De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 15 januari pagina 1

15 januari 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

OT-. N°. 1125 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD YOOE NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , . . . 0.12'/2 Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover list Grand Café, te Parijs. Zondag 15 Januari. Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I N H O V P. VAN VEEEE EN VAN NABIJ: De staatkundige toestand. Revisie-ontwerp. Een volksleger, door H. Kiersoh. (II.) Booze Buren. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het arbeidscontract, door Isidore Hen. (I). TOONEEL EN MUZIEK: Vorsten als theaterpubliek. Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Joh. M. Coenen. f KUNST EN LETTEREN: Iets nieuws. Een standbeeld voor Frans Hals, door B. W. P. Jr. Een klein verzet, door L. van Deyssel. Qno vadis, door Henryk Sienkiewicz, beoordeeld door R. FEUILLETON: Het ver raad van Mrs. Bunker, door Bret Harte. (I). RECLAMES. VOOR DAMES: Een blik in het onbekende, door Elise A. Haighton. Allerlei, door E?e. Ingezonden. SCHAAKSPEL. FINAKCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. PEN- EN FOTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN. HIHIItllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIHM De Staalkundige toestand, De heer Treub heeft, naar aanleiding van het Begrootingsdebat, in het Sociaal Weekblad een beschouwing gegeven over het Kabinet en. de Kamer als politieke machten. Vooral de algemeene beschouwingen, op dit gebied, kenbron der waarheid, hebben, het is te begrijpen, daarbij zijn aandacht getrokken. Deze algemeene beschouwingen waren z. i. niet zeel zaaks, misten diepte, breedte «n hoogte, en mitsdien «karakter" «het .peil" daarvan »was er sedert verleden jaar niet op vooruit gegaan". Alleen de heer Troelstra als politiekspreker deed van zijn kant alles wat van hem mocht worden verwacht en verlangd en zelfs meer dan dat! Overigens was het «geen politiek debat, maar ragout van algemeene beschouwin gen over in de lucht hangende onder werpen." Ook wat de heer Kerdijk zeide, heeft op den redacteur van het S. W. niet ?eenigen indruk gemaakt". Wanneer men dit laatste leest is men geneigd de ooren te spitsen. Zelfs wat Mr. Kerdijk gesproken heeft had voor Mr. Treub geen waarde. In welk poli tiek seizoen leven we dan nu wel? De opheldering van het singulier ge val blijft echter niet uit. We lezen: »Wij maken van de zwakheid zijner rede den heer Kerdijk persoonlijk geen verwijt. Het was duidelijk dat hij niet sprak voor zich zei ven, maar voor de politieke, groep die vaak naar hem genoemd wordt. En voor die groep sprekende moest zijn rede zwak zijn. De heer Kerdijk persoonlijk kan vrij staan tegenover de regeering en haar, waar hij dit noodig acht, haar halfslachtige politiek, waartoe zij krachtens haar wording gedoemd is, verwijten. De heer Kerdijk, als woord voerder van de linkerzijde, kan dat niet. Want de linkerzijde heeft de grootste schuld aan het bedroevende karakter der kiesrechlcampagne, waaraan de regeering haar geboorte en de zwakheid harer constitutie dankt. «Zij, de linkerzijde, heeft er toe meege werkt, dat destijds de verschilpunten tusschen de beide liberale fracties werden schuil gehouden en dat een toevallige meerderheid is verkregen van onder valsche vlag gekozenen. Een meerderheid die ver plicht is geweest, ouder dezelfde valsche vlag de regeeriag te aanvaarden en die daardoor niettegenstaande de groote werk kracht, waarvan sommige leden van het kabinet blijk geven een werkkracht waaraan ook wij gaarne een welverdiende hulde brengen bezig is de politiek der hervormingsgezinden in discrediet te brengen." *) De heer Kerdijk, zoo vernemen wij verder, had evenals verleden jaar »de vrees voor verwatering" aan de Regeering moe ten doen gevoelen. »Nu, sprekende namens de linkerzijde, welke de zwakheid der zittende regeering voor een groot deel op haar geweten heeft, moest hij (Mr. Kerdijk) zich er toe be palen, aan te dringen op spoed, waar aandrang om de sociale hervormingspoli tiek niet in discrediet te brengen door ter wille van de onzalige eenheid der oneens xi/nde liberale partij*} den schijn der her vorming met het wezen van het behoud te verbinden, ten minste evenzeer op zijn plaats zou zijn geweest." De liberale groep waarvan Kerdijk de leider is, houdt zich te ver van de demo cratische anti-revolutionaire groep en de toenadering «wordt thans gezocht tot de w*e<-democratische groep der liberale partij, waardoor een beginselloos alle gaartje is ontstaan dat samengehoudeu wordt niet door gemeenschappelijke over tuigingen op het terrein van eigen politiek, maar door gemeenschappelijke vrees voor de politiek van anderen, door gemeen schappelijke vrees met name voor clericalisme en protectionisme." Een van de hoofdmotieven, die den heer Treub het ergste doen vreezen voor de zuiverheid van de democratische libe ralen, is hun stilzwijgendheid, na de vol gende verklaring van den premier: «Degenen die de debatten in den minis terraad konden bijwonen, die met name getuigen konden zijn van de sociaalpolitieke beschouwingen daar gevoerd, zouden nooit onderschrijven het herhaal delijk gebezigde woord: dat is een kabinet van geavanceerde elementen met conser vatieve blokken. Dit is niet het geval. Principieel verschil van meening ten aan zien van vraagstukken van sociale politiek heeft zich in onze debatten niet voor gedaan." »Neemt de linkerzijde, zoo meent de heer Treub, met zulk een verklaring genoegen wetende dus dat de sociale politiek van de Beaufort en van Piersen principieel ook de politiek van het heele Kabinet is, dan heeft de «linkerzijde als afzonderlijke groep geen reden van bestaan en heeft zij niet beter te doen dan zoo spoedig mogelijk met hangende pootjes weer bij de rechterzijde der liberale partij terug te komen en ver giffenis te vragen voor hare vergissing om zich van de rechterzijde af te scheiden." Het is duidelijk de heer Treub is erg teleurgesteld, haast boos, en het eenige wat hem in zijn ontstemdheid des gemoeds nog schijnt over te schieten, is op het eergevoel van zijn vrienden ter linker zijde te werken door te spreken van de «hangende pootjes"; en het vergiffenis vragen voor de vergissing in het vooruit zicht te stellen iets waarvan ieder poli tiek mensch een hartgrondigen afkeer heeft. Het doet ons genoegen, het in menig opzicht met den Heer Treub eens te kun nen zijn. Van stonde aan hebben wij verklaard, dat er, nu door de liberalen de verkiezin gen gehouden waren onder de leus anticlericaal, er geen grond bestond om van een liberale meerderheid te spreken met een soc«aa/-program. Vooreen sociaal-partij ministerie was er dus geen plaats. Destijds stonden wij met deze meening, voor zoo ver wij weten, onder de niet-kerkelijken alleen. Aangenaam is het ons thans te lezen: «geheel homogene kabinetten heb ben wij vooreerst waarschijnlijk niet te wachten. Maar verstandhouding op een vast program en concentratie om een zin loos gesproken woord zijn geheel verschil lende dingen.'' Men bad op een vast pro gram een cabinet d'affaires moeten vormen uit de verschillende groepen, dan waren de politieke partijen vrij gebleven in haar beweging, en de treurige toestand van lusteloosheid, die we thans op politiek ge bied waarnemen, zou niet zijn ingetreden. Nu evenwel er een zoogenaamd partijministerie is verschenen, een liberaal partij ministerie met Pierson tot middenpunt en De Beaufort en Borgesius als de beide uitersten, is het ons volmaakt onbegrijpelijk wat Mr. Kerdijk nog had kunnen vragen, teneinde eenige inlichting te ontvangen, omtrent de manier, waarop deze Excel lenties met elkaar de sociale wetten brou wen? Zij doen dat natuurlijk liberaal, op de oude, de bekende wijs; zonder elk voor zich bijzonder veel last te gevoelen van principieele overtuigingen. Een van de meest karakteristieke eigenschappen der liberale partij is het sedert tientallen van jaren reeds geweest, dat zij, uit gezonderd het anti clericalisme en het anti-protectioniame, nooit een beginsel is kunnen machtig worden, dat haar leden het samenzitten in een kabinet, of het samenhokken in een partij zoo heel moeilijk heeft gemaakt. Als nu Pierson, volstrekt over bodig, nog eens komt verklaren: «princi pieel verschil van meening ten aanzien van vraagstukken van sociale politiek, heeft zich in onze debatten niet voorge daan,'' dan zou men toch de liberale partij, in haar geschiedenis en wezen, ganschelijk niet moeten kennen, om te durven betwij felen of Z.-Ex., de waarheidlievende, in dit geval wel waarheid spreekt. Wij nemen zijn verzekering, zonder eenig voorbehoud, als de tuededeeling van een feit aan. De Heer Treub niet alzoo, hij is een weinig ontdaan er van. En dat is ook alweer te begrijpen. «Als tusschen de Beaufort en Borgesius geen principieel verschil bestaat ten aan zien van onderwerpen van sociale politiek, is er voor de splitsing van de liberale party niet alleen in de Tweede Kamer geen reden, maar behoort die partij in het vervolg ook bij verkiezingen weer op te treden als de eene groote partij, wier bestaan toch door Kerdijk c.s. ontkend wordt, even als door ons''(Treub). M. a. w. dan hebben wij, Kerdijk en Treub, te vergeefs gewerkt. Ziedaar nu de vrucht van ons tobben en streven! Weet gij nog wel, zoo hooren wij Mr. Treub zuchten, hoe ik, helaas, zonder succes, hemel en aarde heb trachten te bewegen om Goeman Borgesius als ean onmisbaar afgevaardigde voor Amsterdam den radica len smakelijk te maken ... en deze Goeman Borgesius, dezelfde, waarvoor ik de radi cale partij met mijn heengaan heb gedreigti, vaart daar met De Beaufort in n schuitje! Ea Kerdijk herinnert ge u nog wel hoe hij warm liep voor de demo cratie zonder vlek of rimpel; hoe hij er aan dacht van de halve liberale partij een zuiver democratische groep te maken, en dat hij droomde van fusie en nog eens van fusie, van fusie van liberaal en radi caal tot vorming eener phalanx van vol bloed democraten ? ... Maar wat is nu gebeurd 'i Bij de eerste verkiezing de beste was er reeas geen oog op het gescharrel te houden. Zóó liepen de troepen door elkaar... en nu, een paar j aar later, is het met de heele fantasie van een betrouwbare democratische liberale partij,zoo goed als uit. Dit verwondert ons niet, en verontrust ons evenmin. Wij hebben steeds betoogd, dat het een onbegonnen werk was, de liberale partij in twee deelen te splitsen, die principieel tegenover, elkaar zouden staan. Alle moeite, die men zich daar voor geeft en gaf, kan en kon niet anders dan verloren krachtsinspanning zijn. Zui vere democraten, die der democratie dienen met hart en ziel, zijn natuurlijk groote uitzonderingen in de liberale partij; de enkelen die zoo gevoelen, hadden uit die partij moeten treden, ruiterlijk kleur moeten bekennen, en zich aansluiten hetzij bij de sociale, hetzij bij de radicale partij. Daartoe misten zij, jammer genoeg, den moed. Zij, enkelen, moesten in plaats van den strijd te voeren en de smaadheid te dragen, elke principieele minderheid beschoren, ?die tot een politieke partij wil groeien, aanstonds over een politieke partij bunnen beschikken, waarmee in het parlement iets te doen viel, en die van den aanvang af zou kunnen azen op eenige portefeuilles in een kabinet. Daarom moest de groote liberale partij stuk worden geslagen ; de oude naam, als liberale Unie, worden ge naast ; zoo maar, zonder eenige voorbe reiding van beteekenis door tientallen van kiesvereenigingen en duizenden van leden een democratisch program worden aan vaard. Kortom, al die kunstjes werden uitgehaald, welke noodig waren, om de zeer enkele democraten op n dag een zeer groote democratische partij te leveren, staande buiten de radicale en buiten de sociale partij. Zoolang de menschen menschen blijven moet iets dergelijks zich wreken, en kan men met tamelijk groote zekerheid voor spellen wat er uit een procédé, als zooeven genoemd, te voorschijn zal komen. De in naam gescheiden liberalen loopen bij gemis aan een beginsel, waarvoor zij bla ken, telkens weder naar elkander toe, en onder deze schapen, hoe ook van ver schillende merken voorzien, is er bijna niet n, dat zich bedenkt, als men een weivoorziene kooi voor hen openstelt. De belhamel vooraan. Als Mr. Treub dit aanschouwt en hij ziet zijn vriend Kerdijk daar bij, wordt het hem droef te moede; en spreekt hij, zooals wij het daar straks moesten hoo ren. Hoe gaarne zou hy zich dan toch nog troosten met de gedachte, dat Pierson maar jokte voor de gelegenheid, en de Beaufort en Borgesius wel degelijk elkan der in 't haar zitten, zoodra de deur van den ministerraad slechts achter hen ge sloten is! Wij zullen het hem niet ten kwade duiden, wanneer op zulk een oogenblik het verlangen hem bekruipt, of zelfs het voornemen bij hem opkomt, eens te beproeven aan het sleutelgat te gaan luisteren, of er dan heusch geen geruchtje van principieel debat tot hem doordiiogt want die stilte is voor zijn demo cratisch liberale partij de dood. *) Wij curMveeren. Revisie-Ontwerp. De heer v. Gilse heeft zich vergist. Hij schrijft aangaande ons in de Arnh. Gt.: »voor hen staat de Hogerhuis-zaak in be langrijkheid niet alleen boven alle andere, maar zelfs had om ze af te doen, eigen lijk de behandeling der begrooting nog wel wat kunnen wachten! Want zoo als ten onrechte de zaak wordt voorge steld de indiening van het voorstel tot uitbreiding der gevallen, waarin revisie van strafvonnissen toegelaten is, sloot in zich de erkentenis der gerechtelijke dwaling ten aanzien van de gebroeders Hoger huis, en zoo was elke dag talmens een vergrijp tegen de humaniteit. *De schrijvers in de genoemde bladen hebben zich echter op de Hogerhuis-zaak zóó blind gestaart, dat zij geheel over 't hoofd zien dat de overgroote meerderheid n van de Kamer n van het Nederlandsche publiek volstrekt niet, zooals zij, overtuigd is van de onschuld der gebroeders." Dit is, wat ons betreft, volstrekt onjuist. Naar aanleiding van des heeren Middelkoop's vragen om een rivisie-ontwerp, heb ben wij den wensch uitgesproken, dat men door parlementair initiatief daartoe mocht geraken. Aan dezen wensch werd spoedig daarop voldaan, en bij alles wat we toen en later over de Hogerhuizen-zaak heb ben geschreven, namen wij de mogelijkheid van de onschuld der veroordeelden aan, nooit daarentegen stelden wij de Kekerheid dier onschuld vast. Hoe de heer v. Gilse, nu niet ns, maar herhaaldelijk, zóó slecht in ons blad heeft kunnen lezen, het is ons een raadsel; en dat slecht lezen zal hem dan recht geven ons te beschuldigen van «eenzijdigheid en overdrijving!" Zonderling genoeg moest hij zijn ant woord aan den heer Tak ook beginnen met te erkennen, «niet juist te hebben ge lezen" alleen «onoplettendheid1' had hem in een waan gebracht. Het schijnt dus, dat deze onoplettend heid hem bij alles wat hij leest belaagt. Misschien een gevolg van de al te groote inspanning, waartoe het Redacteurschap en Kamerlidmaatschap, te samen uitgeoefend, hem verplichten. Of zijn het de oogen die slecht worden, en is onze confrater aan een bril of een sterkeren bril toe ? Zij het er dan een met niet al te parlementair gekleurde glazen! Ook eischt zijn slotwoord eenig be scheid. «De Amsterdammer», zoo schrijft hij, heeft een gemakkelijk werk het ondes kundige publiek voor te praten, dat deze wijze van werkea «slechts eene illustratie van ons volkskarakter» is, elders, even min als in Nederland, worden wetten tot stand gebracht met een vloek en een zucht. «Geenszins ontkennen wij dat in Neder land de parlementaire machine in 't al gemeen zeer langzaam werkt, maar het verwijt van obstructie der Kamer ter zake van het revisie- voorstel blijven wij ongerechtvaardig noemen." De heer v. Gilse erkent zelf, dat de parlementaire machine in Nederland zeer langzaam werkt. Waarom, als zulk een «deskundige" ons gelijk geeft, z uden wij dan ons «gemakkelijk werk" juist voor «ondeskundigen" hebben verricht? Heusch, wij hadden op een lezer als v. Gilse daarbij gerekend! Maar in n opzicht heeft de redacteur van de Arnh. CL gelijk. Even als bij de Kroniek en de Soc. Democraat, »staat voor ons de Hogerhuis-zaak in belangrijkheid niet alleen boven alle andere (aanhangige), maar zelfs had om ze af te doen, eigenlijk de behandeling der begrooting nog wel wat kunnen wachten" althans in den zin, van een of twee dagen verschoven kunnen worden. Immers daarmee ware geen enkel belang geschaad geweest, en er zitten misschien drie menschen onschuldig in de gevangenis. Hierover nog verder te rede neeren, heeft geen zin. Ieder gevoelt de beteekenis van dit feit. De Middelb. Cl. heeft, naar aanleiding ook van hetgeen wij schreven o. a. de vraag gesteld: «was het, met het oog op de urgentie van dat onderwerp en de noodzakelijkheid van zijn tot-standkoming, verantwoord van mannen als Mr. Troelstra, die zich voor de Hogerhuizen in 't bijzonder op de bres stellen, dat zij den nationalen tijd z >o zeer in beslag namen als ge schiedde bij de behandeling der staatsbegrooting ?" Ons dunst hier past de wedervraag: «en als de heer Troelstra nu eens wist, dat de Kamer geen spoed wilde, wat nog al tamelijk duidelijk gebleken was, nu zij twee maanden had laten verloopen, om over dit gelegenheidswetje voorloopig ver slag uit te brengen?" Toch acht de heer v. Gilse »het verwijt van obstructie... ongerechtvaardigd!" Een Volksleger. n. De zwitsersche strijdmacht is geen parade leger, 't Hoef t ook geen dienst te doen als opgepoetst speeltuig van een vorst. Alles ziet er hoogst eenvoudig uit. Weinig kleuren en geringe schittering van goud of zilver. Vóór alles heeft men 't doelmatige in 't oog gehouden. Men is nu zelfs begonnen met het zwart ledergoed door ander te vervangen van de natuurlijke, bruine kleur. De jas der infanterie is ongeveer 't zelfde als 't vechtbuis onzer mariniers, even eenvoudig en praktisch. Mooie uniformen zouden zelfs vreemd staan. De meeste manschappen kan men het aanzien, dat zy gewoon zijn ia burgerkleeding rond te loopen. De wapen rok is voor hen niets meer dan eene onver mijdelijke uniform-kleeding, geenszins het symbool van zoogenoemde militaire eer. De dienst alleen is voor den Zwitser een symbool, het zinnebeeld der hoogste bur gerdeugd. Is de zwitsersche soldaat allerminst een Schneidiger Kerl, maar slechts een onopgeprikte burgerman in uniform, hij is vooral geen lummelachtige lobbes. Over't algemeen is 't een flinke, krachtige figuur. In de turnzaal en op zijne bergen heeft hij voort durend ruimschoots gelegenheid gevonden om de krachten te ontwikkelen, die hij aan een gezond en sober voorgeslacht te danken heeft. Zijn krijgsdienst verricht h\j met zooveel opgewektheid, veerkracht en volg zaamheid, dat men zich onwilkeurigafvraagt waartoe dat eindelooze gedril in een klein land coodig is, indien men iets anders beoogt dan het stelselmatig dnoden der menschelijke persoonlijkheid. Want al is de Zwitser een vurig democraat, hij weet zoo goed te gehoorzamen als anderen. Hy weet, waarvoor hij zich zijne opofferingen getroost, waarvoor hij zijn leven moet wagen als de nood aan den man komt. Zijne democratie is» in den regel van te goed gehalte om zijne individualiteit klakkeloos storm te laten loopen tegen de ijzeren wetten der noodzakelijkheid, 3ie allen, hoog en laag, aanzienlijk en gering, een gelijken dwang van onderworpenheid en zelfverloo chening opleggen. Door allerlei lichaams oefeningen tot de taak der landsverdediging voorbereid, toont hij bij de compagnies en bataillons-excercitiën, dat h^j in 't wezen dtr zaak voor geen soldaat uit andere landen hoeft onder te doen. Geen weifeling of onzekerheid in de uitvoering der kommando's. Alles loopt vlug en vlot van stapel. Niets herinnert den toeschouwer aan den ploeg, den lessenaar, de werkplaats of 't studeervertrek, zoo pas verlaten voor kazerne en excercitie veld. Doch hiermee is zijne taak niet afgeloopen. Hoe goed hij zijn lesje van buiten kent, hij moet nog toonen, dat hij 't in toepassing weet te brengen. En hierbij 't nabootsen van den werkelijken oorlog wordt vóór alles de geschiktheid van den officier en de deugde lijkheid der organisatie aan eene zware proef onderworpen. Op een mistigen morgen in 't laatst van Aug. was op een heuvelrug achter een dorp bij Winterthur een regiment infanterie gelegerd, om die stelling tegen een vijand, uit 't W. komende, te verdedigen. Nauwlijks is zijne nadering aangekondigd, of links en rechts brengen de bevelen orde in den schijnbaar verwarden hoop. Naar alle kanten worden afdeelingen vooruitgescho ven. Nergens weifeling, onzekerheid of zenuwachtige drukte. Dekommando's wor den met dezelfde vlotheid en beslistheid uitgevoerd als op het excercitie veld. Daar wordt d_e vijand zichtbaar. Zijne gelederen ontplooien zich en van alle kanten dringen lange rijen vooruit. Over 'tgeheele front ontwikkelt zich een heftig geweervuur met schel gekletter van repeteer-mekaniek. De vijand brengt steeds meer troepen in 't vuur. De verdediger laat de reserve oprukken, maar kan spoedig de stelling niet meer houden. In uitstekende orde wordt de terugtocht aanvaard, en het gevecht is geëindigd. Toonden hier de manschappen hunne bedrevenheid in het uitvoeren der bevelen, de officiers bleken de kunst te verstaan ze te geven niet alleen, maar ook, ze met mechanische stiptheid te doen opvolgen. Zij beheerschten den troep. Geen schot zonder bevel, geen doorvuren na 'tkommando tot staken, nergens een uit den band springen. In weerwil van de fouten, die zij te laken had, bleek de kritiek ovtr 't algemeen te vreden te zijn. Slechts ne froote fout had men kunnen waarnemen. a haar .ijver om spoedig in een vóór 't front liggend hosch op nieuw stelling te nemen, waagde zich eene vijandelijke kompagnie over een door 't vuur van den verdediger geheel bestreken terrein. Terwijl ik mij over zoo groote onvoorzichtigheid in hooge mate verbaasde, riep mij een Noorsch officier toe: Nu een maxim! Ja, dan was er niets van terecht gekomen. Zou men zich in een staand leger mis schien niet aan dergelijke fout hebben schuldig gemaakt, omdat men daar zijn hoekje voortdurend van buiten leert: in Zwiterland zou men dat in een werkelijken oorlog ook niet doen. De uitwerking van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl