De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 5 februari pagina 1

5 februari 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

NM128 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegeuover het Grand Café, te Parijs. Zondag 5 Februari. Advertentiën van t?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20 Keclames per regel . 0.40 Auuouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dool de firma KUDOLF JHOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O U ». VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Post en telegrafie ten dienste van Handel en Nyverheid, door C. J. Beelenkamp. (I.) De landsverdediging Ver zekering tegen Ongelukken. Juvenalis en Mon sieur Jules over l'affiure". SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Een rpe bron, door Dr. E. KUNST EN LETTEREN : Bobert Fruin, door C. WKernkamp. Een protest, door dr. Charles II. v. Deventer. Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. De Bembrandt-tentoonstelling te Londen, door A. Bredius. (III.) Jozef Israels' nieuwe schilderij, door P. Erens. Etsen van Pb. Zilcken, door v. M. Ennstzaal Panorama, door v. M. Psyche, door Loais Couperus, beoor deeld door W. G. v. Nouhuys. FEUILLETON: Het verraad van Mrs. Bunker, door Bret Harte. (4). BECLAMES. VOOB DAMES: Het huishouden en de vrouwenbeweging, door M. W. K. Allerlei, door E?e. Ingezonden. - SCHAAKSPEL FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: Genade of dood, naar het Dnitsch van Albert Roderich. PEN EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. miiiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiiimimiiittiiiitiiHiiiiiitiniiii Post en Telegrafie ten dienste van Handel en Nyverheid. i. De betrekkingen tusschen het post-, telegraaf en telefuonwezen, deze drie hoogst belangrijke takken van het verkeerswezen en handel en nijverheid zijn tegenwoordig van zoo'n nauwen aard, zóó onafscheidelijk verbonden, dat noen zich m oei e) ij k meer den tijd kan voorstellen, dat het postwezen nog in zijn stadium van ontwikkeling, tele graaf en telefoon wezen nog tot het rijk der uitvindingen behoorden. En toch kreeg het poetwezen eerst een hoogere vlucht door de uitvinding van het stoomros, werd het eerste telegraafapparaat voor practische doeleinden eeret in 1833 door de pofessoren Karl Friedrich Gauss en Wilhelm Weber te Göttingen vervaardigd, terwijl de eerste practische toepassingen van den telefoon nog geen twee decenniën achter ons liggen. Wonderbaarlijk is de uitbreiding, die deze drie verkeersmiddelen thans hebben verkregen, onafscheidelijk van hunne ver houding tot handel en nijverheid. Een Duitsch schrijver (Ludwig Basch) zegt: Schaft post en telegraaf af en handel en bedrijf storten inén, de wereldmachine houdt op te werken, de wereldtong, indien de uitdrukking geoorloofd is, wordt verlamd. De politiek van het post en telegraafwezen heeft zooveel overeenkomst met die van handel en bedrijf en het belang van het eene hangt zoo nauw samen met dat van de andere, dat het bijna noodig zou zijn, dat kooplieden en postbeamblen bij elkaar ter school gingen. De koopman zoekt echter den postbeambte zelden eerder op, dan wanneer hij een klacht in te dienen heeft en de postbeambte heeft dikwijls bij de gewichtigste veran dering in zijn vak geen begrip van haar nut of haar nadeel voor de handelswereld. Bij de meest uitnemende inrichting van het post- telegraaf en telefoonwezen heeft het publiek in het algemeen en de handels wereld in het bijzonder het hoogste belang. De invloed, dien zij daarop kan uitoefenen moet daarom groot zijn. De invloed van handel en nijverheid op het post-, telegraaf- en telefoon wezen be staat in hoofdzaak uit: 1. Een goede en degelijke behartiging van en aanhoudend toezicht op de verkeersmiddelen door middel van de officieele woordvoersters van han del en bedrijf, de Kamers van Koop handel. 2. Een voldoende vertegenwoordiging in de Staten-Generaal van met handel en nijverheid en het verkeerswezen in zijn geheelen omvang innig ver trouwde personen. 3. door het uiten van wenschen of het wijzen op belemmeringen, die het verkeerswezen ondervindt, in de pers. 4. door persoonlijken invloed of naam. Men veroorloove ons deze punten achter eenvolgens toe te lichten. 1. De invloed van de Kamers van Koophandel op een goede inrichting van het verkeerswezen kan groot zijn, indien althans de aan de regeering voor te dragen onderwerpen met nauwgezetheid worden overwogen en getoetst zoowel aan de eischen der practijk als aan die der schatkist. Al missen wij hier te lande de collectieve kracht, die van de Kamers van Koophan del kan uitgaan, door een jaarlijksche alffemeene vergadering van de afgevaardig den van al die Ka»ners, zooals in Engeland met de »Associated Chambers of Commerce" toch ia hun invloed somtijds van beteekenis en die invloed is grooter naarmate het voor te dragen onderwerp werkelijk blijkt in n behoefte te voorzien. Dat de resultaten echter dikwijls gering zijn, is wel eens aan de Kamers zei ven te wijten, doordat het onderwerp blijk geeft weinig bestudeerd en doordacht te zijn, en merkwaardigerwijze zijn zulke voorstellen meestal afkomstig uit die streken, waar handel en nijverheid betrekkelijk gering is, en dus het practische nut voor handel en nijverheid niet zoozeer kan worden nagegaan. Wij betreuren het bovendien, dat dikwijls de deskundige raadpleging geheel ontbro ken blijkt te hebben. Zoo kwam het nog niet lang geleden voor, dat een Kamer van Koophandel vroeg om kostelooze naseining van telegrammen. Had die Kamer een deskundige geraad pleegd, reeds aanstonds zou door hem het voorstel zijn afgeraden, om de eenvoudige reden, dat zulk een verzoek ongerijmd, onbillijk en niet voor inwilliging vatbaar is. Een nageseind telegram toch vordert mér werk dan het oorspronkelijke en de zelfkosten zijn voor de telegraaf-administratie zelfs iets hooger. Bovendien zijn de bepalingen omtrent het naseinen van telegrammen hier te lande zeer vrijgevig, hetgeen ook geheel over het hoofd schijnt gezien te zijn. De Eegeering had werkelijk licht spel met het verzoek af te wijten. Niet lang geleden werd aangedrongen op invoering van stuiversport tusschen Nederland en zijne bezittingen en koloniën, bij verzending door middel van Nederlandsche maatschappijen. Een der Kamers meende, dat er sprake was dit port in te voeren voor brieven langs den rechtstreeksehen zeeweg, dus over Amsterdam en Rotterdam, en achtte het niet de moeite waard daarop aan te dringen, om reden dat van die verzendings-gelegenheid toch zeer weinig gebruik werd gemaakt. Die Kamer begreep dus klaarblijkelijk de bedoeling van het voorstel niet, om aan te dringen op invoering van het stuiversport bij verzending door Nederlandsche maat schappijen langs den weg van Marseille of Genua. De Kamer nam het verzoek tot ondersteuning van haar zuster-Kamer voor kennisgeving aan, en verminderde dus, door het niet raadplegen van deskundigen of het niet grondig bestudeeren van het voorstel, den wellicht anders eensgezinden wensch van de andere Kamers van Koop handel. Daarentegen geven de adviezen, geuit, of de voorstellen, gedaan o, a. door de kamers der groote koopsteder. veelal blijk van groote degelijkheid en practischen blik. Wat wij in 't bijzonder getuigen kunnen aangaande de Rotterdamsche K. v. K. en F., wier leden der post- en telegraafcommissie steeds deskundige hulp zoeken, indien noodig, bij de directeuren der post en telegraafkantoren of bij andere vak mannen. Wij twijfelen niet of deze voorlichting, welke zeker gaarne, officieus, zou worden verleend, zou ten zeerste teügoede komen aan een beter onthaal van de zijde der Regeering van de gedane voorstellen door andere Kamers. In deze is werkelijk het boven-aange haalde citaat van toepassing, uat de handelswereld en de postbeambten bij elkaar ter school behoorden te gaan. Ook wil het ons van het hart, dat de werkkring der Kamers van Koophandel binnen hun kring over het geheel bijzonder flauw mag worden genoemd, ai kan ook hier en daar op betere behartiging der plaatselijke verkeersbelangen worden ge wezen. Wat wordt door de Kamers gedaan ter uitbreiding van het aantal poctg?ir>:;Priheden, bijpostkantoren, bricrchba^: 0:1, be stellingen, buslichtin^rcn, dé[>Ó!lir'Ui!rr«lenz. enz. binnen het plaatselijk gebied 1 De onverschilligheid is werkelijk som wijlen te groot. Zoo kennen wij n geval, dtit een par ticulier namens vele duizenden inwoners vestiging vroeg van een b ij pos t- en tele graaf kantoor. Aai'sfon'isi 'vcrr'i (ipf i-ffhtmatige van dit verzoek door <!*? Rejreerin»1 il- ? ? f' erkend en m gunstige overweging genomen. De behoefte aan 7.u]k pen biiposjt- ^n telegraaf kantoor werd reeds !a»^-algemeen gevoeld, en toch hlf.pf <!H KHMUT van Koophandel lijdelijk toezien. (Slot volgt.) G. J. BEKLF.NKAMP. De landsverdediging. In het nummer van l JaiiUH» j.I. gaven wij een beschrijving tianr aani.-i iing van de behandeling der veiling Vi.;»'ting iu de Tweede Kamer, waarbij, gelijk men zich herinneren zal, een groot deel van het door Minister Eland aangevraagd*} ter voortzetting van de werkzaamheden aan de stelling-Arasterdam geweigerd werd. Wij schreven toen onder meer: Het hei'ft wat heel lang geluurd, maar de oogen zijn toch opengegaan, eu steeds duidelijker ziet men in, dat de vesting Amsterdam, een ramp is voor onze finantiën, een ramp voor ouze le.gero-gau^atift, en indien het ooit tot een belegeriug kwam, een ramp zou zijn voor ons geheele land, daar zij den hartader des lands zonder eenig uut in gevaar moet brengen. Men gevoelt steeds dieper, dat aan de militaire groot-dotmerij, die misdalig zou zijn als onze plannenmakers niet heasohelijk vertrouwden op hun berekeningetjes op 't papier ? een eind behonrt te kom pn, aangezien Nederlanl te klein en economisch te weinig welvarend is,' om er twee vloten, een flink leger en eenige verdedigingsliuiën op na te houden, als gvoeile het geld het op den rug eu als had het de mar.scliappen maar voor 't oprapen, zooals Deucalion de s;eeuen, die hij tot menschen herschiep. Dit nu is de eigenlijke verklaring van de groote meerderheid, waarmee de besnoeiings-a-nendementeu zijn aangenomen, [mmers, verbeeld u eens, dat de natie en de Kamer in de stelling- of vestingAmstei'dam inderdaad geloofden, als iets dat bij de verdedig ng van ons land, onder alle omstandigheden, gelijk Eland verzekerde, een rol k a n en m net spelen; in. a. w. dat ons onafhankelijk volksbestaan ook maar voor een deel, voor de helft of een vierde, verband zou honden met de voltooiing dier fortearceksen-, ? weUt volk zouden -.ij zijn, als wij het durfden wagen,'eenvoudig om aan een accijnsverhoogin? te kunnen ontkomen, die forten nut in allerijl af t? werken? V'en /al van ons Nederlan ders zoo min n'et denken, dat wij er vrede mee zouden hebben, de c o n d i t i u s i D c qua non onzer onafhankelijkheid o°k maar voor enkele weken ondergeschikt te stelten aaa een quaestie, of we woon- dan wel wachtforten woden bouwen. Wie zou zich door dienzelt'den minister laten zeggen .... dat zoo'n allesbehterschend verdedigingswerk, des noods nog wel in twaalf jaar tijds kan worden j tot stind gebracht, al ware vijf jaren dan ook verkieselijker! en hoe zon er in de Kamer n stem, behalve die van v. d. Zwaag, zich vojr de bedoelde amendementen hebben kunnen verklaren, nadat de Minister verzekerd had, dat bij het tempo, waar mee nu gewerkt zal worden, de versterking der hoofdsiad nog wel 25 jaar *«,on vorderen? Waarlijk, geloofde de Kamer en de natie ook maar iets van de noodzakelijkheid om Anuterdam lot reduit in te richten, de loop en de afloop der beruad»lagingsn zouden geheel anders zijn geweest." Ofschoon ons artikel, zooveel duizenden heeft bereikt, en de hoofdinhoud ook in de Telegraaf werd opgenomen, zoodat wij mogen aannemen dat het ter a'gemeene kennisse is gekomen in die kringen, welke in deze onderwerpen belangstellen, werd wat wij schreden door niemand, voor zoo ver wij weten, weersproken. Hierdoor zullen wij zeker geenszins tot de slotsom worden geleid, dat er in Neder land, in en buiten het leger, niet nog voorstanders van het fortificatie-stelsel als kern van ons verdedigingsstelsel bestaan; verre van dien, maar wij raeenen uit dit algemeen stilzwijgen, hetwelk zeer veel heeft van een beamen, te mogen afleiden, dat men onmogelijk meer kan aannemen, als zoude de groote meerderheid onzer kamerleden en der natie, nog in de on misbaarheid der Hollandsche waterlinie en der stelling-Amsterdam gelooven. J Trouwens wij herhalen wat wij in ons Nr. van l Januari reeds schreven: welk volk en welke volksvertegenwoordiging zou in 't tegenovergestelde geval 10 of 20 jaar talmen met het voltooien van dat ne noodige? Terwijl de tegenspraak bleef ontbreken, mochten wij bovendien nog een stem ver nemen, die onze meening steun verleent. ! De militaire medewerker van het Fade r\ land verheugt zich over de aanneming j van de ingrijpende amendementen, ipaarj door het voortwerken aan die o. i. nood, lotliye stelling zoo goed als wordt gestaakt. 1). i De Minister deelde nn mt'de, dut, als we na alles wat er aan ten koste gelegd is, op den nu ' eenmaal ingeslagen ivcg voortgaan, over twaalf jaren 1 de stelling gereed is, en Nederland verdedigbaar zal zijn. Over twaalf juren.......! ?'J Twaalf jaren, en hoeveel javea waren et' ook weer noudig geacht voor de voltooiing van het gehee'.e vesting-telsel, alles ineluis, toen men het in 1H71 1 wist door 1o drijven r Ni' t meer dan lieden, als we ons goed liurinneivn, terwijl we than» al een kwart eeuw lang vestin^be^i'ootingen ziiten aan te nemen, en we daarbij o v e r t w a al f jaren pas land , zulten zien ?" Hoezeer we met den heer Kcrdiik ook betreuren dut er nog eeni*r u:eld aan dieu veel te grooten foi-tciikring verder wordt ten k<>ste gelegd en hoezeer we 't ook nnod/.akelijk oordeelen om nog onverwijld \an den verkeei'de'i weg terug te keeren, en ~~ met gebruikmaking v.vi de over'olijfseleii van een groot aantal oude forten zich ti.t een kleinere, werke lijk in OD> defenMevcj'njouvn liggende stelling te beperken, was siakinu' v.in het werk, ot' althans iets wat daaraan nab:jk:nnt, voorloopig het eenig bereik bare en verheNfeo we ons das in den nitsjng. liovendii'n het is duidelijk uitgesproken, zell's liet | geld voor het fort Liebrng werd maar noode toegeI staan, en ailccn uit politieke overuegingen. l Met dit resultaat voor oogen, laat het ons betreki kelijk koud, dat volg. ns het voorloopig verslag van i de Kerste Kamer eeni^e leden van dat college nog '?en goed woord dedeu zelfs voo' de oude Nieuwe" Hollandsche Waterlinie en het betreurden'' dat de Tweede. Katner de vestingbegrooting zoo fjcsnoeüi had. 1) Wij cursiveeren. Gelukkig ontbreekt het ook in deze Kamer niet meer aan leden, die verklaarden weinig vertrouwen te hebben in ons tegenwoordig weersysteem en die mi-t genoegen de aanneming van de amendementen hadden gezien, omdat zij van oordeel waren dat organisatie van het leger behoort vooraf te gaa;i aaa verdere uitgaven voor doode weenniddelen."" Nog een andere opmerking maakt deze militaire causeur, die verband houdt met hetgeen wij in het midden brachten. Wij schreven: Het is nu reeds gebleken, dat deze ontzettend goedkoope genie-officier alle heil ziet in de stelling Amsterdam; ook niet durft adviseeren tot de op heffing der veronderde Hollsndsehe waterlinie; dat hij een forlenman is CD dus het leger in over eenstemming met zijn forten-liefde zal willen organiseeren, terwijl van een leger-organisatie, met het oog op onze neiitraliteitsverdediging nooit iets terecht kan komen, zo >lang de forten niet geheel en al bij zaak worden en de levende strijdkrachten hoofdzaak." Kn wat er nu in dit opzicht van den heer Eland te wachten is, behoeven wij niet te zeggen. Van een wezenlijke hervorming, die de kosten voor liet leger verhoogt, mair die der groot-seheepsche defensie ver mindert, zal bij zijn fortificatie-sympathieën geen sprake zijn. Hij kan komen met eeu legerorganisatie, die goedkoop i-~, aanvankelijk, maar op den duur toch vesl meer zal eisehen dan thaus, en blijft tege lijk ijveren voor het behoud van den meest vicieuzen toestand. Om de Icgerorganisatie te verkrijgen, duNederland nood'g heeft, zal men een hervormer moeten zoeken die deu Staat der Nederlanden op defensie-terrein op geheel nieuwe banen leidt." En wat lezen wij nu in het Vaderland ? Van den generaal Eland zou het, met het oog op zijn vroeger commando over die stelling, op zijn verleden als g 'nie-offieier en op zijn vele geschriften tot aanbeveling van den bouw der tegeuwoordige fortenlinie, bijna aan zelfmoord in figunrlijken zin. hebben gelijkaestaan zoo hij, nu eenmaal Minister, zelf dieu radicalen en toch absoluut uoodigen maatregel tot staking van het werk (aan de nood lottige stelling") voorgesteld had. Zoo iets kon nu eenmaal niet. Maar daarom juist is het zoo goed, dat ditmaal de Kamer haar veto heeft doen hooren." Zeker is dat goed, maar dit veto had krachtiger behooren te zijn; niet half en half een veto; immers de Kamer stond het geld vour het ne fort, dat aan de Liebrug, toe, als koopprijs om Eland te behouden, opdat hij met een goedkoope legerorganisatie zou komen! Nietwaar, hoe vicieus is nu de toestand? Een genieofficier, een forten n.an bij uitnemendheid, die zelfs niet den moed had -»de 70,000 gulden, die jaarlijks voor een groot deel onder de -gen ie-officieren worden uitge deeld, boven en behalve hun tracteraent en andere douceurs', «volgens sommige onwelwillende bedillers de kern van de geheele vestingwet en een van de diepst liggende oorzaken van ons eindeloos ge tob'' terug te nemen, zal nu als her vormer moeten optreden ten opzichte van legerorganisatie, en dat in een Kabinet, waarvan men toch wel in de eerste plaats een besliste, ondubbelzinnige hou ding nopens het defensie-vraagstuk ? een aangelegenheid van pi. min. 40 millioen aan belastingpenningeu mocht vorderen. Intusschen de premier, de heer Pierson, heeft nu in de Eerste Kamer de verzeke ring gegeven, dat Borgesius en Lely, die bij de stemming over het grooie amende ment Eland in den steek hebben gelaten, toch wezenlijk het afbouwen van twee forten tegelijk, en het beginnen van den bouw van nog vijf forten iu 's lands be lang rekenden. De hervormingsgezinde par tijen in en buiten het leger zullen hiervan met meer dan gewone belangstelling ken nis hebben genomen. Het gaat om 's lands onafhankelijkheid, de beide ministers achten twee forten onmisbaar, zij laten hun ambt genoot van oorlog praten; zij beiden zwij gen. ?. en zelfs zij stemmen niet. 't Is kostelijk.' maar wat zullen we op dit gebied nog veel fraais beleven. Zou het, bij de treurige verwarring, waarin gebeel ons defensie stelsel, onder den invloed van allerlei politieke, mili taire en persoonlijke invloeden, verkeert, nu nog geen tijd worden, om een hervor ming voor te bereiden, door het benoemen van een Staatscommissie, samengesteld uit burgers en militairen, aan welke de taak wordt opgedragen, het bestaande verdedi gingsstelsel, voor zoover dit een stelsel kan heeten, te onderzoeken, en met het oog op de ligging van ons land, de internationaal-politieke toestanden, de eigen aardigheden van het terrein en bevol king, en vooral met het oog op de per soonlijke en financieele draagkracht der natie, die verdedigingseischen voor te stel len, waarnaar de sterkte en inrichting van zee- en landmacht moeten worden ge regeld? Voort te gaan met het onsysthematisch gemors en geknoei, gelijk tot dus verre, kan toch moeilijk worden aan geprezen, tenzij door den een of' ander anttmilitairist, die mocht meenen, dat Neder land wel nooit beter dan onder de thans heerschende toestanden, van al wat defensie \s, afkeerig zal worden of blijven. Toen de heeren Goeman Borgesius en ) Lely, als ministers, zich beschikbaar stel den voor een candidatuur voor het Kamer lidmaatschap, hebben wij deze handeling gfqualificeerd als eene verzekering tegen ongelukken, een poging om bij de wis selvalligheid van het ministerschap zich als politiek man in veiligheid te stellen, en haar ten sterkste afgekeurd op prineipieele en opportunistische gronden. Nu men de beide Ministers, als Kamer leden, in actie heeft gezien, is het niet meer noodig onze argumenten te herhalen; dat de beide betrekkingen onvereenigbaar zijn, het bleek ten duidelijkste. De weinige verdedigers van deze accumulatie van ambten, doen er dan ook liefst het zwijgen aan toe. Naar aanleiding van de bekende hou ding der Ministers Borgesius en Lely, die Eland bij de begrootings discussie aan zijn lot overlieten, en niet vóór of tegen durf den stemmen, thans in de Eerste Kamer besproken, schrijft de N. R. Ct.: «Aan de verwachting van sommigen, dat de twee genoemde ministers na het gisteren gesprokene met een verklaring uit den h' ek zouden komen, werd niet voldaan. I)e minister Pierson bleef alleen aan het woord en bij 2eide. dat, hoewel hij de bevoegd heid van de Eerste Kamer om ook deze aangelegen heid in haar critiek te betrekken onbetwistbaar achtte, even vast stond de bevoegdheid der ministersKameiie leu om de redenen te verzwijgen, welke hen tot onthouding hadden geooopt. Er waren redenem, maar aan de solidariteit van het Kabinet deden deze iu het minst geen afbreuk. De dreigende legende, als zou er aan die solidariteit iets haperen, wenschte de minister Pierson met e'n slag uit de wereld te helpen. Noch uit zijn rede van September, noch uit de onthouding der heeren Biirgesins en Lely, mocht een dergelijke conclusie getrokken worden. Het Kabinet is dus solidair. De solidariteit van het Kabinet te bespreken behoort zonder eenigen twijfel tot de bevoegdheid van de Eerste Kamer. Maar haar recht van critiek is, dunkt ons, wel van zeer platonischen aard, als ?ij kan worden beant woord met de woorden: Critiseer vrij; wij zwijgen. Het recht der ministers om te zwijgen is erkend ia de Grondwet, onder het beding evenwel, dat hun spreken zon kunnen geacht worden strijdig te zijn met het belang van den staat." Dat beding nu is hier niet vervald. Het geven van inlichtingen omtrent de redemen, die twee ministers-Kamerleden nopen om bij de stemming over een aan hun collega vijandig amendement zich te onthouden, kan bezwaar lijk strijdig geacht worden met «het belang van des staat", lu dit geval dus heeft het ministerie, tenzij het zijn verantwoordelijkheid ook tegenover <le Eer»te Kamer illus ir maakt, het recht van zwijgen niet. Daartegenover staat echter, dat het met de onafhankelijkhei.1 van den volksvertegenwoordiger niet strookt, een (minister-) Kamerlid de verplichtiug op te leggen, de redenen, die hem tot voor- of tegeastemmen of onthouden genoopt hebben, in de andere Kamer te ontvouwen in te verdedigen. Wat ziet men dus? Een verplichting van het ministerie in s t r ij d met de vrijheid van den volksvertegenwoordiger. Het is niet mogelijk, als Kamerlid te zwijgen en als ministi-r te spreker, waar de twee qualiteiteo vereenigd zijn in n per soon. En wij betreuren het niet, dat door de prartijlc hier weder zoo helder is aangetoond, wat wij herhaaldelijk principieel betoogden: het afkeurens waardige der vereeniging van het' Kamerlidmaatschap met het ministerschap. De premier zelf moest heden erkennen, dat zij haar eigenaardige bezwaren mee bracht. Zijn beroep in het voorbijgaan op Engeland erkennen wij niet, in de eerste plaats al omdat de Engelsche regcering tegenover het Parlement een andere plaats inneemt dan de onze tegenover de Kamers en iu de tweede plaats; omdat de qufestie der vereeuigbaarheid zich geheel anders vertoont in een parlement van meer dan zeshonderd leden dan in een van honderd." Wij zijn het geheel met het hier aan gehaalde eens. Wij zouden zeggen gelijk wij vroeger m den breede hebben aangetoond, deze conclusie is niet te ontzenuwen. Maar, zoo willen wij vra gen, wat zullen Borgesius en Lely nu doen? Stil als Kamerleden blijven zitten, nu zij, zóó dat heel het land het inziet hoe zij een misslag hebben begaan, alleen door te zwijgen zich kunnen .verdedigen ? m. a. w. nu zij zich in 't geheel niet verdedigen kunnen? Twee Ministers, die door hun gedrag als 't ware den volke verkondigen: de positie van Volksvertegenwoordiger behoeft niet zuiver te zijn; de afgevaardigden mogen stemmen of zich onthouden van stemmen onder den invloed van overwegingen, die buiten de zaak omgaan; zij mogen hun overtuiging ontrouw zijn; zij hebben het recht zich aan te stellen, als hadden zij als Volksvertegenwoordigers in zake een groot landsbelang zelfs geen overtuiging; ziet het maar aan ons. Zullen Borgesius en Lely, beiden behoorende tot de zoogenaamd vrijzinnig-de mocraten, de een nog wel min of meer als chef dezer groep beschouwd, volharden ! in hun opzet, en mede hun partij aan| eprakelijk blijven stellen voor dit nood? lottig, algemeen afgekeurd voorbeeld ? Eu de vrijzinnig-democraten, zullen zij bet dulden, dat hun hoofdman het essentieele , van het volksvertegenwoordigerschap aldus 1 loochent of aantast? Zeker, het is moeilijk een fout, in 't openbaar begaan, in 't openbaar te her stellen. Dit is wel de grootste schaduw zijde van het publieke politieke leven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl