Historisch Archief 1877-1940
N*. 1127
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899,
WEEKBLAD VOOft NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat twee bijvoegsels.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar ...^ mail n 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12',
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueioes tegenover bet
Grand Caie, te Parijs.
Zondag 29 Januari.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel * 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
van
Mevp, Theo Bouwmeester,
Abonnés buiten Amsterdam, die
er prys op stellen het portret van
Mevr. Bouwmeester ongevouwen
te bezitten, kunnen een tweede exem
plaar in koker franco toegezonden
bekomen, na inzending van 15 cents
aan de uitgevers,
Van Holkema & Warendorf.
AMSTERDAM,
Singel 542.
HIHIIItlllmmiHIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIImiimitllimillHlllimi
I N H O IT D.
'VAN YEBEE EN VAN NABIJ: Zorg voor Handel
en N^verheid. Eland als Vestingman en Leger
hervormer (ingezonden), door * » *. Een consult
voor Marianne. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Onder valache vlag, door Dr. E.
TOONEEL EN MUZIEK: Mevrouw Theodora
Antonia Louisa Cornelia Bouwmeester, door J. H.
B. Muziek in da hoofdstad, door Ant.
Averkamp. KUNST EN LETTEREN : De
Rembrandttentoonstelling te Londen, door A. Bredias. (II.)
Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen.
FEUILLETON: Het verraad van Mrs. Bunker,
door Bret Harte. (3). RECLAMES. VOOR
DAMES: Het luilekkerland der speelzucht, door
E. Boske. De Czaar aan tafel. Allerlei, door
E?e. Vrouwenkiesrecht. (Ingez) SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIËN.
luMWiiiiiiiiiiiiiitttitutmtitttitittmiiitttttitmiiitiitttiHiimtiiiittitium
Zorg voor Handel en Nijverheid,
Mr. J. Bierens de Haan heeft in de
Nieuwe Rolt. Cl. een zeer uitvoerig en
belangrijk schrijven doen opnemen over
ons Consulaat-wezen, zooals dat in China,
Japan en San Franciseo bestaat.
Hij wees daarin op een aantal leemten,
welke vielen op te merken, zoowel
wat bezetting als bezoldiging van den
consulaatpost beirof, en drong op een
algemeen onderzoek in loco aan, opdat
de toestanden, die verbetering behoeven,
aan het licht mogen komen.
De Standaard heeft, naar aanleiding
daarvan, een woordje over het consulaat
te San Franciseo gesproken ; na den
consul geprezen te hebben als een man
van ontwikkeling en doorzicht, die met
liefde zijn ambt vervult,'schreef zij : »edoch,
dit consulaat is onbezoldigd, kan dus niet
anders dan in snipperuurtjes worden waar
genomen, en dit maakt dat reeds met de
consulaire formaliteiten, in een stad waar
duizenden personen van Hollandsche her
komst wonen, alle beschikbare tijd weggaat.
»Wat kan er dan komen van eenig on
derzoek en initiatief, om onzen handel in
die streken vooruit te helpen?
»Althans in de centra van bevolking en
in de groote haven- en handelsteden zijn
onbezoldigde consuls eigenlijk "niet meer
van onzen tijd. Vroeg of laat moet men
toch tot een geheele hervorming van ons
consulaatwezen komen, en van de diplo
matieke vertegenwoordiging zal allicht iets
af moeten, om de consulaire vertegen
woordiging meer doeltreffend te maken.
Maar komt men hiermede nu achteraan,
onderwijl zelfs het het kleine Zwitserland,
dat geen enkele zeehaven bezit, ons lang
voorging, dan visschen wij achter het net
en zal, om een ander beeld te bezigen, de
room van de melk af zijn, als wij aan
het drinken van die melk toekomen''.
Hoe menigmaal hebben wij op gelijke
wijs ons uitgelaten, maar wat baat het?
Wie, die in deze zaken belangstelt, weet
niet, dat reeds in 1881 een missive van
den Minister van Lijnden v. Sandenburg
is uitgegaan aan de kamers van K. en F.
waarin de Minister schreef: »ik zou er
intusschen grooten prijs op stellen van
Uwe kamer te vernemen of het naar liaar
oordeel noodig of wenschelijk zou zijn,
eenige thans niet bezoldigde consulaire
pnsten door bezoldigde ambtenaren te bezetten"
en hoe in 1887 de commissie voor de
consulaire examens, (Tak van Poortvliet.
May, Rabusen, Hubrecht, Pieters en Paulus)
heeft aangedrongen op een reorganisatie
van het consulaat-wezen, een voorstel
ondersteund door tal van Kamers vau
Kooph. en Fabrieken. En nog is zulk
een reorganisatie er niet, al is de consu
laire dienst een weinig verbeterd.
» Vroeg of laat moet men toch tot een
geheele hervorming van ons consulaat
wezen komen". Zeker, komen moet het,
komen zal het; de verwaarloozing onzer
handels- en nijverheidsbelangen door den
Staat, kan onmogelijk blijven voortduren.
Maar vroeg kan dat niet meer zijn, alle
concurreerende natiën zijn ons reeds voor;
laat, zal het in elk geval wezen laat,
dat wil zeggen in zekeren zin, te laat, want
zulk een verzuim haalt men, bij den
grooten ijver der omringende en, meest
door hun positie bevoorrechte volken, niet
meer in.
Hoe is het mogelijk dat men zulke fouten,
die de welvaart des volks, in alle standen
en klassen, zoowel van patroons als van
werklieden bedreigen, opmerkt en ze niet
tracht te herstellen? Wat voor soort van
bloed hebben wij dan toch wel in de
aderen,om rustig te kunnen blijven gedoogen,
dat de Staat op de meest ouder wetsche manier
zijn zaken blijft drijven, terwijl de naburen
alle maatregelen, die den materieelen voor
uitgang kunnen bevorderen, als nummer n
op hun program van actie plaatsen, en reeds
tien a twintig jaar hebben geplaatst, zoodat
zij, in zoo menig opzicht vooruitstrevend,
ons achter zich hebben gelaten ? En dat
terwijl wij zeer goed wisten, wat ons ont
brak, om in den wedloop ons krachtig te
betoonen.
Als wij thans weder in de Standaard
de erkentenis lezen, dat er alle gevaar voor
Nederland bestaat, in handel en nijver
heid, op de wereldmarkt alleen nog de
afgeroomde melk te kunnen krijgen, den
ken wij opnieuw aan het artikel in het
antirevoiutionair program van actie, door
ons meermalen met ingenomenheid ver
meld. Een ministerie van Arbeid en
Landbouw, met Handel en Nijverheid.
Het is zoo, wij waren steeds voorstanders
van een afzonderlijk departement voor
Handel en Nijverheid, en zijn dat nog,
evenals voor een Landbouw-departement;
beide ministeries zullen te vruchtbaarder
zijn, naarmate zij hun zorg aan minder
onderwerpen tegelijk hebben te wijden, en
een afzonderlijk Arbeids-departement zal
weldra zeker onmisbaar blijken te zijn.
In zoover schijnt ons het programariikel
der antirevolutionairen slechts een halven
maatregel te vragen.
Maar al bracht men Handel, Nijverheid
en Landbouw indien deze drie te zamen
kunnen en willen wonen onder n
Ministerie, dit zou dan toch hetè«//mvan
een hervorming kunnen zijn, die niet mar/
worden uitgesteld want dat er eenmaal
in Nederland een Ministerie van Handel
en Nijverheid moet worden ingesteld, wie
zal het betwijfelen?
Maar is daarvoor de tijd nu nog niet
aangebroken ?
Men ziet in, hoe zulk een Ministerie de
eerste voorwaarde is,orn den Staat tot het
vervullen van zijn plicht te brengen; men
weet, dat wij achterlijk zijn, dat het ver
zuim sleelis meer zichzeif zal straffen;
waarom blijft men dan in de Kamer maar
steeds daarover zwijgen?
De instelling van een ministerie van
Handel en Nijverheid is toch geen zaak
van politiek. Elke staatkundige partij kan,
zondtji zijn b°ginselen te kort te doen, er
voor ijveren. De belangen welke het raakt,
zijn, met die van landbouw, de eerste der
natie. Het sociale leven is er op allerlei
l wijze bij betrokken.
Zeker, wat wij zoo dikwijls hebben
gezegd, wordt ook door de Standaard in
't vooruitzicht gesteld. ^Van de diplomatieke
Vertegenwoordiging zal allicht iets at
moeten, om <ie consulaire vertegenwoor
diging meer doeltreffend te maken." Van
de bijna drie en een halve ton voor nut
tige en onnutte diplomatieke
Vertegenwoordiging zal een deel moeten worden
bm^.i i',t verbetering van de consulaire
Vertegenwoordiging; misschien kan wel een
of twee ton van die jaarlijksche uitgave,
zondtr .schade voor den diplomatieken
flit-nst., van het budget voor Buitenlandsche
Znken ivorden verwijderd. Ook het (Jenlriiut
liet zich, zonder een bepaald bedrag aan
te wijzen, nojj niet lang geleden in dezen
pc-'s t mi.. Maar, al ware er op Buitenl.
Zaken mets te besparen het
consulaatwe/,;! hohoort gebracht te worden bij
Haii'i i <n Nijverheid, eenma&l ree.'is door
T«k v ui Poortvliet aanbevolen. Handel
eii Niri>rheid mag niet blijven een
aanh»i'ü>^) 'van het, ingenieurs-departement,
j,,.),Hrht <v«i Waterstaat. Handel en
Nijvt:nifi(l moeten een eigen departement
Tonner en eerst dan zal er voor het
consulna'.-wezen, voor de Vertegenwoordi
ging ??:»,!, Handel en Nijverheid, voor het
han<ieKiii-'lfrwijs, voor het verkeer en
vervoerwt-'.en enz., een centrum van be
weging ? :;i-taan, dat werkelijk in de reeds
veel t<» iang gevoelde behoefte voorziet.
Nog .3, waarom laten zij, die invloed
op den loop van zaken kunnen uitoefenen,
zich in zulk een hoogst belangrijk geval
onbetuigd? Het is ons een raadsel.
Men mag toch niet zeggen: laat het nog
maar een jaar of wat duren... tot er
eens een ministerie zal zijn, dat zelf met
den sleur wil breken; ons gaat de zaak
niet aan. »Zelfs het kleine Zwitserland
dat geen enkele zeehaven bezit, ging ons
lafjg voor" in zorg voor materieele be
langen ; Welnu, waarom zouden wij
dan nog dralen? Wie is de man, welke
de partij, die de concentratie van het be
heer van Handel en Nijverheidszaken
onder een eigen Minister vraagt? Zou een
motie, door verschillende partijgroepen ge
steund, niet den stoot kunnen geven ?
Waarlijk, de zorgeloosheid, de lusteloosheid
en de regeeringloosheid op dit gebied,
hebben nu toch lang genoeg geduurd.
Eland als Yestingmau en
legerhervormer.
(Ingezonden).
Wanneer men van Haarlem gaat naar
Spaarnwoude, komt men, na het water de
Liede te zijn gepasseerd, aan het fort
Penningsveer. Ieder, die daa,r eenige
oogenblikken vertoeft, ziet, inplaats van
de batterijen, welke daar kort geleden
gemaakt zijn, een zoo goed als geheel
vergraven werk met een fundeeringsput,
waarin men plan had een gebouw te
maken.
Dit fort Penningsmeer behoorde met het
fort Liede tot de werKen waarvoor, bij de
vestingbegrooting van dit jaar, een tweede
termijn werd aangevraagd, om voort te
gaan met het daarin maken van tegen
bommen bestand zijnde gebouwen. Bij de
halveering van het bekende amendement
»Kerdijk" werd echter, voor 1899, met
groote meerderheid, het geld voor de
voortzetting van den bouw in n dier
forten geweigerd. Alleen door te dreigen
met heengaan, heeft de Minister kunnen
voorkomen, dat, voor die voortzetting in
de beide genoemde forten, in het geheel
niets zou zijn toegestaan. Of die voort
zetting in n der werken moest achter
wege blijven, scheen voor Generaal Eland
geen reden te zijn om heen te gaan.
Het is ons onbegrijpelijk hoe Z. Exc.
den vicieusen toestand, welke thans bij
Penningsveer ontstaat, heeft kunnen aan
vaarden. Op minder dan een half uur
afstand van Haarlem is thans een ver
dedigingswerk geheel vergraven, als voor
bereiding voor ilen verderen bouw. In dien
toestand, waardoor het
verdedigingsvermogen op een zeer belangrijk punt der
stelling, zooals een leek kan nagaan,
natuurlijk nihil is, moet die aardhoop en
put minstens een jaar blijven liggen ; tenzij
een aanzienlijk bedrag besteed wordt, om
de ruïne weder in de:i vroegeren toestand
terug te brengen. Dus, óf een langdurige
gevaarlijke toestand, of nutteloos geld
uitgeven. Heeft de Minister, die zich bij
het debat, blijkbaar met ingenomenheid,
aanprees als een buitengewoon zuinig man,
hieraan volstrekt niet gedacht toen hij
zich bij de aanneming van het amendement
jiederlegde? Of' moet de vraag, in het
«Groene Weekblad" van l Januari Is99
»of' de Minister zelf wel gelooft in de
onmisbaarheid der vesting Amsterdam''
ontkennend beantwoord wolden? Het
heeft er veel van, wanneer men ziet, dat
het er voor de verantwoordelijkheid van
ue^en Minister niet veel toe schijnt te
doen, indien het verder afmaken van een
in uitvoering zijnd verdedigingswerk eens
een jaartje blijft rusten. Maar waai0:11 dan
gedreigd met ontslag nemen, wanneer er
tn'fc vergraven werken in de stelling
kwamen ?
Nu de Minister zich niet meer pertinent
verzet heeft tegen het ontstaan van een
toestand welke, in zijne gevolgen, van
groot gevaar voor de verdediging zou
kunnen zijn, en waarin zeker niet spoedig
en in geen geval zonder nieuwe, nuttelooze
uitgaven kan voorzien worden, is het ons
een raadsel, dat geen enkel lid der Kamer,
na de over het amendement gevallen en
door den Minister aanvaarde beslissing,
beeft voorgesteld om, als protest tegen die
houding, de begrooting te verwerpen.
Wanneer de gedachte daartoe bij leden
der Kamer is opgekomen, en dit kan
dunkt ons bijna niet anders, dan zal de
reden, dat daaraan geen uiting in den
door ons aangegeven zin plaats had, wel
deze zijn, dat men nog de hoop koesterde
van den Minister eene legerorganisatie te
krijgen, en wel een goadkoope.
Het geloof, dat deze Minister eene zoo
gewichtige, diep in ons volksbestaan in
grijpende zaak, als eene voldoende leger
organisatie, misschien bovendien nog wel
voor een »snuifje," zou kunnen tot stand
brengen, moet werkelijk Wel diep geworteld
zijn, indien men, bij kalm overleg, ook
thans nog in den heer Eland den man
ziet, van wien, op dat gebied, groote daden
zouden te verwachten zijn. Vooral na de
wijze, waarop die Minister zijne begrooting
verdedigd heeft, moet, dunkt ons, hierom
trent toch wel twijfel bestaan. Zelfs de
heer Kerdijk moet, zooals uit het geven
van eene driedubbele waarschuwing zou
kunnen worden afgeleid, niet vast meer
in dat geloof kunnen zijn.
Aan hen, die vertrouwen hebben be
houden in den Minister Eland, ook als
legerhervormer, zouden wij de vraag willen
stellen, op welken grond zij toch kunnen
meene», dat aan dien Generaal, die bijna
zijn geheelen diensttijd bij het onderwijs
in fortificatie aan cadetten en leerlingen
der krijgsschool doorbracht en daarbij
geleidelijk tot hoogen rang opklom, als
zoodanig, zelfs een zweem van gezag mag
worden toegekend tegenover erkende auto
riteiten in het leger, doorkneed in de
quaesties van organisatie en van opleiding
en oefening van den soldaat. Berust dat
vertrouwen op het feit, dat de Minister in
de Kamer heeft medegedeeld, of heeft
moeten erkennen, dat zijne plannen omtrent
organisatie, bijna algemeen, door in dat
opzicht gezaghebbende stemmen worden
afgekeurd? In de openhartigheid wellicht,
waarmede door hem werden blootgelegd
de bezwaren met welke hij had te kampen ?
Bezwaren welke toch voortkomen uit het
feit, dat bijna niemand in het leger zijne
inzichten kan deeleii. Zou het mogelijk
geweest zijn die bezwaren voor de
StatenGeneraal te verzwijgen of te beman telen ?
Berust dat vertrouwen misschien op de
uitkomsten van de proef met den ver
korten eersten oefeningstijd?
Niettegenstaande een bijna algemeen af
keurend oordeel daaromtrent wordt toch
een 2de proef genomen, waarvan de resul
taten dd militie komt eerst in Maart
op natuurlijk niet bekend kunnen zijn
vóór het einde van 1899. Een ministerieel
leven kan dan bijna zijn afgeloopen. Of
zal de Minister somtijds zijne voorstellen,
gebaseerd op dien verkorten eersten oefe
ningstijd, reeds indienen, vóórdat die 2de
proef is voleindigd? Ea wanneer ook voor
de 2de maal het oordeel over de proef
bijna eenstemmig afkeurend is, en de af
schaffing van de plaatsvervanging is o. i.
volstrekt geen reden iets anders te ver
wachten, zal het leger dan toch een organi
satie verkrijgen, die door bevoegden, in
hare grondslagen, veroordeeld wordt ? Of
komt er dan weder een proef met eene
andere regeling?
Generaal Eland heeft in de Tweede
Kamer gewezen op zijne bekwaamheden
als vestingman van dertigjarige studie,
waarbij een andere slechts »le premier
venu was." Wij zullen hierover thans
niet uitweiden, maar met 't oog op de
legerorganisatie, welke door sommigen van
den Minister verwacht wordt, alleen doen
opmerken, dat het ongetwijfeld, ter betere
beoordeeling van het juiste standpunt van
dien bewindsman, van meer algemeen be
lang ware te weten, hoe de heer Eland
zelf, als legerlicr vormer mag genoemd
worden.
Wij zullen dit laatste in het midden
laten.
Met "t leger schijnt 't-tegenwoordig niet
geheel in orde te zijn. Naar allerwege, in
militaire kringen, gefluisterd wordt, gaat
de patiënt, die naam mag gebruikt worden,
snel en voortdurend achteruit.
Alleen het reservekader, die onvolprezen
inrichting, bloeit en levert een stroom van
gegradueerden van allerlei soort, zij t ook
in het algemeen, van geheel onvoldoend
gehalte. Toch vreezen wij., dat de
oorlogsbegrooting, ook dit jaar, wel door de Eerste
Kamer zal worden aangenomen ; misschien
wel zonder stemming. Maar toch willen
wij 't hier zeggen, olat die Kamer, naar
onze overtuiging aan Vaderland en Leger,
een zeer grooten dienst zou bewijzen, indien
zij nog deed w:it de Tweede Kamer naliet,
namelijk: de be<jrooting verwerpen en daar
door den Mintuler dwingen tot lieengaan.
Doet zij zulks niet, dan zal, aan het
einde van dit jaar, de ontgoocheling te
grooter wezen ; ook voor den heer Eland
persoonlijk, dien wij overigens als mensen,
om zijn welwillendheid genegen zijn.
De resultaten van het werk van een
Minister zijn ? chter, voor bet algemeen
belang, van te veel gewicht, dan dat men
iemand, in die betrekking, zelfs meer dan
de volle maat zou behoeven te geven met
het nemen van proeven.
!eB consult voor Mariamie.
Een zeer eigenaardig schrijven nam laatst
in den Figaro de eereplaats in van het hoofd
artikel. Het is geschreven door een
ongenoemden conservatief, dat wil zeggen, door
een tegenstander van de republiek, en het
behandelt in alle kalmte en op bijna
gemoedelijken toon de kans, om aan die re
publiek een einde te maken. Dat de repu
bliek haar tijd heeft gehad en versleten is,
lijdt volgens den schrijver geen twijfel.
Zelfs wanneer men afziet van de
buitenlandsche moeilijkheden, die toch zeer zwaar
wegen en die zich openbaren in allerlei
bijna instinctmatige uitingen van bezorgd
heid, is het schouwspel van hetgeen in
Frankrijk zelf gebeurt voldoende om den
waarnemer te overtuigen, dat er iets op
zijn einde loopt. »De regeerings-anarchie
openbaart zich in liga's, welker stichter»
zich vastbesloten noemen om eenige
algemeene goederen te verdedigen, d ie de
menschen juist willen verdedigen wanneer zij
zich tot een maatschap vereenigen, wanneer
zij natiën vormen. De financieele anarchie
openbaart zich eveneens in liga's, welker
leden juist dat eischen, wat de regeeringen
van beschaafde staten gewoonlijk verwe
zenlijken : orde in de financiën en een
juister verhouding tusschen ontvangstenen
uitgaven. De zedelijke anarchie openbaart
zich door een weder opwakkeren van de
brutaliteit in de beleediging, door eene
verfijning van laaghartige gemeenheid, door
eene onteerende woestheid, die allen, welke
de Franschen voor een zachtaardig, vreed
zaam en edelmoedig volk hielden, geheel
in de war brengt. Alles liga, alles crisis,
alles failliet".
Volgens den schrijver gelooven de repu
blikeinen zelven niet meer aan de
inhaerente waarde der republiek. En hij durft
nauwelijks hopen, dat de monarchisten nog
beter verwachtingen hebben van hun mo
narchie. Overal hoort hij zeggen ; »Zóó kan
het toch niet langer duren! Wanneer zou
de staatsgreep komen ?" Zijn vrienden
(denkelijk plattelands grondbezitters zoo als
hij zelf; hadden hem dit nog pas gevraagd.
'.Mijn vrienden hebben met de overgroote
meerderheid der Franschen dit gemeen,
dat zij. wanneer zij iets vurig verlan
gen, zich nooit bezighouden met de
practische middeleit om het te verkrijgen.
Zoo vragen zij op dit oogenblik een coup
d'état, zonder te weten wat dit eigen
lijk is. Ik heb hen grootelijks verbaasd,
door hun duidelijk te maken, dat er op
dit oogenblik maar n persoon is, die
een coup d'état zou kunnen maken, en
wel Monsieur Félix Faure. Want een
staatsgreep is immers eene bukenwettige
(extralegale) onderneming van de uitvoe
rende macht, welke de Grondwet ver
nietigt om vermeerdering van
praerogatieven te verkrijgen. Dus kunnen alleen
de heer Félix Faure en zijn ministers zoo
iets doen."
»Maar de generaals dan?" had men hem
gevraagd. En hij had geantwoord, dat van
hen alleen een pronunciarniento zou kun
nen uitgaan; dat verder ook de Kamers
op onwettige wijze de Grondwet zouden
kunnen veranderen, en dat een volksbe
weging, een oproer, tot hetzelfde resultaat
zou kunnen leiden, en eene verandering
van regeeringsvorm zouden kunnen ten
gevolge hebben, hoewel geen van die drie
«methoden" eigenlijk een coup d'état zou
kunnen worden genoemd.
Wat nu den heer Faure betreft waarom
zou hij zoo iets beproeven 'i Hij verlangt
niet meer rechten en voorrechten dan hij
reeds bezit. De uitvoerende macht heeft
hem alles gegeven wat hij daarvan ver
wachtte. Hij is tevreden en voldaan, ge
lukkig met al dat uiterlijk eerbetoon, dat
hem zoo ruimschoots wordt geschonken,
en dat hem in deze veelbewogen tijden
zijn glimlach van zalige voldoening laat
behouden.
Zou een van het Parlement uitgaande
coup d'état denkbaar zijn? Nog minder. De
Kamers zouden de Grondwet kunnen her
zien, maar elk van haar heeft eene ge
weldige meerderheid voor het behoud van
den bestaanden toestand. Dat is nog dezer
dagen, toen men, naar aanleiding van de
Dreyfus-zaak een debat over den regeerings
vorm uitlokte, duidelijk gebleken. »Men
heeft de onvoorzichtigheid begaan" zegt
de conservatieve schrijver eenigszins spij
tig »over de Republiek te laten stem
men, en daar al de republikeinen zich
toen aaneensloten, kregen zij eene meer
derheid van 300 stemmen. In den Senaat
zou het eveneens zijn gegaan. Dus is er
met de Kamers niets aantevangen."
Ook van de generaals verwacht de con
servatieve schrijver geen poging tot
orrverwerping van de republiek. Vooreerst
»omdat zij allen eerbiedige dienaars van
de wet zijn. Zij zeggen het, en het is de
waarheid." Voorts is er onder hen nie
mand van zoo overwegende superioriteit,
dat zijne collega's hem blindelings zouden
willen volgen en gehoorzamen. De mili
taire groot waardigheid-bekleeders zijn veel
te jaloersch van elkander.
Aan een oproer kan geen verstandig
mensch meer denken. Er bestaat te veel