Rott., »zonder veel te praten.'1 En dat zij niet veel praten is hoogst natuurlijk. Im mers in de Kamers v. K en F. zitten uitsluitend zaken-mannen. Zij zijn niet, als b.v. de Amsterdamsche gemeenteraad, samengesteld voor een derde of vierde deel uit meesters in de rechten, praters van opvoeding en beroep, die niet alleen, in den regel, zelf gaarne oreeren, maar ook allen, die maar eenige kans zien zich in het redeneeren te oefenen, aan het praten brengen. Wanneer Mr. Wesenhagen, b.v. het ge noegen had kunnen smaken de Amster damsche Kamer aan het werk te zien, dan zou hij bemerkt hebben, dat het daar precies eender als in de Rotterdamsche toe gaat, en natuurlijk ook als in de Utrechtsche, de Haagsche, de Dordtsche of de Groningsche, terwijl de secretarissen dier Ka mers zooals Mr. Cohen Stuart hier, Mr. Feith te Groningen, Mr. Vogelsang te Utrecht, Mr. Stoop te Dordrecht, Mr.Verbroek te 's Hage, wel even goed een advies zullen weten te formuleeren als hun Rotterdarasche collega. Ongelukkig genoeg, verder dan te formu leeren en adressen in te dienen reikt de macht dezer practische Kamers niet! De gelegenheid om de Rott. Kamer uit hoofde het doorwrochte en zakelijke harer adviezen zoo in de hoogte te steken, al werd zij Mr. Wesenhagen dan ook aangeboden door Mereurius te Rotterdam zelf! was al bij uitslek ongunstig. Heel het land, en vooral de handelswereld, weet hoe tal van adviezen der Rott. Kamer, meestal in overeenstemming met, of in navolging van andere Kamers uitge bracht, niets hebben uitgewerkt; voorts had ook de lofredenaar, toen hij zijn rede voering uitgaf, kennis kunnen nemen van wat Mr. Feith in ons blad van den 11 Dec. schreef: «?Daargelaten zij het, dat de Kamer hier verraadt dat zij niet al te best vertrouwd is met de vigeerei.de regc.ling en ook op dit punt het schema, waarover zij advies had uit te brengen, nitt heeft gelezen. Immers in het Koninklijk besluit van 1896 wordt voor de kiesgerechtigden niet de ei;ch gesteld, dat zij 3 achtereenvolgende jaren, maar dat zij 12 achter eenvolgende maanden aan het hoofd van een be drijf hebben gestaan, terwijl juist in het schem» wordt voorgesteld den termijn van 12 maanden in dien van 3 jaren te veranderen. Buitendien stelt de commissie nog 2 wijzigingen van beteekenis voor. Zij wenscht lo dat op de kiezers lijsten niet meer alleen zij zullen worden gebracht, die zich daarvoor aanmelden, maar.allen, die er aanspraak op hebben en 2o dat ook procuratie houders tot de stembus zullen worden toegelaten. //Merkwaardig is het echter, dat deze zich op het geïsoleerde standpunt der tevredenheid stel lende en aan reorganisatie geen behoefte gevoe lende Kamer alweer een feit memoreert, waaruit blijkt, dat nut hare adviezen wel eens geen rekening wordt gehouden." Ziet ge, deze model kamer adviseerde dus over de zaak, welke de meest gewich tige heette te zijn, een zaak, die volgens haar DRINGEND voorziening vereischte, zon der de vigeerende regeling van het kies recht te kennen, noch gelet te hebben op den inhoud van het schema, waarover zij advies zou uitbrengen ! En moeten wij hierbij nu nog even herinneren aan het feit, dat de Rotterd. Kamer van Koophandel en Fabrieken, als haar laatste groot stuk werk heeft te be schouwen een advies aan den Rotterdamschen gemeenteraad, over geen minder onderwerp dan de toekomstige regeling van het spoorwegverkeer voor de transitohandelstad, en dat dit advies ge schreven met de zoo welversneden pen van den secretaris, en uitgebracht, door leden, die misschien een al te praciisch standpunt innamen! - - met een meerder heid van tweederden der stemmen door den Raad verworpen is? Zou de heer Wesenhagen, die niet meer te Rotterdam woont, en wiens tijd als auditeur-militair waarschijnlijk ook te zeer bezet is om zich van dergelijke zaken op de hoogte te houden, wel kunnen gelooven, dat de Rott. Kamer, heusch, haar stad heeft willen overleveren aan het monopolie van een der twee spoorwegmaatschappijen, in plaats van beider concurrentie te begeeren ? Waarlijk, het oogenblik, om de Rotter dammers voor hun Kamer van Koophandel en Fabrieken in geestdrift te doen ont vlammen, kon beter gekozen zijn! Het is volstrekt ons doel niet de ver diensten van de leden der Rotterd. K. v. K. en F. te verkleinen; zij zullen evenals de leden van andere Kamers, over 't alge meen tot de meest beteekenende kooplieden en industrieelen behooren, en hun best doen om de belangen van henzelf, en hun stand- en vakgenooten, vooral He plaatse lijke belangen, te bevorderen.Mat echter de Rott. Kamer, meer dan de meeste, juist ten gevolge van de bijzonder bevoor rechte ligging der stad en de daaruit voortkomende wel waart, het oog gesloten houdt voor de behoeften van andere groote steden en van de handel en nijverhe.d in de provincie verspreid, achten wij maar al te duidelijk gebleken. De lichtvaardige, laatdunkende wijze, waarop die Kamer, de voorstellen van de vereenigde kamers, uitgegaan van mannen, der zaken kundig niet minder dan de Rott. heeren hebben bejegend, bewijst waarlijk maar al te zeer, dat men te Rotterdam voor Rotter dam, den invloed van een Handel- en NijterAaWs-vertegenwoordiging, in kamers en districtskamers, van het gansene land, vreest. Waarom ? Waarschijnlijk, dat de deskundige dit nog wel eens opheldert, die Mr. Wesen hagen, gelijk hij verwacht, zijn werk zal verbeteren; ten minste als het rapport der Rott. kamer te Rotterdam zelf neg verdedigers vindt. Revisie-Ontwerp. De Tweede Kamer heeft in den Heer v. Gilse, afgevaardigde voor Sneek, een verdediger gevonden van hare houding ten opzichte van het Revisie-voorstel-Harte c. s. Dit ontwerp werd den 23 Sept. ingediend, het voorloopig verslag verscheen 23 Nov. De voorstellers zorgden voor de dadelijke beantwoording, en gaven hun memorie reeds den 10 Dec. daaropvolgende, met wijziging van het voorstel, in overeen stemming met de in de Afdeelingen ge maakte opmerkingen. Den 21 Dec. werd besloten tot een hernieuwd onderzoek, op 24 Dec., wel te verstaan met een meer derheid van 3 stemmen; het had dus maar weinig gescheeld, of het hernieuwd onderzoek zou eerst medio Februari hebben plaats gegrepen! In elk geval op zijn allervroegst zal het rm'sïe-ontwerp. noodig om de zaak Hoogerhuis voor onpartijdige, niet bij het gewezen vonnis betrokken rechterlijke ambtenaren, te brengen, in Maart of April tot wet kunnen zijn verheven. Gaat men nu na, hoe, toen het revisieontwerp 23 Sept. werd ingediend, er reeds minstens een half jaar lang ernstige twijfel bestond aan de juistheid van het gewezen vonnis; een twijfel zóó ernstig, dat hij 5 Kamerleden van Nederlandsch temperament en van uiteenlo< pende poli tieke richting, tot het samenstellen van een partieele wetswijziging noopte; dan weet men precies, hoeveel indruk het op de meeste onzer Kamerleden maakt, als niet alleen een deel van het Nederlandsche volk, maar ook deskundige juristen de ^moge lijkheid" aannemen, dat drie menschen onschuldig in de gevangenis reeds een paar jaar gezeten hebben en nu nog zitten. NVij hebben indertijd aangedrongen op de indiening van het revisie ontwerp, en van den aanvang af de vraag om gratie als van geenerlei nut beschouwd. Trou wens, dat er alleen van revisie recht te wachten is en opheffing van den twijfel, is thans weder ten overvloede gebleken uit het door het gerechtshof te Leeuwarden uitgebracht advies. De heeren te .Leeu warden zien nu eenmaal, ter goeder trouw, in een bepaalde richting, en het is de vraag of zij goed zien, iets wat alleen een nieuw onderzoek, door on partijdige personen, die niet tot het uitspreken van het vonnis hebben medegewerkt, kan worden beslist. Maar welk onvervalscht Nederlandsch bloed moet men in de aderen hebben, om, als Mr. v. Gilse, de redacteur van de Arnh. CL, vrede te hebben met den slakkengang, waarmee de Kamer zich heeft bewogen, bij een [zaak, die volgens Prof. Simons drin gend urgent is, en inderdaad geen oogenblik uitstel mocht lijden ? Het Handelsblad, zeker niet te verdenken van spoedig ge neigd te zijn een hard woord over de Kamer uit te spreken, schreef dan ook : »In n opzicht echter gelooven wij dat de Kamer noodeloos de behandeling heeft vertraagd, namelijk door het houden van een tweede afdeelingsonderzoek. Wie het voorloopig verslag over het oorspronkelijk wetsvoorstel der vijf leden nauwkeurig heeft gelezen, weet dat het zeker belang rijk gewijzigd ontwerp niets anders dan een terugslag op dat verslag is, een uit vloeisel er van, een voldoen aan hetgeen daarin als wenschelijk was aanbevolen en in het breede besproken. Om die reden had een tweede onderzoek in de afdeelingen veilig achterwege kunnen blijven. »Een bevestiging daarvan vinden wij in het niet weersproken bericht, dat toen dat onderzoek op 24 December nog vóór de kerstvacantie plaats had, slechts onge veer 25 leden van de 100 in de afdee lingen opkwamen. De zucht der leden om ten spoedigste naar hun haardsteden terug te keeren, mag zeer groot zijn ge weest het wegblijven van 3/4 der Kamer is, dunkt ons, niet anders te ver klaren dan hieruit, dat de groote meer derheid de wijzigingen niet van zóó groote beteekenis achtte om er den tijd en de moeite van een nieuwe bespreking voor over te hebben. Waarschijnlijk beschouw den zij de zaak enkel als een kluifje voor de juristen, en lieten het napluizen aan dezen over." Wij meenen, dat hiermee niet alles ge zegd is. Met eenigen goeden wil van de Tweede Kamer had de Eerste Kamer reeds vóór het kerstreces haar sanctie aan het wetsontwerp kunnen geven... en dat dit niet geschied is, bewijst alleen, hoe onze volksaard dermate laksch is, dat zelfs de erkende mogelijkheid van schrikkelijk onrecht, door de rechterlijke macht begaan, ons niet in beweging kan brengen en tot spoed aansporen. Of was, gesteld de on mogelijkheid om vóór de kerstvacantie nog tot behandeling van het ontwerp over te gaan het ? dan niet de plicht der honderd geweest, ten spoedigste na den kerstijd, begin Januari, terug te keeren nu het, hoe men dit onder allerlei woorden ook tracht te verbergen, een feit is, dat het ontwerpje een gelegenheidswetje is, om de herziening van het vonnis over de Hoogerhuizen geveld mogelijk te maken? Terecht schreef dan ook de heer Tak: «Intusschen brengen de gebroeders Hoger huis krachtens een vonnii», waarvan d gronden afdoende in twijfel zijn gesteld, hun Kerstdagen in de cel door, zonder dat hun recht kan geschieden door een nieuw onderzoek voor een anderen rechter. »Maar de Kamer deert zoo iets niet." Geheel in overeenstemming met Braakensieks woorden, den Kamerleden op de lippen gelegd: Ja, dat komt wel terecht! * * Toch, men zou verkeerd doen, wanneer men juist om deze onaandoenlijkheid der volksvertegenwoordiging haar zoo bijzonder hard viel. De wijze, waarop het revisie wetje behandeld werd is slechts een illus tratie van ons volkskarakter. Zoo zijn wij nu eenmaal, zoo gedragen wij ons niet alleen bij een aangelegenheid van recht, maar bij elke andere, die eenige inspan ning vordert en tot spoed aanmaant. Daar zijn wel honderd onderwerpen te noemen, dien wij reeds lang de noodige eer hadden behooren te bewijzen, en waaraan we maar niet toe kunnen komen, op elk gebied. We hebben we b.v. in ons verlicht Konink rijk niet eens administratief recht. Onze handelswetgeving heeft iets van een mum mie. Ons burgerlijk wetboek zal wel nooit herzien worden. En denk nu eens, dat we in minder dan een jaar tijds, misschien wel binnen een half jaar, nieuwe bepalin gen krijgen op de revisie van strafvon nissen, nietwaar, wat moet er dan toch wel gebeurd zijn daar tusschen de Schelde en de Dollard? Het is zoo, wij begrijpen er nog iets van, omdat we de heele geschiedenis hebben meegemaakt, maar onze kinderen en kindskinderen, als zij, wat immers te hopen is, het Neêrlandsch bloed van vreemde smetten vrij in de aderen zullen behouden, hoe moeten zij het zich verklaren, dat er eens in ons land in zóó korten tijd een revisie-wetje is aangenomen, terwijl er dan toch niet meer dan drie personen in de gevangenis zaten, aan wier schuld werd getwijfeld? Wie weet, of over b. v. vijf en twintig jaar, als ook de voorwaardelijke veroor deeling in ons wetboek zal worden opge nomen, er niet beethoofden zullen zijn, die op hetgeen thans hier te lande gebeurt, zich beroepen, om te betiogen, dat men zonder in den haastigen spoed van de jaren 1898 en 1899 te vervallen, toch wel, tot op zekere hoogte, het schoone voorbeeld had kunnen volgen, destijds door de volksvertegenwoordiging gegeven! Voor Nederland en de zeer vooruitstre vende heer Van Gilse is daar om het te hel pen getuigen, blijft de snelle afdoening van het ie visie-wet j e alevel een sterk stuk. Een Volksleger. i. Wie ooit een schuttersfeest in Zwitserland bijwoonde, heeft een merkwaardige zijde van 't volksleven daar kunnen bestudeeren. Veel inspanning kost dat niet. Met onweerstaan bare macht overweldigt den vreemdeling de alles bezielende en overheerschende ge dachte: het vaderland eischt van zijne strijdbare mannen het bewys hunner weer baarheid. Als trouwe eedgenooten en wa penbroeders stroomen uit alle hoeken van tAlpenland troepen schutters samen van allerlei rang, stand en leeftijd, door de byna drie en een half duizend vereenigingen af gezonden, of opgekomen uit eigen innerlijken drang. Het is de samenkomst van een volk. Niet zooals bij ons, waar de regeering voor bedrevenheid m 't fchieten onverschil lig blijft, toout de Bondsregeering de hooge waarde daarvan ten volle te beseffen; ge tuigen niet alleen de groote sommen, die zij voor de schuttersfeesten beschikbaar pleegt te stellen; maar ook de verplichting, eiken huiswaarts gekeerden soldaat opgelegd om zich in 't schieten te blijven oefenen, waarvoor hem gratis munitie wordt ver strekt. Hier te lande denkt men eraadjéra over. Een officier van 't regiment grerï«di«rg' en jagers heeft mij zelfs eens de ongeloofelmte verzekering gegeven, dat al dat juistheidaschieten onpraktisch is voor den soldaat. In tijd van oorlog heeft die toch maar op eene massa te vuren!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl