Historisch Archief 1877-1940
NM128
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegeuover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 5 Februari.
Advertentiën van t?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20
Keclames per regel . 0.40
Auuouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dool
de firma KUDOLF JHOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U ».
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Post en telegrafie
ten dienste van Handel en Nyverheid, door C. J.
Beelenkamp. (I.) De landsverdediging Ver
zekering tegen Ongelukken. Juvenalis en Mon
sieur Jules over l'affiure". SOCIALE AANGE
LEGENHEDEN: Een rpe bron, door Dr. E.
KUNST EN LETTEREN : Bobert Fruin, door C.
WKernkamp. Een protest, door dr. Charles II. v.
Deventer. Muziek in de hoofdstad, door Ant.
Averkamp. De Bembrandt-tentoonstelling te
Londen, door A. Bredius. (III.) Jozef Israels'
nieuwe schilderij, door P. Erens. Etsen van
Pb. Zilcken, door v. M. Ennstzaal Panorama,
door v. M. Psyche, door Loais Couperus, beoor
deeld door W. G. v. Nouhuys. FEUILLETON:
Het verraad van Mrs. Bunker, door Bret Harte. (4).
BECLAMES. VOOB DAMES: Het huishouden
en de vrouwenbeweging, door M. W. K. Allerlei,
door E?e. Ingezonden. - SCHAAKSPEL
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK,
door D. Stigter. SCHETSJE: Genade of dood,
naar het Dnitsch van Albert Roderich. PEN
EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
miiiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiiimimiiittiiiitiiHiiiiiitiniiii
Post en Telegrafie ten dienste
van Handel en Nyverheid.
i.
De betrekkingen tusschen het post-,
telegraaf en telefuonwezen, deze drie hoogst
belangrijke takken van het verkeerswezen
en handel en nijverheid zijn tegenwoordig
van zoo'n nauwen aard, zóó onafscheidelijk
verbonden, dat noen zich m oei e) ij k meer
den tijd kan voorstellen, dat het postwezen
nog in zijn stadium van ontwikkeling, tele
graaf en telefoon wezen nog tot het rijk der
uitvindingen behoorden. En toch kreeg het
poetwezen eerst een hoogere vlucht door
de uitvinding van het stoomros, werd het
eerste telegraafapparaat voor practische
doeleinden eeret in 1833 door de
pofessoren Karl Friedrich Gauss en Wilhelm
Weber te Göttingen vervaardigd, terwijl
de eerste practische toepassingen van den
telefoon nog geen twee decenniën achter
ons liggen.
Wonderbaarlijk is de uitbreiding, die
deze drie verkeersmiddelen thans hebben
verkregen, onafscheidelijk van hunne ver
houding tot handel en nijverheid.
Een Duitsch schrijver (Ludwig Basch)
zegt: Schaft post en telegraaf af en handel
en bedrijf storten inén, de wereldmachine
houdt op te werken, de wereldtong, indien
de uitdrukking geoorloofd is, wordt verlamd.
De politiek van het post en
telegraafwezen heeft zooveel overeenkomst met die
van handel en bedrijf en het belang van
het eene hangt zoo nauw samen met dat
van de andere, dat het bijna noodig zou
zijn, dat kooplieden en postbeamblen bij
elkaar ter school gingen.
De koopman zoekt echter den postbeambte
zelden eerder op, dan wanneer hij een
klacht in te dienen heeft en de postbeambte
heeft dikwijls bij de gewichtigste veran
dering in zijn vak geen begrip van haar
nut of haar nadeel voor de handelswereld.
Bij de meest uitnemende inrichting van
het post- telegraaf en telefoonwezen heeft
het publiek in het algemeen en de handels
wereld in het bijzonder het hoogste belang.
De invloed, dien zij daarop kan uitoefenen
moet daarom groot zijn.
De invloed van handel en nijverheid op
het post-, telegraaf- en telefoon wezen be
staat in hoofdzaak uit:
1. Een goede en degelijke behartiging
van en aanhoudend toezicht op de
verkeersmiddelen door middel van
de officieele woordvoersters van han
del en bedrijf, de Kamers van Koop
handel.
2. Een voldoende vertegenwoordiging in
de Staten-Generaal van met handel
en nijverheid en het verkeerswezen
in zijn geheelen omvang innig ver
trouwde personen.
3. door het uiten van wenschen of het
wijzen op belemmeringen, die het
verkeerswezen ondervindt, in de pers.
4. door persoonlijken invloed of naam.
Men veroorloove ons deze punten achter
eenvolgens toe te lichten.
1. De invloed van de Kamers van
Koophandel op een goede inrichting van
het verkeerswezen kan groot zijn, indien
althans de aan de regeering voor te dragen
onderwerpen met nauwgezetheid worden
overwogen en getoetst zoowel aan de eischen
der practijk als aan die der schatkist. Al
missen wij hier te lande de collectieve
kracht, die van de Kamers van Koophan
del kan uitgaan, door een jaarlijksche
alffemeene vergadering van de afgevaardig
den van al die Ka»ners, zooals in Engeland
met de »Associated Chambers of Commerce"
toch ia hun invloed somtijds van
beteekenis en die invloed is grooter naarmate
het voor te dragen onderwerp werkelijk
blijkt in n behoefte te voorzien.
Dat de resultaten echter dikwijls gering
zijn, is wel eens aan de Kamers zei ven te
wijten, doordat het onderwerp blijk geeft
weinig bestudeerd en doordacht te zijn, en
merkwaardigerwijze zijn zulke voorstellen
meestal afkomstig uit die streken, waar
handel en nijverheid betrekkelijk gering
is, en dus het practische nut voor handel
en nijverheid niet zoozeer kan worden
nagegaan.
Wij betreuren het bovendien, dat dikwijls
de deskundige raadpleging geheel ontbro
ken blijkt te hebben.
Zoo kwam het nog niet lang geleden
voor, dat een Kamer van Koophandel vroeg
om kostelooze naseining van telegrammen.
Had die Kamer een deskundige geraad
pleegd, reeds aanstonds zou door hem het
voorstel zijn afgeraden, om de eenvoudige
reden, dat zulk een verzoek ongerijmd,
onbillijk en niet voor inwilliging vatbaar
is. Een nageseind telegram toch vordert
mér werk dan het oorspronkelijke en de
zelfkosten zijn voor de
telegraaf-administratie zelfs iets hooger.
Bovendien zijn de bepalingen omtrent
het naseinen van telegrammen hier te lande
zeer vrijgevig, hetgeen ook geheel over het
hoofd schijnt gezien te zijn.
De Eegeering had werkelijk licht spel
met het verzoek af te wijten.
Niet lang geleden werd aangedrongen
op invoering van stuiversport tusschen
Nederland en zijne bezittingen en koloniën,
bij verzending door middel van
Nederlandsche maatschappijen.
Een der Kamers meende, dat er sprake
was dit port in te voeren voor brieven
langs den rechtstreeksehen zeeweg, dus over
Amsterdam en Rotterdam, en achtte het
niet de moeite waard daarop aan te dringen,
om reden dat van die
verzendings-gelegenheid toch zeer weinig gebruik werd gemaakt.
Die Kamer begreep dus klaarblijkelijk de
bedoeling van het voorstel niet, om aan te
dringen op invoering van het stuiversport
bij verzending door Nederlandsche maat
schappijen langs den weg van Marseille
of Genua. De Kamer nam het verzoek
tot ondersteuning van haar zuster-Kamer
voor kennisgeving aan, en verminderde dus,
door het niet raadplegen van deskundigen
of het niet grondig bestudeeren van het
voorstel, den wellicht anders eensgezinden
wensch van de andere Kamers van Koop
handel.
Daarentegen geven de adviezen, geuit,
of de voorstellen, gedaan o, a. door de
kamers der groote koopsteder. veelal blijk
van groote degelijkheid en practischen blik.
Wat wij in 't bijzonder getuigen kunnen
aangaande de Rotterdamsche K. v. K. en
F., wier leden der post- en
telegraafcommissie steeds deskundige hulp zoeken,
indien noodig, bij de directeuren der post
en telegraafkantoren of bij andere vak
mannen.
Wij twijfelen niet of deze voorlichting,
welke zeker gaarne, officieus, zou worden
verleend, zou ten zeerste teügoede komen
aan een beter onthaal van de zijde der
Regeering van de gedane voorstellen door
andere Kamers.
In deze is werkelijk het boven-aange
haalde citaat van toepassing, uat de
handelswereld en de postbeambten bij elkaar
ter school behoorden te gaan.
Ook wil het ons van het hart, dat de
werkkring der Kamers van Koophandel
binnen hun kring over het geheel bijzonder
flauw mag worden genoemd, ai kan ook
hier en daar op betere behartiging der
plaatselijke verkeersbelangen worden ge
wezen.
Wat wordt door de Kamers gedaan ter
uitbreiding van het aantal
poctg?ir>:;Priheden, bijpostkantoren, bricrchba^: 0:1, be
stellingen, buslichtin^rcn, dé[>Ó!lir'Ui!rr«lenz.
enz. binnen het plaatselijk gebied 1
De onverschilligheid is werkelijk som
wijlen te groot.
Zoo kennen wij n geval, dtit een par
ticulier namens vele duizenden inwoners
vestiging vroeg van een b ij pos t- en tele
graaf kantoor. Aai'sfon'isi 'vcrr'i (ipf
i-ffhtmatige van dit verzoek door <!*? Rejreerin»1
il- ? ? f'
erkend en m gunstige overweging genomen.
De behoefte aan 7.u]k pen biiposjt- ^n
telegraaf kantoor werd reeds !a»^-algemeen
gevoeld, en toch hlf.pf <!H KHMUT van
Koophandel lijdelijk toezien.
(Slot volgt.) G. J. BEKLF.NKAMP.
De landsverdediging.
In het nummer van l JaiiUH» j.I. gaven
wij een beschrijving tianr aani.-i iing van
de behandeling der veiling Vi.;»'ting iu
de Tweede Kamer, waarbij, gelijk men
zich herinneren zal, een groot deel van
het door Minister Eland aangevraagd*}
ter voortzetting van de werkzaamheden
aan de stelling-Arasterdam geweigerd
werd.
Wij schreven toen onder meer:
Het hei'ft wat heel lang geluurd, maar de oogen
zijn toch opengegaan, eu steeds duidelijker ziet men
in, dat de vesting Amsterdam, een ramp is voor
onze finantiën, een ramp voor ouze le.gero-gau^atift,
en indien het ooit tot een belegeriug kwam, een
ramp zou zijn voor ons geheele land, daar zij den
hartader des lands zonder eenig uut in gevaar moet
brengen. Men gevoelt steeds dieper, dat aan de
militaire groot-dotmerij, die misdalig zou zijn als
onze plannenmakers niet heasohelijk vertrouwden op
hun berekeningetjes op 't papier ? een eind
behonrt te kom pn, aangezien Nederlanl te klein en
economisch te weinig welvarend is,' om er twee
vloten, een flink leger en eenige verdedigingsliuiën
op na te houden, als gvoeile het geld het op den
rug eu als had het de mar.scliappen maar voor 't
oprapen, zooals Deucalion de s;eeuen, die hij tot
menschen herschiep.
Dit nu is de eigenlijke verklaring van de
groote meerderheid, waarmee de
besnoeiings-a-nendementeu zijn aangenomen, [mmers, verbeeld u eens,
dat de natie en de Kamer in de stelling- of
vestingAmstei'dam inderdaad geloofden, als iets dat bij de
verdedig ng van ons land, onder alle omstandigheden,
gelijk Eland verzekerde, een rol k a n en m net
spelen; in. a. w. dat ons onafhankelijk volksbestaan
ook maar voor een deel, voor de helft of een vierde,
verband zou honden met de voltooiing dier
fortearceksen-, ? weUt volk zouden -.ij zijn, als wij het
durfden wagen,'eenvoudig om aan een
accijnsverhoogin? te kunnen ontkomen, die forten nut in
allerijl af t? werken? V'en /al van ons Nederlan
ders zoo min n'et denken, dat wij er vrede mee
zouden hebben, de c o n d i t i u s i D c qua non
onzer onafhankelijkheid o°k maar voor enkele weken
ondergeschikt te stelten aaa een quaestie, of we
woon- dan wel wachtforten woden bouwen. Wie
zou zich door dienzelt'den minister laten zeggen ....
dat zoo'n allesbehterschend verdedigingswerk, des
noods nog wel in twaalf jaar tijds kan worden
j tot stind gebracht, al ware vijf jaren dan ook
verkieselijker! en hoe zon er in de Kamer n stem,
behalve die van v. d. Zwaag, zich vojr de bedoelde
amendementen hebben kunnen verklaren, nadat
de Minister verzekerd had, dat bij het tempo, waar
mee nu gewerkt zal worden, de versterking der
hoofdsiad nog wel 25 jaar *«,on vorderen? Waarlijk,
geloofde de Kamer en de natie ook maar iets
van de noodzakelijkheid om Anuterdam lot reduit
in te richten, de loop en de afloop der
beruad»lagingsn zouden geheel anders zijn geweest."
Ofschoon ons artikel, zooveel duizenden
heeft bereikt, en de hoofdinhoud ook in
de Telegraaf werd opgenomen, zoodat wij
mogen aannemen dat het ter a'gemeene
kennisse is gekomen in die kringen, welke
in deze onderwerpen belangstellen, werd
wat wij schreden door niemand, voor zoo
ver wij weten, weersproken.
Hierdoor zullen wij zeker geenszins tot
de slotsom worden geleid, dat er in Neder
land, in en buiten het leger, niet nog
voorstanders van het fortificatie-stelsel als
kern van ons verdedigingsstelsel bestaan;
verre van dien, maar wij raeenen uit dit
algemeen stilzwijgen, hetwelk zeer veel
heeft van een beamen, te mogen afleiden,
dat men onmogelijk meer kan aannemen,
als zoude de groote meerderheid onzer
kamerleden en der natie, nog in de on
misbaarheid der Hollandsche waterlinie
en der stelling-Amsterdam gelooven.
J Trouwens wij herhalen wat wij in ons
Nr. van l Januari reeds schreven: welk
volk en welke volksvertegenwoordiging
zou in 't tegenovergestelde geval 10 of 20
jaar talmen met het voltooien van dat
ne noodige?
Terwijl de tegenspraak bleef ontbreken,
mochten wij bovendien nog een stem ver
nemen, die onze meening steun verleent.
! De militaire medewerker van het Fade
r\ land verheugt zich over de aanneming
j van de ingrijpende amendementen,
ipaarj door het voortwerken aan die o. i.
nood, lotliye stelling zoo goed als wordt gestaakt. 1).
i De Minister deelde nn mt'de, dut, als we na
alles wat er aan ten koste gelegd is, op den nu
' eenmaal ingeslagen ivcg voortgaan, over twaalf jaren
1 de stelling gereed is, en Nederland verdedigbaar
zal zijn.
Over twaalf juren.......! ?'J
Twaalf jaren, en hoeveel javea waren et' ook weer
noudig geacht voor de voltooiing van het gehee'.e
vesting-telsel, alles ineluis, toen men het in 1H71
1 wist door 1o drijven r Ni' t meer dan lieden, als we
ons goed liurinneivn, terwijl we than» al een kwart
eeuw lang vestin^be^i'ootingen ziiten aan te nemen,
en we daarbij o v e r t w a al f jaren pas land
, zulten zien ?"
Hoezeer we met den heer Kcrdiik ook betreuren
dut er nog eeni*r u:eld aan dieu veel te grooten
foi-tciikring verder wordt ten k<>ste gelegd en hoezeer
we 't ook nnod/.akelijk oordeelen om nog onverwijld
\an den verkeei'de'i weg terug te keeren, en ~~ met
gebruikmaking v.vi de over'olijfseleii van een groot
aantal oude forten zich ti.t een kleinere, werke
lijk in OD> defenMevcj'njouvn liggende stelling te
beperken, was siakinu' v.in het werk, ot' althans iets
wat daaraan nab:jk:nnt, voorloopig het eenig bereik
bare en verheNfeo we ons das in den nitsjng.
liovendii'n het is duidelijk uitgesproken, zell's liet
| geld voor het fort Liebrng werd maar noode
toegeI staan, en ailccn uit politieke overuegingen.
l Met dit resultaat voor oogen, laat het ons
betreki kelijk koud, dat volg. ns het voorloopig verslag van
i de Kerste Kamer eeni^e leden van dat college nog
'?en goed woord dedeu zelfs voo' de oude Nieuwe"
Hollandsche Waterlinie en het betreurden'' dat de
Tweede. Katner de vestingbegrooting zoo fjcsnoeüi had.
1) Wij cursiveeren.
Gelukkig ontbreekt het ook in deze Kamer niet
meer aan leden, die verklaarden weinig vertrouwen
te hebben in ons tegenwoordig weersysteem en die
mi-t genoegen de aanneming van de amendementen
hadden gezien, omdat zij van oordeel waren dat
organisatie van het leger behoort vooraf te gaa;i aaa
verdere uitgaven voor doode weenniddelen.""
Nog een andere opmerking maakt deze
militaire causeur, die verband houdt met
hetgeen wij in het midden brachten.
Wij schreven:
Het is nu reeds gebleken, dat deze ontzettend
goedkoope genie-officier alle heil ziet in de stelling
Amsterdam; ook niet durft adviseeren tot de op
heffing der veronderde Hollsndsehe waterlinie; dat
hij een forlenman is CD dus het leger in over
eenstemming met zijn forten-liefde zal willen
organiseeren, terwijl van een leger-organisatie, met het
oog op onze neiitraliteitsverdediging nooit iets terecht
kan komen, zo >lang de forten niet geheel en al bij
zaak worden en de levende strijdkrachten hoofdzaak."
Kn wat er nu in dit opzicht van den heer Eland
te wachten is, behoeven wij niet te zeggen. Van een
wezenlijke hervorming, die de kosten voor liet leger
verhoogt, mair die der groot-seheepsche defensie ver
mindert, zal bij zijn fortificatie-sympathieën geen
sprake zijn. Hij kan komen met eeu legerorganisatie,
die goedkoop i-~, aanvankelijk, maar op den duur
toch vesl meer zal eisehen dan thaus, en blijft tege
lijk ijveren voor het behoud van den meest vicieuzen
toestand. Om de Icgerorganisatie te verkrijgen,
duNederland nood'g heeft, zal men een hervormer
moeten zoeken die deu Staat der Nederlanden op
defensie-terrein op geheel nieuwe banen leidt."
En wat lezen wij nu in het Vaderland ?
Van den generaal Eland zou het, met het oog op
zijn vroeger commando over die stelling, op zijn
verleden als g 'nie-offieier en op zijn vele geschriften
tot aanbeveling van den bouw der tegeuwoordige
fortenlinie, bijna aan zelfmoord in figunrlijken zin.
hebben gelijkaestaan zoo hij, nu eenmaal Minister,
zelf dieu radicalen en toch absoluut uoodigen
maatregel tot staking van het werk (aan de nood
lottige stelling") voorgesteld had. Zoo iets kon nu
eenmaal niet. Maar daarom juist is het zoo goed,
dat ditmaal de Kamer haar veto heeft doen hooren."
Zeker is dat goed, maar dit veto had
krachtiger behooren te zijn; niet half en
half een veto; immers de Kamer stond
het geld vour het ne fort, dat aan de
Liebrug, toe, als koopprijs om Eland
te behouden, opdat hij met een goedkoope
legerorganisatie zou komen! Nietwaar,
hoe vicieus is nu de toestand? Een
genieofficier, een forten n.an bij uitnemendheid,
die zelfs niet den moed had -»de 70,000
gulden, die jaarlijks voor een groot deel
onder de -gen ie-officieren worden uitge
deeld, boven en behalve hun tracteraent
en andere douceurs', «volgens sommige
onwelwillende bedillers de kern van de
geheele vestingwet en een van de diepst
liggende oorzaken van ons eindeloos ge
tob'' terug te nemen, zal nu als her
vormer moeten optreden ten opzichte van
legerorganisatie, en dat in een Kabinet,
waarvan men toch wel in de eerste
plaats een besliste, ondubbelzinnige hou
ding nopens het defensie-vraagstuk ? een
aangelegenheid van pi. min. 40 millioen
aan belastingpenningeu mocht vorderen.
Intusschen de premier, de heer Pierson,
heeft nu in de Eerste Kamer de verzeke
ring gegeven, dat Borgesius en Lely, die
bij de stemming over het grooie amende
ment Eland in den steek hebben gelaten,
toch wezenlijk het afbouwen van twee
forten tegelijk, en het beginnen van den
bouw van nog vijf forten iu 's lands be
lang rekenden. De hervormingsgezinde par
tijen in en buiten het leger zullen hiervan
met meer dan gewone belangstelling ken
nis hebben genomen. Het gaat om 's lands
onafhankelijkheid, de beide ministers achten
twee forten onmisbaar, zij laten hun ambt
genoot van oorlog praten; zij beiden zwij
gen. ?. en zelfs zij stemmen niet.
't Is kostelijk.' maar wat zullen we
op dit gebied nog veel fraais beleven.
Zou het, bij de treurige verwarring,
waarin gebeel ons defensie stelsel, onder
den invloed van allerlei politieke, mili
taire en persoonlijke invloeden, verkeert,
nu nog geen tijd worden, om een hervor
ming voor te bereiden, door het benoemen
van een Staatscommissie, samengesteld uit
burgers en militairen, aan welke de taak
wordt opgedragen, het bestaande verdedi
gingsstelsel, voor zoover dit een stelsel
kan heeten, te onderzoeken, en met het
oog op de ligging van ons land, de
internationaal-politieke toestanden, de eigen
aardigheden van het terrein en bevol
king, en vooral met het oog op de per
soonlijke en financieele draagkracht der
natie, die verdedigingseischen voor te stel
len, waarnaar de sterkte en inrichting
van zee- en landmacht moeten worden ge
regeld? Voort te gaan met het
onsysthematisch gemors en geknoei, gelijk tot
dus verre, kan toch moeilijk worden aan
geprezen, tenzij door den een of' ander
anttmilitairist, die mocht meenen, dat Neder
land wel nooit beter dan onder de thans
heerschende toestanden, van al wat defensie
\s, afkeerig zal worden of blijven.
Toen de heeren Goeman Borgesius en
) Lely, als ministers, zich beschikbaar stel
den voor een candidatuur voor het Kamer
lidmaatschap, hebben wij deze handeling
gfqualificeerd als eene verzekering tegen
ongelukken, een poging om bij de wis
selvalligheid van het ministerschap zich
als politiek man in veiligheid te stellen,
en haar ten sterkste afgekeurd op
prineipieele en opportunistische gronden.
Nu men de beide Ministers, als Kamer
leden, in actie heeft gezien, is het niet
meer noodig onze argumenten te herhalen;
dat de beide betrekkingen
onvereenigbaar zijn, het bleek ten duidelijkste. De
weinige verdedigers van deze accumulatie
van ambten, doen er dan ook liefst het
zwijgen aan toe.
Naar aanleiding van de bekende hou
ding der Ministers Borgesius en Lely, die
Eland bij de begrootings discussie aan zijn
lot overlieten, en niet vóór of tegen durf
den stemmen, thans in de Eerste Kamer
besproken, schrijft de N. R. Ct.:
«Aan de verwachting van sommigen, dat de twee
genoemde ministers na het gisteren gesprokene met
een verklaring uit den h' ek zouden komen, werd
niet voldaan. I)e minister Pierson bleef alleen aan
het woord en bij 2eide. dat, hoewel hij de bevoegd
heid van de Eerste Kamer om ook deze aangelegen
heid in haar critiek te betrekken onbetwistbaar
achtte, even vast stond de bevoegdheid der
ministersKameiie leu om de redenen te verzwijgen, welke hen
tot onthouding hadden geooopt. Er waren redenem,
maar aan de solidariteit van het Kabinet deden deze
iu het minst geen afbreuk. De dreigende legende,
als zou er aan die solidariteit iets haperen, wenschte
de minister Pierson met e'n slag uit de wereld te
helpen. Noch uit zijn rede van September, noch uit
de onthouding der heeren Biirgesins en Lely, mocht
een dergelijke conclusie getrokken worden.
Het Kabinet is dus solidair. De solidariteit van
het Kabinet te bespreken behoort zonder eenigen
twijfel tot de bevoegdheid van de Eerste Kamer.
Maar haar recht van critiek is, dunkt ons, wel van
zeer platonischen aard, als ?ij kan worden beant
woord met de woorden: Critiseer vrij; wij zwijgen.
Het recht der ministers om te zwijgen is erkend ia
de Grondwet, onder het beding evenwel, dat hun
spreken zon kunnen geacht worden strijdig te zijn
met het belang van den staat." Dat beding nu is
hier niet vervald. Het geven van inlichtingen
omtrent de redemen, die twee ministers-Kamerleden
nopen om bij de stemming over een aan hun collega
vijandig amendement zich te onthouden, kan bezwaar
lijk strijdig geacht worden met «het belang van des
staat", lu dit geval dus heeft het ministerie, tenzij
het zijn verantwoordelijkheid ook tegenover <le Eer»te
Kamer illus ir maakt, het recht van zwijgen niet.
Daartegenover staat echter, dat het met de
onafhankelijkhei.1 van den volksvertegenwoordiger niet
strookt, een (minister-) Kamerlid de verplichtiug op
te leggen, de redenen, die hem tot voor- of
tegeastemmen of onthouden genoopt hebben, in de andere
Kamer te ontvouwen in te verdedigen.
Wat ziet men dus? Een verplichting van het
ministerie in s t r ij d met de vrijheid van den
volksvertegenwoordiger. Het is niet mogelijk, als
Kamerlid te zwijgen en als ministi-r te spreker,
waar de twee qualiteiteo vereenigd zijn in n per
soon. En wij betreuren het niet, dat door de
prartijlc hier weder zoo helder is aangetoond, wat wij
herhaaldelijk principieel betoogden: het afkeurens
waardige der vereeniging van het' Kamerlidmaatschap
met het ministerschap. De premier zelf moest heden
erkennen, dat zij haar eigenaardige bezwaren mee
bracht. Zijn beroep in het voorbijgaan op Engeland
erkennen wij niet, in de eerste plaats al omdat de
Engelsche regcering tegenover het Parlement een
andere plaats inneemt dan de onze tegenover de
Kamers en iu de tweede plaats; omdat de qufestie
der vereeuigbaarheid zich geheel anders vertoont in
een parlement van meer dan zeshonderd leden dan
in een van honderd."
Wij zijn het geheel met het hier aan
gehaalde eens. Wij zouden zeggen
gelijk wij vroeger m den breede hebben
aangetoond, deze conclusie is niet te
ontzenuwen. Maar, zoo willen wij vra
gen, wat zullen Borgesius en Lely nu doen?
Stil als Kamerleden blijven zitten, nu
zij, zóó dat heel het land het inziet hoe
zij een misslag hebben begaan, alleen
door te zwijgen zich kunnen .verdedigen ?
m. a. w. nu zij zich in 't geheel niet
verdedigen kunnen?
Twee Ministers, die door hun gedrag
als 't ware den volke verkondigen: de
positie van Volksvertegenwoordiger behoeft
niet zuiver te zijn; de afgevaardigden mogen
stemmen of zich onthouden van stemmen
onder den invloed van overwegingen, die
buiten de zaak omgaan; zij mogen hun
overtuiging ontrouw zijn; zij hebben het
recht zich aan te stellen, als hadden zij
als Volksvertegenwoordigers in zake een
groot landsbelang zelfs geen overtuiging;
ziet het maar aan ons.
Zullen Borgesius en Lely, beiden
behoorende tot de zoogenaamd vrijzinnig-de
mocraten, de een nog wel min of meer
als chef dezer groep beschouwd, volharden
! in hun opzet, en mede hun partij
aan| eprakelijk blijven stellen voor dit
nood? lottig, algemeen afgekeurd voorbeeld ? Eu
de vrijzinnig-democraten, zullen zij bet
dulden, dat hun hoofdman het essentieele
, van het volksvertegenwoordigerschap aldus
1 loochent of aantast?
Zeker, het is moeilijk een fout, in 't
openbaar begaan, in 't openbaar te her
stellen. Dit is wel de grootste schaduw
zijde van het publieke politieke leven.