De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 22 januari pagina 4

22 januari 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1126 rechts gewend, blijkbaar in het volle zonlicht, dat over zijn gelaat speelt; het geheele portret is van een warm gelen gloed doortrokken en vooral om 't lichteffect opmerkelijk. De eigen kop heeft daaronder wat geleden. En dan hadden WQ hier weer het genot dien heerlyken kop van Lord Iveagh te be wonderen, die te Amsterdam niet zonder reden voor een der parelen der expositie werd ge houden. Men meende daar in den Catalogus dat het omstreeks 1656 geschilderd is; hier sette men: painted between 1660?1665. Ik denk dat het nog wel kort vóór 1660 ontstond, want op een portret van 1661, hier aanwezig, Kjkt Rembrandt veel ouder. Het every inch a king" komt my telkens wér op de lippen, als ik die beeldtenia aanschouw. Verguisd, ge ruïneerd, door leed van allerlei aard gedrukt naar niet gebogen! De hoogste uitdrukking van eert geoorloofd zelfbewustzijn bij dezen man zoo geheel en al gerechtvaardigd! Maar daar hebben wij het 1658 gedateerde portret van den meester zelf, waarvan Lord llchester de benijdenswaardige bezitter is. Het hangt niet zoo gelukkig als op een vorige Winterexhibition (1889) toen ik het voor het eerst ia het gezelschap van Bode, helaas nog steeds door ziekte verhinderd, deze tentoonstelling te bezoeken, mocht zien. Wat waren wy bei den toen getroffen door dit meesterstuk! Ja, het is nog heerlijker dan het andere! Bode noemde het toen terecht') wolil das gross,artigste und ergreifendste Bild, das der grosse Meister von sich geschaffen hat, eines der scli nw*ten Bildnisse aller Zeiien". Het stuk is van groote afmetingen, aanzienlijk grooter dan het vorige. Rembrandt, in een fantastisch kostuum meer dan levensgroot voorgesteld, zit in een leunstoel; in de rechterhand houdt bij een gedraaiden stok. De kop, met den stierennek, ziet u vrij aan. Ik schreef er in 1889 over in den Nederl. Spectator : Natuurlek in wonderlijken kleederdos, in allerlei onnoembare kleurentinten «chitterend, die breed gesmeerd op het doek .getooverd zy'n. Ernstig kykt ons de zwaarbe,proefde schilder aan, maar toch blymoeüg, gelukkig in zy'n kunst, in zy'n Hendrickje en zy'n Titus, die samen weinige jaren later op zoo edele en slimme wijz > tevens voor den ,»eliefden zorgen zullen. Welk een kleuren.gloed ! Welke meesterlijk breed getoetste handen, en toch hoe goed gemodelleerd. Uit al .de R^mbrandtn in de groote zaal schitterde ons dit juweel, puik bewaard, tegemoet. Het is geheel als het portret van Jan Six behandeM". Ik voeg er nog aan toe, dat de meester hier reeds een voorliefde toont voor een eitroen-geel en een ste.-nrood, dat hij in zyne l .tere werken dikwyls gebruikt. En dat er in dit portret stukken zijn, die, wat de schilderIrant betreft, bizonder sterk her nneren aan den Saul en David, thans in het Mauritshuis, eene schilderij, die m.i. ongeveer in denzelfden tijd, + 1658 geschilderd is. De Amsterdamfche Catalogus plaatst den Saul omstreeks 1665." Eld rs hoop ik nog meer redenen aan Ie voeren, waarom ik zeker meen te mogen aannemen, dat die schildery vóór 1660, en ?wel ongeveer oms'reeks 1658 ontstond. (Wordt vervolgd). A. BKEDIUS. !) Münchener Neueste Nachrichten 9 Juli 1890. Reintailt's San! en Mf. Eene rectificatie. In 't Weekblad no. 1118 deelde ik, voor zoover ik in staat was dit na te gaan, den levensloop van den «Saul en David" mede, beginnende met de veiling Jaques de R 'ore, 4 September 1747. De heer Rahms had Hoet en Terwesten opgeslagen en was gestuit op no. 110 van bovenvermelde veiling »Een extra groot stuk, door dito (Rembrandt), verbeeld een Historie van Siul, uyt de Schriftuur, hoog 6 v. 3 d., breed 7 v. 4 d." Daar de maten ongeveer overeenstemden en de omschryving, wel is waar vry' ruim, toch de identiteit niet uitsloot, jazelfs zeer waarsehynlyk maakte, liet ik my' die identiteit suggeeren en sloeg den veilingscatalogus Jaques de Roore op. Ik vond bij dit nummer de volgende annotatie «D'ablin". 't Blijkt nu achteraf, dat wel no. 110 in 't bezit overging van Johan Daniël, baron d'Ablaing van Giesenburg, maar..., in een inven taris van 1775, waarin de schilderyencollectie van d'Ablaing vermeld is, die toenmaals in het Bisschopshof' te Utrecht, destijds het huis der d'Ablaings, hing, wordt genoemd stuk als volgt omschreven: »No. 4. Een konstig stuk daar David de tyding van Saul's dood met de vorstelyke eereteekenen door de Amaleciet gebragt wor den, zeer stout geschildert door Rembrant van Ry'n, hoog 6 voet 4 duym, breet 7 voet 4-Vïduym." Het was dus een geheel ander stuk en 't blykt alweer hoe voorzichtig men met zulke dingen moet zy'n. De geschiedenis ligt dus tot 1869 nog volkomen in het duister. Wat dat voor een stuk van David met den Amaleciet geweest kan zijn ? Er bestaat nu jiergens een stuk met die voorstelling, althans op Rembrand's naam. Misschien was 't een (Jerbrand van den Eeckhout. C. FLUGI VAN ASPEKMONT. Be verklaring der mnsenm-ftirecteüren. Onder den titel Een Certificaat schry'ft Jan Veth o. m. in de Kroniek Mocht te eeniger tijd het onwaarschynlyk geval zich voordoen dat de heer de Stuers nog eens naar een andere betrekking kwam te dingen, dan had hij nu voorvast een bundeltje goede getuigschriften daartoe in voorraad liggen. Alleen, terwy'l andere sollicitanten met meer of minder overtuigd gestelde aanbevelingen van vroegere meesters hun heil plegen te zoeken, jou Mr. de Stuers het dan toch vooral met de getuigschriften moeten doen, welke zijn onderhoorigen zich niet geschroomd hebben, hem dezer dagen te doen geworden. Eerst kwam de heer mr. S. Muller Fzn. met een ingezonden stuk in de N. Rott. Ct. voor den dag. Wat hy te zeggen had was duidelijk, het pluimpje wat er den referendaris in gebracht werd zat aan iets bepaalds vast, en de bizondere positie van den Utrechtschen archivaris maakte zijn onomwonden verklaring geheel onverdacht. Ka hem kwam de heer Schmeltz. Ook wat hij te berde bracht was nog vrij zakelijk, al droeg zyn stukje, om indruk te maken, wit te zeer een tintje van slaafsche dankbaarheid. Kaar nu verscheen deze week ook het stuk van de zes directeuren. Drommels, zoo dacht men na het leze a daarvan, de tegen Jhr. de S uers gerichte aanvallen moeten wel doel ge troffen hebben, wanneer deze zes mannen het voegzaam achten met zulk een doekje voor het bloeden te komen aandragen. Overigens laat hunne verklaring aan onbepaaldheid weinig te wenschen over, en het moet met name den heer By?anck, die op zy'n tyd een puntig stylist is, wat gekost hebben, zy'n naam onder iets zoo wattigs te plaatsen. Intusschen, met de drie laatste onderteekenaars hebben wy hier nu minder te maken. De discussies in de Kamer raakten niet zoo bepaald aan hun domein. Dat echter de drie directeuren van het Rijksmuseum dit certificaat afgaven, schy'nt in casu gewichtiger. Het is naar aanleiding van den dezer dagen gevoerden stryd over de leiding der afdeeling K. e W.", dat tegen indrukken die by het publiek veld zouden winnen" wordt opgekomen. Welke stryd en welke indrukken, vraagt men nader, zonder intusschen voldoende antwoord te kry'gen. De indrukken veroorzaakt door den stryd in de Kamer over de begrooting, of die gemaakt door den lateren stryd in de pers over de redenen tot ontslag van een collega der zes onderteekenaars ? Geldt de verklaring inderdaad deze laatste aangelegenheid, dan verliest men al dadelijk den lust haar vooral een beetje grappig te vinden. Of is het niet veeleer bedroevend te noemen, hier de betrokken directeuren, zich op hun positie beroepend, en zonder op de zaak maar het minst in te gaan, over den vorigen directeur van het Prentenkabinet den staf te zien breken? Wy voor ons, wy komen, waar het kunstinzichten geldt, dikwy'ls scherp tegenover den heer Hofstede de Groot te staan, doch het verdient overweging, wie hier wat karakter aangaat beter figuur maakt, hij die te recht of ten onrechte in een conflict met het bureau in den Haag geraakt, om der wille van zy'n inzicht zy'n positie opofferde, of zulke ambtgenooten van hem die ongevraagd hem apodiktiesch desavoueeren, daarmee, laat het zy'n onbewust, hun eigen huisje slechts bterker makend. Of hebben wij aan te nemen dat de onderteekenaars der bedoelde verklaring zoo onna denkend waren van op die grievende beteekenis van hun optreden zelf niet te letten, en hebben zij naar aanleiding der bekende Kamerdebatten slechts de gelegenheid willen aangrypen, het dikwyls principieel aangevallen beheer onzer musea eens te billijken of goed te keuren? Maar dan is hun optreden erger dan een onkieschheid van voorbijgaande beteekenis. Het komt dan in veel verder reikende en o is allen rakende zakende zaken een bittere teleur stelling bereiden. Niet zoozeer voor zoover de verklaring kracht trekt uit haar eersten ondertee ienaar, den Urheber en opsteller van het adres. Niemand toch zal het verwonderen dat de heer van Riemsdijk weinig moeite heeft zich naar z.'kere opvattingen te schikken, aangezien het tot heden aan niemand gebleken is dat de opvolger van den heer Oureen zich in zaken van kunst de weelde van een onafhankelijk inzicht wil veroorloven. Niet hy' had reden gegeven ver wachtingen op hem te bouwen. Niet hy' schijnt het te merken, wanneer in gansch Europa kenners en vrienden van onze kunst de handen van verbazing in elkaar slaan over zulk een slecht geschif e, slecht geschikte verzameling. Niet hy' trouwens is de man die dit alles ge maakt heeft tot wat het is, hij is slechts de man wien men den wil en de kracht niet toe kent het te veranderen. Meer teleurstellend is het de betuiging van tevredenheid met den geest der museumleiding onderteekend te zien door de heeren Van der Keilen en Pit. Van beiden toch weet men dat zy' bepaaldelijk naar beter reiken. Van den heer Van der Keilen is het lang bekend hoe hy' van den lappenrommel en het rariteitengescharrel en heel het dilettantisch gever zamel afkeerig is, en hoe het hem in het beheer zy'ner ry'ke prentverzameling vooral om kunst te doen blytt. Van den heer Pit weten wy' datzelfde nog pertinenter, nu hij j aist vóór drie weken in dit zelfde blad, wat betreft de gewenschte leiding van zy'n museum een zoo voortreffely'k wachtwoord heeft gegeven. Tot nog toe, zoo gaf hy toen te kennen, zat bij het saambrengen der collecties een geest voor die veelal koopen deed om der kuriositeits-, in stede van om der schoonheidswille. Maar wij moeten thar.s een nieuwen koers uit. Het vroegere kabinet van zeldzaamhe len kan een verzameling worden waar levende kracht van uitgaat voor onze kuituur en onze kunst. Zoo schreef Pit hier, in zijn beschouwing naar ons voorkwam op waardige wijze heel het in den grond verkeerde van onze Rijksverzameling aanwijzend. Past het echter by' de stuurvastheid die wij in dezen helderzienden kunstbeheerder verwachtten, wanneer diezelfde man veertien dagen later naar aanleiding van een personenstry'd mede verklaart dat in het beheer van 's Ry'ks musea alles naar wensch en juist in de goede richting gaat? Een Deenscne De stners-liewepg, Onder dezen titel schryft het Handelsblad: »In Denemarken openbaart zich eene agitatie tegen den Kamerheer Mehldahl, die veel over eenkomst heeft met de bestrijding bij ons te lande van den heer De Stuers. De heer Mehl dahl heeft van regeeringswege de restauratie van verschillende gebouwen, o. a. van llosenborg en van Kronborg, ondernomen en wel op eene wijze die zeer veel misnoegen heeft ge wekt by' een groot aantal architecten. Deze laatsten trachten nu de instelling van eene regeeringscommissie voor kunstwerken te ver krijgen, opdat de restauratie van historische gebouwen niet van het oordeel van n per soon afhankely'k zy." In Belgiëheeft men zoo blijkt almede uit een bericht in het I^andelsblad ook een Referendarisquaestie ten opzichte van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen. Men protesteert daar tegen de benoeming van een Referendaris) »die zich tot dusver in het byzonder heeft bezig gehouden met n kunst, omdat men daardoor het gevaar zou loopen, dat hy de eene schoone kunst meer ter harte nam, dan de andere". De minister echter denkt er niet aan een artist te benoemen; hy zelf wil de verantwoordelijkheid van de leiding der afdeeling K. en W. dragen, en heeft de heer Manneback tot Referendaris verkoren. Zeer opmerkelijk hoe, zoowel in Belgiëals Denemarken, gelijk in ons land, dezelfde quaestie op de een of andere wys van zich doet spreken. De Belgische kunstvrienden willen terecht niet een referendaris, die aan n kunst zy'n liefde heeft geschonken. Natuurly'k steekt in die eenzydigheid een gevaar voor de behartiging van de belangen der andere kunsten. Wy Nederlanders weten b.v. by erva ring hoe de liefde voor zekere bouwkunstige idealen de schilderkunst geschaad heeft, men denke slechts aan het Museum en de Rembrandthistorie. Juist daarom achten wij het besluit van den Belgischen minister, om tot Referendaris een administratief man te kiezen, geen geprononceerd, eenzijdig artist, juist. Doch niet juist de houding van dienzelfden Minister, als hij zonder een commissie, gelijk men ten onzent en in Denemarken die begeert, per soonlijk, geheel alleen, zonder eenigen bijstand, die eenzydigheid buitensluit, de verantwoordelykheid wil dragen. Op een gebied, zoo ideëel, zoo onderworpen aan invloeden van levens- en wereldbeschouwing als dat der kunst, kan de felle stryd en de bittere teleurstelling slechts voorkomen worden, waar men een administreerend Referendaris heeft, met een com missie van advies. BöVan fisselingti. Bij de firma E. J. van Wisselingh en Co. is dezer dagen weer een uitgezochte collectie schilderyen geëxposeerd. Van Willem Maris, die wel wat al te veel zichzelf herhaalt, een overigens voortreffely'k stuk, koeien op een zonnige weide aan water, waarin al des schil ders beste qualiteiten hebben saamgewerkt tot volkomen eenheid. Bauer's groote ets van den Holy Ganges kan men hier zien, maar van hem ook een schildery', gezicht op Palitana, stralende stad van koepels tegen een berghelling, blank onder het blauw der lucht. Drntwert en DrnKnnst, De Kopperkaarten. Het behoort tot de aardige gewoonte van het drukkersgilde, om aan vrienden en beken den, niet zonder daarby' »het aanzien doet gedenken'' een groote plaats in te ruimen, by' den jaarsaanvang een feestgave in den vorm van een wandkalender te schenken. En dat deze traditie door het meerendeel zoo , getrouw jaar op jaar wordt gevolgd, bewijst ! wel iets voor het gemeenschapsgevoel van het gilde. Want waarachtig, we hebben in den laatsten tijd gemeend al zoo veel over boord te moeten werpen, dat bij nader inzien de moeite van het bewaren wel loonde, en er steekt zooveel mooi's in het getrouw bly'ven aan een uit den loop der ty'den ontstaan ge bruik, dat men wel zou willen wenschen dat de drukkers het nog wat algemeener begrepen en toepasten. Ik moet er dan onmiddelijk bijvoegen dat ik hieronder versta, dat deze jaarlijksch wederkeerende gave het oorspronkelijk doel bly'ft beoogen; namelijk, door met overdachte zorg gebruik te maken van de middelen die tot onzen dienst staan, iets te geven, dat zulk een harmonisch geheel vormt, dat het tot ons zal spreken van toegenegen liefde voor den arbeid, die hoofd en hart vervulde van degeen die dit tot stand bracht. Deze opgaaf is daarom niet gering te ach ten, omdat by' den stortvloed van moderne uitingen van menschely'k vernuft waarmee de drukker jaarlyks wordt overstroomd en waar van het meerendeel, na een kort gebruik tor smeltkroes verwezen wordt, hy wel over een taaie, vaste overtuiging dient te beschikken, om zich niet door de wufte schoonheid van deze typograpische n-dag-vliegen te laten overrompelen. Het beste bly'ft natuurly'k, zoo lang we nog niet iets hebben dat den toets der tijden kan doorstaan, zich te bepalen tot de mooie dingen en voorbeelden van onze voorouders. En dat dit richtsnoer den drukkers in hunne zaken ten goede zou komen, daaraan twijfel ik geen oogenblik. Voor het oogenblik kunnen wy' alleen het feit constateeren, dat er van een bepaald principe slechts by' uitzondering sprake schijnt te wezen en dat de kopperkaarten meer en meer tot doel schijnt te hebben, door verbijsterende klenrcombinaties en malle evolutiën op zetge bied de aandacht op »de zaak" te vestigen. Men bereikt hiermee in zooverre eenig doel dat het publiek geforceerd wordt die dingen aan te kijken. Of het daardoor tevens een hoogen dunk van de talenten der drukkers ver krijgt, zullen we maar in het midden laten. Tot het allerbeste intusschen wa we tot dusver ontmoeten, behoort ongetwijfeld de met een goede letter op mooi gebruird papier gedrukte kalender aan de stoomdrukkerij v/h Roeloffcen, Ilübner en van Santen. Als hierbij een opmerking te maken is, maar men doet het ter wille van de mooie kwaliteiten, die deze kalender bezit, ongaarne, dan is het deze, dat het versierinkje, waartusschende naam van Santen is ingesloten, minder op zy'n plaats is. By' een zoo streng volgehouden verdeeling van het blad, had dit van compositie wat geometrischer daarby aangesloten kunnen zy'n. Van de plaatdrukkery' dierzelfde firma ver scheen een almanak met de gebruikelijke ets, die (de ets) in welgeslaagdheid boven andere jaren staat. Alleen zou ik de firma, met alle respect voor haren loft'dlijken ijver, willen vragen of de kalender er niet onder lijdt dat plaatdruk en boekdruk op eenzelfde prent vereenigd zy'n. De resultaten van beiden zijn na den druk zoo verschillend, de meer stoere boekdruk gebezigd ter aanwyzing van maanden en dagen, steekt tegen het fijne lijngewriemel direct zoo zeer af, dat de eenheid er gevoelig onder ly'dt. Uit de poging die aangevoerd is, om titel, etc. ook op de etsplaat in te bijten, maar die niet geslaagd is, zou men haast opmaken dat de firma reeds zelf dit bezwaar ook heeft ingezien. Lithografische inrichtingen hebben nog al eens de gewoonte voor hunne kalender de hulp der artisten in te roepen. Dit is zeer loffelijk, maar dan zou ik aan de teekenaars wel willen vragen of zij wel zorgvuldig hebben nage dacht over het noodwendig verband tusschen hunne versieringen en den druk. Of gaat de decoratieve kunstenaar van het idee uit, als ik maar iets «mooi's" maak, sluit het van zelf aan'? Men zou het werkelijk gelooven. als men de kopperkaart van de drukkerij «Aurora" beziet. Het deel van de kaart, dat den eigenlijken kalender vormt is juist en goed; maar toen scheen de artiest genoeg te hebben aan het enge keurslyf waarin hy' zich moest bewegen en teekende met weergalooze vaardigheid een randversiering van bloemen en vlinders, die zy'n geheele eerste werk niet alleen te niet doet, maar ook tot gevolg had dat noch de kalender, noch de randversieriug, niettegen staande beider mooie afzonderlijke kwaliteiten, te genieten zijn. De firma Brandsma liet door een jong Haagsch teekenaar een kalender ontwerpen, die alles kon wezen behalve juist een kalender. Over de compositie van het schild valt alleen dit te zeggen dat hieruit alweer blijkt dat er tegenwoordig in Den Haag veel'Art-moderne, veel Rococo en veel Henri van de Velde heerscht en ... dat het groote publiek de kaart waarschijnly'k heel mooi zal vinden. J. G. V. Van Tholen een Zandery, mooi van kleur, en van .Karsen een drietal avond-gezichten, waar van een, het Daubigny-achtige schilderytje met boomen donkergroen tegen het y'le goud van den avondhemel, de beide andere verre overtreft. Een frisch plantenstuk uit vroegere periode van Verster, en een prachtig-geschilderde straatmeid van Breitner zy'n stukken die men weer met genoegen ziet. Ook van de groote Franschen zy'n hier voor treffelijke dingen; een kleine naaktfiguur van Millet behoort tot het mooiste van wat er is; een bosch van Courbet en een schildery van Monticelli, raadselachtig van beteekenis, maar prachtig van kleur en beweging in de gracievolle vrouwe-figuren, met de kolossale schets van Daumier, een Ecce Homo waar Christus' silhouet in schoone droefheid en berusting staat tegen het grijs der lucht, maken een bezoek aan deze keuze-verzameling tot een der aangenaamste die men aan een expositie brengen kan. Behalve deze schilderyen zijn hier echter ook nog meubels van C. A. Lion Cachet te zien. Het is zeer mooi werk, en niet mooi alleen, maar beter zou men zeggen: edel en voornaam. Rijkdom aan schoonheid en statig heid van constructie zy'n bier voortgekomen uit zuiverheid van begrip. Wellicht is grooter eenvoud nog wenschelijk en zal het onprak tisch bly'ken de voeten der tafelpooten zoo weelderig te versieren met fijn snijwerk en goud. Maar de buiging van het tafel-onderstel is sterk van lijn, het blad is prachtig met de ingelegde figuren, het geheel is stevig, degely'k en mooi werk; en wat kan men meer wen schen ? Ook op het buffet zy'n de ornamenten zeer schoon, de zwarte bladeren met het goud en de houtkleur harmomëeren prachtig; maar toch, by het zien van dit ry'ke en van hoogen smaak getuigende werk, denkt men allicht: ik zou nu ook wel eens wat minder rijk, een voudiger en goedkooper meubelwerk willen zien: rijkheid van bewerking is nog niet het allerhoogste; in enkele krachtige ly'nen een fraai meubel ssmen te stellen zou een geluk en weldaad zijn voor velen die zich nimmer van 't bezit zulker zeldzame en kostbare gebruiks-voorwerpen kunnen verzekeren. v. M. Oïer D. Wiiers. Wel mag men een land gelukkig prijzen, welks oneindig-afwisselende schoonheid in zoo vele kunstenaars hare verheerlijkers vindt. De melancholie der zee, de sneeuw en sche mering van avondsteden, de volle zomerzon over bloeiende akkers schouw rond waar heen ge wilt, ga door de getijden van het jaar en de uren van dagen en nachten alle schoonheid en alle licht en duisternis dezer streken zult gy' vinden tot een eeuwigdurende glorie geheeld door onze groote kunstenaars. Er is er nu weer een gekomen, en deze ging droomende langs de maanlichte heuvelen der Veluwe, door het kille grauwen van den winter-dageraad of het goudschijnende lichten van den zomermorgen. In enkele van Wiggers' vroegere aquarellen was het streven reeds te zien naar wat hy' in zyn allerlaatste werk bereikte en wellicht eenmaal tot nog grooter volkomenheid brengen zal; maar welk een weifeling en onzekerheid toch nog in die z. g. impressionistisch-gewasschen landschapjes. Zijn schilderijen verliezen veel bij vergelijking met de teekeningen; ech ter is hiervan niet des kunstenaars behandeling der verf-materie de oorzaak, want ze zijn in alle onderdeelen prachtig van schildering; maar het is de materie zelf, de vette glimmerige olieverf, die de doffe drooming van het maanlicht nooit volmaakt zal kunnen weergeven. Het duidelijkst ziet men dit by het Kerkje te Heelsum in den nacht, waarvan Wiggers een schilderij en een aquarel maakte. Het werd reeds eenigen tyd geleden in dit blad door mij opgemerkt, by de bespreking der Arti-tentoonstelling waar deze aquarel hing, hoe oneindig-veel beter zij is dan het schilderij dat toen in Den Haag geëxposeerd werd. En nu mee in een der kunstzalen van Mevr. Oldenzeel, te Rotterdam, deze beide werken onmiddellijk kan vergely'ken, treft het verschil des te meer. Het licht der maan, de schemeringen van morgen en avond, zijn dezen schilder het liefst; alty'd weet hij weer van nieuwe schoon heid te vertellen: hoe de ochtend zal gaan dagen in het grauw der luchten, want reeds brak een smalle lichtstreep in de wolken; hoe roerend-schoon de wereld zich breidt voor de oogen van hem, die van de heuvelen der Veluwe af over de vlakke weiden en statige boomgroepen der Betuwe staart, als door het regen-grijze daglicht losse wolken drijven of de volle maan haar droomglansen over de wereld schy'nt, over de zilverige wateren van den Ry'n in de verte, door het gouden herfstloof der wilgen, op een eenzame wolk in de ruimte Het oude suggestieve kasteel Doorwerth heeft hij in de rijke schoonheid van herfstkleuren verbeeld, onder een blauwen hemel met enkele witte wolk-gebergten. En de rust, de mysterieuze stilte die de vervallen boeren huisjes des nachts in het maanlicht omgeeft, heeft hij in de teekening Nacht (no. (J) voor treffelijk gegeven, maar schooner nog in het Huisje op den Vluchtheuvel dat met zijn grijze muren als in een droomgezicht verrezen staat. Zijn grootste kracht, schijnt mij toe, heeft Wiggers getoond in «Voor Zonsopgang", de Wageningsche Berg in den gouden glans van den ontwakenden dag. Het was een prettige gewaarwording dezen arbeid, die op gemengde expo ities tusschen ander werk steeds zoo aangenaam aandeed en door zijn eenvoud en zuiverheid van gevoel de aandacht terstond tot zich trok, in het rustige vertrek van Mevr. Oldenzeel afzonderlijk ter beschouwing te hebben. Want zulke edele dingen hooren eigenlijk niet thuis op gewone jaarlijksche gezelschaps-tentoonstellingen. v. M. In »Arti et Amicitiae" zal Zaterdag 21 Ja nuari de tentoonstelling «proefdrukken van etsen, vervaardigd door Ph. Zilcken", geopend worden. MWHIIIIIIIHHMIIIIIIIIIIIIIlllmnlIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIMIIIIIItllllllllllillH Gerarfl Keiler, door Dr. JAN TEN BBINK. Plotseling kwam de doodmare van den vriendelijken en ronden Gerard Keiler, zy'n vriend en collega bij de stenographie der Statengeneraal, Ising, volgende in den dood. Beide mannen werden door eene innige vriendschap verbonden, beider geestesrichting was geheel dezelfde. Beiden ondernamen het in 1849 om stenographen te worden, beiden traden tegelijk in de redactie van den Tijdstroom, daarna in 1860 in die van den Nederlandsehen Spectator. Keiler was vlug, voortvarend, en wist snel alle zwarigheden te boven te komen. Ising werkte met meer moeite, maar voltooide dan ook geheel doorwerkte stukken. Gerard Keiler was een door en door joviaal en oprecht man. Hoewel hy' in zyne jeugd met velerlei tegenspoeden had te worstelen, bleef hij opgeruimd en levenslustig. «Hoe armer, hoe meer plezier!" placht hij te zeggen in den tyd, toen hy te Delft studeerde. Door de zeer bekrompen middelen van zy'n vader ontvanger in den Haag met een zeer groot gezin moesten ook die studiën worden gestaakt. Kenmerkend is het van Keiler, dat hij altijd met den hoogsten eerbied van zy'n vader spreekt. «Braver man dan my'n vader heb ik nooit gekend," placht hij te zeggen. In zyne betrekking tot zijne vrienden was hij voorbeeldig wakker en trouw. Hy' was altijd tot y'verige dienstbetooning bereid, en eischte zelden eenigen wederdienst. Zijn opgeruimd humeur onderscheidde hem in den kring zijner vrienden. De verdraagzame glimlach week niet van zyne lippen, terwy'l zijn oogen een onder zoekenden, half vragenden blik in 't rond wierpen. In de jaren 1858 en 1859 kende men hem nog niet. Hij schreef toen korte novellen in tydschriften, vooral in de Letteroefeningen onder redactie destijds van den nu wel wat al te snel vergeten dichter Withuys. In die dagen student te Utrecht, hoorde ik zijn naam het eerst noemen door een «letterlievend" predikant, die zyne eerste geestige novelle : De Neteldoekjes gele zen had, en mij vroeg, of ik hem ook zeggen kon, wie Gerard Keiler was. Daar ik hem nog niet kende, kwam de predikant tot het besluit, dat Gerard Keiler zeker een pseudoniem was. Keiler had een sterk sprekenden letterkun digen aanleg. Hij was in de eerste plaats feuilletonist, journalist en causeur. In de periode van 1860 tot 18G4 redigeerde hij den Nederlandsclien Spectator met Vosmaer, en voerde hij een nieuwe rubriek in onder den titel van Vlugmaren. Juist hierin lag een groot succes voor den Spectator. Ieder las de Vlug maren, ook als men den verderen inhoud van dat blad met de meeste kalmte ter zy'de schoof. Ik ontmoette Keiler des namiddags (1862?1864; in de sociëteit, die men traditionneel «De Witte" noemt. Telkens kwamen er vrienden met de vraag: »Heb-je deze week ook Vlugmaren ?" Inderdaad de Vlugmaren waren uiterst vlug en geestig geschreven. Wanneer men ze nu nog eens overleest, wordt men getroffen door allerlei vroolijke invallen van den opgeruimden auteur. Ik herlees de Vlugmaren van December 1862. Alleraardigst wordt de historische schets over Sint- Niklaas van Dr. Eelco Verwy's tot uit gangspunt genomen. Verwijs heeft geijverd tegen de revolutionnaire rechtzinnigen, die de legende van den schoen en de roe in den schoorsteen iiiiiiiiiiiitiiiiiiltllllii 40 cents per regeL TRADE MARK. NlARTELL's COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle soliede Wijnhandelaars en bg de representanten KOOPMAXS & BRUIUHEK, te Amsterdam. Prijzen van af ? 2.50 per tei. Hooftl-Depót VAN Dr. JAEGER'S ORIG. K. F. DEÜSCHLB-BENGEK, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl