Historisch Archief 1877-1940
No. 1125
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?onzer constitutie en noodlottig TOOI de kunst
toeschouwen.
* *
De heer S. Muller is tot dusverre in gebreke
gebleven den lezers van de N. Rolt. Cl. mede te
-deelen het antwoord, dat wij hem gegeven
hebben op de beschuldiging van onbevoegdheid,
?met zooveel zelfvertrouwen tegen ons uitge
bracht. Ons rest dus niets anders dan de hoop
uit te spreken, dat de N. Eott. Ct. alsnog het
verzuim van den heer Muller, billijkheidshalve,
zal herstellen. De al te groote handigheid van
den archivaris-debater was door ons voorzien.
Zijn zwijgen verrast ons niet!
Een standbeeld TOOT Frans Hals,
Ons land schynt arm te zjjn aan beeldhou
wers, of de goeden onder hen, hebben het
teneden hun waardigheid geacht, mede te
?dingen in de pryskamp, voor een standbeeld
ter eere van Frana Hals; voor welke meening
wellicht ook iets te zeggen valt, daar de resul
taten van pry'avragen over het algemeen, de
merkwaardigste verrassingen aanbieden en men
in plaats van een keurcollectie goede ontwer
pen, meestal een zeer groote verzameling pro
ducten krygt, door derde en vierde rangs
artiesten vervaardigd, die mededongen, waar
we hun volstrekt geen verwy't van maken, in
?de veronderstelling van: men kan nooit weten.
Zoo komt het mij voor dat deze pry'svraag
voor een standbeeld ter eere van Frans Hals,
in het Florapark te Haarlem op te richten,
-al zeer weinig succes heeft gehad; daar, een
vy'f of zestal uitgezonderd, de inzendingen
zich niet verheffen boven het zeer middelmatige.
De bezoeker van het Teylers museum, moet
dan ook wel een zeer slecht denkbeeld
kry'gen van onze hedendaagsche beeldhouwkunst,
als hy' die vyftien of zestien ingekomen ont
werpen ziet, die daar in de groote
schilderijenzaal zy'n tentoongesteld.
Konden we gedurende de kroningsfeesten
opmerken, hoe weinig van de tallooze toen
vervaardigde busten van Hare Majesteit de
Koningin op eenige artistieke waarde aanspraak
mochten maken; het meerendeel der nu ten
toongestelde beelden die Frans Hals met de
meest uiteenloopende gelaatstrekken voorstel
len, staat niet veel hooger. We zullen ons dan
-ook beperken tot slechts de weinige waar in
het goede, zoo al niet de overhand hebbende,
toch duidelijk naar voren treedt.
Beginnende met de bekroonden, vertoont
on ge t wy fel d het ontwerp van den heer Henri
A. Scholz de beste kwaliteiten. Het stelt Frans
Hals voor, in staande houding, rustig en flink
voor zich uitziende, met krachtige, stoere kop
van den ouden Hollander.
Het beeld staat hoog op een voetstuk, waar
tegen op eenigszins couventioneele wijze twee
vrouwer.figuren, die de bouw- en beeldhouw
kunst fymboliseeren, zyn aangebracht. Goed
.gemodelleerd, maakt het als geheel eenryzige
indruk.
De tweede pry'p, van den heer Ch. van Wijk,
geeft een zittend figuur van Frans Hals, die
guitig, min of meer spottend met opgetrokken
mondhoeken ons aankijkt. Tegen de voorzijde
van het voetstuk, dat vry lang en breed is
«n met het zittende beeld, ons wel wat ge
drukt toeschijnt, is een relief naar een bekend
schutterstuk, dat waarschynlijk in brons be
doeld is, en als zoodanig, tegenover het witte
marmer een goed effect kan maken.
Van het ontwerp van den heer Bart van
Hove, dat den derden pry's verwierf, kunnen
we boven alles zeggen dat het elegant is, mooi
«n sierly'k van stand en uitvoering. Gracieus
is de eene voet lichtelijk geheven en even
bevallig draagt de rechterhand het penseel en
buigt de rand van den grooten hoed iets naar
boven. Uit alles spreekt de habiliteit van den
kunstenaar die meerdere beelden gemaakt
heeft en het mensenfiguur by' uitstek bestu
deerde. Van den heer W. C. Kromhout zyn
hierby een aantal teekeningen voor een pas
sende parkomgevirg.
Wat de overige inzendingen aangaat, die
?we alleen bij motto's kennen, is »beter laat dan
nooit" goed van actie met den grooten
breedgeranden hoed, op zich zelf een aardig figuurtje
met het palet en penseel in den hand ; motto
*Margaretha" valt een beetje uit het gewone
8tandbeeldenrecej.t, en wyst daardoor, al is het
dan niet in allen deele geslaagd op een zoeken
naar iets anders. Het stelt Frans Hals voor
zittende op een bank, klaarblijkelijk naar het
schildery in het Rijks Museum, waarop den
schilder zich zelf af heelde met zijn echtgenoote
Lysbeth Reiniers. De figuur is, daar de vrouw
hier ontbreekt een weinig gedwongen en niets
zeggend. De glorie verheft zich achter den
kunstenaar met een tak der overwinning in
de hand.
De ontwerpen van t Wie faalt mag keereri'
heelt zich Frans Hals gedacht als een vrooly'ke
man met een ietwat dronkenaarsachtige uit
drukking op het gelaat. Hij stelt hem voor
in nonchalante houding, achterover in een stoel
gezeten. Iets lager op het voetstuk staat een
naakt vrouwenfiguurtje met een palmtak in
de hand.
Beiden zy'n groen gebronsd en maken, af
gescheiden van de expreesie der Halsfiguur
door de tegenstelling van het brons en wit
marmer een goeden indruk.
Over de overige min of meer geslaagde po
gingen, zullen we maar het stilzwygen bewaren,
daar van het meerendeel weinig goeds te zeggen
valt, en zy' zeker niet bij zullen dragen om
de nagedachtenis van Frans Hals te eeren.
R. W. P. JK.
WllllllllllinilllHimiMimimillllllMllllllHIIIIIIHIIIItHlllllllllllimillllll)
Een Hein Terzet.
In het nummer van l Januari van het
?weekblad De Amsterdammer wordt een artikel
aangetroffen, onderteekend door den Heer Mr.
F. Eren».
Het zal velen verheugen den Heer Erens,
den fijnen stylist, den uitnemenden kunste
naar, weder nu en dan eens het woord te
zien nemen, al ziet men hem dan ook liever
in aanraking met een goed Fransch schrijver
als Gustave Kahn, gelijk in een vorig weekblad
het geval was, dan met den onbeduidenden
Nederlandsch-Indischen journalist, auteur
«ener leesbare eauserie over Chineesch Tooneel
en wellicht van enkele getrouwe vertalingen,
maar die met onze dicht- en proza-kunst
niets te maken heeft , dien hij thands wel
te woord wil staan.
In-tusschen, wanneer de Heer Erens iets te
zeggen heeft, komt het er in der daad minder
OJD' aan, wat daartoe de aanleiding is.
Over de Fransche en Nederlandsche letter
kunde, over Vondel en Brederö, geeft de Heer
Erens opmerkely'ke meeningen.
Eene daarvan luidt, dat, hoe fraai de tegen
woordige stand der Nederlandsche literatuur
ook zij, «Vondel nog niet is herboren."
Dit wordt nu niet betwist en over een halve
eeuw zal er wellicht gelegenheid zy'n omtrent
dit onderwerp nog eens van gedachten te
wisselen. Ik heb wel eens gehoord, dat Vondel
zy'n beste werk heeft gemaakt toen hij om-en-by'
de tachtig jaar oud was, en onze dichters
hebben zoo als de Heer Erens zelf ook
niet ontkent hier en daar in hun werk
toch reeds een aardige hoogte bereikt.
De groote zaak schy'nt my' echter dat onze
literatuur gezegd kan worden de tegenwoordige
Europeesche literatuur te hebben overtroffen,
behalve dan het Belgische symbolisme
misschien.
Dit is gebeurd ondanks veel tegenspoeden
in den loopbaan onzer literatoren, ook heeft
de mislukking van het Fransche symbolisme
er toe bijgedragen; maar, door welke oor
zaken dan ook feitely'k fs het toch gebeurd.
Wy' beschikken over een groot aantal goede
artiesten, wier werk meer door hoedanigheid
dan door hoeveelheid uitmunt. Maar de hoe
veelheid doet er, schynt my', weinig toe. Vele
namen uit de wereldgeschiedenis zouden te
noemen zy'n van auteurs, die door slechts n
boekje, ja, door een hand-vol sonnetten, zich
onvergankelijk hebben gemaakt. Eenigen van
die, hebben, behalve dat eene werkje of bun
deltje, een groote hoeveelheid anderen arbeid
nagelaten. Maar die had even goed achterwege
kunnen blijven.
De gelegenheid is wellicht niet kwaad hier
even de vraag tusschen te voegen, die zich
echter geenszins tot den Heer Erens richt
of het niet tijd wordt het verwy't aan onze
artiesten te eindigen, dat zy «klein werk"
leveren.
Immers bevindt zich de grootheid van kunst
werk niet in den omvang maar in de hoe
danigheid.
Het verschil tusschen kunstwerk, dat groot
van hoedanigheid en groot van omvang is n
dat, hetwelk alleen groot van hoedanigheid is,
is byna oneindig kleiner dan htt verschil
tusschen werk dat groot van hoedanigheid en
werk dat gering van hoedanigheid is.
Indien Michael-Angelo, Shakespeare, Goethe
en Wagner gezegd kunnen worden vél uit
muntend werk te hebben gemaakt, en Fetrarca,
Thomas a Kempis, Shelley en Thy's Maris
weinig maar ook uitmuntend werk, dan staan
deze laatsten in waarde daarom toch niet ach
ter bij de eersten.
Wat wordt eigenlyk verstaan onder klein
werk l Eerste rangs goudsmeden,
kasuifelmakers, etsers, maken van zelf steeds »klein"
werk. De grootste schilderijen van Rembrand
zy'n nog klein te vergely'ken by de tien of
dertig meter lange prullen van een
batailleof panoramaschilder.
Maar, om tot het artikel van den Heer Erens
weder te keeren : hij had de goedheid schry'ver
dezer regelen met waardeering daarin te
noemen, doch n keer diens naam in ver
band te brengen met den naam van Dr. H.
Gorter, den dichter, op eene wijze, die het
moeily'k maakt een klein verzet te verzwy'gen.
Het dichterlijk leven van Herman Gorter is
in drie tijdperken te verdeelen.
In het eerste tydperk ontstond het gedicht Mei.
In het tweede de sensitivistische gedichten.
In het derde die gedichten, welke voor een
deel onder invloed der beoefening van
Spinoza's wy'sbegeerte opkwamen.
Met de gedichten uit het eerste en derde
tydperk, staat het werk van den
ondergeteekende in niet het gerii gste verband en het is
bezwaarly'k in te zien waarom de Heer Erens,
met zyn fijne litteratuurkennis, aan dezen
arbeid van Gorter, den onverwelkbaren kun
stenaar, minder oorspronkelijkheid zoude toe
kennen dan aan de werken van anderen.
Met de gedichten uit Gorters tweede tijdperk
staat een deel van het werk van den onder
geteekende in-der-daad in con voor dat werk
zeer vereerend verband. Maar niet meer dan
b.v. de schilderyen van Isaüc Israëls en Breitner
met alle voortbrengselen der impressionistische
schilderschool in verband staan. En niemant
zou immers Vincent van Gogh minder oor
spronkelijk noemen, wijl er meer verband is
tusschen hem en Manet dan tusschen hem en
Alma Tadema? Niemant Frans Hals minder
oorspronkelijk wy'l die meer overeenkomst heeft
met Gerard Dou dan hij heeft met Rafaël!
De dichter Gorter heeft zich, in zijne tweede
periode, tot werk van mij willen buigen,
waarvoor ik nimmer zal ophouden hem dank
baar te zy'n mijne pogingen heeft hij ver
overtroffen, de kunst, waarnaar ik streefde,
heeft hij gegeven in een vorm, beter niet alleen
dan ik voor mij bereikbaar hield, maar beter
dan ik theoretiesch dacht dat voor die kunst
mogely'k was, en den roem, dien ik voor dit
werk van mij het liefste hoop, is dat het de
aanleiding is geweest tot het ontstaan van iets
zóó verrukkely'ks als de gedichten van Gorters
tweede periode.
Het zal my' zeer aangenaam zijn indien de
hooggeschatte Heer Erens dit een en ander ter
overweging van my aan wil nemen.
l Januari 1899. L. VAN DJEYSSBL.
Quo vadis. Een verhaal uit den tijd van
Nero, door HENKYK SIENKIEWICÜ. Naar
de Amerikaansche uitgave van
Jeremiah Curtin, vertaald door H
Pyttersen Tz., 2 dln. 's Gravenhage, 1898.
Quo vadis, van den Pool Sienkiewicz, is een
boek, zooals de romans van Ebew en Eckstein.
Veel phantasie en een heel kiein schijntje ge
schiedenis. De historische roman is niet veel
meer dan een romantische historie. Bij iedere
beschrijving, hetzij van een maaltijd, hetzij van
een feest in den circus, dezelfde bombast van
vroeger, zoodat wij ons zelf afvragen, of een
boek alg dit gelezen zal worden door iemand,
behalve door jongeren, op romantische avon
turen belust, dan wel door ouderen, voor zoo
verre zy lid van een leesgezelschap zijn en
hun vrijen tyd niet beter weten te gebruiken.
In het badhuis van den rijken Petronius
vinden wij twee Afrikaansche slavinnen, stand
beelden gelijk van zwart ebbenhout", en even
eens twee Grieksche meisjes van Cos, eenvou
dig godinnen geüjk." Zoo: voor haar uit liep
een Egyptische, zwart als ebbenhout, met ge
zwollen borsten," en van Vinicius wordt ver
teld, dat zijne neusvleugels trilden als die
van een Arabisch ros." Ten slotte: boezem
en schouders deden aan dons, albast en paai len
deuken." Van dergelijke gekunstelde, onzinnige
phrasen, die van wansmaak getuigen, is het
boek vol. De maal ijd in het paleis van Nero,
het feest door Tigellinus den keizer op het
meer van Agrippa aangeboden, de spelen in
den circns, zijn wel is waar ontleend aan de
De Geheime Raadszittingen.
Man munkelt, man munkelt,
Es ist ja sehr fatal!
's Gent alles in der Stille
Das ist ein Scandal!
(Vrij naar de bekende Operette.)
werken van Suetoniu^, Tacitus, Dio Cassius,
maar in plaats van de overdreven beschrijvin
gen, ons uit de oudheid overgeleverd, te mati
gen, heeft de romanschrijver alles nog een
weinig aangedikt. Niet de minste aandacht is
geschonken aan de werken van hen, die in
den nieuweren tijd het mes der critiek hebben
gezet in de berichten der oude l
istorieschrijvers. Dit is een mijner grootste bezwaren tegen
de meeste historische romans. Het romantische
staat op den voorgrond, terwijl de historie
bijzaak is.
De hoofdgedachte van dit boek is goed. De
epicuristiscae en stoïcijnsche denkbeelden heb
ben de oude Romeinen ontaard; het christen
dom moet nieuw leven brengen in die verrotte
maatschappij. De burgers van Rome zijn onvol
daan, ook al zorgt de keizer, het lichtzinnigst
en wufat van allen, door feesten voor afleiding.
Zij vinden geen troost bij de goden, aan wier
bestaan zij niet meer gelooven, maar evenmin
in de levensopvatting der Epicuristen en Sto
cijnen, die hun het geloot' ontnomen hebben.
De Apostelen Paulus en Petrus werkten met
vrucht te Rome. Men ziet, de schryver heeft
de stroomingen in de Romeinsche heerschappij
ten dage van Nero begrepen. Maar uitgaande
van de hoofdgedachte, dat moest beschreven
worden de tegenstelling tusschen het afgeleefde,
bedorven heidendom en de fri>chheid en onbe
dorvenheid der christenen, heeft Sienkiewicz
de heidenen te slecht en de christenen te braaf
gemaakt. Xero en zijne hovelingen zijn bloed
dorstige beesten, zonder menschelijke aandoe
ningen; Paulus, Petrus en hunne volgelingen
zijn wat wij kort en goed zouden noemen:
brave Hendrikken. Zij hebben grootendeels
historische namen, doch behalve hun naam is
aan de historie weinig of niets ontleend. Laten
wij liever zeggen willens en wetens is de ge
schiedenis verknoeid. Een voorbeeld hiervan.
Suetonius vertelt in zijne levensbeschrijving van
Nero h-.-t volgende: Nero liet zijn stiefzoon
Rufius, uit Poppaea Sabina geboren, terwyl
hij vischte, in zee gooien door de slaven van
Rufius zelf. In dezen roman is het lot van
den knaap geheel anders. Vertrouwden van
Nero dringen de slaapkamer van het kind
binnen. Nadat zij den gordel der verpleegster
hadden losgemaakt, sloegen zij dien om zijn
hals en trokken den strik toe. Het kind riep
nog eenmaal om zijn moeder, toen stierf het.
Daarop wikkelden zij den knaap in een laken.
bestegen de wachtende : aarden, en ijlden naar
Ostia, waar zij het lijkje in zee wierpen. De
naam is historisch, voor het overige is de ge
schiedenis verkracht.
Ouder de weinige personen, die werkelijk
menschen zijn van vleesch en bloed, behoort
Petronius, vriend en raadsman van Nero. Hij
is epicurist, geniet het leven en komt door
zijn neef Vinicius, die christen is geworden, in
aanraking met Paulus. In zijne gesprekken en
in zijne brieven, aan Vinicius gericht,
philosopheert hij over de leerstellingen van het chris
tendom en bouwt als bet ware de brug, welke
de leer van Jezus met de wijsbegeerte van
Epicurus verbindt. Dit zijn de beste gedeelten
van den roman, maar waarom, vragen wij, een
historisch persoon gekozen, aan wien een leven
wordt toegedicht, dat hy nooit geleid heeft ?
Als zijn naam voor de eerste maal genoemd
wordt, krijgen wij in een noot te lezen:
Petronius Laty'nsch roman-schrijver en dich
ter, gestorven G(J j. n. C. Schrijver van het
Satyricon." Deze vreemde annotatie doet den
leek vermoeden, dat wij in den roman den
historischen Petronius voor ons hebben, maar
hij zij gewaarschuwd. Ik voor mij zie het nut
niet in van dergelijk geknoei.
En thans de vertaling. DeheerH. PyttersenTz.
blijkt van de Romeinsche oudheid niet veel te
weten. Dit kan verwondering wekken, daar hij
onlangs als lid der Tweede Kamer een oordeel
heeft uitgesproken over de Grieksche en Ro
meinsche litteratuur. Wie echter deze vertaling
leest, kan op bijna iedere pagina de bewyzen
vinden van mijn uitspraak, daar de domste
fouten gemaakt worden. Enkele bewijzen mo
gen hier voldoende zijn.
De deftige taal der historische romans brengt
mee, dat vele zaken met den vreemden naam
worden genoemd. Deze eigenaardigheid is in de
Amerikaansche bewerking overgenomen en
vandaar overgegaan in de Hollandsche verta
ling. Bij Jeremiah Curtin vinden wij nog hier
en daar aan den voet der pagina's eene ver
klaring, maar de heer Pyitersen heeft dit
overbodig geacht. Woorden, wier vertaling zelfs
voor een klassiek li'erator moeilijk zou kunnen
zijn, staan zonder eenige opheldering in het
verhaal en vernoegen bij den oppervlakkigen
lezer den indruk van deftigheid en geleerdheid.
Jammer, dat bij nader onderzoek de vertaler
zoovele fouten heeft gemaakt, ook al mag ik
niet verzwijgen, dat een deel op rekening van
den Amerikaan komt. Ik geef een zeer kleine
bloemlezing. Vinicius keek raar den Forum
Romanum." (Weet de vertaler wel, wai de
Romeinen onder een forum verstaan 'i E ders
schrijft hij, dat iemand door" het forum ging).
j De Sirenen vluchtten in Amphidryte's diepste
holen." De vader van Jupiter heet Chronos".
Petronius droeg een zwaard bij z ch sirca
genaamd". Viermaal spreekt de vertaler van
een Romein Pausa" en noemt een ander
Fontejus Capiton". Over het algemeen hebben
de nomina propria het meest geleden, hoewel
woorden als pedisequii" bestiari'", scriptoe
duodecim" enz. enz. ook niet aan slordige cor
rectie te wijten zijn. Wij zullen het hierbij
laten, maar raden ieder lezer aan op zijn hoede
te zijn.
Wanneer wij ten slotte een verklaring zoeken
voor het feit, dat de heer Pyttersen, die zoo
slecht op de hoogte is, meepraat over de studie
van het Latijn en Grieksch aan onze gymnasia,
vinden wy alleen deze. De heer Pyttersen
heelt bij het bewerken van dezen roman in
een vertaling van Suetonius gebladerd en
daarop zijn afkeurend oordrei gebaseerd. Van
een ruimen blik zou dit zeker niet ge:uigen.
R.
IIIIHIIIMlIllllllllllllllllll
ALLEELEI.
De geheimen der dierentemmerij.
Vol schrik en verwondering ziet men den
dierentemmer aan het werk. Hij legt zijn
hoofd in den muil van den leeuw; hij slaat
den ty'ger met een zweep op de lendenen;hij
wikkelt slangen om zijn hals ; varkens gehoor
zamen zijn bevelen ; de haas presenteert het
geweer, en zelfs ratten snellen toe op zijn
liefkoozende woorden. De diereritemmer is
het toonbeeld van kracht en moed. Steeds
waagt hij zijn leven. En als hij te midden
van die huilende, jankende, klagende dieren
met de grootste kalmte een pistool afschiet,
zegt men : »Dat is eerst ean man!''
En nu verschijnt er een boekje, »La Dressure
des Animaux", geschreven door Pierre
HachetSouplet, en met den nimbus van den
dierentemI mer is het gedaan. Die lieden zijn meestal zeer
l eenvoudige inenschen, zonder bijzondere
eigen' schappen, vroegere handwerkslieden,
slagersknechts enz. Maar Hachet-Suuplet takelt niet
alleen den dierentemmer af, hy vernietigt ook de
illusie van de woestheid der dieren. Leeuwen
en ty'gers noemt hij «laffe ezels". Hij vindt
ze evenmin gevaarlyk als tamme konijntjes.
De «ranglijst der intelligentie", die de schrij
ver gemaakt heeft, is zeer interessant. Wij
leeren hieruit, dat het paard, dat ons zoo
j schrander toeschijnt, voor den temmer ver
bei neden de kat en zelfs beneden den zeehond
1 staat.
j Wy laten de lijst hier volgen :
! 1. Dieren, die door overreding gedresseerd
worden. Slechts in bijzondere gevallen wordt
ge. bruik gemaakt van hun oorspronkelijk instinkt.
Hiertoe behooren de aap, de hond en de oliiant.
2. Dieren, die hoofizakelijk door vrees
gedresseerd worden. Men zou ze door
over! reding kunnen temmen, wanneer hun woestheid
' de dressuur niet bemoeilijkte. Hiertoe behooren
leeuwen, ty'gers, panters en katten.
3. Een dier, dat in talrijke gevallen door
! overreding getemd is, de zeehond.
4. Dieren, waarop de overredingsmethode
slechts in exceptioneele gevallen toegepast kan
worden, doch welke men meestal door het
aanjagen van vrees dresseert. Hiertoe behooren
de ezel, het paard, de geit, de muis, de rat,
de papagaai, de gans, de roofvogels en het
varken.
5. Dieren, waarby' de overreding niets baat,
doch waarby' men den honger moet aanwenden.
Hiertoe behooren duiven en musschen.
G. Dieren, die door den invloed der muziek
gedresseerd kunnen worden, zooals de slangen.
Laten wij nu eens zien, wat de schrijver
van het temmen zegt.
De dierentemmer jiaoet in de eerste
plaatskomediant zijn; de mise-en-scène is de hoofd
zaak. Hij waagt er niets by; hy moet alleen
maar den moed hebben dierentemmer te worden,
dan is het beroep zonder gevaar. Een dier
temmen is eigenlyk niets anders dan zonder
met de oogen te knippen in zijn kooi te gaan.
De wilde dieren toonen groote vrees, als men
ze verrast; zy' gaan uit angst op den grond
liggen. Van dezen schrik moet men nu zy'n
voordeel weten te trekken. Iedereen kan in de
leeuwenkooi gaan; de dieren zullen hetzelfde
doen als by' den temmer. Er is volstrekt niets
wonderbaarlijk» aan. Wanneer iemand de kooi
binnentreedt, kruipt de leeuw in een hoek.
Loopt men op hem toe, dan poogt hij te
ontwy'ken. Men moet hem alleen een uitweg
laten, anders wordt men aangevallen. Men kan
het dier op deze manier van den eenen hoek
naar den anderen jagen.
Het presenteeren van het dier moet door
den temmer met allerlei hokus-pokus-aardig
heden zoo dramatisch mogely'k gemaakt worden,
hy slaat met zijn zweep, maar elkeen kan het
hem nadoen. De energieke blik van den
temmer is maar een grap; het kan den leeuw
niets schelen, of hij aangekeken wordt of niet.
Varkens worden met de zweep gedresseerd;
naar overreding luisteren zij niet. Men hert
ze balar ceeren en apporteeren en beloont ze
met suiker en ossenvet. Men kan ze gerust
slaan; zij voelen er niet heel veel van. Het
wilde zwijn is zeer lastig te dresseeren, het
loopt tusschen de beenen door. Men moet het
uit de hand voeren, totdat het mak wordt.
Slangen kan men zeer gemakkelijk temmen.
Zij houden zeer veel van muziek. Door het
bespelen van een instrument, lokt men ze
naar zich toe; zij zijn zeer aanhankelijk. De
slangenbezweerders wikkelen pythons om hun
hals. Dit zijn gevaarlyke dieren. Wanneer
er op een inoridharmonika gespeeld wordt,
komen zij dadelijk uit hun manden.
De dressuur van vlooien is eveneens zeer
gemakkelijk; men vangt ze, en leert ze alle
kunststukken door een gloeiend stukje kool
achter hen te houden. Zij loopen dan weg en
trekken het wagentje voort, waarvoor zij ge
spannen zijn.
Dit en andere dingen vertelt Hachet-Soupiet
in zy'n leerzaam boek.
Een benijdenswaardige gemeente.
In Zweden ligt in de provincie Dalekarli
de gemeente Orsa, die buitengewoon ry'k is.
Zij heeft haar rijkdom te dankeu aan de
uitgestrekte bosschen, die zij bezit. De ont
vangsten hiervan sty'gen steeds en snel; in de
laatste tientallen jaren het ft de gemeente voor
9.016.000 kronen hout verkocht, d.w.z. boomen
op stam. De houtvesters hebben berekend,
dat het mogely'k zal zijn telkens na 30 of
40 jaren voor hetzelfde bedrag te verkoopen,
zonder de feitelijke waarde van de bosschen
te verminderen.
De gemeente heeft van de reeds verdiende
9,(> millioen, anderhalf millioen besteed tot
het aanleggen van lokaalspoorwegen, en de
rest belegd in obligaties. De rente, die dit
kapitaal geeft, bedraagt meer don 300.000 kr.
De bevolking is geheel vrij van belasting.
Prachtige wegen doorkruisen deze gelukkige
plaats in alle richtingen en elk dorp binnen
haar gebied is kosteloos by' het telefoonnet
aangesloten. Overal zy'n scholen gebouwd,
waar uitstekende onderwyzers gratis les geven.