Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1126
rechts gewend, blijkbaar in het volle zonlicht,
dat over zijn gelaat speelt; het geheele portret
is van een warm gelen gloed doortrokken en
vooral om 't lichteffect opmerkelijk. De eigen
kop heeft daaronder wat geleden.
En dan hadden WQ hier weer het genot
dien heerlyken kop van Lord Iveagh te be
wonderen, die te Amsterdam niet zonder reden
voor een der parelen der expositie werd ge
houden. Men meende daar in den Catalogus
dat het omstreeks 1656 geschilderd is; hier
sette men: painted between 1660?1665. Ik
denk dat het nog wel kort vóór 1660 ontstond,
want op een portret van 1661, hier aanwezig,
Kjkt Rembrandt veel ouder. Het every inch
a king" komt my telkens wér op de lippen,
als ik die beeldtenia aanschouw. Verguisd, ge
ruïneerd, door leed van allerlei aard gedrukt
naar niet gebogen! De hoogste uitdrukking
van eert geoorloofd zelfbewustzijn bij dezen
man zoo geheel en al gerechtvaardigd!
Maar daar hebben wij het 1658 gedateerde
portret van den meester zelf, waarvan Lord
llchester de benijdenswaardige bezitter is.
Het hangt niet zoo gelukkig als op een vorige
Winterexhibition (1889) toen ik het voor het eerst
ia het gezelschap van Bode, helaas nog steeds
door ziekte verhinderd, deze tentoonstelling
te bezoeken, mocht zien. Wat waren wy bei
den toen getroffen door dit meesterstuk! Ja,
het is nog heerlijker dan het andere! Bode
noemde het toen terecht') wolil das
gross,artigste und ergreifendste Bild, das der grosse
Meister von sich geschaffen hat, eines der scli
nw*ten Bildnisse aller Zeiien". Het stuk is van
groote afmetingen, aanzienlijk grooter dan het
vorige. Rembrandt, in een fantastisch kostuum
meer dan levensgroot voorgesteld, zit in een
leunstoel; in de rechterhand houdt bij een
gedraaiden stok. De kop, met den stierennek,
ziet u vrij aan.
Ik schreef er in 1889 over in den Nederl.
Spectator : Natuurlek in wonderlijken
kleederdos, in allerlei onnoembare kleurentinten
«chitterend, die breed gesmeerd op het doek
.getooverd zy'n. Ernstig kykt ons de
zwaarbe,proefde schilder aan, maar toch blymoeüg,
gelukkig in zy'n kunst, in zy'n Hendrickje en
zy'n Titus, die samen weinige jaren later op
zoo edele en slimme wijz > tevens voor den
,»eliefden zorgen zullen. Welk een
kleuren.gloed ! Welke meesterlijk breed getoetste
handen, en toch hoe goed gemodelleerd. Uit al
.de R^mbrandtn in de groote zaal schitterde
ons dit juweel, puik bewaard, tegemoet.
Het is geheel als het portret van Jan Six
behandeM". Ik voeg er nog aan toe, dat de
meester hier reeds een voorliefde toont voor een
eitroen-geel en een ste.-nrood, dat hij in zyne
l .tere werken dikwyls gebruikt. En dat er in
dit portret stukken zijn, die, wat de
schilderIrant betreft, bizonder sterk her nneren aan
den Saul en David, thans in het Mauritshuis,
eene schilderij, die m.i. ongeveer in denzelfden
tijd, + 1658 geschilderd is. De
Amsterdamfche Catalogus plaatst den Saul omstreeks
1665." Eld rs hoop ik nog meer redenen aan
Ie voeren, waarom ik zeker meen te mogen
aannemen, dat die schildery vóór 1660, en
?wel ongeveer oms'reeks 1658 ontstond.
(Wordt vervolgd). A. BKEDIUS.
!) Münchener Neueste Nachrichten 9 Juli 1890.
Reintailt's San! en Mf.
Eene rectificatie.
