De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 22 januari pagina 5

22 januari 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na. 1126 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. willen verdreven, omdat SM heer Klaas eene roomsche heilige ia. En juist deze onverdraagzamen moeten vernemen, dat Sinter-Klaas in de rechte l\jn uit de familie van Wodan stamt. Keiler voegt er aan toe, dat de directie van den Hollandschen Schouwburg in Den Haag mededeelt, dat wie op Sint-Nicolaasavond eene plaats neemt aan net bureau een kind mag meenemen.... en dan gaat Keiler voort: «Meenemen. Ja, meenemen. Wie geeft hem ?daartoe het recht ? Is er geen wet in Nederland »die kinderroof verbiedt ? Heeft de roof van ?den jeugdigen Mortara niet genoeg veront»waardiging gewekt 1 Of wel, is het een filan tropisch idee van de Directie, die op deze ?wijze te talrijke gezinnen ontheffen wil van »de zorg van een of meer der kinderen ? Wy ?weten het niet, maar bevelen de directie aan ?toch eerst eens met de politie over zulk eene «aangelegenheid te beraadslagen." Na dezen snaakschen inval heeft hy nog een tweeden: «Vóór ik eindig. Als ge een goed werk wilt ?doen, koop dan de bloemlezing uit de werken »van Joh. Ph. van Golstein, uitgegeven bij den ?boekhandelaar Siddréte Utrecht. Maar voeg ?er dan eene weldaad bij, die Siddréten voor?deel zij; stuur den man een paar kwartjes »er bij voor een taaiboekje, teneinde hem in ?de gelegenheid te stellen nog wat Hollandsch ?te leeren. Hij heeft het noodig; getuige wat ?hij van zijne uitgave verklaart, dat het hier *geldt de weduwe eens in leven gijnde(n) Instiituteur." «Vrage: hoe men de weduwe kan zy'n van een in leven zijnde ? »0 Sidder, Siddré!" Zoo is de Flanor-Keller der Vlugmaren. Niet minder talentvol kweet hij zich van zijn taak als toerist. De heer D. A. Thieme, die hem in 1864 uit den Haag naar Arnhem troonde, om er tot z\jn dood als hoofdredacteur der Arnhemsehe Courant werkzaam te zijn, deed hem in 1859 het voorstel eene reis naar Dene marken, Zweden en Noorwegen te ondernemen. Later zou Keller's verslag van deze reis in den vorm van een boek het licht zien. Dit boek : Een Zomer in het Noorden toonde eene nieuwe zijde van Keller's letterkundig talent. HU heeft met volkomen meesterschap den indruk teruggegeven, die de eenzame Zweedsche wouden op den buitenlandschen toerist moesten maken. Hij verhaalt, hoe hij over de bergen van West-Zweden in eene karra wilde trekken. Een oude Zweed, met een somber voorkomen, was zijn koetsier. Te middernacht, in een pijnwoud, houdt de Zweed op. Het paard moest grazen en rusten. De voerman maakt een vuur van droge takken en. begon met zijn reiziger een gesprek. Zeer eigenaardig is de taal van dezen Zweed. Met vrome gemoedelijkheid vraagt hij Keiler, of zy saam een psalm zullen aan heffen. Keiler kan niet zingen en daarom zal de grijsaard het alleen doen. Dan lezen we verder, hoe de reiziger by het vuur bleef staan, en de oude man zou gaan zingen. Keiler zegt: «De oude plaatste zich op eenigen afstand en zong met de zilveren stem den Zweden eigen: «O, hwad Salighet Gud will skiinka «At de Utwalde i Himmelen i «Ej nagon mennisko-tanke kan tanka, »Ej nagon Tunga utsaga ken". »Hüzong een couplet en nog een, en stil «bleef het woud, en kalm en effen de lichtgele «lucht, en onbewegelijk en statig de donkere «pynboomen, en met breede lekkende vlammen «knetterde het houtvuur. Ik herinner my niet »op mijn geheele reis, neen, in myn gansche «leven misschien, een indrukwekkender oogenblik te hebben beleefd." De oude voerman wilde, dat de reiziger ook iets zou zingen, maar Keiler moest daarvan afzien, en iets voordragen. »Ik vroeg niet, of hij het verstaan zou, en »ik maakte ook geen verontschuldiging over «mijn zwak declamatorisch talent. Ik sprak het «Onze Vader uit Misschien heb ik nooit «beter gesproken. De oude luisterde aandach tig ; toen het geëindigd was, drukte hij mij de »hand en zeide: «Daar moeten wij ons maar »aan vasthouden, professor !" " Met dezen ernstigen aangrypeiiden toon contrasteeren zijne meeste novellen en romans. In dit kunstgenre onderscheidde hij zich door fijne ironie, en behendig verborgen spotlust. In den Nederlandschen Spectator schreef hy' gedurig alleramusantste novellen, waarvan er een: De geschiedenis van een dubbeltje aan eene aardigheid van Bakhuizen van den Brink te danken was. Afzonderlijk verschenen: Het huisgezin van den Praeceptor (1858), De hypo theek op Wavenstein (1865), Van Huis (1867), Gedéraüleerd (1873), Het testament van Mevrouw de Tonnette (1882), Flikkerende Vlam men (1884), Nemesis (1885). Zy'ne uitgebreidste schepping is Van Huis, een roman in drie deelen, de historie der omzwervingen van een jonkman, die door een allerongelukkigst mis verstand beschuldigd wordt van diefstal. Zon der onmiddellijke navolging van Le Sage geeft dit boek toch aanleiding, om van een modernen Gil Bias te spreken. De toon der vertelling is alleronderhondendst, de hoofdpersoon Philip v. Brlen, behoort tot de beste figuren, die door Kellers's kunst in het leven werden geroepen. In 'al zijne novellen en romans komt het uit, dat de auteur het menschenleven met grooto scherpzinnigheid heeft waargenomen. Ily is realist, en let op al de materieele bijzon derheden van het leven. Voor psychologische uitweidingen heeft hy weinig aanleg. Met kleine, scherpe trekken doet hu aanwijzingen, die voor den denkenden lezer het juiste licht op zaken en personen werpen. Aan senti mentaliteit maakt hu zich nooit schuldig, zelfs schijnt hij met opzet alle sentiment te onder drukken. Zy'n kracht ligt in de novelle. Van Huis is zy'n eenige groote roman gebleven. Voor het tooneel heeft hy' niet zonder vrucht gearbeid. Hij gaf uit: De Dochter van den Barbier, Blijspel in n bedrijf (1878), Het blauwe lint, Blyspel in vyf bedrijven (1881), Op het postkantoor (én bedrijf, 1881), Het gevaarlijk nichtje (drie bedry'ven 1884). Het blauwe lint toonde levensvatbaarheid, en werd herhaaldelijk vertoond. Enkele fijne trekken werden zeer gewaardeerd. Als de vrouw van een Haagschen referendaris haar dochter aan moedigt, om een jong architect wat op te wek ken tot eene ontdekkingsreis naar Cythera, zegt het meisje, dat de jonkman volkomen onge voelig blijft, dat haar niets overblijft, dan in het water te vallen, en zich door hem te laten redden. Verschrikt antwoordt de moeder: »Kindlief, wacht je er wel voor, denk om je zyden japon!" Het ongemeene van Keiler was de waardigheid, waarmee hij alle vertoon van ijdelheid vermeed. Hy' heeft zy'ne decoratie als ridder der orde van Oranje-Nassau maar eenmaal gedragen den morgen, toen hij deftig gekleed een bezoek bracht aan het graf zijner vrouw. Hij heeft aan de »Servetjes van Oefening kweekt kennis" nooit het woord gevraagd, omdat hij een hekel had aan toasten, maar in de voorstelling van die aanzaten aan Oefenings tafel zoekt Conviva zy'n evenknie. Opmerkingen over Negentiende-eeuwsche Geschiedschrijving in Neder land, naar aanleiding van Dr. P. L. Muller's Onze Gouden Eeuw." Als men de titels van sommige boekeu ziet die Dr. P. L. Muller geschreven heeft en die saam met hun omslagen, verschijningsjaren, voor woorden of opdrachten dan zou men meenen in hem den ambtelijken feestredenaar van het Koninkrijk te hebben ontmoet. Een soort Poet Laureate in proza. Een geschiedschrijver die als aangesteld verheerlijker van ons gemeenschap pelijk verleden alleen dan, maar dan ook zonder mankeeren, het woord voert, als een roemvolle herinnering of een heuchelijke gebeurtenis ons vaderlandsch. hart verheft. Zijn Slaat der Vereenigde Nederlanden,, uitgegeven in 1872, zoo niet naar aanleiding dan toch bij gelegenheid van het eeuwfeest van de grondlegging van dien Staat, zijn Unie van Utrecht, in 1878, in wapenschild-kleurigen en symbolieken omslag, bepaaldelijk ter herdenking van dat feit geschre ven, zijn Gouden Eeuw eindelijk, door den ondernemenden Sijthoff met welbegrepen vader landsliefde in het Kroningsjaar in druk gebracht, en door schrijver en uitgever opgedragen aan Hare Majesteit, de aftredende Regentes, drie werken voor een om de bewering schijn van waarheid te geven dat men in dien schrijver een feestredenaar heeft te zien. Toch geloof ik, een feestredenaar is Dr. Muller niet. Deze zeer bescheidene, deze met in de studeer-cel teruggetrokken vakliefde het verleden bestudeerende geleerde, deze schrijver zonder ophef, uit de school van Fruin ook daarin dat zijn stijl de spiegel is van beminde gegevens, deze over de groote gebeurtenissen haast heenglijdende geschiedkenner omdat het groote toch al gezeid is en de pronkende kleuSM" VOO ?l Een word naar aanleiding yan de liefde in de Yronwenpestie" door JONKVROUW ANNA DE SAVOKNIN LOHMAN. De mensch is het product van physieken en psyehieschen erfelijken aanleg in onbewust zijn. Uit dien aanleg ontwikkelt hij zich met meerdere of mindere Jichaams- en geestkracht, met bij gevolg meerder of minder tegenstands vermogen uitgerust, tot hoogergeplaatst of onder geschikt lid der maatschappij: man en vrouw in beider verscheidenheid. Het onderscheid der sexen is niet zuiver physiologisch.nogthans bestaat er o ver't algemeen meer natuurlijk belang van aanvulling in 't physiek dan in 't moreel en geestelijk; van daar dat de physieke aantrekking de moreele domineert, daar niet het moreel en geestelijk, waar wel het physiek coatact de groote voorwaarde is, waaruit zich de wereld opbouwt. Deze pbysieke aantrekking moet daarom als natuurstaat geëerbiedigd worden. Zij heeft haren ' oorsprong in zuiver objectief aesthetische natuur behoeften, waaruit ontstaat de pathetische evo lutie: de strijd tot hooger opgevoerd bewustzijn, tot hoogeren eisch aan het leven; aan de liefde: het alles louterend element in het menschelijk bestaan. De liefde is onbetwistbaar het hoogste goed wat de mensch deelachtig kan worden, wel te verstaan de in vervulling gegane liefde; want de onvervulde liefde, vooral bij de vrouw, die van nature zich meer aan haar gevoel overgeeft, leidt tot eenzijdige, gevaarlijke levens-beschou wing. Negatief doet freule Lohman's brochure geen kwaad aan den drukken, nerveuzen, anti pathieken emancipatie-toestand, door dezen eens uit zijn zelfverheerlijking wakker te schudden. Het steeds op het zelfde aanbeeld slaan doet hier geen kwaad, tegenspraak geeft ten minste wrijving en kans op mogelijke zuivering in het verbroken evenwicht. Het toppunt der tegen woordige periode was wol de congrestijd dezen zomer. Ten koste zooveler natuurlijk vrouwe lijke eigenschappen kan geen tegennatuurlijke toestand zich blijvend ophouden. De maatschappij verandert, de sociale toestand voor de vrouw zal en moet veranderen, hare rechten moeien door een grondwetsherziening verbeterd worden. Uit nieuwe toestanden ont wikkelen zich nieuwe behoeften. Het is niet de vraag welke betrekking men bekleedt, welk werk men verricht, maar hoe het verricht wordt. Er bestaat tegenwoordig voldoende welwillend heid om de vrouw werk te verschaffen. De voorbereiding echter ontbreekt. Zoo verklaarde mij o. a. eens een stationchef, terwijl ik aan merking maakte op de langzame bediening aan het loket van plaatskaarten op een druk oogenblik : /ach mevrouw, wij hebben er al genoeg ondervinding van, n man doet meer dan vier vrouwen." Wil de vrouw w er keu in de maatschappij, dan moet zij gelijke activiteit, capaciteit en energie kunnen ontwikkelen, waar het geldt betrekkingen die tot nu toe slechts door den man bekleed werden; houdt zij dit niet met vasten wil in 't oog, kan zij het zoo ver niet brengen, werkt zij niet met volle inspanning aan welk werk het ook zij, zoo zal het resultaat op den duur gering en ongenoegzaam zijn. Ofschoon freule Lohman in principe de vrouwen beweging billijkt, zij spreekt zich onophoude lijk tegen beweert zij dat het geluk van de vrouw niets te maken heeft met den arbeid; waardoor het ten slotte onverschillig zou zijn, of het meisje zich bekwame. Arbeid veredelt en is het middel om tot supe rioriteit te geraken. Uit die superioriteit ont staan de eischen die de mensch stelt, aan het leven, aan de liefde. Nietzsche zegt: in die oogenblikken waarin wij ons beste geven, arbeiden wij niet, doch arbeid alleen is het middel om tot die oogenblikken te geraken. Anna Lohman is in haar »liefde in de vrouwenquaestie" de patiënt van haar eigen gevoel. Niets is nog werkelijkheid geworden, het is vaag dweepziek droomen, het blijft bij apo theose, er ligt geen ernstig weten ten grond slag, en daarom is het half. Vrouwen die het leven kennen, noodzaakt zij hierdoor tot tegen spraak. Anna Lohman's onthullingen over het ge voelsleven der vrouw, bewijzen dat zij het werke lijk leven slechts ten deele kent. Ondanks groote waarheden is haar »Liefde in de vrouwenquaestie" onwaar. Zij generaliseert, stelt alle vrouwen gelijk en verkondigt onjuiste algemeenheden, omdat haar uitgangspunt niet deugt. Wat waar is voor eenigen, is niet waar voor allen. Of is ook ons liefdeleven een door den tijdgeest te bepalen en te beperken ele ment? Wat heeft de natuurlijke aantrekkings kracht tusschen man en vrouw, wat hebben de zinnen te maken met periodieke sociale toe standen ? Dit is een schromelijke vergissing. Verder is de bewering belachelijk, dat de ge mancipeerde vrouw zich slechts door teleur gestelde liefde en afgunst aan de vrouwenbe weging wijdt; vervolgens de bewering dat speciaal de vrouw het contact van den man noodig heeft. Heeft niet de man de gelijke behoefte:1 Zou de kuische man niet evenzeer een onvolkomen type zijn als de oude-jouge-julïrouw ? Anna Lohman verklaart ons de periode waarin de vrouw naar den man verlangt. De hoofd zaak, de quaestie van geluk is nu, boe en of, beide, man en vrouw ontvangen in de vervul ling der liefde. Om gelukkig te zijn moeten man en vrouw spiritueel bij elkaar passen. Illusie is geen werkelijkheid en het leven geeft veel teleur stelling. De openbaring van die teleurstelling, de waarheid van ons innigst werken, wordt ons dan eerst bekend, nadat wij teleurgesteld zijn, doordien wij ofschoon wij bezitten toch niet bezitten. Vandaar dat het huwelijksleven zonder echte diepe aanvulling het huwelijk vernedert. Het kan niet anders, of freule Lohmau moet in haar ideeën incompleet zijn, zoo niet voor zichzelf, doch voor anderen. Haar gelaksdroom is nog slechts negatief, daarom is de inhoud harer brochure niet als zuivere toestand te aanvaarden. De man is spanning, concentratie, ontspan ning, lichamelijk en geestelijk, in sterk reageerende wisselwerking, met minder behoefte aan geestelijke gemeenschap met de vrouw, dan om gekeerd de vrouw die behoefte gevoelt ten opzichte van den man. De man is veel minder afhankelijk van de vrouw, dan de vrouw van den man. Zijn individueel is krachtiger, en is daardoor minder gevoelig van indrukken van buiten dan de vrouw. Zijn kracht is zijn eigen ik ten midden der samenleving. De vrouw daar entegen is: passiviteit, expansiviteit, intuïtie, zich verwijdend, oplossend en verliezend in een mysterie van roerselen en raadselen, waarvan de man slechts kan ontvangen door de vrouw. Wanneer nu, in de tot bloei geroepen dubbelnatuur van man en vrouw samen, heilige emotie veroorzaakt wordt door aanraking, dus eerst door vervulling van liefde, dan eerst ontstaat daaruit in die gezamenlijke verscheidenheid, voor beide, naar lichaam en ziel, de volmensch, het geluk, Psychiesche vruchtbaarheid kan slechts daar bestaan, waar zich uit den aard van beiden, 't vrouwelijk en mannelijk streven harmonisch complementair paart. Hieruit bepaalt zich het geluk tusscheu man en vrouw, en het is niet te verwonderen, dat juist in de arbeidende klasse dikwerf het geluk veel reeëler en zui verder is, dan in de hoogere standen. In den arbeidersstand hebben man en vrouw n strijd, n doel, eéu ideaal: werken tot instandhouding. In deze sociologische waarheid ligt het mo reel voordeel, het moreel overwicht der arbei dende klasse boven de meer bevoorrechte. De noodzakelijkheid leent hier onbewust krschtigen steun, terwijl in de hoogere standen de levensaspiratiën tusschen man en vrouw veelal geheel uit elkaar loopen. Buitendien heeft in de hoogere standen het psychiesche veel minder, soms in 't geheel niet te maken met den strijd om 't bestaan. Hoe beter werkman, hoe beter mensch meestal; moreel en materieel ondersteunt zich hier inet gunstig resultaat. Daarom liüt in de lagere standen grootere waarborg voor natuurlijk geluk eu bestaat er door deze grootere aan vulling ook meerder solidariteitsgevoel. De saamgestelde hoogste levenscapaciteit van man en vrouw: liefde en werk,- 't debet en credit van 't menschelijke leven, de versmelting daar van tot levensdoel, tot levensideaal is: zuiver geluk: superioriteit van den man als man voor de vrouw, van de vrouw als vrouw voor den man. Er bestaat ook in 't huwelijk veel huiche larij ; onze tijd heeft ten minste dat goede, dat de moed der waarheid voor zich zelf en tegenover anderen, zich meer en meer baanbreekt. Ons zedelijk peil zal daaronder niet lijden, evenmin als het intiem eeuwig vrouwe lijke zal lijden door breedere opvoeding. De natuur laat zich niet vernietigen. Bij hooger vrouwelijken geest neemt de specialisatie toe. De plooien worden breeder; hooger geestelijk bestaan voert dieper psychiek wezen met zich; dientengevolge zal het gemoedsleven der vrouw door den man, dat van den man door de vrouw, elkander naderbij komen. Zoo zal er meer eenheid komen in beider verscheidenheid. Dat Souja Kowalewska en Marie Bashkirtschew ondanks hun geestelijke schatten onge lukkig waren, bewijst niets tegen den arbeid, tegeu meerdere verstandelijke ontwikkeling der vrouw. Superieure geesten, zoowel mannen als vrou wen, laat het lezen veelal onbevredigd. Zij leven daar, waar men1 eenzaam, daar, waar alles oneindiger en ruimer is. Zij zijn te gecom pliceerd, te gevoelig, en missen in hun een zaamheid de aanraking met verwante zielen en uit die eenzaamheid ontstaat hun smart, hun wereldsmart. De prikkel welke Anna Lohman dreef tot 't schrijven van haar brochure, is ongetwijfeld Hilda van Suylenburg, het boek vaii mevrouw Goekoop. Zeker is het, dat blind ijverende Hilda's en Corona's niet zonder decepties en desillusies wijs zullen worden en terecht laat freule Lohman op deze waarheid een scherp licht vallen. Waar echter jonge meisjes-zielen freule Lohmau's voor hen verleidelijke apotheose van de liefde, als recidive op mevrouw Goekoop's boek in zich opnemen zonder het eigentlijk te kunnen verteren, voert het hen tot dweperij; en het is geestkracht doodend wan neer het liefde-levea der vrouw in deze be paalde richting ontleed wordt. De liefde is in ons leven iets geheel subjectiefs, geheel individueels en raakt niet het gebied der sociaaleconomische quaestie: de vrouwenbeweging, waartoe in de eerste plaats behoort de vrouwe lijke opvoeding in verband met allengs zich vormende ruimere toestanden voor de vrouw in de maatschappij. Freule Lohman en mevrouw Goekoop ver vallen beide in tsvee uitersten; voor de eene is de vrouwenquestie enkel gevoelsquestie; de ander daarentegen verliest het intiem vrouwe lijke dikwijls uit 't oog. Beide vergeten dat de verantwoordelijke draagkracht en 't onder houd van hun gebouw, onmerkbaar en daarom des te gevaarlijker overgedragen wordt aan meest veel zwakkere occupanten, die denken: er loopen goede paarden voor; en men denkt niet verder, en leeft zonder veel eigen moeite, onder den invloed der baanbrekers in een of andere richting, al naar natuurlijken smaak, daar, waar eigen denken en doea zou moeten worden geoefend. Aan mevrouw Goekoop komt nogthans de verdienste toe zij 't ook onvolkomen, toch met goede bedoeling het belang van de vrouwen questie meer algemeen onder het oog te hebben gebracht hier te lande. De vrouwenbeweging over heel de Westersche wereld vertegenwoordigt toch een maat schappelijk belang, een noodzakelijke, behoefte, een zich vrij pleiten, zich vrij leven uit een door den man voor den man gecreëerde maat schappij. ASNETÏE DlJSElUNCK. Het Lonflenscücarnaval. In Engeland kan men zeggen, dat er twee carnavals zijn, de season en de Kerstdagen; de eerste als reeks van mondaine feestelijk heden, diners, opera, buitenlandsche artisten, recepties, bals; de andere als de tijd van kinderpartijen, sensatiestukken en pantomimes. Van den tweeden Kerstdag af, kan men zeggen dat in de tallooze provincietheaters en in zeven-en-twintig Londensche schouwburgen een waar carnaval gevierd wordt. De Engelsche pantomime is niet alleen in zoover een echt carnavalstuk, dat alle dwaasheden, en ook alle actualiteiten erin mogen voorkomen, maar ook dat de Italiaansche balletpersonen, Arlequin, Colombine, Pierrot en Pantalon er gewoonlyk nog de helden van vormen. De twee belangrijkste pantomimes van dit jaar zy'n die in Drurylane en in The Adelphi. Het laatste theater heeft weer den ouden Dick Whittington met zy'ne kat op het tooneel gebracht, die ditmaal behalve het Middeleeuwsche Londen (een prachtig gildefeest met Lord-Mayors-optocht en apotheose) ook als tweede tableau iets actueels gaat zien, Afrika, waar hij de Fransche vlag neerhaalt, de Union ? jack ontrolt, door zijn kat de ratten van Marokko en andere landen laat opeten en met een Orientaal-ballet een tweede apotheose viert. Een derde apotheose speelt weer in het tegen» woordige Londen, waarin de arlequinade met toespelingen en coupletten haar ontknooping vindt. De pantomine in Drury-Lane heeft tot onder werp ook iets meer geziens, All-Baba en de veertig dieven, maar op nieuwe wijze aan- en uitgekleed. Als proloog dient een justitie-scène waarin rechters, advokaten, gezworenen, jury leden, allen door kinderen voorgesteld worden. Wanneer de baby, die op den rechterstoel zit, al te hard schreeuwt, wordt hem de zuigfiesch aan den mond gezet. Dan volgt het eigenlyke stuk, de spelonk »Sesamus, open u !" Hoofdman der roovers is de komiek Dan Leno (die in DruryLane 2400 gld 's weeks verdient); de schoone Zuleika, zijn secretaris, is een andere komiek, een reus, Herbert Campbell. De rooverbende is als een maatschappij op aandeelen ingericht; er wordt ook eene vergadering van aandeel houders gehouden, waarin de toespelingen op feiten van den dag veel vroolijkheid wekken. Het ballet, dat het eerste deel besluit, spot met alle beschrijving. Over electrisch verlichte kristallen trappen stort van boven naar voren op het tooneel een reusachtige waterval. Op zilveren trappen naast dien val verschijnen na elkaar tallooze groepen eigenaardig en rijk gecostumeerde meisjes. Hun costuum bestaat uit aluminium, naar motieven van alle porse lein-modellen, Sèvres en Delftsch, China, Japan, Dresden, Chelsea en Worcester, Satsoema en Jeypore, alles spiegelend in het wisselend electrisch licht, dat den waterval beschijnt. Dan welven zich bogen van zilveren filigraan over het tooneel, en daardoor zweven omhoog en omlaag, naar het midden en naar alle kanten, de figuren van Grigolati's «vliegend ballet". Dit is ongeveer het mooiste wat nog vertoond is, Het tweede deel speelt in Londen, waar Ali Baba met zijn bruid heen gereisd is, in den zoologischen tuin. Langs de hokken wan delen allerlei celebriteiten, Salisbury, Chamberlain, Kitchener, Zola, Dreyfus, Esterhazy, Hooley, Kougemont, ook Beerbohm Tree en Dan Leno zelf, dien men tweemaal naast elkaar ziet. Dan komt het bericht, dat de beesten losgebroken zijn; al de celebriteiten vluchten in de hokken, en de dieren komen in den tuin. De Russische beer tracht vrede te stichten, als de Amerikaansche adelaar en de Spaansche stier vechten; de Romeinsche wolvin wandelt gearmd met den Duitschen adelaar. Ook hier volgt een tweede ballet, ook Oostersch, en daarna sluit het stuk weer in Londen, met de arlekynsgrappen. Deze pantomimes kosten reusachtig veel geld, maar ze houden het soms tot na de season, heel Londen en de provincie moeten ze zien en de prijzen zijn hoog. De dramati sche kunst echter wordt er weinig mee gediend. IIIIIIIMHIIIIIHIIIIIIIMIIIIIIMtllllllllliillllf IIIIIIIIIIIII iimiiiluuniiiHi! Het einde der emancipatie. Eecept. Over de »vrouwenquaestie" worden soms merkwaardige dingen beweerd. Zoo ontving dezer dagen mej. dr. Anita Augsburg een brief van een ?Anti-feminist en jonggezel" uit Chemnitz, van den volgenden inhoud; »Geachte Mejuffrouw! Naar aanleiding van de zich steeds meer uitbreidende vrouwenbe weging neem ik hiermede de vrijheid, u eene beschouwing mede te deelen, wier juistheid boven allen twy'fel verheven is. De vrouw zal weer in de positie teruggedrongen worden, die zij duizenden van jaren heeft ingenomen, zoodra de steenkolenbeddingen uitgeput zy'n, want dan komt weer de physieke kracht tot haar recht, en dan heeft voor de mannen het uur der vergelding geslagen. En hoe meer nu de vrouwen zich jegens de mannen allerlei veroorloven, des te geweldiger zal mettertijd de revanche zijn! Dat zich toch de vrouw uit hare onderge schiktheid heeft kunnen opwerken en dat nog kan, ligt alleen in de vorderingen der tech niek, en deze ig weer een product der man nenwereld. In Engeland en Duitschland zul len over ongeveer 250 jaar de kolen op zijn; op de electriciteit, die nog door waterkracht te verkrijgen zou zy'n, valt weinig te rekenen; de meeste waterkrachten zy'n in de beschaafde landen reeds geëxploiteerd, en zonder groot verlies is de omzetting van electriciteit in warmte niet bereikbaar. Een Anti-feminist en jonggezel." Mej. Dr. Augsburg heeft plan, voortaan aan haar openbare redevoeringen deze ver maning tot de dames toe te voegen: »En gaat zuinig met de steenkolen om !" *** Salade Kabyle. Men neemt zes of zeven rijpe reinetten, schilt ze en snijdt ze ir. heel dunne schy'ven; perst het sap uit vier chinaasappelen en voegt er drie lepels rhum, een handvol geschilde amandelen, en suiker naar den smaak by. Men maakt de salade 's morgens, opdat het chinaasappelsap en de suiker goed in fle appels dringen. E-e. ImmfimiItllimHIlIlllllttlllllllllllltmillllUimillllllllllllimillllllllUMt wngazcnöan. Of dat bui is? (Een woordje aan Bert/ia van 't Sticht). Eerst heden kon ik inzage nemen van uw «Ingezonden stuk", geplaatst in het No. van l Jan., een artikel, dat ik heb hier alleen het oog op het laatste gedeelte naast veel bitterheid ook niet weinig eenzijdigheid ver raadt, een leely'k tweeling zusterpaar, die meestal hand aan hand gaan. Niet omdat ik zelf tot de «voorgangers" oftewel »zieleherders" behoor och, juist zij kunnen 't best begrypen, wat er eens iemand toe bracht te zeggen: »Homo sum, humani nihil a me alienum puto" (ik ben maar mensch, niets van 't menschelyke is my vreemd) , ook niet omdat ik het noodig acht myn ambts broeders tegenover uw aanty'ging te verdedigen (de meesten hunner zullen er zich, als ik, ver boven verheven achten), niet om die redenen is het, dat ik de pen opneem. Neen, daar is iets anders: u spreekt van «een christelijk kerkbestuur, dat ongemoeid liet dien ziele herder, die met een gulden tot belooning een onthouder, gewezen drankzuchtige, trachtte over te halen, een glas jenever te drinken." Allereerst dan zou ik u de vraag willen voorleggen: kunt u met de stukken bewijzen, dat waarheid is hetgeen u daar schrijft, en is by' het bedoeld kerkbestuur het feit en de per soon, door u genoemd, bekend ? Ik zelf was tot l Jan. jl. lid van het Classicaal Bestuur, en ik durf u verzekeren als in ome vergadering een dergelijk, voorval ter sprake gebracht was, het myn schuld niet zou geweest zijn en geen van ons zou gedoogd hebben, dat bedoelde zieleherder »ongemoeid" was gelaten. Zelf geen onthouder, verfoei ik diep den man, den «voorganger", die in staat zou zijn te begaan het eedelijk misdrijf, waarvan u hem beschuldigt, en dat zoo ly'nrecht in strijd is met leer en roeping van den Evangeliedienaar. Maar en nu komt myn grief: waartoe die verdachtmaking van ons, predikanten, onder wie slechts zeer enkelen genade vinden in uw oog, waartoe dat werpen van een smet op den naam christelijk, dat u nog wel cursiveert. Gij schijnt al zeer op ons verbitterd ! Maar ook al zou er zooveel kaf onder 't koren zy'n, als u meent te mogen veronderstellen, ja zelfs durft beslissen, dan nog blijft het waar, dat dit treurig feit niet gezet mag worden op rekening van het Christendom. Daar gij dit wél doet, geeft g\j vergeef mij dat ik zoo spreek blyk van niet weinig oppervlak kigheid. Bovendien, wat ik u bidden mag, wisch de brillenglazen, waardoor gy de dingen beziet, wat af, misschien ziet gy dan wel minder vuils om u heen en zult ge beter oog krijgen voor het goede in de wereld der Christenen, hun »voorgangers" of «zielenherders" incluis. En wat hen betreft, zy mogen er zich in verheugen, dat rechtvaardiger Rechter hen oordeelen zal! Met welwillendheid, Vw Div. Dr., F. W. DKUVEK, Grosthuizen, 6 Jan. '99. Predikant.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl