Historisch Archief 1877-1940
OT-.
N°. 1125
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD YOOE NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , . . . 0.12'/2
Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover list
Grand Café, te Parijs.
Zondag 15 Januari.
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I N H O V P.
VAN VEEEE EN VAN NABIJ: De staatkundige
toestand. Revisie-ontwerp. Een volksleger,
door H. Kiersoh. (II.) Booze Buren. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Het arbeidscontract, door
Isidore Hen. (I). TOONEEL EN MUZIEK:
Vorsten als theaterpubliek. Muziek in de
hoofdstad, door Ant. Averkamp. Joh. M.
Coenen. f KUNST EN LETTEREN: Iets
nieuws. Een standbeeld voor Frans Hals, door
B. W. P. Jr. Een klein verzet, door L. van
Deyssel. Qno vadis, door Henryk Sienkiewicz,
beoordeeld door R. FEUILLETON: Het ver
raad van Mrs. Bunker, door Bret Harte. (I).
RECLAMES. VOOR DAMES: Een blik in het
onbekende, door Elise A. Haighton. Allerlei,
door E?e. Ingezonden. SCHAAKSPEL.
FINAKCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. ALLERLEI. PEN- EN
FOTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN.
HIHIItllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIHM
De Staalkundige toestand,
De heer Treub heeft, naar aanleiding
van het Begrootingsdebat, in het Sociaal
Weekblad een beschouwing gegeven over
het Kabinet en. de Kamer als politieke
machten.
Vooral de algemeene beschouwingen, op
dit gebied, kenbron der waarheid, hebben,
het is te begrijpen, daarbij zijn aandacht
getrokken.
Deze algemeene beschouwingen waren
z. i. niet zeel zaaks, misten diepte, breedte
«n hoogte, en mitsdien «karakter" «het
.peil" daarvan »was er sedert verleden jaar
niet op vooruit gegaan".
Alleen de heer Troelstra als
politiekspreker deed van zijn kant alles wat van
hem mocht worden verwacht en verlangd
en zelfs meer dan dat!
Overigens was het «geen politiek debat,
maar ragout van algemeene beschouwin
gen over in de lucht hangende onder
werpen."
Ook wat de heer Kerdijk zeide, heeft
op den redacteur van het S. W. niet
?eenigen indruk gemaakt".
Wanneer men dit laatste leest is men
geneigd de ooren te spitsen. Zelfs wat
Mr. Kerdijk gesproken heeft had voor
Mr. Treub geen waarde. In welk poli
tiek seizoen leven we dan nu wel?
De opheldering van het singulier ge
val blijft echter niet uit. We lezen:
»Wij maken van de zwakheid zijner
rede den heer Kerdijk persoonlijk geen
verwijt. Het was duidelijk dat hij niet
sprak voor zich zei ven, maar voor de
politieke, groep die vaak naar hem genoemd
wordt. En voor die groep sprekende moest
zijn rede zwak zijn. De heer Kerdijk
persoonlijk kan vrij staan tegenover de
regeering en haar, waar hij dit noodig
acht, haar halfslachtige politiek, waartoe
zij krachtens haar wording gedoemd is,
verwijten. De heer Kerdijk, als woord
voerder van de linkerzijde, kan dat niet.
Want de linkerzijde heeft de grootste
schuld aan het bedroevende karakter der
kiesrechlcampagne, waaraan de regeering
haar geboorte en de zwakheid harer
constitutie dankt.
«Zij, de linkerzijde, heeft er toe meege
werkt, dat destijds de verschilpunten
tusschen de beide liberale fracties werden
schuil gehouden en dat een toevallige
meerderheid is verkregen van onder valsche
vlag gekozenen. Een meerderheid die ver
plicht is geweest, ouder dezelfde valsche
vlag de regeeriag te aanvaarden en die
daardoor niettegenstaande de groote werk
kracht, waarvan sommige leden van het
kabinet blijk geven een werkkracht
waaraan ook wij gaarne een welverdiende
hulde brengen bezig is de politiek
der hervormingsgezinden in discrediet te
brengen." *)
De heer Kerdijk, zoo vernemen wij
verder, had evenals verleden jaar »de vrees
voor verwatering" aan de Regeering moe
ten doen gevoelen.
»Nu, sprekende namens de linkerzijde,
welke de zwakheid der zittende regeering
voor een groot deel op haar geweten heeft,
moest hij (Mr. Kerdijk) zich er toe be
palen, aan te dringen op spoed, waar
aandrang om de sociale hervormingspoli
tiek niet in discrediet te brengen door ter
wille van de onzalige eenheid der oneens
xi/nde liberale partij*} den schijn der her
vorming met het wezen van het behoud
te verbinden, ten minste evenzeer op zijn
plaats zou zijn geweest."
De liberale groep waarvan Kerdijk de
leider is, houdt zich te ver van de demo
cratische anti-revolutionaire groep en
de toenadering «wordt thans gezocht tot
de w*e<-democratische groep der liberale
partij, waardoor een beginselloos alle
gaartje is ontstaan dat samengehoudeu
wordt niet door gemeenschappelijke over
tuigingen op het terrein van eigen politiek,
maar door gemeenschappelijke vrees voor
de politiek van anderen, door gemeen
schappelijke vrees met name voor
clericalisme en protectionisme."
Een van de hoofdmotieven, die den
heer Treub het ergste doen vreezen voor
de zuiverheid van de democratische libe
ralen, is hun stilzwijgendheid, na de vol
gende verklaring van den premier:
«Degenen die de debatten in den minis
terraad konden bijwonen, die met name
getuigen konden zijn van de
sociaalpolitieke beschouwingen daar gevoerd,
zouden nooit onderschrijven het herhaal
delijk gebezigde woord: dat is een kabinet
van geavanceerde elementen met conser
vatieve blokken. Dit is niet het geval.
Principieel verschil van meening ten aan
zien van vraagstukken van sociale politiek
heeft zich in onze debatten niet voor
gedaan."
»Neemt de linkerzijde, zoo meent de
heer Treub, met zulk een verklaring
genoegen wetende dus dat de sociale
politiek van de Beaufort en van Piersen
principieel ook de politiek van het heele
Kabinet is, dan heeft de «linkerzijde
als afzonderlijke groep geen reden van
bestaan en heeft zij niet beter te
doen dan zoo spoedig mogelijk met
hangende pootjes weer bij de rechterzijde
der liberale partij terug te komen en ver
giffenis te vragen voor hare vergissing om
zich van de rechterzijde af te scheiden."
Het is duidelijk de heer Treub is
erg teleurgesteld, haast boos, en het eenige
wat hem in zijn ontstemdheid des
gemoeds nog schijnt over te schieten, is op
het eergevoel van zijn vrienden ter linker
zijde te werken door te spreken van de
«hangende pootjes"; en het vergiffenis
vragen voor de vergissing in het vooruit
zicht te stellen iets waarvan ieder poli
tiek mensch een hartgrondigen afkeer heeft.
Het doet ons genoegen, het in menig
opzicht met den Heer Treub eens te kun
nen zijn.
Van stonde aan hebben wij verklaard,
dat er, nu door de liberalen de verkiezin
gen gehouden waren onder de leus
anticlericaal, er geen grond bestond om van
een liberale meerderheid te spreken met
een soc«aa/-program. Vooreen sociaal-partij
ministerie was er dus geen plaats. Destijds
stonden wij met deze meening, voor zoo
ver wij weten, onder de niet-kerkelijken
alleen. Aangenaam is het ons thans te
lezen: «geheel homogene kabinetten heb
ben wij vooreerst waarschijnlijk niet te
wachten. Maar verstandhouding op een
vast program en concentratie om een zin
loos gesproken woord zijn geheel verschil
lende dingen.'' Men bad op een vast pro
gram een cabinet d'affaires moeten vormen
uit de verschillende groepen, dan waren
de politieke partijen vrij gebleven in haar
beweging, en de treurige toestand van
lusteloosheid, die we thans op politiek ge
bied waarnemen, zou niet zijn ingetreden.
Nu evenwel er een zoogenaamd
partijministerie is verschenen, een liberaal partij
ministerie met Pierson tot middenpunt en
De Beaufort en Borgesius als de beide
uitersten, is het ons volmaakt onbegrijpelijk
wat Mr. Kerdijk nog had kunnen vragen,
teneinde eenige inlichting te ontvangen,
omtrent de manier, waarop deze Excel
lenties met elkaar de sociale wetten brou
wen? Zij doen dat natuurlijk liberaal, op
de oude, de bekende wijs; zonder elk voor
zich bijzonder veel last te gevoelen van
principieele overtuigingen. Een van de
meest karakteristieke eigenschappen der
liberale partij is het sedert tientallen
van jaren reeds geweest, dat zij, uit
gezonderd het anti clericalisme en het
anti-protectioniame, nooit een beginsel is
kunnen machtig worden, dat haar leden het
samenzitten in een kabinet, of het
samenhokken in een partij zoo heel moeilijk heeft
gemaakt. Als nu Pierson, volstrekt over
bodig, nog eens komt verklaren: «princi
pieel verschil van meening ten aanzien
van vraagstukken van sociale politiek,
heeft zich in onze debatten niet voorge
daan,'' dan zou men toch de liberale partij,
in haar geschiedenis en wezen, ganschelijk
niet moeten kennen, om te durven betwij
felen of Z.-Ex., de waarheidlievende, in
dit geval wel waarheid spreekt. Wij nemen
zijn verzekering, zonder eenig voorbehoud,
als de tuededeeling van een feit aan.
De Heer Treub niet alzoo, hij is een
weinig ontdaan er van. En dat is ook
alweer te begrijpen.
«Als tusschen de Beaufort en Borgesius
geen principieel verschil bestaat ten aan
zien van onderwerpen van sociale politiek,
is er voor de splitsing van de liberale
party niet alleen in de Tweede Kamer
geen reden, maar behoort die partij in
het vervolg ook bij verkiezingen weer op
te treden als de eene groote partij, wier
bestaan toch door Kerdijk c.s. ontkend
wordt, even als door ons''(Treub). M. a. w.
dan hebben wij, Kerdijk en Treub, te vergeefs
gewerkt. Ziedaar nu de vrucht van ons
tobben en streven!
Weet gij nog wel, zoo hooren wij Mr.
Treub zuchten, hoe ik, helaas, zonder succes,
hemel en aarde heb trachten te bewegen
om Goeman Borgesius als ean onmisbaar
afgevaardigde voor Amsterdam den radica
len smakelijk te maken ... en deze Goeman
Borgesius, dezelfde, waarvoor ik de radi
cale partij met mijn heengaan heb
gedreigti, vaart daar met De Beaufort in
n schuitje! Ea Kerdijk herinnert ge u
nog wel hoe hij warm liep voor de demo
cratie zonder vlek of rimpel; hoe hij er
aan dacht van de halve liberale partij
een zuiver democratische groep te maken,
en dat hij droomde van fusie en nog eens
van fusie, van fusie van liberaal en radi
caal tot vorming eener phalanx van vol
bloed democraten ? ... Maar wat is nu
gebeurd 'i Bij de eerste verkiezing de beste
was er reeas geen oog op het gescharrel
te houden. Zóó liepen de troepen door
elkaar... en nu, een paar j aar later, is het
met de heele fantasie van een betrouwbare
democratische liberale partij,zoo goed als uit.
Dit verwondert ons niet, en verontrust
ons evenmin. Wij hebben steeds betoogd,
dat het een onbegonnen werk was, de
liberale partij in twee deelen te splitsen,
die principieel tegenover, elkaar zouden
staan. Alle moeite, die men zich daar
voor geeft en gaf, kan en kon niet anders
dan verloren krachtsinspanning zijn. Zui
vere democraten, die der democratie dienen
met hart en ziel, zijn natuurlijk groote
uitzonderingen in de liberale partij; de
enkelen die zoo gevoelen, hadden uit die
partij moeten treden, ruiterlijk kleur moeten
bekennen, en zich aansluiten hetzij bij de
sociale, hetzij bij de radicale partij. Daartoe
misten zij, jammer genoeg, den moed. Zij,
enkelen, moesten in plaats van den strijd
te voeren en de smaadheid te dragen,
elke principieele minderheid beschoren,
?die tot een politieke partij wil groeien,
aanstonds over een politieke partij bunnen
beschikken, waarmee in het parlement iets
te doen viel, en die van den aanvang af
zou kunnen azen op eenige portefeuilles
in een kabinet. Daarom moest de groote
liberale partij stuk worden geslagen ; de
oude naam, als liberale Unie, worden ge
naast ; zoo maar, zonder eenige voorbe
reiding van beteekenis door tientallen van
kiesvereenigingen en duizenden van leden
een democratisch program worden aan
vaard. Kortom, al die kunstjes werden
uitgehaald, welke noodig waren, om de
zeer enkele democraten op n dag een
zeer groote democratische partij te leveren,
staande buiten de radicale en buiten de
sociale partij.
Zoolang de menschen menschen blijven
moet iets dergelijks zich wreken, en kan
men met tamelijk groote zekerheid voor
spellen wat er uit een procédé, als zooeven
genoemd, te voorschijn zal komen. De
in naam gescheiden liberalen loopen bij
gemis aan een beginsel, waarvoor zij bla
ken, telkens weder naar elkander toe, en
onder deze schapen, hoe ook van ver
schillende merken voorzien, is er bijna
niet n, dat zich bedenkt, als men een
weivoorziene kooi voor hen openstelt. De
belhamel vooraan.
Als Mr. Treub dit aanschouwt en hij
ziet zijn vriend Kerdijk daar bij, wordt
het hem droef te moede; en spreekt hij,
zooals wij het daar straks moesten hoo
ren. Hoe gaarne zou hy zich dan toch
nog troosten met de gedachte, dat Pierson
maar jokte voor de gelegenheid, en de
Beaufort en Borgesius wel degelijk elkan
der in 't haar zitten, zoodra de deur van
den ministerraad slechts achter hen ge
sloten is! Wij zullen het hem niet ten
kwade duiden, wanneer op zulk een
oogenblik het verlangen hem bekruipt, of zelfs
het voornemen bij hem opkomt, eens te
beproeven aan het sleutelgat te gaan
luisteren, of er dan heusch geen geruchtje
van principieel debat tot hem doordiiogt
want die stilte is voor zijn demo
cratisch liberale partij de dood.
*) Wij curMveeren.
Revisie-Ontwerp.
De heer v. Gilse heeft zich vergist.
Hij schrijft aangaande ons in de Arnh. Gt.:
»voor hen staat de Hogerhuis-zaak in be
langrijkheid niet alleen boven alle andere,
maar zelfs had om ze af te doen, eigen
lijk de behandeling der begrooting nog
wel wat kunnen wachten! Want zoo
als ten onrechte de zaak wordt voorge
steld de indiening van het voorstel
tot uitbreiding der gevallen, waarin revisie
van strafvonnissen toegelaten is, sloot in
zich de erkentenis der gerechtelijke dwaling
ten aanzien van de gebroeders Hoger
huis, en zoo was elke dag talmens een
vergrijp tegen de humaniteit.
*De schrijvers in de genoemde bladen
hebben zich echter op de Hogerhuis-zaak
zóó blind gestaart, dat zij geheel over 't
hoofd zien dat de overgroote meerderheid
n van de Kamer n van het Nederlandsche
publiek volstrekt niet, zooals zij,
overtuigd is van de onschuld der
gebroeders."
Dit is, wat ons betreft, volstrekt onjuist.
Naar aanleiding van des heeren
Middelkoop's vragen om een rivisie-ontwerp, heb
ben wij den wensch uitgesproken, dat men
door parlementair initiatief daartoe mocht
geraken. Aan dezen wensch werd spoedig
daarop voldaan, en bij alles wat we toen
en later over de Hogerhuizen-zaak heb
ben geschreven, namen wij de mogelijkheid
van de onschuld der veroordeelden aan,
nooit daarentegen stelden wij de Kekerheid
dier onschuld vast.
Hoe de heer v. Gilse, nu niet ns, maar
herhaaldelijk, zóó slecht in ons blad heeft
kunnen lezen, het is ons een raadsel; en
dat slecht lezen zal hem dan recht geven
ons te beschuldigen van «eenzijdigheid en
overdrijving!"
Zonderling genoeg moest hij zijn ant
woord aan den heer Tak ook beginnen
met te erkennen, «niet juist te hebben ge
lezen" alleen «onoplettendheid1' had hem
in een waan gebracht.
Het schijnt dus, dat deze onoplettend
heid hem bij alles wat hij leest belaagt.
Misschien een gevolg van de al te groote
inspanning, waartoe het Redacteurschap en
Kamerlidmaatschap, te samen uitgeoefend,
hem verplichten.
Of zijn het de oogen die slecht worden,
en is onze confrater aan een bril of
een sterkeren bril toe ? Zij het er dan een
met niet al te parlementair gekleurde
glazen!
Ook eischt zijn slotwoord eenig be
scheid.
«De Amsterdammer», zoo schrijft hij,
heeft een gemakkelijk werk het ondes
kundige publiek voor te praten, dat deze
wijze van werkea «slechts eene illustratie
van ons volkskarakter» is, elders, even
min als in Nederland, worden wetten tot
stand gebracht met een vloek en een
zucht.
«Geenszins ontkennen wij dat in Neder
land de parlementaire machine in 't al
gemeen zeer langzaam werkt, maar het
verwijt van obstructie der Kamer ter
zake van het revisie- voorstel blijven wij
ongerechtvaardig noemen."
De heer v. Gilse erkent zelf, dat de
parlementaire machine in Nederland zeer
langzaam werkt. Waarom, als zulk een
«deskundige" ons gelijk geeft, z uden
wij dan ons «gemakkelijk werk" juist voor
«ondeskundigen" hebben verricht? Heusch,
wij hadden op een lezer als v. Gilse daarbij
gerekend!
Maar in n opzicht heeft de redacteur
van de Arnh. CL gelijk. Even als bij de
Kroniek en de Soc. Democraat, »staat voor
ons de Hogerhuis-zaak in belangrijkheid
niet alleen boven alle andere (aanhangige),
maar zelfs had om ze af te doen, eigenlijk
de behandeling der begrooting nog wel
wat kunnen wachten" althans in den zin,
van een of twee dagen verschoven kunnen
worden. Immers daarmee ware geen enkel
belang geschaad geweest, en er zitten
misschien drie menschen onschuldig in de
gevangenis. Hierover nog verder te rede
neeren, heeft geen zin. Ieder gevoelt de
beteekenis van dit feit.
De Middelb. Cl. heeft, naar aanleiding
ook van hetgeen wij schreven o. a. de
vraag gesteld: «was het, met het oog op
de urgentie van dat onderwerp en de
noodzakelijkheid van zijn tot-standkoming,
verantwoord van mannen als Mr. Troelstra,
die zich voor de Hogerhuizen in 't bijzonder
op de bres stellen, dat zij den nationalen
tijd z >o zeer in beslag namen als ge
schiedde bij de behandeling der
staatsbegrooting ?"
Ons dunst hier past de wedervraag:
«en als de heer Troelstra nu eens wist,
dat de Kamer geen spoed wilde, wat nog
al tamelijk duidelijk gebleken was, nu zij
twee maanden had laten verloopen, om
over dit gelegenheidswetje voorloopig ver
slag uit te brengen?"
Toch acht de heer v. Gilse »het verwijt
van obstructie... ongerechtvaardigd!"
Een Volksleger.
n.
De zwitsersche strijdmacht is geen parade
leger, 't Hoef t ook geen dienst te doen als
opgepoetst speeltuig van een vorst. Alles
ziet er hoogst eenvoudig uit. Weinig kleuren
en geringe schittering van goud of zilver.
Vóór alles heeft men 't doelmatige in 't oog
gehouden. Men is nu zelfs begonnen met
het zwart ledergoed door ander te vervangen
van de natuurlijke, bruine kleur. De jas
der infanterie is ongeveer 't zelfde als
't vechtbuis onzer mariniers, even eenvoudig
en praktisch. Mooie uniformen zouden zelfs
vreemd staan. De meeste manschappen kan
men het aanzien, dat zy gewoon zijn ia
burgerkleeding rond te loopen. De wapen
rok is voor hen niets meer dan eene onver
mijdelijke uniform-kleeding, geenszins het
symbool van zoogenoemde militaire eer.
De dienst alleen is voor den Zwitser een
symbool, het zinnebeeld der hoogste bur
gerdeugd.
Is de zwitsersche soldaat allerminst een
Schneidiger Kerl, maar slechts een
onopgeprikte burgerman in uniform, hij is vooral
geen lummelachtige lobbes. Over't algemeen
is 't een flinke, krachtige figuur. In de
turnzaal en op zijne bergen heeft hij voort
durend ruimschoots gelegenheid gevonden
om de krachten te ontwikkelen, die hij aan
een gezond en sober voorgeslacht te danken
heeft. Zijn krijgsdienst verricht h\j met
zooveel opgewektheid, veerkracht en volg
zaamheid, dat men zich onwilkeurigafvraagt
waartoe dat eindelooze gedril in een klein
land coodig is, indien men iets anders
beoogt dan het stelselmatig dnoden der
menschelijke persoonlijkheid. Want al is
de Zwitser een vurig democraat, hij weet
zoo goed te gehoorzamen als anderen. Hy
weet, waarvoor hij zich zijne opofferingen
getroost, waarvoor hij zijn leven moet wagen
als de nood aan den man komt. Zijne
democratie is» in den regel van te goed
gehalte om zijne individualiteit klakkeloos
storm te laten loopen tegen de ijzeren wetten
der noodzakelijkheid, 3ie allen, hoog en
laag, aanzienlijk en gering, een gelijken
dwang van onderworpenheid en zelfverloo
chening opleggen. Door allerlei lichaams
oefeningen tot de taak der landsverdediging
voorbereid, toont hij bij de compagnies en
bataillons-excercitiën, dat h^j in 't wezen dtr
zaak voor geen soldaat uit andere landen
hoeft onder te doen. Geen weifeling of
onzekerheid in de uitvoering der
kommando's. Alles loopt vlug en vlot van
stapel. Niets herinnert den toeschouwer aan
den ploeg, den lessenaar, de werkplaats of
't studeervertrek, zoo pas verlaten voor
kazerne en excercitie veld. Doch hiermee
is zijne taak niet afgeloopen. Hoe goed hij
zijn lesje van buiten kent, hij moet nog
toonen, dat hij 't in toepassing weet te
brengen. En hierbij 't nabootsen van den
werkelijken oorlog wordt vóór alles de
geschiktheid van den officier en de deugde
lijkheid der organisatie aan eene zware
proef onderworpen.
Op een mistigen morgen in 't laatst van
Aug. was op een heuvelrug achter een dorp
bij Winterthur een regiment infanterie
gelegerd, om die stelling tegen een vijand,
uit 't W. komende, te verdedigen. Nauwlijks
is zijne nadering aangekondigd, of links
en rechts brengen de bevelen orde in den
schijnbaar verwarden hoop. Naar alle
kanten worden afdeelingen vooruitgescho
ven. Nergens weifeling, onzekerheid of
zenuwachtige drukte. Dekommando's wor
den met dezelfde vlotheid en beslistheid
uitgevoerd als op het excercitie veld. Daar
wordt d_e vijand zichtbaar. Zijne gelederen
ontplooien zich en van alle kanten dringen
lange rijen vooruit. Over 'tgeheele front
ontwikkelt zich een heftig geweervuur met
schel gekletter van repeteer-mekaniek. De
vijand brengt steeds meer troepen in 't vuur.
De verdediger laat de reserve oprukken,
maar kan spoedig de stelling niet meer
houden. In uitstekende orde wordt de
terugtocht aanvaard, en het gevecht is
geëindigd.
Toonden hier de manschappen hunne
bedrevenheid in het uitvoeren der bevelen,
de officiers bleken de kunst te verstaan ze
te geven niet alleen, maar ook, ze met
mechanische stiptheid te doen opvolgen.
Zij beheerschten den troep. Geen schot
zonder bevel, geen doorvuren na
'tkommando tot staken, nergens een uit den
band springen. In weerwil van de fouten,
die zij te laken had, bleek de kritiek ovtr
't algemeen te vreden te zijn. Slechts ne
froote fout had men kunnen waarnemen.
a haar .ijver om spoedig in een vóór 't front
liggend hosch op nieuw stelling te nemen,
waagde zich eene vijandelijke kompagnie
over een door 't vuur van den verdediger
geheel bestreken terrein. Terwijl ik mij
over zoo groote onvoorzichtigheid in hooge
mate verbaasde, riep mij een Noorsch officier
toe: Nu een maxim! Ja, dan was er niets
van terecht gekomen.
Zou men zich in een staand leger mis
schien niet aan dergelijke fout hebben
schuldig gemaakt, omdat men daar zijn
hoekje voortdurend van buiten leert: in
Zwiterland zou men dat in een werkelijken
oorlog ook niet doen. De uitwerking van