In 't Weekblad no. 1118 deelde ik, voor
zoover ik in staat was dit na te gaan, den
levensloop van den «Saul en David" mede,
beginnende met de veiling Jaques de R 'ore,
4 September 1747. De heer Rahms had Hoet
en Terwesten opgeslagen en was gestuit op
no. 110 van bovenvermelde veiling »Een extra
groot stuk, door dito (Rembrandt), verbeeld
een Historie van Siul, uyt de Schriftuur, hoog
6 v. 3 d., breed 7 v. 4 d." Daar de maten
ongeveer overeenstemden en de omschryving,
wel is waar vry' ruim, toch de identiteit niet
uitsloot, jazelfs zeer waarsehynlyk maakte,
liet ik my' die identiteit suggeeren en sloeg
den veilingscatalogus Jaques de Roore op. Ik
vond bij dit nummer de volgende annotatie
«D'ablin". 't Blijkt nu achteraf, dat wel no. 110
in 't bezit overging van Johan Daniël, baron
d'Ablaing van Giesenburg, maar..., in een inven
taris van 1775, waarin de schilderyencollectie
van d'Ablaing vermeld is, die toenmaals in het
Bisschopshof' te Utrecht, destijds het huis der
d'Ablaings, hing, wordt genoemd stuk als volgt
omschreven: »No. 4. Een konstig stuk daar David
de tyding van Saul's dood met de vorstelyke
eereteekenen door de Amaleciet gebragt wor
den, zeer stout geschildert door Rembrant
van Ry'n, hoog 6 voet 4 duym, breet 7 voet
4-Vïduym." Het was dus een geheel ander
stuk en 't blykt alweer hoe voorzichtig men
met zulke dingen moet zy'n. De geschiedenis
ligt dus tot 1869 nog volkomen in het duister.
Wat dat voor een stuk van David met den
Amaleciet geweest kan zijn ? Er bestaat nu
jiergens een stuk met die voorstelling, althans
op Rembrand's naam. Misschien was 't een
(Jerbrand van den Eeckhout.
C. FLUGI VAN ASPEKMONT.
Be verklaring der mnsenm-ftirecteüren.
Onder den titel Een Certificaat schry'ft Jan
Veth o. m. in de Kroniek
Mocht te eeniger tijd het onwaarschynlyk
geval zich voordoen dat de heer de Stuers nog
eens naar een andere betrekking kwam te
dingen, dan had hij nu voorvast een bundeltje
goede getuigschriften daartoe in voorraad liggen.
Alleen, terwy'l andere sollicitanten met meer
of minder overtuigd gestelde aanbevelingen van
vroegere meesters hun heil plegen te zoeken,
jou Mr. de Stuers het dan toch vooral met de
getuigschriften moeten doen, welke zijn
onderhoorigen zich niet geschroomd hebben, hem
dezer dagen te doen geworden.
Eerst kwam de heer mr. S. Muller Fzn. met
een ingezonden stuk in de N. Rott. Ct. voor
den dag.
Wat hy te zeggen had was duidelijk, het
pluimpje wat er den referendaris in gebracht
werd zat aan iets bepaalds vast, en de bizondere
positie van den Utrechtschen archivaris maakte
zijn onomwonden verklaring geheel onverdacht.
Ka hem kwam de heer Schmeltz. Ook wat
hij te berde bracht was nog vrij zakelijk, al
droeg zyn stukje, om indruk te maken, wit te
zeer een tintje van slaafsche dankbaarheid.
Kaar nu verscheen deze week ook het stuk
van de zes directeuren. Drommels, zoo dacht
men na het leze a daarvan, de tegen Jhr. de
S uers gerichte aanvallen moeten wel doel ge
troffen hebben, wanneer deze zes mannen het
voegzaam achten met zulk een doekje voor
het bloeden te komen aandragen. Overigens
laat hunne verklaring aan onbepaaldheid weinig
te wenschen over, en het moet met name den
heer By?anck, die op zy'n tyd een puntig
stylist is, wat gekost hebben, zy'n naam onder
iets zoo wattigs te plaatsen.
Intusschen, met de drie laatste
onderteekenaars hebben wy hier nu minder te maken.
De discussies in de Kamer raakten niet zoo
bepaald aan hun domein. Dat echter de drie
directeuren van het Rijksmuseum dit certificaat
afgaven, schy'nt in casu gewichtiger.
Het is naar aanleiding van den dezer dagen
gevoerden stryd over de leiding der afdeeling
K. e W.", dat tegen indrukken die by het
publiek veld zouden winnen" wordt opgekomen.
Welke stryd en welke indrukken, vraagt men
nader, zonder intusschen voldoende antwoord
te kry'gen. De indrukken veroorzaakt door den
stryd in de Kamer over de begrooting, of die
gemaakt door den lateren stryd in de pers
over de redenen tot ontslag van een collega
der zes onderteekenaars ?
Geldt de verklaring inderdaad deze laatste
aangelegenheid, dan verliest men al dadelijk
den lust haar vooral een beetje grappig te
vinden. Of is het niet veeleer bedroevend te
noemen, hier de betrokken directeuren, zich
op hun positie beroepend, en zonder op de
zaak maar het minst in te gaan, over den
vorigen directeur van het Prentenkabinet den
staf te zien breken? Wy voor ons, wy komen,
waar het kunstinzichten geldt, dikwy'ls scherp
tegenover den heer Hofstede de Groot te staan,
doch het verdient overweging, wie hier wat
karakter aangaat beter figuur maakt, hij die
te recht of ten onrechte in een conflict met
het bureau in den Haag geraakt, om der wille
van zy'n inzicht zy'n positie opofferde, of zulke
ambtgenooten van hem die ongevraagd hem
apodiktiesch desavoueeren, daarmee, laat het
zy'n onbewust, hun eigen huisje slechts bterker
makend.
Of hebben wij aan te nemen dat de
onderteekenaars der bedoelde verklaring zoo onna
denkend waren van op die grievende beteekenis
van hun optreden zelf niet te letten, en hebben
zij naar aanleiding der bekende Kamerdebatten
slechts de gelegenheid willen aangrypen, het
dikwyls principieel aangevallen beheer onzer
musea eens te billijken of goed te keuren?
Maar dan is hun optreden erger dan een
onkieschheid van voorbijgaande beteekenis. Het
komt dan in veel verder reikende en o is allen
rakende zakende zaken een bittere teleur
stelling bereiden.
Niet zoozeer voor zoover de verklaring kracht
trekt uit haar eersten ondertee ienaar, den
Urheber en opsteller van het adres. Niemand
toch zal het verwonderen dat de heer van
Riemsdijk weinig moeite heeft zich naar z.'kere
opvattingen te schikken, aangezien het tot
heden aan niemand gebleken is dat de opvolger
van den heer Oureen zich in zaken van kunst
de weelde van een onafhankelijk inzicht wil
veroorloven. Niet hy' had reden gegeven ver
wachtingen op hem te bouwen. Niet hy' schijnt
het te merken, wanneer in gansch Europa
kenners en vrienden van onze kunst de handen
van verbazing in elkaar slaan over zulk een
slecht geschif e, slecht geschikte verzameling.
Niet hy' trouwens is de man die dit alles ge
maakt heeft tot wat het is, hij is slechts de
man wien men den wil en de kracht niet toe
kent het te veranderen.
Meer teleurstellend is het de betuiging van
tevredenheid met den geest der museumleiding
onderteekend te zien door de heeren Van der
Keilen en Pit. Van beiden toch weet men dat
zy' bepaaldelijk naar beter reiken. Van den
heer Van der Keilen is het lang bekend hoe
hy' van den lappenrommel en het
rariteitengescharrel en heel het dilettantisch gever zamel
afkeerig is, en hoe het hem in het beheer
zy'ner ry'ke prentverzameling vooral om kunst
te doen blytt. Van den heer Pit weten wy'
datzelfde nog pertinenter, nu hij j aist vóór drie
weken in dit zelfde blad, wat betreft de
gewenschte leiding van zy'n museum een zoo
voortreffely'k wachtwoord heeft gegeven.
Tot nog toe, zoo gaf hy toen te kennen, zat
bij het saambrengen der collecties een geest
voor die veelal koopen deed om der kuriositeits-,
in stede van om der schoonheidswille. Maar
wij moeten thar.s een nieuwen koers uit. Het
vroegere kabinet van zeldzaamhe len kan een
verzameling worden waar levende kracht van
uitgaat voor onze kuituur en onze kunst. Zoo
schreef Pit hier, in zijn beschouwing naar ons
voorkwam op waardige wijze heel het in den
grond verkeerde van onze Rijksverzameling
aanwijzend. Past het echter by' de stuurvastheid
die wij in dezen helderzienden kunstbeheerder
verwachtten, wanneer diezelfde man veertien
dagen later naar aanleiding van een
personenstry'd mede verklaart dat in het beheer van
's Ry'ks musea alles naar wensch en juist in de
goede richting gaat?
Een Deenscne De stners-liewepg,
Onder dezen titel schryft het Handelsblad:
»In Denemarken openbaart zich eene agitatie
tegen den Kamerheer Mehldahl, die veel over
eenkomst heeft met de bestrijding bij ons te
lande van den heer De Stuers. De heer Mehl
dahl heeft van regeeringswege de restauratie
van verschillende gebouwen, o. a. van
llosenborg en van Kronborg, ondernomen en wel op
eene wijze die zeer veel misnoegen heeft ge
wekt by' een groot aantal architecten. Deze
laatsten trachten nu de instelling van eene
regeeringscommissie voor kunstwerken te ver
krijgen, opdat de restauratie van historische
gebouwen niet van het oordeel van n per
soon afhankely'k zy."
In Belgiëheeft men zoo blijkt almede
uit een bericht in het I^andelsblad ook
een Referendarisquaestie ten opzichte van de
afdeeling Kunsten en Wetenschappen. Men
protesteert daar tegen de benoeming van een
Referendaris) »die zich tot dusver in het
byzonder heeft bezig gehouden met n kunst,
omdat men daardoor het gevaar zou loopen,
dat hy de eene schoone kunst meer ter harte
nam, dan de andere". De minister echter denkt
er niet aan een artist te benoemen; hy zelf
wil de verantwoordelijkheid van de leiding der
afdeeling K. en W. dragen, en heeft de heer
Manneback tot Referendaris verkoren.
Zeer opmerkelijk hoe, zoowel in Belgiëals
Denemarken, gelijk in ons land, dezelfde
quaestie op de een of andere wys van zich
doet spreken. De Belgische kunstvrienden
willen terecht niet een referendaris, die aan
n kunst zy'n liefde heeft geschonken.
Natuurly'k steekt in die eenzydigheid een gevaar
voor de behartiging van de belangen der andere
kunsten. Wy Nederlanders weten b.v. by erva
ring hoe de liefde voor zekere bouwkunstige
idealen de schilderkunst geschaad heeft, men
denke slechts aan het Museum en de
Rembrandthistorie. Juist daarom achten wij het
besluit van den Belgischen minister, om tot
Referendaris een administratief man te kiezen,
geen geprononceerd, eenzijdig artist, juist. Doch
niet juist de houding van dienzelfden Minister,
als hij zonder een commissie, gelijk men ten
onzent en in Denemarken die begeert, per
soonlijk, geheel alleen, zonder eenigen bijstand,
die eenzydigheid buitensluit, de
verantwoordelykheid wil dragen. Op een gebied, zoo
ideëel, zoo onderworpen aan invloeden van
levens- en wereldbeschouwing als dat der kunst,
kan de felle stryd en de bittere teleurstelling
slechts voorkomen worden, waar men een
administreerend Referendaris heeft, met een com
missie van advies.
BöVan fisselingti.
Bij de firma E. J. van Wisselingh en Co. is
dezer dagen weer een uitgezochte collectie
schilderyen geëxposeerd. Van Willem Maris,
die wel wat al te veel zichzelf herhaalt, een
overigens voortreffely'k stuk, koeien op een
zonnige weide aan water, waarin al des schil
ders beste qualiteiten hebben saamgewerkt tot
volkomen eenheid. Bauer's groote ets van
den Holy Ganges kan men hier zien, maar
van hem ook een schildery', gezicht op
Palitana, stralende stad van koepels tegen een
berghelling, blank onder het blauw der lucht.
Drntwert en DrnKnnst,
De Kopperkaarten.
Het behoort tot de aardige gewoonte van
het drukkersgilde, om aan vrienden en beken
den, niet zonder daarby' »het aanzien doet
gedenken'' een groote plaats in te ruimen,
by' den jaarsaanvang een feestgave in den
vorm van een wandkalender te schenken. En
dat deze traditie door het meerendeel zoo ,
getrouw jaar op jaar wordt gevolgd, bewijst !
wel iets voor het gemeenschapsgevoel van het
gilde. Want waarachtig, we hebben in den
laatsten tijd gemeend al zoo veel over boord
te moeten werpen, dat bij nader inzien de
moeite van het bewaren wel loonde, en er
steekt zooveel mooi's in het getrouw bly'ven
aan een uit den loop der ty'den ontstaan ge
bruik, dat men wel zou willen wenschen dat
de drukkers het nog wat algemeener begrepen
en toepasten.
Ik moet er dan onmiddelijk bijvoegen dat
ik hieronder versta, dat deze jaarlijksch
wederkeerende gave het oorspronkelijk doel
bly'ft beoogen; namelijk, door met overdachte
zorg gebruik te maken van de middelen die
tot onzen dienst staan, iets te geven, dat zulk
een harmonisch geheel vormt, dat het tot ons
zal spreken van toegenegen liefde voor den
arbeid, die hoofd en hart vervulde van degeen
die dit tot stand bracht.
Deze opgaaf is daarom niet gering te ach
ten, omdat by' den stortvloed van moderne
uitingen van menschely'k vernuft waarmee de
drukker jaarlyks wordt overstroomd en waar
van het meerendeel, na een kort gebruik tor
smeltkroes verwezen wordt, hy wel over een
taaie, vaste overtuiging dient te beschikken,
om zich niet door de wufte schoonheid van
deze typograpische n-dag-vliegen te laten
overrompelen.
Het beste bly'ft natuurly'k, zoo lang we nog
niet iets hebben dat den toets der tijden kan
doorstaan, zich te bepalen tot de mooie dingen
en voorbeelden van onze voorouders. En dat
dit richtsnoer den drukkers in hunne zaken
ten goede zou komen, daaraan twijfel ik geen
oogenblik.
Voor het oogenblik kunnen wy' alleen het feit
constateeren, dat er van een bepaald principe
slechts by' uitzondering sprake schijnt te wezen
en dat de kopperkaarten meer en meer tot
doel schijnt te hebben, door verbijsterende
klenrcombinaties en malle evolutiën op zetge
bied de aandacht op »de zaak" te vestigen.
Men bereikt hiermee in zooverre eenig doel
dat het publiek geforceerd wordt die dingen
aan te kijken. Of het daardoor tevens een
hoogen dunk van de talenten der drukkers ver
krijgt, zullen we maar in het midden laten.
Tot het allerbeste intusschen wa we tot
dusver ontmoeten, behoort ongetwijfeld de met
een goede letter op mooi gebruird papier
gedrukte kalender aan de stoomdrukkerij v/h
Roeloffcen, Ilübner en van Santen.
Als hierbij een opmerking te maken is, maar
men doet het ter wille van de mooie kwaliteiten,
die deze kalender bezit, ongaarne, dan is het
deze, dat het versierinkje, waartusschende naam
van Santen is ingesloten, minder op zy'n plaats
is. By' een zoo streng volgehouden verdeeling
van het blad, had dit van compositie wat
geometrischer daarby aangesloten kunnen zy'n.
Van de plaatdrukkery' dierzelfde firma ver
scheen een almanak met de gebruikelijke ets,
die (de ets) in welgeslaagdheid boven andere
jaren staat. Alleen zou ik de firma, met alle
respect voor haren loft'dlijken ijver, willen
vragen of de kalender er niet onder lijdt dat
plaatdruk en boekdruk op eenzelfde prent
vereenigd zy'n. De resultaten van beiden zijn
na den druk zoo verschillend, de meer stoere
boekdruk gebezigd ter aanwyzing van maanden
en dagen, steekt tegen het fijne lijngewriemel
direct zoo zeer af, dat de eenheid er gevoelig
onder ly'dt.
Uit de poging die aangevoerd is, om titel,
etc. ook op de etsplaat in te bijten, maar die
niet geslaagd is, zou men haast opmaken dat de
firma reeds zelf dit bezwaar ook heeft ingezien.
Lithografische inrichtingen hebben nog al
eens de gewoonte voor hunne kalender de hulp
der artisten in te roepen. Dit is zeer loffelijk,
maar dan zou ik aan de teekenaars wel willen
vragen of zij wel zorgvuldig hebben nage
dacht over het noodwendig verband tusschen
hunne versieringen en den druk. Of gaat de
decoratieve kunstenaar van het idee uit, als ik
maar iets «mooi's" maak, sluit het van zelf aan'?
Men zou het werkelijk gelooven. als men de
kopperkaart van de drukkerij «Aurora" beziet.
Het deel van de kaart, dat den eigenlijken
kalender vormt is juist en goed; maar toen
scheen de artiest genoeg te hebben aan het
enge keurslyf waarin hy' zich moest bewegen
en teekende met weergalooze vaardigheid een
randversiering van bloemen en vlinders, die
zy'n geheele eerste werk niet alleen te niet
doet, maar ook tot gevolg had dat noch de
kalender, noch de randversieriug, niettegen
staande beider mooie afzonderlijke kwaliteiten,
te genieten zijn.
De firma Brandsma liet door een jong
Haagsch teekenaar een kalender ontwerpen,
die alles kon wezen behalve juist een kalender.
Over de compositie van het schild valt alleen
dit te zeggen dat hieruit alweer blijkt dat er
tegenwoordig in Den Haag veel'Art-moderne,
veel Rococo en veel Henri van de Velde
heerscht en ... dat het groote publiek de kaart
waarschijnly'k heel mooi zal vinden.
J. G. V.
Van Tholen een Zandery, mooi van kleur, en
van .Karsen een drietal avond-gezichten, waar
van een, het Daubigny-achtige schilderytje
met boomen donkergroen tegen het y'le goud
van den avondhemel, de beide andere verre
overtreft. Een frisch plantenstuk uit vroegere
periode van Verster, en een
prachtig-geschilderde straatmeid van Breitner zy'n stukken
die men weer met genoegen ziet.
Ook van de groote Franschen zy'n hier voor
treffelijke dingen; een kleine naaktfiguur van
Millet behoort tot het mooiste van wat er is;
een bosch van Courbet en een schildery van
Monticelli, raadselachtig van beteekenis, maar
prachtig van kleur en beweging in de
gracievolle vrouwe-figuren, met de kolossale schets
van Daumier, een Ecce Homo waar Christus'
silhouet in schoone droefheid en berusting
staat tegen het grijs der lucht, maken een
bezoek aan deze keuze-verzameling tot een
der aangenaamste die men aan een expositie
brengen kan.
Behalve deze schilderyen zijn hier echter
ook nog meubels van C. A. Lion Cachet te
zien. Het is zeer mooi werk, en niet mooi
alleen, maar beter zou men zeggen: edel en
voornaam. Rijkdom aan schoonheid en statig
heid van constructie zy'n bier voortgekomen
uit zuiverheid van begrip. Wellicht is grooter
eenvoud nog wenschelijk en zal het onprak
tisch bly'ken de voeten der tafelpooten zoo
weelderig te versieren met fijn snijwerk en
goud. Maar de buiging van het tafel-onderstel
is sterk van lijn, het blad is prachtig met de
ingelegde figuren, het geheel is stevig, degely'k
en mooi werk; en wat kan men meer wen
schen ? Ook op het buffet zy'n de ornamenten
zeer schoon, de zwarte bladeren met het goud
en de houtkleur harmomëeren prachtig; maar
toch, by het zien van dit ry'ke en van hoogen
smaak getuigende werk, denkt men allicht:
ik zou nu ook wel eens wat minder rijk, een
voudiger en goedkooper meubelwerk willen
zien: rijkheid van bewerking is nog niet het
allerhoogste; in enkele krachtige ly'nen een
fraai meubel ssmen te stellen zou een geluk
en weldaad zijn voor velen die zich nimmer
van 't bezit zulker zeldzame en kostbare
gebruiks-voorwerpen kunnen verzekeren.
v. M.
Oïer D. Wiiers.
Wel mag men een land gelukkig prijzen,
welks oneindig-afwisselende schoonheid in zoo
vele kunstenaars hare verheerlijkers vindt.
De melancholie der zee, de sneeuw en sche
mering van avondsteden, de volle zomerzon
over bloeiende akkers schouw rond waar
heen ge wilt, ga door de getijden van het jaar
en de uren van dagen en nachten alle
schoonheid en alle licht en duisternis dezer
streken zult gy' vinden tot een eeuwigdurende
glorie geheeld door onze groote kunstenaars.
Er is er nu weer een gekomen, en deze
ging droomende langs de maanlichte heuvelen
der Veluwe, door het kille grauwen van den
winter-dageraad of het goudschijnende lichten
van den zomermorgen.
In enkele van Wiggers' vroegere aquarellen
was het streven reeds te zien naar wat hy' in
zyn allerlaatste werk bereikte en wellicht
eenmaal tot nog grooter volkomenheid brengen
zal; maar welk een weifeling en onzekerheid
toch nog in die z. g.
impressionistisch-gewasschen landschapjes. Zijn schilderijen verliezen
veel bij vergelijking met de teekeningen; ech
ter is hiervan niet des kunstenaars behandeling
der verf-materie de oorzaak, want ze zijn in
alle onderdeelen prachtig van schildering;
maar het is de materie zelf, de vette
glimmerige olieverf, die de doffe drooming van het
maanlicht nooit volmaakt zal kunnen weergeven.
Het duidelijkst ziet men dit by het Kerkje
te Heelsum in den nacht, waarvan Wiggers
een schilderij en een aquarel maakte. Het
werd reeds eenigen tyd geleden in dit blad
door mij opgemerkt, by de bespreking der
Arti-tentoonstelling waar deze aquarel hing,
hoe oneindig-veel beter zij is dan het schilderij
dat toen in Den Haag geëxposeerd werd. En
nu mee in een der kunstzalen van Mevr.
Oldenzeel, te Rotterdam, deze beide werken
onmiddellijk kan vergely'ken, treft het verschil
des te meer.
Het licht der maan, de schemeringen van
morgen en avond, zijn dezen schilder het
liefst; alty'd weet hij weer van nieuwe schoon
heid te vertellen: hoe de ochtend zal gaan
dagen in het grauw der luchten, want reeds
brak een smalle lichtstreep in de wolken;
hoe roerend-schoon de wereld zich breidt voor
de oogen van hem, die van de heuvelen der
Veluwe af over de vlakke weiden en statige
boomgroepen der Betuwe staart, als door het
regen-grijze daglicht losse wolken drijven of
de volle maan haar droomglansen over de
wereld schy'nt, over de zilverige wateren van
den Ry'n in de verte, door het gouden
herfstloof der wilgen, op een eenzame wolk in de
ruimte Het oude suggestieve kasteel Doorwerth
heeft hij in de rijke schoonheid van
herfstkleuren verbeeld, onder een blauwen hemel
met enkele witte wolk-gebergten. En de rust,
de mysterieuze stilte die de vervallen boeren
huisjes des nachts in het maanlicht omgeeft,
heeft hij in de teekening Nacht (no. (J) voor
treffelijk gegeven, maar schooner nog in het
Huisje op den Vluchtheuvel dat met zijn grijze
muren als in een droomgezicht verrezen staat.
Zijn grootste kracht, schijnt mij toe, heeft
Wiggers getoond in «Voor Zonsopgang", de
Wageningsche Berg in den gouden glans van
den ontwakenden dag.
Het was een prettige gewaarwording dezen
arbeid, die op gemengde expo ities tusschen
ander werk steeds zoo aangenaam aandeed en
door zijn eenvoud en zuiverheid van gevoel
de aandacht terstond tot zich trok, in het
rustige vertrek van Mevr. Oldenzeel afzonderlijk
ter beschouwing te hebben. Want zulke edele
dingen hooren eigenlijk niet thuis op gewone
jaarlijksche gezelschaps-tentoonstellingen.
v. M.
In »Arti et Amicitiae" zal Zaterdag 21 Ja
nuari de tentoonstelling «proefdrukken van
etsen, vervaardigd door Ph. Zilcken", geopend
worden.
MWHIIIIIIIHHMIIIIIIIIIIIIIlllmnlIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIMIIIIIItllllllllllillH
Gerarfl Keiler,
door Dr. JAN TEN BBINK.
Plotseling kwam de doodmare van den
vriendelijken en ronden Gerard Keiler, zy'n vriend
en collega bij de stenographie der
Statengeneraal, Ising, volgende in den dood. Beide
mannen werden door eene innige vriendschap
verbonden, beider geestesrichting was geheel
dezelfde. Beiden ondernamen het in 1849 om
stenographen te worden, beiden traden tegelijk
in de redactie van den Tijdstroom, daarna in
1860 in die van den Nederlandsehen Spectator.
Keiler was vlug, voortvarend, en wist snel alle
zwarigheden te boven te komen. Ising werkte
met meer moeite, maar voltooide dan ook
geheel doorwerkte stukken.
Gerard Keiler was een door en door joviaal
en oprecht man. Hoewel hy' in zyne jeugd
met velerlei tegenspoeden had te worstelen,
bleef hij opgeruimd en levenslustig. «Hoe
armer, hoe meer plezier!" placht hij te zeggen
in den tyd, toen hy te Delft studeerde. Door
de zeer bekrompen middelen van zy'n vader
ontvanger in den Haag met een zeer groot
gezin moesten ook die studiën worden
gestaakt. Kenmerkend is het van Keiler, dat
hij altijd met den hoogsten eerbied van zy'n
vader spreekt. «Braver man dan my'n vader
heb ik nooit gekend," placht hij te zeggen.
In zyne betrekking tot zijne vrienden was hij
voorbeeldig wakker en trouw. Hy' was altijd
tot y'verige dienstbetooning bereid, en eischte
zelden eenigen wederdienst. Zijn opgeruimd
humeur onderscheidde hem in den kring zijner
vrienden. De verdraagzame glimlach week niet
van zyne lippen, terwy'l zijn oogen een onder
zoekenden, half vragenden blik in 't rond
wierpen.
In de jaren 1858 en 1859 kende men hem nog
niet. Hij schreef toen korte novellen in
tydschriften, vooral in de Letteroefeningen onder redactie
destijds van den nu wel wat al te snel vergeten
dichter Withuys. In die dagen student te
Utrecht, hoorde ik zijn naam het eerst noemen
door een «letterlievend" predikant, die zyne
eerste geestige novelle : De Neteldoekjes gele
zen had, en mij vroeg, of ik hem ook zeggen
kon, wie Gerard Keiler was. Daar ik hem nog
niet kende, kwam de predikant tot het besluit,
dat Gerard Keiler zeker een pseudoniem was.
Keiler had een sterk sprekenden letterkun
digen aanleg. Hij was in de eerste plaats
feuilletonist, journalist en causeur. In de
periode van 1860 tot 18G4 redigeerde hij den
Nederlandsclien Spectator met Vosmaer, en
voerde hij een nieuwe rubriek in onder den
titel van Vlugmaren. Juist hierin lag een groot
succes voor den Spectator. Ieder las de Vlug
maren, ook als men den verderen inhoud van
dat blad met de meeste kalmte ter zy'de
schoof. Ik ontmoette Keiler des namiddags
(1862?1864; in de sociëteit, die men
traditionneel «De Witte" noemt. Telkens kwamen
er vrienden met de vraag: »Heb-je deze week
ook Vlugmaren ?"
Inderdaad de Vlugmaren waren uiterst vlug
en geestig geschreven. Wanneer men ze nu nog
eens overleest, wordt men getroffen door allerlei
vroolijke invallen van den opgeruimden auteur.
Ik herlees de Vlugmaren van December 1862.
Alleraardigst wordt de historische schets over
Sint- Niklaas van Dr. Eelco Verwy's tot uit
gangspunt genomen. Verwijs heeft geijverd tegen
de revolutionnaire rechtzinnigen, die de legende
van den schoen en de roe in den schoorsteen
iiiiiiiiiiiitiiiiiiltllllii
40 cents per regeL
TRADE
MARK.
NlARTELL's COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle soliede
Wijnhandelaars en bg de representanten
KOOPMAXS & BRUIUHEK,
te Amsterdam.
Prijzen van af ? 2.50 per tei.
Hooftl-Depót
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG.
K. F. DEÜSCHLB-BENGEK,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.