De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 15 januari pagina 7

15 januari 1899 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1125 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?onzer constitutie en noodlottig TOOI de kunst toeschouwen. * * De heer S. Muller is tot dusverre in gebreke gebleven den lezers van de N. Rolt. Cl. mede te -deelen het antwoord, dat wij hem gegeven hebben op de beschuldiging van onbevoegdheid, ?met zooveel zelfvertrouwen tegen ons uitge bracht. Ons rest dus niets anders dan de hoop uit te spreken, dat de N. Eott. Ct. alsnog het verzuim van den heer Muller, billijkheidshalve, zal herstellen. De al te groote handigheid van den archivaris-debater was door ons voorzien. Zijn zwijgen verrast ons niet! Een standbeeld TOOT Frans Hals, Ons land schynt arm te zjjn aan beeldhou wers, of de goeden onder hen, hebben het teneden hun waardigheid geacht, mede te ?dingen in de pryskamp, voor een standbeeld ter eere van Frana Hals; voor welke meening wellicht ook iets te zeggen valt, daar de resul taten van pry'avragen over het algemeen, de merkwaardigste verrassingen aanbieden en men in plaats van een keurcollectie goede ontwer pen, meestal een zeer groote verzameling pro ducten krygt, door derde en vierde rangs artiesten vervaardigd, die mededongen, waar we hun volstrekt geen verwy't van maken, in ?de veronderstelling van: men kan nooit weten. Zoo komt het mij voor dat deze pry'svraag voor een standbeeld ter eere van Frans Hals, in het Florapark te Haarlem op te richten, -al zeer weinig succes heeft gehad; daar, een vy'f of zestal uitgezonderd, de inzendingen zich niet verheffen boven het zeer middelmatige. De bezoeker van het Teylers museum, moet dan ook wel een zeer slecht denkbeeld kry'gen van onze hedendaagsche beeldhouwkunst, als hy' die vyftien of zestien ingekomen ont werpen ziet, die daar in de groote schilderijenzaal zy'n tentoongesteld. Konden we gedurende de kroningsfeesten opmerken, hoe weinig van de tallooze toen vervaardigde busten van Hare Majesteit de Koningin op eenige artistieke waarde aanspraak mochten maken; het meerendeel der nu ten toongestelde beelden die Frans Hals met de meest uiteenloopende gelaatstrekken voorstel len, staat niet veel hooger. We zullen ons dan -ook beperken tot slechts de weinige waar in het goede, zoo al niet de overhand hebbende, toch duidelijk naar voren treedt. Beginnende met de bekroonden, vertoont on ge t wy fel d het ontwerp van den heer Henri A. Scholz de beste kwaliteiten. Het stelt Frans Hals voor, in staande houding, rustig en flink voor zich uitziende, met krachtige, stoere kop van den ouden Hollander. Het beeld staat hoog op een voetstuk, waar tegen op eenigszins couventioneele wijze twee vrouwer.figuren, die de bouw- en beeldhouw kunst fymboliseeren, zyn aangebracht. Goed .gemodelleerd, maakt het als geheel eenryzige indruk. De tweede pry'p, van den heer Ch. van Wijk, geeft een zittend figuur van Frans Hals, die guitig, min of meer spottend met opgetrokken mondhoeken ons aankijkt. Tegen de voorzijde van het voetstuk, dat vry lang en breed is «n met het zittende beeld, ons wel wat ge drukt toeschijnt, is een relief naar een bekend schutterstuk, dat waarschynlijk in brons be doeld is, en als zoodanig, tegenover het witte marmer een goed effect kan maken. Van het ontwerp van den heer Bart van Hove, dat den derden pry's verwierf, kunnen we boven alles zeggen dat het elegant is, mooi «n sierly'k van stand en uitvoering. Gracieus is de eene voet lichtelijk geheven en even bevallig draagt de rechterhand het penseel en buigt de rand van den grooten hoed iets naar boven. Uit alles spreekt de habiliteit van den kunstenaar die meerdere beelden gemaakt heeft en het mensenfiguur by' uitstek bestu deerde. Van den heer W. C. Kromhout zyn hierby een aantal teekeningen voor een pas sende parkomgevirg. Wat de overige inzendingen aangaat, die ?we alleen bij motto's kennen, is »beter laat dan nooit" goed van actie met den grooten breedgeranden hoed, op zich zelf een aardig figuurtje met het palet en penseel in den hand ; motto *Margaretha" valt een beetje uit het gewone 8tandbeeldenrecej.t, en wyst daardoor, al is het dan niet in allen deele geslaagd op een zoeken naar iets anders. Het stelt Frans Hals voor zittende op een bank, klaarblijkelijk naar het schildery in het Rijks Museum, waarop den schilder zich zelf af heelde met zijn echtgenoote Lysbeth Reiniers. De figuur is, daar de vrouw hier ontbreekt een weinig gedwongen en niets zeggend. De glorie verheft zich achter den kunstenaar met een tak der overwinning in de hand. De ontwerpen van t Wie faalt mag keereri' heelt zich Frans Hals gedacht als een vrooly'ke man met een ietwat dronkenaarsachtige uit drukking op het gelaat. Hij stelt hem voor in nonchalante houding, achterover in een stoel gezeten. Iets lager op het voetstuk staat een naakt vrouwenfiguurtje met een palmtak in de hand. Beiden zy'n groen gebronsd en maken, af gescheiden van de expreesie der Halsfiguur door de tegenstelling van het brons en wit marmer een goeden indruk. Over de overige min of meer geslaagde po gingen, zullen we maar het stilzwygen bewaren, daar van het meerendeel weinig goeds te zeggen valt, en zy' zeker niet bij zullen dragen om de nagedachtenis van Frans Hals te eeren. R. W. P. JK. WllllllllllinilllHimiMimimillllllMllllllHIIIIIIHIIIItHlllllllllllimillllll) Een Hein Terzet. In het nummer van l Januari van het ?weekblad De Amsterdammer wordt een artikel aangetroffen, onderteekend door den Heer Mr. F. Eren». Het zal velen verheugen den Heer Erens, den fijnen stylist, den uitnemenden kunste naar, weder nu en dan eens het woord te zien nemen, al ziet men hem dan ook liever in aanraking met een goed Fransch schrijver als Gustave Kahn, gelijk in een vorig weekblad het geval was, dan met den onbeduidenden Nederlandsch-Indischen journalist, auteur «ener leesbare eauserie over Chineesch Tooneel en wellicht van enkele getrouwe vertalingen, maar die met onze dicht- en proza-kunst niets te maken heeft , dien hij thands wel te woord wil staan. In-tusschen, wanneer de Heer Erens iets te zeggen heeft, komt het er in der daad minder OJD' aan, wat daartoe de aanleiding is. Over de Fransche en Nederlandsche letter kunde, over Vondel en Brederö, geeft de Heer Erens opmerkely'ke meeningen. Eene daarvan luidt, dat, hoe fraai de tegen woordige stand der Nederlandsche literatuur ook zij, «Vondel nog niet is herboren." Dit wordt nu niet betwist en over een halve eeuw zal er wellicht gelegenheid zy'n omtrent dit onderwerp nog eens van gedachten te wisselen. Ik heb wel eens gehoord, dat Vondel zy'n beste werk heeft gemaakt toen hij om-en-by' de tachtig jaar oud was, en onze dichters hebben zoo als de Heer Erens zelf ook niet ontkent hier en daar in hun werk toch reeds een aardige hoogte bereikt. De groote zaak schy'nt my' echter dat onze literatuur gezegd kan worden de tegenwoordige Europeesche literatuur te hebben overtroffen, behalve dan het Belgische symbolisme misschien. Dit is gebeurd ondanks veel tegenspoeden in den loopbaan onzer literatoren, ook heeft de mislukking van het Fransche symbolisme er toe bijgedragen; maar, door welke oor zaken dan ook feitely'k fs het toch gebeurd. Wy' beschikken over een groot aantal goede artiesten, wier werk meer door hoedanigheid dan door hoeveelheid uitmunt. Maar de hoe veelheid doet er, schynt my', weinig toe. Vele namen uit de wereldgeschiedenis zouden te noemen zy'n van auteurs, die door slechts n boekje, ja, door een hand-vol sonnetten, zich onvergankelijk hebben gemaakt. Eenigen van die, hebben, behalve dat eene werkje of bun deltje, een groote hoeveelheid anderen arbeid nagelaten. Maar die had even goed achterwege kunnen blijven. De gelegenheid is wellicht niet kwaad hier even de vraag tusschen te voegen, die zich echter geenszins tot den Heer Erens richt of het niet tijd wordt het verwy't aan onze artiesten te eindigen, dat zy «klein werk" leveren. Immers bevindt zich de grootheid van kunst werk niet in den omvang maar in de hoe danigheid. Het verschil tusschen kunstwerk, dat groot van hoedanigheid en groot van omvang is n dat, hetwelk alleen groot van hoedanigheid is, is byna oneindig kleiner dan htt verschil tusschen werk dat groot van hoedanigheid en werk dat gering van hoedanigheid is. Indien Michael-Angelo, Shakespeare, Goethe en Wagner gezegd kunnen worden vél uit muntend werk te hebben gemaakt, en Fetrarca, Thomas a Kempis, Shelley en Thy's Maris weinig maar ook uitmuntend werk, dan staan deze laatsten in waarde daarom toch niet ach ter bij de eersten. Wat wordt eigenlyk verstaan onder klein werk l Eerste rangs goudsmeden, kasuifelmakers, etsers, maken van zelf steeds »klein" werk. De grootste schilderijen van Rembrand zy'n nog klein te vergely'ken by de tien of dertig meter lange prullen van een batailleof panoramaschilder. Maar, om tot het artikel van den Heer Erens weder te keeren : hij had de goedheid schry'ver dezer regelen met waardeering daarin te noemen, doch n keer diens naam in ver band te brengen met den naam van Dr. H. Gorter, den dichter, op eene wijze, die het moeily'k maakt een klein verzet te verzwy'gen. Het dichterlijk leven van Herman Gorter is in drie tijdperken te verdeelen. In het eerste tydperk ontstond het gedicht Mei. In het tweede de sensitivistische gedichten. In het derde die gedichten, welke voor een deel onder invloed der beoefening van Spinoza's wy'sbegeerte opkwamen. Met de gedichten uit het eerste en derde tydperk, staat het werk van den ondergeteekende in niet het gerii gste verband en het is bezwaarly'k in te zien waarom de Heer Erens, met zyn fijne litteratuurkennis, aan dezen arbeid van Gorter, den onverwelkbaren kun stenaar, minder oorspronkelijkheid zoude toe kennen dan aan de werken van anderen. Met de gedichten uit Gorters tweede tijdperk staat een deel van het werk van den onder geteekende in-der-daad in con voor dat werk zeer vereerend verband. Maar niet meer dan b.v. de schilderyen van Isaüc Israëls en Breitner met alle voortbrengselen der impressionistische schilderschool in verband staan. En niemant zou immers Vincent van Gogh minder oor spronkelijk noemen, wijl er meer verband is tusschen hem en Manet dan tusschen hem en Alma Tadema? Niemant Frans Hals minder oorspronkelijk wy'l die meer overeenkomst heeft met Gerard Dou dan hij heeft met Rafaël! De dichter Gorter heeft zich, in zijne tweede periode, tot werk van mij willen buigen, waarvoor ik nimmer zal ophouden hem dank baar te zy'n mijne pogingen heeft hij ver overtroffen, de kunst, waarnaar ik streefde, heeft hij gegeven in een vorm, beter niet alleen dan ik voor mij bereikbaar hield, maar beter dan ik theoretiesch dacht dat voor die kunst mogely'k was, en den roem, dien ik voor dit werk van mij het liefste hoop, is dat het de aanleiding is geweest tot het ontstaan van iets zóó verrukkely'ks als de gedichten van Gorters tweede periode. Het zal my' zeer aangenaam zijn indien de hooggeschatte Heer Erens dit een en ander ter overweging van my aan wil nemen. l Januari 1899. L. VAN DJEYSSBL. Quo vadis. Een verhaal uit den tijd van Nero, door HENKYK SIENKIEWICÜ. Naar de Amerikaansche uitgave van Jeremiah Curtin, vertaald door H Pyttersen Tz., 2 dln. 's Gravenhage, 1898. Quo vadis, van den Pool Sienkiewicz, is een boek, zooals de romans van Ebew en Eckstein. Veel phantasie en een heel kiein schijntje ge schiedenis. De historische roman is niet veel meer dan een romantische historie. Bij iedere beschrijving, hetzij van een maaltijd, hetzij van een feest in den circus, dezelfde bombast van vroeger, zoodat wij ons zelf afvragen, of een boek alg dit gelezen zal worden door iemand, behalve door jongeren, op romantische avon turen belust, dan wel door ouderen, voor zoo verre zy lid van een leesgezelschap zijn en hun vrijen tyd niet beter weten te gebruiken. In het badhuis van den rijken Petronius vinden wij twee Afrikaansche slavinnen, stand beelden gelijk van zwart ebbenhout", en even eens twee Grieksche meisjes van Cos, eenvou dig godinnen geüjk." Zoo: voor haar uit liep een Egyptische, zwart als ebbenhout, met ge zwollen borsten," en van Vinicius wordt ver teld, dat zijne neusvleugels trilden als die van een Arabisch ros." Ten slotte: boezem en schouders deden aan dons, albast en paai len deuken." Van dergelijke gekunstelde, onzinnige phrasen, die van wansmaak getuigen, is het boek vol. De maal ijd in het paleis van Nero, het feest door Tigellinus den keizer op het meer van Agrippa aangeboden, de spelen in den circns, zijn wel is waar ontleend aan de De Geheime Raadszittingen. Man munkelt, man munkelt, Es ist ja sehr fatal! 's Gent alles in der Stille Das ist ein Scandal! (Vrij naar de bekende Operette.) werken van Suetoniu^, Tacitus, Dio Cassius, maar in plaats van de overdreven beschrijvin gen, ons uit de oudheid overgeleverd, te mati gen, heeft de romanschrijver alles nog een weinig aangedikt. Niet de minste aandacht is geschonken aan de werken van hen, die in den nieuweren tijd het mes der critiek hebben gezet in de berichten der oude l istorieschrijvers. Dit is een mijner grootste bezwaren tegen de meeste historische romans. Het romantische staat op den voorgrond, terwijl de historie bijzaak is. De hoofdgedachte van dit boek is goed. De epicuristiscae en stoïcijnsche denkbeelden heb ben de oude Romeinen ontaard; het christen dom moet nieuw leven brengen in die verrotte maatschappij. De burgers van Rome zijn onvol daan, ook al zorgt de keizer, het lichtzinnigst en wufat van allen, door feesten voor afleiding. Zij vinden geen troost bij de goden, aan wier bestaan zij niet meer gelooven, maar evenmin in de levensopvatting der Epicuristen en Sto cijnen, die hun het geloot' ontnomen hebben. De Apostelen Paulus en Petrus werkten met vrucht te Rome. Men ziet, de schryver heeft de stroomingen in de Romeinsche heerschappij ten dage van Nero begrepen. Maar uitgaande van de hoofdgedachte, dat moest beschreven worden de tegenstelling tusschen het afgeleefde, bedorven heidendom en de fri>chheid en onbe dorvenheid der christenen, heeft Sienkiewicz de heidenen te slecht en de christenen te braaf gemaakt. Xero en zijne hovelingen zijn bloed dorstige beesten, zonder menschelijke aandoe ningen; Paulus, Petrus en hunne volgelingen zijn wat wij kort en goed zouden noemen: brave Hendrikken. Zij hebben grootendeels historische namen, doch behalve hun naam is aan de historie weinig of niets ontleend. Laten wij liever zeggen willens en wetens is de ge schiedenis verknoeid. Een voorbeeld hiervan. Suetonius vertelt in zijne levensbeschrijving van Nero h-.-t volgende: Nero liet zijn stiefzoon Rufius, uit Poppaea Sabina geboren, terwyl hij vischte, in zee gooien door de slaven van Rufius zelf. In dezen roman is het lot van den knaap geheel anders. Vertrouwden van Nero dringen de slaapkamer van het kind binnen. Nadat zij den gordel der verpleegster hadden losgemaakt, sloegen zij dien om zijn hals en trokken den strik toe. Het kind riep nog eenmaal om zijn moeder, toen stierf het. Daarop wikkelden zij den knaap in een laken. bestegen de wachtende : aarden, en ijlden naar Ostia, waar zij het lijkje in zee wierpen. De naam is historisch, voor het overige is de ge schiedenis verkracht. Ouder de weinige personen, die werkelijk menschen zijn van vleesch en bloed, behoort Petronius, vriend en raadsman van Nero. Hij is epicurist, geniet het leven en komt door zijn neef Vinicius, die christen is geworden, in aanraking met Paulus. In zijne gesprekken en in zijne brieven, aan Vinicius gericht, philosopheert hij over de leerstellingen van het chris tendom en bouwt als bet ware de brug, welke de leer van Jezus met de wijsbegeerte van Epicurus verbindt. Dit zijn de beste gedeelten van den roman, maar waarom, vragen wij, een historisch persoon gekozen, aan wien een leven wordt toegedicht, dat hy nooit geleid heeft ? Als zijn naam voor de eerste maal genoemd wordt, krijgen wij in een noot te lezen: Petronius Laty'nsch roman-schrijver en dich ter, gestorven G(J j. n. C. Schrijver van het Satyricon." Deze vreemde annotatie doet den leek vermoeden, dat wij in den roman den historischen Petronius voor ons hebben, maar hij zij gewaarschuwd. Ik voor mij zie het nut niet in van dergelijk geknoei. En thans de vertaling. DeheerH. PyttersenTz. blijkt van de Romeinsche oudheid niet veel te weten. Dit kan verwondering wekken, daar hij onlangs als lid der Tweede Kamer een oordeel heeft uitgesproken over de Grieksche en Ro meinsche litteratuur. Wie echter deze vertaling leest, kan op bijna iedere pagina de bewyzen vinden van mijn uitspraak, daar de domste fouten gemaakt worden. Enkele bewijzen mo gen hier voldoende zijn. De deftige taal der historische romans brengt mee, dat vele zaken met den vreemden naam worden genoemd. Deze eigenaardigheid is in de Amerikaansche bewerking overgenomen en vandaar overgegaan in de Hollandsche verta ling. Bij Jeremiah Curtin vinden wij nog hier en daar aan den voet der pagina's eene ver klaring, maar de heer Pyitersen heeft dit overbodig geacht. Woorden, wier vertaling zelfs voor een klassiek li'erator moeilijk zou kunnen zijn, staan zonder eenige opheldering in het verhaal en vernoegen bij den oppervlakkigen lezer den indruk van deftigheid en geleerdheid. Jammer, dat bij nader onderzoek de vertaler zoovele fouten heeft gemaakt, ook al mag ik niet verzwijgen, dat een deel op rekening van den Amerikaan komt. Ik geef een zeer kleine bloemlezing. Vinicius keek raar den Forum Romanum." (Weet de vertaler wel, wai de Romeinen onder een forum verstaan 'i E ders schrijft hij, dat iemand door" het forum ging). j De Sirenen vluchtten in Amphidryte's diepste holen." De vader van Jupiter heet Chronos". Petronius droeg een zwaard bij z ch sirca genaamd". Viermaal spreekt de vertaler van een Romein Pausa" en noemt een ander Fontejus Capiton". Over het algemeen hebben de nomina propria het meest geleden, hoewel woorden als pedisequii" bestiari'", scriptoe duodecim" enz. enz. ook niet aan slordige cor rectie te wijten zijn. Wij zullen het hierbij laten, maar raden ieder lezer aan op zijn hoede te zijn. Wanneer wij ten slotte een verklaring zoeken voor het feit, dat de heer Pyttersen, die zoo slecht op de hoogte is, meepraat over de studie van het Latijn en Grieksch aan onze gymnasia, vinden wy alleen deze. De heer Pyttersen heelt bij het bewerken van dezen roman in een vertaling van Suetonius gebladerd en daarop zijn afkeurend oordrei gebaseerd. Van een ruimen blik zou dit zeker niet ge:uigen. R. IIIIHIIIMlIllllllllllllllllll ALLEELEI. De geheimen der dierentemmerij. Vol schrik en verwondering ziet men den dierentemmer aan het werk. Hij legt zijn hoofd in den muil van den leeuw; hij slaat den ty'ger met een zweep op de lendenen;hij wikkelt slangen om zijn hals ; varkens gehoor zamen zijn bevelen ; de haas presenteert het geweer, en zelfs ratten snellen toe op zijn liefkoozende woorden. De diereritemmer is het toonbeeld van kracht en moed. Steeds waagt hij zijn leven. En als hij te midden van die huilende, jankende, klagende dieren met de grootste kalmte een pistool afschiet, zegt men : »Dat is eerst ean man!'' En nu verschijnt er een boekje, »La Dressure des Animaux", geschreven door Pierre HachetSouplet, en met den nimbus van den dierentemI mer is het gedaan. Die lieden zijn meestal zeer l eenvoudige inenschen, zonder bijzondere eigen' schappen, vroegere handwerkslieden, slagersknechts enz. Maar Hachet-Suuplet takelt niet alleen den dierentemmer af, hy vernietigt ook de illusie van de woestheid der dieren. Leeuwen en ty'gers noemt hij «laffe ezels". Hij vindt ze evenmin gevaarlyk als tamme konijntjes. De «ranglijst der intelligentie", die de schrij ver gemaakt heeft, is zeer interessant. Wij leeren hieruit, dat het paard, dat ons zoo j schrander toeschijnt, voor den temmer ver bei neden de kat en zelfs beneden den zeehond 1 staat. j Wy laten de lijst hier volgen : ! 1. Dieren, die door overreding gedresseerd worden. Slechts in bijzondere gevallen wordt ge. bruik gemaakt van hun oorspronkelijk instinkt. Hiertoe behooren de aap, de hond en de oliiant. 2. Dieren, die hoofizakelijk door vrees gedresseerd worden. Men zou ze door over! reding kunnen temmen, wanneer hun woestheid ' de dressuur niet bemoeilijkte. Hiertoe behooren leeuwen, ty'gers, panters en katten. 3. Een dier, dat in talrijke gevallen door ! overreding getemd is, de zeehond. 4. Dieren, waarop de overredingsmethode slechts in exceptioneele gevallen toegepast kan worden, doch welke men meestal door het aanjagen van vrees dresseert. Hiertoe behooren de ezel, het paard, de geit, de muis, de rat, de papagaai, de gans, de roofvogels en het varken. 5. Dieren, waarby' de overreding niets baat, doch waarby' men den honger moet aanwenden. Hiertoe behooren duiven en musschen. G. Dieren, die door den invloed der muziek gedresseerd kunnen worden, zooals de slangen. Laten wij nu eens zien, wat de schrijver van het temmen zegt. De dierentemmer jiaoet in de eerste plaatskomediant zijn; de mise-en-scène is de hoofd zaak. Hij waagt er niets by; hy moet alleen maar den moed hebben dierentemmer te worden, dan is het beroep zonder gevaar. Een dier temmen is eigenlyk niets anders dan zonder met de oogen te knippen in zijn kooi te gaan. De wilde dieren toonen groote vrees, als men ze verrast; zy' gaan uit angst op den grond liggen. Van dezen schrik moet men nu zy'n voordeel weten te trekken. Iedereen kan in de leeuwenkooi gaan; de dieren zullen hetzelfde doen als by' den temmer. Er is volstrekt niets wonderbaarlijk» aan. Wanneer iemand de kooi binnentreedt, kruipt de leeuw in een hoek. Loopt men op hem toe, dan poogt hij te ontwy'ken. Men moet hem alleen een uitweg laten, anders wordt men aangevallen. Men kan het dier op deze manier van den eenen hoek naar den anderen jagen. Het presenteeren van het dier moet door den temmer met allerlei hokus-pokus-aardig heden zoo dramatisch mogely'k gemaakt worden, hy slaat met zijn zweep, maar elkeen kan het hem nadoen. De energieke blik van den temmer is maar een grap; het kan den leeuw niets schelen, of hij aangekeken wordt of niet. Varkens worden met de zweep gedresseerd; naar overreding luisteren zij niet. Men hert ze balar ceeren en apporteeren en beloont ze met suiker en ossenvet. Men kan ze gerust slaan; zij voelen er niet heel veel van. Het wilde zwijn is zeer lastig te dresseeren, het loopt tusschen de beenen door. Men moet het uit de hand voeren, totdat het mak wordt. Slangen kan men zeer gemakkelijk temmen. Zij houden zeer veel van muziek. Door het bespelen van een instrument, lokt men ze naar zich toe; zij zijn zeer aanhankelijk. De slangenbezweerders wikkelen pythons om hun hals. Dit zijn gevaarlyke dieren. Wanneer er op een inoridharmonika gespeeld wordt, komen zij dadelijk uit hun manden. De dressuur van vlooien is eveneens zeer gemakkelijk; men vangt ze, en leert ze alle kunststukken door een gloeiend stukje kool achter hen te houden. Zij loopen dan weg en trekken het wagentje voort, waarvoor zij ge spannen zijn. Dit en andere dingen vertelt Hachet-Soupiet in zy'n leerzaam boek. Een benijdenswaardige gemeente. In Zweden ligt in de provincie Dalekarli de gemeente Orsa, die buitengewoon ry'k is. Zij heeft haar rijkdom te dankeu aan de uitgestrekte bosschen, die zij bezit. De ont vangsten hiervan sty'gen steeds en snel; in de laatste tientallen jaren het ft de gemeente voor 9.016.000 kronen hout verkocht, d.w.z. boomen op stam. De houtvesters hebben berekend, dat het mogely'k zal zijn telkens na 30 of 40 jaren voor hetzelfde bedrag te verkoopen, zonder de feitelijke waarde van de bosschen te verminderen. De gemeente heeft van de reeds verdiende 9,(> millioen, anderhalf millioen besteed tot het aanleggen van lokaalspoorwegen, en de rest belegd in obligaties. De rente, die dit kapitaal geeft, bedraagt meer don 300.000 kr. De bevolking is geheel vrij van belasting. Prachtige wegen doorkruisen deze gelukkige plaats in alle richtingen en elk dorp binnen haar gebied is kosteloos by' het telefoonnet aangesloten. Overal zy'n scholen gebouwd, waar uitstekende onderwyzers gratis les geven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl