De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 8 januari pagina 2

8 januari 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1124 In Zwitserland begrijpt ieder, van den hoogsten tot den laagsten, dat een soldaat op 'tobigTeM «leaMs dan eene goede nitwexfcingvan irjngeweervuBrrnagverTOchteOf "waaneer bjj op de schnetbaan met«rnst «B nauwgezetheid zoo jmisi mogelijk het doel herft leenn trtffen. De behendigheid, daar verworven, km « «ebwtter«ér jaar bij de batailloneoefeningen in't vuur op de proef stellen. Ik ken een Zwitsersch bataUlon, dat meermalen 40 pet. treffers heeft gehad van 't aantal schoten op verschillende afstanden van 1200lot200 «eter. Wuunear men compagnie na compagnie de heuvels mms zeer teïzïet opklauteren en af stormen en ze plotseling bij 't eer»te kommaado het vuur ziet openen op Bch^ven, die voor een groot deel maar evea boven den grond uitsteken, dan gevoelt men eerst, wat 't zeggen wil, geen goed geoefend oog ea geen goed geoefende hand te hebben. Zou men ook in ons leger dergelijke resuilatan veduaggc»? W*t <iit oe batailLon bereiken kan, zal natuurlijkerwijs ook door de andere bereikt worden; want overal lijn de omstandigheden gelijk. Is Zwitserland steeds geheel Europa vóóraft geweest in de ontwikkeling en behan4tÜBg van 't wapen der infanterie, 't beeft OTeneens aan de wereld een voorbeeld gege ven in de toepast ing van 't peeckutvuur, dat spoedig 4oer Duk&ehland, jTraaiJtriji-en jM88«hiea noe andere staten is nagevolgd. Zaterdag £ September had dit jaar in de baart van Winterthur de groote ar lleriemuroefenïng plaats. Van drie verschillende punten n'rt rukten 12 batterijen van «es ?lukken op c» namen «poedig in rolwa&kte er de en naetweergalooze vlugheid de aange wezen stellingen in. Onmiddellijk werd't «?air geopend «n na enkele proefeoboten met de eigenlijke beschieting van den door «jdijjven voorgestelden vijand begonnen, welke kanonade gedurende drie kwartier nagenoeg onafgebroken werd voortgezet. \Eesultaat -w as overweldigend. Van de 150 tchijven, 1000 meter vóór de artillerie als geknielde mannen opgesteld, waren 143 ge noden, de meeste met twee, drie tot zeven schoten. Van MIJ andere macschijven waren SS Jpctw geraakt en van de op 3000 meter ?verwijderde geschutBchijven bleef geen en kele ongedeerd. Meer dan de helft was deerTijk toegetakeld^ Vak dus de verschrikkelijke uitwerking van het geedwt- en geweervuur der Z wilsere ia vredestijd niet te loochenen; daaruit bnluiten, dat hunne bedrevenheid in 't «chieten op 't slagveld even goed tot haar recht zal komen, mogen wij niet. Vooral zou dit onvoorzichtig zijn in een landje, waar men er van houdt groot te doen en waar de militaire overlevering en bureau cratie nog zooveel te beteekenen hebben. Ben volk, dat wet den sleur breekten zijne «?tellingen maakt naar den eisch zijner behoeften ronder de grens zijner krachten te overschrijden, dat af keerig vaa bluf en persoonlijke overwegingen als ernstige man nen doet en zich zelf durf t zij n; zoo'nvolk staat te ver buiten den kring der hart- en geestlooze aanbidders van t eens vastgestelde en bereglenaenteerde om in dergelijk deftig gezelschap op eene vriendelijke beiefenixg te mogen hopen. En daar buiten ? bevelen hebeen moed en lust tegen de hopge officieele wijsheid op te kooien ? Gold bet eene zaak. waarvan het stoffelijk belang onmiddellijk door eigen beurs werd gevoeld, ja, dan zou men zijne aangeboren gemakzocht wel kunnen overwinnen en mee zijne ?tem gaan verhtffen tegen 't dreigende ge vaar. Maar eene militaire kwestie! Hebben wij dan geen departement van oorlog, eeen knappe officier», die het weten? De Zwitwteehe werkman toont veel meer belang stelling ia de openbare zaak dan bij ons de zoogenoemd hoogere standen. Het is ook niet knapheid of beschaving, maar de on tembare geestkracht van een onversaagd durven, wat de wereldbewegende krachten opwekt. Boekenwijsheid is niet bij machte om den berg van 't kleinzielige bureaucratisiBe te verzetten, datover onzenationale verdediging beet te waken. In Zwitserland is het leger in den volsten zin van het woord een volksleger: alle strijdbare mannen in de wapenen. Wie voor den dienst ongeschikt wordt _ verklaard, voelt al de schande van zijn niet kunnen. Ben korte, maar uiterst strenge dienst van nog geea twee maanden moet den rekruut tot soldaat maken, hem opleiden tot den dienst te velde voor de jaarlijks terugkeerende kleinere en grootere manoeuvres. Bespaart men op die wijze aan den eenen kant veel geld, aan den anderen kant behoedt men officieren en manschappen voor de nadeelïge gevolgen van een ledig garnizoenskven en groot tijdverlies. De bondsregeering begrijpt, dat zij van't kost baar materiaal, door de burgers te harer beschikking gesteld, slechts gebruik mag maken voor zoover't algemeen landsbelang dit vordert. Ook in andere opzichten ver liest men niet uit 't oog, dat de krijgsdienst nooit doel kan zijn. Al staan rekruten en soldaten onder den strengen dwang der krijgswetten, ze zijn daarmee nog geen poppen geworden. De machtige en wel dadige invloed van den democratischen geest, die 't geheele volk doortintelt, ver loochent zich niet onder den wapenrok. De soldaat is een voorwerp van de meest nauwlettende en vriendelijke zorg van regeering en officiers. Slechts enkele malen kont 't voor, dat een al te stramme luitenant, die in 't leger van een naburigen staat zijne opleiding ontving, meer dienstijver dan verstand toont 't Is niets verwonderlijks, dat de officiers een, wakend oog laten gaan over de aan hunne zorgen toevertrouwde rekruten, ook zonder als hunne voogden op te treden. Een aardig veorbeeld deed neb daarvan dezen zomer in Aarau voor. Terwijl de rekruten in het gelid stonden, viel 't oog van den kommandeerenden luitenant op een van hen, die er wat bleek en schraal uitzag. Wat zijt ge? vroeg hij.. Student, was 't antwoord. Z^t ge ziek geweest? volgde er boven op. Neen luitenant, verzekerde de rekruut. Studeert ge te sterk? was nu de vraag. Neen luitenant, was weer het antwoord. Dan solieder leven! Begrepen ? klonk het beteekenisvol uit den strengen mond. Die officier kon niet weten, dat hij met de soliditeit in eigen persoon te doen had. In den afgeïoopen zomer had ik bij de kleinere manoeuvres, die de groote vooraf gaan, eene uitstekende gelegenheid om nader met de Zwiteersche troepen kennis te maken. Daar ik mijne opmerkingen in ^oordeel der scheidsrechters geheel beves tigd vond, lalhet mij, ofschoon niet-militair, wel geoorloofd zijn, 't een en ander daarover mee te deelen, dat zich als van zelf aan ?de* opaetetkzamen toesckemrer moest opdringei. {Wordt va-volgi). H. KIEFSCH. Bisnufck aver Oosiewiji Tot de latere» antste niededeelingen over liet leven en weikeu van Bismarck behooren de door Lruhar Bucher uitge geven gesprekken, -welke door den uit gever met den grooten rijkskanselier zijn gevoerd. "Wij wenschen hier iu 't bijzonder de aandacht te vestigen op hetgeen Bismarck zoo nu en dan, in tegenwoordig heid van Bacher, over Oostenrijk heeft gezegd. De treurige toestanden in de Habsburgsche monarchie geven aan die uitlatingen van den scherpzinnigen en vooruitzienden ?staatsman iets neer octueeta. Het ra bekend, dat het Bismarck ont zaglijk veel moeite heeft gekost, den koning van Pruisen (later keraer Wilhelm I) na de overwinning van Köwiggratz te weer houden van het «tellen van harde vredeaTworwaarden aan den overwonnen vijand. Koning Wilhelm noemde die vreciesvooriraardea eelfs «wnadel'ij'k voor Bruisen." Later heeft hij ingezien, dat Btsmarck gelijk had. »Hadden wij Destijds niet den geslagen vijand gouden bruggen gebouwd," zoo laat LotEar Bucher Bismarck zeg gen »dan EOU bet succes van 187$ onmoge lijk zijn gewees*. Ik was destijds totaal in ongenade gevallen, hoewel slechts voor korten tijd. Dat wist Franz Joseph zeer goed, en hij wist ook, da± hij aan ons Bosniëte danken heeft, hetgeen toch altijd een pleister was op de wwnd van het vroegere verlies van grondgebied. Dit alles moest medewerken, om onze betrekkingen tot Oostenrijk aangenaam te maken en te doen blijven, ofschoon het mij anders juist geen genoegen deed, dat ik de adviezen, die ik Andrassy op iens verzoek over binnen l and ach e politiek gaf, en waarvan ik zeker weet, dat ie aan Zijne Majesteit werden medegedeeld, geenerlei gehoor vonden. Een van die heeren, oooals ze in de Weener Hof burg zoo talrijk zijn en wier uniform opzettelijk zoo rijk met goud schijnt beslikt te zijn, om Biet te laten zien hoe weinig daarachter steekt, zeide destijds tot den Keizer :»Bismarck's buitenlandeche politiek U nog zoo kwaad niet geweest, maar met de binnenlandsebe heeft het altijd gehaperd, en van de Oostenrijkscbe toestanden heeft hij geen flauw begrip. Dat zou een mooie boel worden, als we hier deden wat hij zegt." Aan zulke raadgevers heeft Franz J-oueph net oor geleend: hij heeft altijd meer rust willen hebben, rust in het land en hij heeft in 't geheel geen voeling met bet volk gehad, hij heeft niet gezien, dat het steeds slechter ging. Hij heeft niet siechts n oog toeg«drukt, maar allebei; hij heeft, toen hij ouder werd, dengene voor zijn besten vriend aangezien, die hem den toestand het meest rooskleurig heeft afgeschilderd, en er was altijd iemand te vinden, die dit deed." Bismarck's uitdrukking is eene onvertaalbare woord speling; hij zegt: und dazu fand sich immer ein Pinsel." Pinsel, Einfalt.ipinsel, is eene bekende uitdrukking voor onnoozele hals." Bij het bondgenootschap met Oostenrijk heeft Duitschland, volgens Bismarck, veel meer gegeven dan ontvangen, want Oosten rijk is geen groote mogendheid meer en zal het ook nooit meer worden. Hoe meer men in Oostenrijk den Czechen toestaat, des te meer eischen zij; hoe meer zij eischen, des te meer geeft men hun. Oostenrijk kan niet meer uit dezen vicieuzen cirkel komen en het systeem-Taaffe was voor een man, die niet de kracht in zich voelde om de verantwoordelijkheid voor eene doortastende en grondige hervorming op zich te nemen, het meest natuurlijke. Thans is de verrotting zóó diep ingevreten, dat genezing te nauwernood meer mogelijk schijnt. De Slaven zullen ten slotte de Oostenrijksche regeering dwingen, zich zoo te compromitteeren, dat wij niet meer met haar kunnen samengaan. Dan zullen wij moeten erkennen: On ne s'allie pas a un cadavre." Het ergste is, volgens Biamarck, dat de politiek van den rassen haat in Oostenrijk ook reeds is doorge drongen tot het leger, waarvan overigens het materiaal voortreffelijk is. Het zou intusschen een zeer domme streek van een Oostenrijk&ch minister zijn, het verbond met Duitschland op te zeggen. Als eene Europeesche groote mogendheid te kiezen heeft tusschen Duitschland en Oostenrijk, dan zou haar die keuze zeker niet moeielijk valleu. Gesteld echter, dat eene alliantie tusschen Rusland, Frankrijk en Oostenrijk tot stand kwam, dan zou Oostenrijk daarin eene zeer ongeschikte rol spelen, terwijl Engeland en Italiëzich dadelijk bij Duitschland zouden aansluiten. »Dit alles is zoo duidelijk, dat een school jongen, die drie jaren onderwijs in geschie denis heeft gehad, het op zijn vingers zou kunnen uitrekenen, maar Oostenrijk is zoo als men weet, het land »wo das Unwahrscheinliche zuerst Ereigniss wird," en er is gewi domheid denkbaar, die daar niet mogelijk is." Onder die domheden rekent Bismarck ook, zoo niet in de eerste plaats, de wijze waarop de Duitsch-Oostenrijkers worden behandeld. Dat is ten deele hun eigen schuld. De Duitschers in Oostenrijk zijn nog precies zoo onpraktisch en idealistisch als hun stamgenooten iri Duitschland waren, voordat Bismarck hen op eenigszins on zachte wijze tot beter inzicht had gebracht. Van al die niet-Duitsche nationaliteitjea in Oostenrijk is er echter geen enkele, die bewezen heeft, dat zij eene iKulturmission" kan vervullen, terwijl het juistde Duitschers zijn, die eeuwen lang het Habsburgsche Huis hebben gesteund. De wijze waarop thans de regeering tegen de DuitechOostenrijkers te keer gaat is »niet slechts zwarte ondaak, maar ook eene domheid van den eersten rang; het is een politieke zelfmoord, omdat men de hechtste zuilen vaa den troon ondermijnt. Dona te zijn is nauwelijks aan een particulier persoon geoorloofd, maar domme ministers te heb ben en hun domheid niet in te zien, is het grootste ongeluk, dat een vorst kan overkomen. Andrassy was een man met een helder hoofd en een warm hart, maar na hem is het steeds meer bergaf gegaan, en wanneer het zóó verder gaat, dan zal men in Oostenrijk nog minister presiden ten zien verschijnen, die zóó dom zijn, dat ze niet weten dat ze dom zijn ; . . . . arm Oostenrijk, ik geloof dat uw dagen geteld zijn, en al zullen wij den grooten »Krach'' niet meer beleven, komen zal hij, misschien nog eer dan men denkt," In hoever Bucher deze vertrouwelijke uitlatingen van Bismarck geheel juist heeft weergegeven, is natuurlijk moeïelijk na te gaan. Zij zijn echter, niettegenstaande haar»Rücksichtlosigheit," om niet te zeggen grofheid, volkomen in overeenstemming met andere, eenigszins meer parlementaire uitlatingen van den grooten staatsman. En zij zijn, dat dient erkend te wor den thans helaas toepasselijker en juister dan ooit te voren. MHIIIIHMIHIUHIIIIIMIIUIIMIIHIIIUIIIIIIIIIIIIIMItHllllllllimHIHIHHUHM SociaU IIIMtlUMItlllMINIIIIIIIII Pensioen voor werffien, Een van de belangrijkste gebeurtenissen op sociaal gebied is het vaststellen door den Roomsck Katholieken Volksbond van de volgende motie: De bond voornoemd, overwegende, dat pension neering, uitsluitend komende ten laste van den Staat, een niet rechtvaardige en ook niet mogelijke, maar pensionneering gevormd door bijdragen van werkman en patroon, met medehulp van den Staat, een dringende eisch is: kennis genomen hebbende van de woor den in & troonrede van 1891 en van de instelling der staatscommissie in 1895; gelet op het rapport van genoemde staats commissie; betreurt dat a. het rapport zich niet uitsluitend met de vraag der pensionneering heeft bezig gehouden, maar ook door bijkomende vra gen den stand der quaestie onzuiver maakt; b. door dit rapport weinig hoop voor eene gunstige oplossing overbluft; c. van deze regeering niet verkregen is, wat door haar optreden rechtmatig kon verwacht worden ; en besluit: 1. dezen haren spijt kenbaar te maken aan Koningin, regeering en beide Kamers der Staten-Generaal; 2. met alle op dit standpunt staande werklieden-vereenigingen saaien te werken om langs rechtvaardigen weg en met eer lijke middelen zoo spoedig mogelijk oplos sing te verkrijgen van het vraagstuk der pen&ionneering van oude werklieden ; 3. het centraal bestuur op te dragen om alle eerlijke middelen in het werk te stellen, waardoor het groote vraagstuk wettelijk kan worden geregeld. Al is het standpunt van den Roomsch Katholieken Volksbond niet precies het onze, wii juichen deze daad ten zeerste toe. Wij meenen dat er, billijkheidshalve, niet gevraagd moet worden om een werldiedenpensioen, maar om pensioen voor allen, die op zekeren leeftijd niet in staat zijn in hun eerste levensbehoeften te voorzien; vervol gens dat tot zulk een verzekering niet uitsluitend behooren bij te dragen de werk lieden en de patroons, maar alle Nederlan ders, naar de mate van hun vermogen, terwijl uit deze onderlinge verzekering tegen broodsgebrek van allen, alleen zij pensioen zullen trekken, die niet op andere wijze tegen broodsgebrek beveiligd zijn. Het is ons bovendien, ook bij een afzonderlijke werklieden-verzekering, niet gelukt,eenigen rechtsgrond te vinden, waa,rop men in 't bijzonder van de patroons, die in zulk een ongelijke positie verkeeren, de bijdragen voor het pensioenfonds zou mogen vorderen, en ook is het ons niet duidelijk, afgezien van de billijklieid, waarom men ter verkrij ging van het geld der gemeenschap, deze patroons-bijdrage, als indirecte, belasting door patroons te heffen, zou verkiezen boven de grootere staats bijdrage, die als directe belasting werkt. Doch alle begin is moeilijk, en wij leven nu eenmaal in een tijd, waarin tegenover ten pensioen, met bijdragen van Staat, pa troon en arbeider, alleen het algemeen tStoate-arbeiders-pensioen wordt gesteld, zoodat het allen schijn heeft, dat we voorloopig op het eerste als het eenig mogelijke moe ten blijven rekenen. En, van dat stand punt uit beschouwd, is de motie van den R.-K. Volksbond juist gesteld. Kort en bondig brengt het de geschiedenis van het onderwerp in het parlement in herinnering, veroordeelt terecht het breedvoerig rapport, als noodeloos omslachtig, zonder auidelijke conclusie; klaagt niet alleen voor Koningin en volksvertegenwoordiging, maar roept de arbeiders zelf tot handelen op; en dat alles zonder door een ei kei woord de ge voeligheid van andersdenkenden te kwetsen. Dat de arbeidersbeweging onder de katho lieken zich in practische richting ontwik kelt, en dezen een open oog toonen te be zitten, niet alleen voor de geestelijke, maar ook voor de stoffelijke nooden van den werkman,^ een verblijdend schijnsel, waarop w?]gaarne wijzen, omdat het o. i. wel eens wat te veel wordt voorbijgezien. Dezer dagen verscheen het jaarverslag van de vereeniging Kindervoeding, uitge bracht in de vergade)ina van 14 Nov. jl. Daaruit blijkt dat gedurende het laatste boekjaar 207:613 maaltijden, over 105 scholen verdeeld, zijn verstrekt. Deze maaltijden werden gegeven gedu rende 4 maanden en l week, inden winter. Zij kosten te samen f 19.259 OO5. De inkomsten beliepen f 20,839.56"'. Het meerdere bedrag der inkomsten van f 1590 werd op f 278 na, aan onkosten van ver schillenden aard besteed. Den 22 Dec. jl. verzond het Bestuur, dat het aan ijver niet laat ontbreken, een oproep o.a. aan de bladen, om de redacties op te wekken een kerstgave voor de arme schoolkinderen te vragen. Daarin wordt de aangename mededeeling gedaan, dat de Vereemging een paar hon derd nieuwe leden heeft zien toetreden, maar tevens de niet verkwikkelijke ver klaring afgelegd, dat nog 2000 nieuwe leden noodig zijn, zal «Kindervoeding" aan de behoefte voldoen, zoodatelk arm school kind in Arasterdam het voedsel heeft dat het behoeft.'' Die laatste verzekering geeft zoo als zij daar staat reeds genoeg te denken. Maar eenigszins toegelicht, blijkt maar al te goed dat zij onmogelijk juist kan zijn. Immers: 2000 nieuwe leden, zouden te zamen aan bijdragen vertegenwoordigen pi. m. ?10 000. De vier wintermaanden plus n week verslonden reeds bijna f 20 000. De kinderen, die een maaltijd ontvan gen waren ALLEEN schoolgaande kinderen. Deze kregen die voeding slechts driemaal per week. De week heeft echter niet drje, maar neven dagen, ea het jaar niet vier maar twaalf maanden. Hoe zou Kindervoeding nu met/10000 meer, in de behoeften kunnen voorzien? Heeft men ook een nulletje vergeten, en bedoeld 20,000 nieuwe leden te schrijven? Hoe dit zij, wie zal zich een voorstelling vormen van het aantal kindermagen, school kinderen en geen schoolkinderen, dat alleen reeds in Amsterdam zomer en winter vol doende voedsel ontbeert? Wij zouden onzen lezers haast willen aanraden, maar niet te trachten zich hierin te verdiepen. Het feit is zoo schrikkelijk, de toestand zoo vernederend voor Christe nen en humanitairen ... en Amsterdam is zulk een mooie, groote stad! Waarom zouden wij altijd om leege kindermagen moéten denken, op de drukke wegen, in de parken, in de kerken, in de schouwburgen, in de concertzalen ? Neen, laten we elkander liever wijsmaken, dat er in de behoefte van de armen, klein en groot, nog al aardig wordt voorzien, aangezien de spreek woordelijke Nederlandsche liefdadigheidszin, enz. enz. De R.-Kath. Bond streeft nu zoo flink om het levenslot te verzachten van den ouden werkman. Maar ouders en kinderen hebben gelijk recht op steun, wijl zij beiden het brood niet kunnen verdienen. En die kinderen zijn zoo menigmaal ook arbeiders kinderen : aibeiders in werkeloosheid. Zou er juist van de kerkelijke Bonden en Ver eenigingen niet eens evenzoo een beweging kunnen uitgaan, om te toonen dat het ge loof niet den honger der onschuldigen duldt? Ook hier heeft de Staat ^^ pi.cht te ver vullen. lliiliililliiiimiimmiiiilifiMiMimitimliiiiiiiiiiHiliimtiuiiutiiiiimiHil HoeRostand's Cyraiio fle Benerac" ontstond, Coqueiin, die te Parijs den Cyrano de Ber gerac" van Edw. Rostand heeft gecreëerd, heeft dezer dagen aan een correspondent van den New-York Timen verhaald, hoe dit be koorlijke werk is ontstaan. Bij een ontmoeting tusschen Ciquelin en Rostand kwam de ge schiedenis van Cyrano ter sprake. Rostand was vol geestdrift voor het denkbeeld, om van Cyrano de Bergerac den held van een tooneelstuk te maken; terwijl Coqueiin van zyn stand punt als acteur daartegen bezwaren inbracht. Toch werd besloten de proef te nemen. Ik vernam later", zoo vertelt Coqueiin dat Rostand dadelijk na ons gesprek naar huis was gegaan en zich aan den arbeid had gezet. Hij dted dit met zulk een ijver, dat hij in de eerstvolgende 20 uren zijn studeerkamer niet verliet; toen vond zijn vrouw hein vast slapend met zijn hoofd op een stapel beschreven bladen. Reeds den volgenden dag kwam hij bij mij, nog vóór ik was opgestaan, en ging bij myn bed zitten om mij voor te lezen wat hij had geschreven. Toen het tooneel zich voor mijn oogen ontwikkelde, kon ik mijn ingenomenheid niet verbergen. Het denkbeeld, het wonder lijke intérieur van het Théatre de l'IIótel de Bourgogne op te tooneol te brengen, scheen mij zeer otigineel tof, en de balkon-scène, die reeds in groote omtrokken wa» afgewerkt, kwam mij bekoorlijk voor. Na deze voorlezing haastte Kostand zich tervig naar zijne woiiing, ea weken lang zag of hoorde ik niets meer van hem. Maar op een goeden morgen kwam hy terug, ging op den rand van mijn bed zitten en droeg zijn verzen vo"r, totdat ik, door zyn gloed meegesleept, uit het bed sprong, snel een ehambercloak aantrok, hem het manu script uit de handen nam en zelf begon te lezen. Ik richtte mij tot een denkbeeldig publiek, met de pook in plaats van den degen in de hand en met het eerste het beste hoofddeksel in plaats van den pluimhoed van mijn held op het hoofd. En na dien tyd groeide het meesierstuk onder de handen van den dichter zeer langzaam, regel voor regel. Mijn loopbaan als schrijver heeft my bekend gemaakt met velerlei vormen van litteraire vlijt, maar zulk een taaie, voor geen vermoeid heid wijkende ijver als die, welke zich van dezen teiigeren jongen man had meester ge maakt, overtrof al wat ik tot dusver had be leefd. Toen het groote werk dramatische vormen begon te verkrijger, huurde Rostand een buitentje, om zich te vrijwaren tegen de verleiding, door bezoeken of uitnoodigingen van z, ne dichterlijke taak te worden afgehou den. Een man die rijk, jong, knap van uiter lijk wa,", die getrouwd was met eene door geheel Parijs bewonderde vrouw, voor wien elke deur in de groote wereld en in die der bohème open stond, sloot zich aldus, uit eigen vrije «il, in een klei > voorstadje af van de hnitenwereid er> vcnorlooMe zich geer.erlei gpnopg.'D, dat Kin in ?ijpi onverdroten ar beid had ktr.uicu fmen. Mevrouw Rostand heel mij later v> r ? ld, dat zij soms ernstig bezorgd is pfxye-.s' vn.r bat verstand en het l ven vsn liaav man, die gemiddeld tien uur per uag we-kt c, en, wanneer de geest over hem vaardig werd, nacht aan nacht voor zijn schrijftafel zat en zyn gedicht om?werkte, bekortte, te« derie geheel opmieuw schreef, nooit tevreden, «teeds zoetend naar een meer uitdnikkingavol adjectief, naar een harmonischer of oorspronkelijker r$m, «onder aarzelen het werk van maasden terz|de leggend, zoodra hijj tot ie overtuiging kwam dat eene and< re wijze van uitdrukking zijne denkbeelden met meer juistheid weergaf. Dat geen succes goedkoop te verkrijgen is, weet ik al lang; mijn beroep van tooneelspeler is meer dan eenig ander gegcbikt ora iemand van deze waarheid te overtuigen. Wanneer Rostand'» tooneelwerk het beste is, dat Frankryk in deze eeuw heeft voortgebracht en onze meest bevoegde critici stellen bet eenstemmig gelijk met, zoo niet boven de hoogste dichterlijke scheppingtn van Victor Hugo dan heeft de jonge dichter zijne lauweren niet gestolen, maar ze 'blad voor blad in eindelooze midder nachtelijke uren, in rusteloozen arbeid ver worven, ten ktwte van een prijs, dien slechts weinigen in eene garmche generatie bereid of in staat zijn voor den roem te betalen. De arbeid stond in de jnis+e rei-hond ng tot het succes. Zoo gaat het al jjd. Ik betwijfel of er in de ballade vaa het duel wel n voord is, dat niet een- of meermalen is veranderd, om voor een geschikter plaats te maken, evenals men telken g opnieuw de scfaakeeringen TUI een mozbïek beproeft, tot men een harmonifch geheel heeft verkregen, k bewaar in mjjn lessenaar geheele tooneelen, die hy uit het werk heeft gelicht, omdat zij voor de hande lingen niet onmisbaar varen. Waarschijnlijk zullen die fragmei ten nooit het l cht xien, of schoon ze eren schitterend rijn en bon fchepper even veel moeite en inspanning hebben gekout, als andere, die de toejuichingen v&n.hetpubtiek verwierven". Coqnelin be preekt daarna het succes van het stuk by de eerste opvoeringen. Nooit" zegt hij heb ik zalk eea avond befaefiU Victor Huge's grootste triomf, de eerste op voering van Hermani," is de eenige litteraire gebeurtenis, die men hiermede kan vergelijken, en aan het succes van Victor Hugo deed neg de vijandschap afbreuk van eene cliqiie, die ged«rr«ade de getoete uitvoering floot of siste. Om het er.tbcusiasme bij de eerste opvoering van Cyrano de Bergerac" te schilderen is er maar ne uitdrukking: de toehoorders waren dol van opgewondenheid. Na elk bedrijf, als het scherm was gevallen, stond het gansche auditorium overeind en brak een storm van applaus uit, die wel tien minuten duurde. De coulissen en de kleedkamers waren vol vrienden van den. dichter, die van terrukkiicg bmten zichzelf waren. Ik was zóó opgewonden, dat ik tenauwernood van hét nu oostnnm in iet andere kon komen, en ik moest mijn deur voor iedereen gesloten houd» n. Te midden van al die opgewondenheid bleef alleen Rostand kalm, alsof hy zich nauwelijks bewust was van zijns overwinning; hij bleef aan de acteurs de laatste wer ken geren, zag oplettend toe, dat alles precies ging, dankte de acteurs, als zij van het tooneel kwamen, met dezelfde gereser veerde vriendelijkheid, die hy by de repetities had getoond. En toen het stuk uit was, en wy gelegenheid hadden om naar hem om te zien, was onze dichter verdwenen. Hij was stilletjes met zijne vrouw naar zyn buitentje gereden, waar hij een h«ele week niet vandaan kwam". in He HooföM Het belangrijkste nummer dat op het laatste abonnementsconcert van het Concertgebouw in het jaar '98 werd uitgevoerd, is ontegenzeg gelijk het voorspel van Vincent d'Indy's muziek drama «Fervaal". Inderdaad komt men hier onder de bekoring van een m»n, wiens willen gelijken tred houdt met zijn kunnen, en in wiens geest tevens dat harmonische evenwicht heerscht, dat den toehoorder de rust schenkt die noodig is om een kunstwei k te genieten. Fervaal is een der belangrijkste dramatische werken, die na Wagner geschreven zijn. Niet alleen als componist, maar ook als dichter heeft d'Indy hier een fijngevoeligheid en poëzie aan den dag gelegd, die hem ons als kunstenaar nog zooveel te meer doet waardeeren. Ook is d'Indy een der weinige fransche dichters, brj wien de eigenaardige verkeerde accentnatiên, die voojal ons Nederlanders zoo opvallen, niet voorkomen. Kan men den leerling van \\fagner reeds dadelyk in d'Indy bespeuren, als dichter-com ponist van zyn muziekdrama, ook in den muzikalen stijl herkent men dengrooten meester. Instrumentatie, melodieënbouw, behandeling van het »Leitmotiv'' enz. enz. herinneren aan Wagner's zwanenzang, en zeer verklaarbaar kan ons de toespeling voorkomen van een belgisch criticus, die sprak van d'Indy's Parsi(J<V)vaal. Den heer Mengelberg zyn wy dank verschul digd voor deze waardevolle noviteit; ik hoop haar nog dikwijls te hooren. Ook de symphonie no. 2 van den russischen componist Uorodine was nieuw. Deze heeft op my niet zoo'n grooten indruk gemaakt. Men bewondert er verschillende voortreffelijke eigen schappen in; b.v. in rbythmisch opzicht is z\j eenig. Wel klonken my de rhythmische com binaties . een weinig geforceerd, een weinig gezocht en daarom sterk prikkelend op de zin nen, doch men zal goed doen zulks voor een deel te schuiven op rekening van de Slavische herkomst van den auteur. De verschillende deelen staan ook niet op dezelfde hoogte. Zoo Zoo komt my het derde dee), het Andante, als het schoonste voor, het eerste deel als het belangrijkste, het Trio van het Scherzo als het bekoorlijkste en het Finale als het zwakste De instrumentatie is met het grootste raffi nement aangewend. De geheele techniek die ons de modernen op het gebied van klank combinatie en kleurschakeering hebben geleerd, vindt men er in terug. De motievische bewer king is echter niet degelyk. Wel worden de motieven gebruikt n weder gebruikt en nog eens gebruikt, doch steeds naast elkaar als mozaïekwerk; zrj komen niet tot ont wikkeling; zij dragen niet by tot de architec tonische lijnen van het geheel en het gevolg is dat er ook geen culminatiepunt ontstaat, het welk de kroon behoorde te wezen van het muzikale gebouw. Borodine's symphonie bezit vele eigenschap pen om een groot werk te zyn; doch n eigenschap mist zij; eigenlyk de eigenschap; , en dat is inspiratie. Zóó is zij het product van wetenschap, kennis, routine en reflexie. Borodine's tweede symphonie is gemaakt, niet geconcipieerd. Dat zal ons echter i.iet weerhouden toch dankbaar te zijn voor de kennismaking. Beide nieuwe werken werden met zulk eene gratie, innigheid en charme eensdeels en aplumb en zekerheid anderdeels weergegeven, dat men onder het bewustzijn kwam dat ons voortref

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl