De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 5 februari pagina 7

5 februari 1899 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na. 1128 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. berbeid. Al haar wijsheid heeft haar niets gfleerd ?dt> berusting en bet zien van ijdelheid ia de begeerten vaa anderen. Zij moet bliad worden Toor de werking harer kijkers, om in de verra koege Toefcomst, de vereeniging van de Ziel roet de Liefde te kunnen aanschouwen. Nu P»yehe. De kleine Naakte met de Wieken, in dat groote kasteel met de drie honderd torens eenzaam zich voelend en ver laten, aan de borst van haar ouden vader schaars een oogenblik van keestering vindend, half begraven in zijn witten baard. Op liet terras droomt zij, en snakt zij naar verre horizonnen, en treurt dat haar vleugels te teer .zijn om te vliegen en benijdt al wat vliegen kan en dwalen kan en zoeken kan het naar onbekende. Dan komt hot uur van gedeeltelijke bevrijding. De Cbimera, htt sterke gevleugelde wezen dat de heele menschheid tot boven de sterren kan drtgen, zal baar dieuau. Ata zij hem vtaagt om wijsheid, verwijst hij haar naar de Sfiux. Maar qluett zal hij baat geYen. Eu. zij vertrouwt zich aan hem toe. Ds «etste maal wordt zij ?duizelig, en dost bij bei neerdalen een vleugeltje pijn tapje» de tinaa. oca zij: raakt gauw met het vliegen, vertrouwd, en zweeft met de C ui roe ra rond van homo u naar horizon, van droorriland naar droomlind, verbaasd en teleurgesteld] d»t telken* bij de nadering dood* eb en donker wordt, ?wat in de verte kleurig* lijkt 91 licht. Na alken tocht en elke ontgoocheling keert zij terug naar het kasteel. Tot de oude koniijg van 't Verleden .sterft. Eerst schreit zij bij ziju lijk in den graf kelder, waar heilige spinnen haar webben weven «ver al .wat geweest is. Dan wordt het haar te tang in biet. oaUachlijke paleis, waar uu Emeralda heersoht. En de Cntnjera, de eeuwig-rustelooze ?voert haar me». Maar Pfcjohe wil rusten: zij is zoo moe van haar groot verdriet: het leven lijkt haar zoo tieojrteloos. De Cliimera vliegt met baar naar «en kleine oaze ia de groote woestijn, -en laat haar alleen. Weenend blijft zij achter ?en weenend gaat ze door de dorheid van zand tot aaa de voeten van de Sfiux, Maar vergeefs ywwgrt zij deze om antwoord. Dan sluimert zij in. Haar tranen ziju een beek geworden. Eros ?die haar eens zag ia baar vaders paleis en haar zoekt, volgt die beek. Hij heeft de ziltheid harer tranen geproefd, Eros is koning van bet Heden. Hij is Liefde en dus ook zelf- verloochening, <tóe er in berust dat Psyohe meer houdt van ?Cbimera d»u van hem. Maar Ft-yche houdt toch wei van hem. Zij wil zijn vrouw worden. Op zijn griffioenen-kar zweeft ze naar zijn rijk. Zij blijkt de rafetelooae ziel. Het stabiele ge luk voldoet h«ar niet. En zij gast luisteren zonder dat Eros h«t weet naar het dartel gepijp van een-S»tej, tot dese haar geheel in ziJA macht heeft. De .dierlijke begeerte is de ?dood voor de Liefd«, de verwoesting van Eros' rijk, waarover spoedig Emeralda's machtige «pinnen haar webben weven. De Natuur-lusten houden hoogtij met Psyche, en Bacchus' beestevel past haar niet voor de Bokspoot baar de vleugeltjes heeft afgeknipt. Spoedig waakt ze op uit den zintten-rose, de ?armste. En' als boetvaardige zoekt zij troost in Emeralda'.- slot. Haar Macht kat ze over zich keerschen. Dienen wil zij, gehoorzaam den tocht -door de Hel bestaan: haar tocht ter Loutering, waarop het door Emeralda gezochte juweel ijdelheid blijkt. Zij schreit geen zonde-robijnen meer, haar tranen worden weer reinheids-parelen. 2aj zal van de in helle-vrees gegaarde wijsheid rnotUu ^ttuigeii: der Macht de waarheid moeten jspggea. Eu do kleine, a wakke zegt het der n»chtige Heerscheres: Ijdelheid was uw wenscheu, want het mystiek Juweel, Alschenker van goddelijke Almacht is: Ijdelheid en ... bestaat niet" De Macht verplettert baar. Maar dit is óók het uiterste van haar lijden. Door dezen dood moet zij heen. Zij voelt zich herleven. Nieuwe vleugelen wassen haar, sterker dan die vau Obimers, dien zij vooruit vliegt naar de verheer lijkte gestalten van haar Vader en Eros in een glorie van licht. Het Verleden en de Liefde wachten in vernieuwde gedaante de Ziel voor het rijk van de Toekomst. Maai' eer zij binnen gaan, staren zij naar de plek in verre diepte, waar de blinde Astra hea ontwaart als een opperst vizioen, voor zij sterft. Ik heb de moeite genomen de hoofdlijnen der allegorie na te trekken, omdat er door enkelen aan de symbolieke bedoeling en waarde van dit proza-gedicht getwijfeld is. Mij dunkt dat ze aan duidelijkheid weinig te weuscben over laat. Het tweeslachtige van Apulejus' verhaal en ook nog van Hamerling's btsweikiug is door Couperus vermeden. Mijn bedenkingen betreffen dan ook niet de hoofdzaker. Een paar ervau volgen hier. Als Eros in 'kkonings paleis komt, zegt deze: «Je «tamt van god Eros af; wij van zijn geliefde, Psyche." Waartoe dit? Het is verwarrend, en onjuist. De Eros en Psyche der mythe hebben toch geen tweeërlei nakomelingschap, terwijl zeker in Emeralda geen familie-trekken zijn met haar verondei stelde geslachts-moeder. Bedenkelijk komt het mij ook voor dat Psyche na haar weder-geboorte nog den Cnimera bestijgt. Zij heeft dan zelve vleugelen oin te vliegen. De Chimera was haar noodig in lagereu bestaans vorm, maar zij weet nu dat. hij haar nooit anders dan tot ontgoocheling gevoerd heeft. Zelf voelt zij nu haar doel, haar eigen vlucht ter verdere Volmaking kan ze volbrengen. Zal ik nog veel over de artistieke verdiensten van dit werk zeggen? Er is alom n bewonderings-kreet opgegaan: prachtig! Ik stem daar gaarne mee in. Couperus heeft zijn ik zou haast zeggen wat Emeralda-achtige liefde voor juweelen-flonkering nog eens ten volle ge vierd. In Psyche vinden we den dichter van Orchideeën terug, wijzer, rijper, meer kunstenaar, maar in dat ene opzicht dezelfde. Niet aan de realiteit gebonden, laat hij zijn fantazie zwelgen in schitter-vizioenen. Had zijn artistiek kunnen hem niet doen zorgen voor een stevige structuur, het geheel zou gebogen hebbsn onder den over vloed van weelderig ornamentwerk. Maar zooals . het nu is, staat het voor ons als een oogenlust, als een uit heerlijkheid van mooie taal geheeld monument, waarvan ieder getuigen moet: zóó kan Couperus het alleen. Toch is Psyche mij niet het liefste van zijn scheppingen. Ik bewonder in dit werk den rijk dom zijner verbeelding, ik heb eerbied voor zijn buitengewone virtuoziteit. Maar hoe dankbaar ook voor opnieuw dit ongemeene geschenk aan onze letteren, mijn waardeeriug geldt in de eerste plaats de techniek van den kunstenaar. Couperus heeft bladzijden geschreven n in Eline Vere n in Extaze n vooral in het Koek van Nirwana (Metamorfozf), waarvan de zielsinnigheid mij een oritroericg beeft gegeven, waarbij vergeleken de indrukken, van Psyche ontvangen, maar lichte ziele-aanrakincen zijn. De psychologisch beste bladzijden in bet laatste werk lijken mij: Psyche in het rijk van Eros en haar verleiding door Sater. W. G. VAN NOUHUYS. NIEUWE UITGAVEN. Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, onder redactie van TACO H. DE BEER en dr. E. LAUBILLABD. Afl. 17 loopt van R (rogationeg) tot S ("lijk), 's Gravenhage, Haagsche Boekhandel- en Uitgevers-Maatscb. De Lipe Kner van GABE SKKOOK. Drukt te Dimter bij de Wid J. H. de Lange in Soon, oon de Brink, iin 'èwintermoanne fen itjier 1822. Drie Verhalen, door PAULINE. Rotterdam, D. J. P. Storm Lotz. Mémoires van mevr. THEO BOUWMEESTER, door haar zelf verteld, naverteld door M. J. BBUSSE. Amsterdam, v. Holkema & Warendorf. De «Moeder" ia Hitda van Stiylenburg, door EEN MOEDEK. Amsterdam, H. Eisendrath. Tijdschrift de Drie Talen, voor hen, die zich willen oefenen en verder bekwamen in da Franache. Duitgche en Engeleche taal, onder hoofdredactie van C. A HOFMAN, 's Gravenbage voor het Fransen, R. DIJKSTRA, Amster dam voor hst Duitsch en L. P. H, EYKMAN, Amsterdam voor het Engelsch. Ie afl. 15 j. Groningen, P. Noordhoff, Nou eati taoord ov«r de Vroinveitkuiestie, door BEN MAN. Leiden, firma C. Kooyker, J. C. Buysman Jr. Luctor et mergo of de Geschiedenis der Nederlanders in den Oost-Indischan Archipel door R. VAN ECK. Afl. 11/12. Zwolle W. E. J. Tjeenk Willink. Carmen Syka op dwaalwegen, 3de druk. Amsterdam, L. J. Veen. Algemeene Grondstellingen, door HEEBERT SPENGEK. Naar de vyfde Engelsche uitgave vertaald door Mr. TH. VAN TBICHT. Afl. 20. Amsterdam, S. L. van Looy. Tooneelbelangen in Nederland. Verzameling van vlugschriften door tydgenooten I, door J. W. GERHARD. Amsterdam, De Erven H. van Munster & Zoon. JAN HOI.LAND, Ooer Vrouwen voor Vrouwen. Harderwijk, I. Wedding. Inhoud van Tijdschriften. Ti/jdsdirift voor Onderwijs en Opvoeding. Ie jaarg. Ve afl Dr. H. F. Jonkman (Utrecht), De paedagogie op nieuwe banen. III; H. G. Baints (Den Helder), Iets over de orde-kwes tie aan inrichtingen van gymnasiaal en mid delbaar onderwijs; J. Schellens (Eelde), De herhalingsschool en de volksontwikkeling; Kleine bijdragen; Inhoud van belangrijke boe ken, artikelen, enz.; Boekbeoordelingen en Mededeelingen. Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Vol kenkunde. Afl. I. De lirteratuur over de Frangche Revolutie, door V. Frackers; Het Valkhof te Nymegen, door dr. M. G. de Boer; Het tatoueeren der huid door de Roomsen-Katho lieke bewoners van Bosniëen Herzegowina, door J. J. Verwijnen; De Nederlandsche Oesterteelt, door H. Zondervan; (Slot volgt). His torische Varia (XIII), door N. D. Doedes; Revue der geographische Tijdschriften, door N. H. Vlasveld en R Schniling. De Nieuwe Gids. God en menscb, Frederik van Eeden; Literaire kronink, Willem Kloos; Verzen, Willem Kloos; Adoratie. Willem Kloos; Bragi's Zwerftocht, dr. J. B. Schepers; Verlaine herdacht, II. J. Boeken; De Ilel van Dante in proza vertaald 30, H. J. Boeken. nimoiiHiHMnHiMiiiiiHiiiiiiiiuiiiiHiiiiimiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiniiH Een Wenoorlog. De Prov. Groninger is zeer ontsticht door bet artikel Een krantenoorlog, opgenomen in ons No. van 22 Jan.jl, De redactie van dat blad schrijft naar aanleiding daarvan het volgende: Bij herhaling wordt ons in de laatste dagen ? schriftelijk en mondeling de vraag gedaan of wij j voornemens zijn het zwijgen te doen tot zeker schetsje in het weekblad de dHisterdaiiinftr" vau jongstleden Zondag, gewijd ann wat daarin dooi' den inzender de kran ten oorlog ' in deze provincie wordt genoemd, maar dat blijkbaar met geeue andere bedoeling de wereld is ingezonden dan het krediet van ons blad te schaden door buiten af den indruk te vestigen, dat het ligt te zieltogen. Wij zijn zeer erkentelijk vm>r deze belangstel i ing, wetende wat vrienden in den nood" te beteekenen hebbeu. Maai' eens voor altijd antwoorden wij met ja aan wie ons de vraag deden of nog willen doen. Dat wij leven, bij uit stek welvarende zijn eu aan geen doctor of apotheker denken, laat staan hun hulp inroepen, bewijst iedere morgen- en avouduitgaaf van ons bind. En dat de dood gewaanden het lnn?fst leven, wordt doov dt' schrijver van het legendetje en door \\ie met hem misschien niet ongaarne bij onze begrafenis zouden assisleereu over het hoofd gezien. Daarenboven : het is voor den mensch nog zoo kwaad niet zijn ziekteof overlijdensbericht in de courant te lezen, al is hij gezond als een visch. Dat maakt vooreerst indachtig op de broosheid van a'l? bestiian m prikkelt vervolgeus, voural als men doorgrondt uit welken hoek de wind waait, tot onvermoeide inspanning ter behoud van gezondheid en veerkracht, \\ ij hebben nu ecu deel van de achttiende en de geheele. 19de eeuw met eei' eii niet zonder voldoening gebaald en als het ons blijft gnau als thans, dan zullen wij aan het eind der twin tigste eeuw, als de opdisschei' van liet schetsje, gesteld er wordt ooit aan hem gedacht, lang zal vergeten zijn, noi£ dezelfde zijn als op dit oogenblik. Dezelfde ook in dit opzicht, dat w-ij de onafhankelijkheid en zelf standigheid vau ons blad zullen handhaven, die uiemand het ooit heeft betwist, lïtra bien qui rii'a Ie dernier. Voor het overige: dat de schrijver, wiens ondcrteeIceiiing het lihelleije draaft, brandt vau verlangen om een blad, waarin zijn luv.ui koning kraaien en dat zijne (prote. tionistische)- beginselen pro pageeren kan, de plaats te zien innemen en den invloed te doen uitoefenen die, zoouls hij nog juist onbevangen genoeg is te doorzien, ons blad tot heden heeft en zal trachten te behouden, is hem niet Z')o euvel te duiden. Men sehen blijven nu eenmaal menschen. Maar dat de redactie van De Amsterdammer zich beeft laten vinden haar bondgenootschap te vei'leenen tot het verspreiden van uit den \\eatpoldei' van een verhaal, opgedischt om ons afbreuk te doen, deze opzet moge dan voor wie van de toestanden hier op de hoogte zijn zoo doorzichtig ziju als glas, dat heeft ons bevreemd. Eu dat is ook het eenige in de zaak dat ons een onverdeeld oogenblik pijnlijk heeft gestemd. Vau het bedrijf dat door onze henijders in den Kranteuoorlog" blijkbaar goed genoeg wordt geacht, wenden wij ons schouderophalend af, bedt-ukeitd dat een gewaarschuwd man er twee waard is eu toege rust om in den strijd onzen man te slaan. Maai' de redactie der Amst rdniiunrr willen wij gevraagd hebben hoe zij haar handelwijs met de collegialiteit en de goi de mauierai in de pers kan rijmen. Bij alle kalmte toont de PI'QV. Gr. ('t. zich. dunkt ons, iets te gevoelig. Wij zagen in de zeer belangwekkende zakelijke mededeelingen, die de Pr. Gr. j onweersproken laat, geenszins een toeleg j van den heer Mansholt, om dat blad te j schaden, maar veeleer een poging om de ! Nieuwe Gr. te doen gevoelen, hoe alleen ' een protectionistisch blad kans van slagen in het Noorden heeft. Juist daarom achtten wij een verhaal van dezen krantenporlog voor onze Jezers van beteekenis, gelijk dan ook het Centrum ons is gevolgd. De Eerste Kamer, na de Tweede Kamer, in actie. Dat nu de Prov. Gr., al moge zij niet meer het blad van de landbouwers heeten, toch nog in welstand verkeert, tevreden, en zelfs gelukkig is, wij vernemen het met genoegen. Wij hebben nog geen oogenhlik haar haar voorspoed missrund. Wat ons betreft, dat zij lang leve! Maar dat nu de collegialiteit en de goede manieren ons hadden moeten nopen, den heer Mansholt gastvrijheid te weigeren, voor een met zijn vollen naam pnderteekend artikel, neen, dat zien wij niet in. Hadden wij ons in de plaats van de Prov. Gr. bevonden, we hadden het artikel van den heer Mans holt van a tot z in ons blad opgenomen, evenals wij nu het woordje van de Prov. Groninger, aan ons adres gericht, afdrukken. Collegialiteit vordert een ridderlijke han delwijs, dien eisch erkennen wij gaarne, ook nu, gelijk steeds. Maar juist met het oog hierop nebben wij een klacht tegen de Prov. Groninger in te brengen, rakende »de goede manieren" in de pers. Zij beechuldigt ons van bondgenootschap" met een WMschrijyer, zonder hare lezers, in wier oogen wij dus schuldig moeten staafl, het-bewijsstuk te vertoonen. Of zij dat niet durft dit -staat aan haarzelf ter beoor deeling. Maar dat niet alleen, in haar ge heel verweer verzwijgt zij met opzet den naam van dien/ièe<schr\jver; zijnoemtden heer MaDsholt geen enkele maal, terwijl zij zelf' maar al te goed weet, dat iemand als Mansholt geen libelletje zal onderteekenen. E a zoo moet zij bij haar lezers den indruk doen ontstaan, als zouden wij, Amsterdammer, zoo maar het een of ander individu het woord hebben verleend om leugens aangaande de Prov. Groninger te verspreiden. Dit nu vinden wij niet col legiaal en zeer zeker ia strijd met de goede manieren. Toch, gaarne verontschuldigen wij de Prov. Gr., begrijpende, dat het in ons blad meegedeelde haar niet aangenaam kan zijn. Maar terwijl zij deze onze welwillendheid zal waardeeren, mogen wij dan ook van hare zijde ongetwijfeld de erkentenis ver wachten, dat een streven in de pers om juist collegaas het onaangename te bespa ren, moeilijk zou kunnen leiden tot een onbevooroordeeld inlichten van het publiek. ?IIIIIIIIIIIMIIIIllllllllllllMIIHIIIIIIllllllllllllllllllllllllllllll Genade of Dooi Naar liet van ALBEUÏRODEIUCE. Wij aten bij professor Link; acht dames en negen heeren. Het is een eer en een genoegen, bij professor Link te dineeren ; het eten is altijd goed, en de conversatie nog beter. Dezen keer was het bijzonder interessant, waut na een lauge afwezigheid behoorde Dr. Güuther eindelijk weer eens tot de gasten. De geestige geleerde was voor eeuige dagen van een groote ouderzoekingsreis teruggekeerd. Dr. Günther was eeu jonggezcl van tussohen de veertig en vijftig jaar. Op de vraag, waarom hij niet trouwde, had hij eeus een zijuer vrienden geantwoord: Omdat ik te goed over de vrouwen deuk, en te slecht." Bij het diner, waarvan hier sprake is, was het gesprek eigenlijk nog niet algemeen geweebt. Iedereen bad zich voornamelijk met zijn naasten buur onderhouden. Wij waren EU tot het des sert gevorderd, en de vrouw des huizes riep den tegenover haar zittendeu Dr. (iiiuther toe: Wel, Dr. Güuther, hebt u ditmaal geen interes sante verhalen voor ons meegebracht?" Hij dacht eenige oogenblikkeu na eii zeide toen : //Ja mevrouw, ik heb een interessant verhaal meegebracht, en ik zal het u vertellen. Misbchien draagt het er ook toe bij, mijn buurvrouw te overtuigen, dat ik niet geheel alleen ongelijk heb gehad in den strijd, dien wij juist hebben trachten te beslissen." Vertel het ons, als 't u blieft, Dr. Günther !" Alien zwegen, en wij keken in gespannen ver wachting den geleerde aan. Hij begon: In het belang van een groot, geschiedkundig werk heb ik een maand geleden de oude archieven van de beroemde bibliotheek eener Zuid-Duitsche stad doorgesnuffeld. Toen ziju mij eenige oude, geelgeworden bladen uit een kroniek in handen gevallen, waarvan ik u den iuhoud zoo getrouw mogelijk zal mededeele». Tot voor weinige jaren heerschte hier een schoone en trotsche koningin. Een naburige woeste, krijgshaftige stam was in haar land ge vallen, brandschatte en moordde, en was reeds bijna tot de residentie der koningin doorge drongen. De nood was groot, en het gaasche land scheen zijn verderf nabij te zijn. Toen stond plotseling een held en redder op. Een jong veldheer uit een der edelste geslachten verzamelde de overblijfselen van het leger om zich heen, bracht zijue volgelingen door zijn eigen heldenmoed in geestdrift, en dreef den vijand uit het land. In een laatsten, bloedigen slag vernietigde hij de macht der barbaren op hun eigen grondgebied. Toen keerde de held terug naar ziju volk, dat hem met gejubel OLtving. Met zijn legeraanvoerders moest hij de kouingsburcht binnentrekken. Daar zat de ko ningin, kostbaar getooid, omringd door haar vrouwen en raadslieden, en het volk vulde de ruime hal. En toen de jeugdige held in zijn gouden wapenrusting binnentrad, gevolgd door ziju krijgs lieden, werden zij weer met luid gejuich ont vangen. De koningin stond op en gebood stilte. | Haar schoon gelaat werd donkerrood, toen zij j be^on : //Mijn held, gij zijt wijs, moedig en sterk, gij hebt mij eu mijn land gered, slechts u belooniug weet ik voor u : gij /uit mijn echtgenoot worden en koning van mijn land l'1 Toen steeg een luidt: vreugdekreet uit de menigte op. Maar de joage overwinnaar ant woordde : //Heb dank, o koningin, en wees mij genadig ! Ik kan niet doen, wat gij mij gebiedt, want mijn hart en mijn trouwbelofte behooren een. andere vrouw !" Toen riep in de doodelijke stilte, die volgde, een der raadslieden: //Hij heeft de koningin versmaad, hij moet sterven!" en met getrokken zwaarden drongen de hovelingen op den veldheer toe. Maar zijn krijgslieden omringden hem, en ten van hen riep: Hij heeft het land gered, en tot loon daarvoor zou hij moeten sterven? Dat nooit!" Eu het volk riep: Hij zal niet sterven!" Toen wendde de hoveling zich tot het volk. Een dwaas, die deze koningin en een kroon versmaadt, ter wille van een andere vrouw. Wie zoo kleingeestig is, is die iets groots waard? Hij heeft onze koningin doodelijk beleedigd, de dwaas moet sterven!" Hij moet sterven!" riep het volk. //Voor zijii trouw p Dan sterven wij met hem !" rupen de krijgsmakkers van den overwinnaar en trokken hun zwaarden. De strijd scheen onvermijdelijk te zijn. Toen riep een grijsharige man, die naast den troon stond, met donderende stem over het geweld heen: Houdt op, gij onzaligen, en hoort mij aan! Wel heeft de man, die de koningin versmaadt, den dood verdieud, maar de koningin kan hem genade schenken, als zij wil l" Toen lieten allen de zwaarden zakken, en keken de koningin aan. Deze was, toen zij de weigering van den held vernam, doodelijk ver schrikt, op haar plaats teruggezonken. Maar nu richtte zij zich hoog op. Het schoone, trotsche gelaat was doodsbleek, en koud eu strak als uit steen gehouwen, toen zij begon te spreken: Ik wil niet rechter zijn in mijn eigen zaak. Mijne vrouwen zullen beslissen. Zij kunnen begrijpen, wat ik deuk en gevoel op dit oogenblik, en -IA} zullen zeggen, wat zij in miju plaats zouden doen. Ieder zal in het geheim en vrij beslissen : genade of dood. En wat de meerderheid besluit, zal gebeuren!" En de koningin trok zich met, haar ge volg terug, eni ieder der vrouwen kreeg een witten en een zwarten bal voor haar uitspraak. De zwarte bal beteekende dood, en de witte genade, en elk van de, vrouwen wierp onbemerkt een van haar ballen in een gouden urn. Ea toen verscheen de koningin weer in de hal, om het vonnis mede te deelen. In ademlooze spanning wachtte het volk, en de koningin begon: //Het vonnis is uitgesproken. Het luidt...." Hier hield Dr. Günther plotseling op. Nu, hoe luidt het vonnis':" riep een der dames nieuwsgierig. Dr. (Süuther glimlachte. Ik zou u gaarne nog een oogenblik in het onzekere laten. Men zou nu een zeer interes sante psychologische proef kunnen nemen, en zoo iets bijdrages tot de oplossing van de oude vraag: zijn de menschen te allen tijde dezelfde geweest ? Ik verzoek u, dames, ook eens te stemmen, in het geheim natuurlijk, hoe zoudt gij in de plaats der koningin hebben ge oordeeld over den reddenden held, die, getrouw aan zijn liefde en zijn woord, de koningin af wijst ? Wat heeft hij verdiend ? Genade of den dood ? Ik zou gaarne willen weten, of gij evenzoo zoudt oordeelen als de vrouwen uit dien lang vervlogen tijd." Na deze woorden van den wijsgeer werd een zekere verlegenheid onder de dames van ons gezelschap merkbaar. //Maar hoe wilt u deze stemming inrichten?" vroeg de vrouw van professor Link eindelijk aarzelend. Juist zooals bij de dames uit mijn oude kroniek. Dat is heel eenvoudig. Op dat bord liggen sneedjes wittebrood en roggebrood. Nu rollen alle dames met haar teedere vingers witte balieijes van het wittebrood en zwarte van het roggebrood. Daar op de kast zie ik een kleine vaas. Gij werpt met den rug naar ons toege keerd, het eene in de vaas en eet het' andere op. Oordeelt vrij en zouder aarzelen, niemand zal ooit te weten komen, wie van u, dames, de witte, en wie de zwarte balletjes heeft gekozen." En na eenige tegenwerpingen van de dames, die wij heeren echter spoedig weerlegden, ge beurde het precies, zooals Dr. Günther het had voorgesteld. Nadat ieder der dames een bal letje in de vaas had gelegd, nam hij die mede naar een andere kamer. Na eenige minuten keerde hij terug. Hij lachte zegevierend. Het is, zooals ik dacht?'1 zeide hij. Vol komen dezelfde uitspraak als in mijn kroniek. Alle ballen zijn gelijk. Het vonnis luidt eeustemmie...." Halt!" riep nu haastig de gastvrouw. »Als zij gelijk zijn, zou iedereen immers weten, wat wij allen hebben gestemd. Daartegen protesteer ik. Hebben wij allen den ondankbare genade geschonken, dan zal men zeggen, dat wij onze vrouwelijke waardigheid niet hebben opgehou den, en hebben wij den held veroordeeld, dan zal men ons hardvochtig noemen- Geef mij de vaas als 't u blieft, Dr. Günther!" Lachend gaf Dr. Günther haar de vaas, en zij wierp den inhoud in het vuur. //En nu verzoek ik u, te beloven, onze uit spraak niet te verraden ?" //Ik geef u mijn woord, mevrouw." Op weg naar huis zeide ik tot Dr. Günther: Het is jammer, dat gij uw woord hebt gege ven, ik had zoo graag willen weten, hoe het vonnis luidde." Dat kunt u toch wel te weten komen." Hoe dan?" //Breng de quaestie ook maar in stemming l"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl