Historisch Archief 1877-1940
N*. 1129
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
Onder Redactie van J. DB KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover list
Grand Café, te Parys.
Zondag 12 Februari.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Kooien en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
YAN VEBBE EN VAN NABIJ: Post en telegrafie
ten dienste van Handel en Nijverheid, door C. J.
Beelenkamp. (Slot.) Op de vredesconferentie,
door Mr. H. Louis Israëls. (Ingez.) Kerk aan
boord van de oorlogacbepen in zee, door Luitenant
Bietberg. Signalementen uit Utrecht (met portr.),
door Johanna van 't Sticht. SOCIALE AANGE
LEGENHEDEN: Een blik in hetEngelsche gevange
nis-leven, door M. O. N. TOONEEL EN MUZIEK:
Iets over Henri Poolman (met portr.), door J. H. B.
Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Amalie Joachim f. KUNST EN LETTEBEN:
De Bembrandt-tentoonstelling te Londen, door
A. Bredioa. (Slot.) Alweer een! doorMagnus.
Bastert, Kever en Poggenbeek, door v. M.
Nogmaals Hilda", door J. W. van Nispen tot
Sevenaer. (I.) Boek en Tijdschrift, door G. v. H.
en J. K. Bensburg. Een Protest, door Dr.
Charles M. van Deventer. (Ingez) FEUILLE
TON : Het verraad van Mrs. Bunker, door Bret
Harte. (5). BECLAMES. VOOB DAMES:
Gezonde en ongezonde lectuur, door Elise A.
Haighton De Bussische dorpsonderwijzeres.
De vrouwen van Antinoë. ? Allerlei, door E?e.
SCHAAKSPEL. - PINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KEONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE:
Tsin Gou. Uit Khou-N-Antonon (Armand Colin Ed.
Paris) van Judith Gautier, (vrvj vertaald door
J. K. B.) INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEETENTIEN.
iiniiiini uu mini
Post en Telegrafie ten dienste
van Handel en Nijverheid.
(Slot).
2. Een voldoende vertegenwoordiging
in de Staten-Generaal van met handel en
nijverheid en het verkeerswezen in zijn
geheelen omvang innig vertrouwde per
sonen.
Die vertegenwoordiging missen wij in
onze wetgevende lichamen geheel of ten
deele en dit is wel te betreuren. Met de
wetenschap, dat onze bevolking voor een
zeer groot deel haar bestaan moet zoeken
in handel en nijverheid, dat wij daaraan
onze volkswelvaart danken, dat dus aan
deze takken boven alles de meeste zorg
en waakzaamheid moet worden besteed,
kan men juist niet zeggen, dat deze
bronnen van volkswelvaart in voldoende
mate in onze vertegenwoordiging hunne
deskundige woordvoerders vinden.
Het is slechts voldoende de
gedachtenwisseling te volgen bij de behandeling van
het IXde Hoofdstuk onzer Staatsbegrooting
(Waterstaat, Handel en Nijverheid) waar
onder het geheele verkeerswezen ressor
teert. Het is werkelijk niet te veel. Een
vermaning om de discussiën niet te lang
te rekken zal zeker door den voorzitter
dan niet gegeven behoeven te worden. Om
ons te bepalen tot het post-, telegraaf- en
telefoonwezen, een paar pagina's druk
wordt ten hoogste ingenomen door het
verslag van het onderzoek in de
afdeelingen, de openbare beraadslagingen nemen
mede niet meer ruimte in en betreffen dan
nog meestal besprekingen over het per
soneel of over zeer locale belangen en
dêtailzaken.
Wanneer wij 's jaarlijks den lijvigen bun
del stukken ontvangen, die in den Duitschen
Rijksdag aan de bespreking dezer verkeers
middelen worden gewijd, dan treft ons de
zooveel meerdere belangstelling in die ver
keersmiddelen boven die hier te lande.
Ook in het Engelsch Lagerhuis en de
Fransche Kamer van afgevaardigden veel
meer inwerking op dat gebied. Hoevele
verbeteringen kwamen in het Engelsche
verkeerswezen niet tot stand door het
machtig woord van het parlementslid,
Henniker Heaton ? Men denke slechts aan
het 25 December jl. in werking getreden
stuiversport tusschen Groot-Brittanie en
de meeste zijner koloniën.
De techniek, als wij het zoo noemen
mogen, van het post-, telegraaf- en telefoon
wezen komt in de buitenlandscbe wet
gevende lichamen veel meer tot haar
recht. Tariefsquaestiën worden besproken,
behandeld en goedgekeurd. Zoo is o.a.
vermeerdering van het gewicht van een
enkelvoudigen brief van 15 tot 20 gram i
geheel aan het initiatief van den Duitschen
Rijksdag te danken.
Ook bij de behandeling van de post-,
telegraaf- en telefoonbegrooting voor 1899
werden in ons parlement geene besprekin
gen over belangrijke onderwerpen gehouden.
Men begeeft zich in dêtailzaken (slechte
stempeling, onbeleefd zijn van ambtenaren
enz.) doch hoofdzaken worden niet of
slechts zeer vluchtig besproken. De
courantenverslagen over deze begrooting, die
thans 10 millioen gulden verre heeft over
schreden, vullen nog geen vijfde kolom
druksl Hoewel wij geen enthousiast voor
stander zijn, althans bij de tegenwoordige
financieele internationale verplichtingen en
zoolang zooveel noodzakelijks in het
binnenlandsch postwezen nog op uitvoering
wacht, van een stuiversport tusschen het
moederland en zijne bezittingen en kolo
niën, hadden wij over dit onderwerp toch
een belangrijk debat verwacht.
Onze vertegenwoordiging schijnt het ver
keerswezen als een vrouw te bepordeelen,
die des te beter en deugzamer schijnt, naar
mate minder van haar gesproken wordt.
En al moge ons telegraafwezen al op
een zeer hoogen trap van ontwikkeling
staan en de vergelijking met het beste,
wat het buitenland te zien geeft, glansrijk
kunnen doorstaan, van ons postwezen, kan,
met uitzondering van onze werkelijk lage
tariefwetgeving, over het algemeen niet
hetzelfde gezegd worden en het moet in vele
opzichten (o.a. wat betreft aantal post- en
telegraaf kan toren, bijpost en
telegraafkantoren, brievenbussen, buslichtingen, be
stellingen enz. enz.) de vlag strijken voor
de beste onder de buitenlandsche
postadministratiën. *)
Het ware, in het belang van handel en
nijverheid in het bijzonder, te wenschen,
dat de flauwe belangstelling van onze
vertegenwoordiging in het verkeerswezen,
plaats maakte voor meerdere activiteit te
dien opzichte. Handel en nijverheid kunnen
zich toch des te vrijer bewegen, naarmate
het verkeerswezen op hoogeren trap van
ontwikkeling staat en alle fiscale en admi
nistratieve belemmeringen, die zij onder
vinden, uit den weg worden geruimd.
De krachtige stoot tot hoogere ontwik
keling moet van de vertegenwoordiging
uitgaan, omdat het post-, telegraaf- en
telefoonwezen tot de fiscale middelen van
inkomsten behooren en de regeering, daar
om, het is wel begrijpelijk, niet dan tot
de meest noodzakelijke hervormingen over
gaat. Zoo wordt de noodzakelijkheid tot
aanzienlijke vermeerdering van het aantal
brievenbussen door de regeering wel niet
beslist ontkend, doch nadruk gelegd op de
betrekkelijk aanzienlijke kosten.
Het is, naar onze meening, ook wel te
betreuren dat de behartiging van alle
verkeersbelangen hier te lande niet aan een
speciaal ministerie is toevertrouwd.
Ons land is te klein om een afzonderlijk
departement te bezitten voor posterijen,
telegrafie en telephonie, zooals o. a. in
Duitschland, Groot-Brittannië, Italiëenz.,
doch een departement waaronder zoowel
handel en nijverheid, als post-, telegraaf
en telefoon wezen, stoom vaar t, spoorwegen
enz. zouden ressorteeren, ware wel op zijn
plaats en wordt dan ook in kleinere landen
vaak aangetroffen b. v. Belgiëmet zijn
departement voor spoorwegen, posterijen
en telegraphie, Zwitserland met een depar
tement voor posterijen en spoorwegen,
Japan met een ministerie voor het ver
keerswezen enz.
Het is duidelijk, dat de verkeersmiddelen
krachtiger ontwikkeling zullen ontvangen
en deze meer uitgebreid zullen worden
onder een afzonderlijk departement, waar
van aan het hoofd uitsluitend de behartiging
van alle verkeersbelangen (handel en
nijverheid, spoorwegen, stoomvaart, post-,
telegraaf- en telefoonwezen, consulaats
wezen enz.) is opgedragen, dan onder een
ministerie waar de waterstaatsbelangen op
den voorgrond treden en waaronder nog
allerlei takken van dienst ressorteeren
(mijnwezen, ijkwezen enz.) die met het
eigenlijke verkeerswezen toch zoo weinig
voeling hebben.
3. Het uiten van wenschen of klachten
op verkeersgebied in de pers.
In samenwerking of zelfstandig biedt
de pers wel het krachtigst middel om
invloed uit te oefenen op de best mogelijke
inrichting van het verkeerswezen. De
ondervinding' leert trouwens voldoende, dat
menige verbetering in het verkeerswezen
werd ingevoerd, vele misstanden en be
lemmeringen, die het verkeer ondervindt
uit den weg zijn geruimd door den machti
gen invloed van de Koningin der Aarde.
Wij zijn overtuigd, dat onze hoofd
administratie met belangstelling kennis
neemt van alles, wat het verkeerswezen in
ontwikkeling kan doen toenemen en dat
zij niet allén hare belangstelling wijdt
aan wenschen of klachten geuit in de
z.g.: «groote pers" doch ook die opgenomen
in de kleinere pers ontgaat hare aandacht
niet.
Ook verspreiding van kennis op ver
keersgebied behoort tot de taak der pers,
doch wordt, naar onze meening door de
pers hier te lande te weinig notitie
ge*) Men vergelijke mijn werkje ,Het
Nederlandsche post- en telegraafwezen in vergelijking
met dat van andere landen." Rotterdam, Nijgh
en v. Ditmar 1897.
nomen, van hetgeen op verkeersgebied in
het buitenland voorvalt.
Bijna dagelijks worden in het buitenland
nieuwigheden ingevoerd op verkeersgebied.
Werd daarop geregeld door de pers de
aandacht gevestigd, dan, meenen wij, dat
menigeen tot nadenken zou worden ge
bracht of deze of gene nieuwigheid niet
in het kader van ons verkeerswezen zou
passen.
Zoo kwam onlangs onder voorzitterschap
van den Duitschen Staatssecretaris voor
posterijen te Berlijn een groote commissie
van deskundigen bijeen ten einde te beraad
slagen over op post-, telegraaf- en telefoon
gebied in te voeren verbeteringen. Het
resultaat dezer besprekingen is geweest
dat tal van verbeteringen zijn ingevoerd
of eenigen tijd in de praktijk zullen worden
beproefd.
Wij herinneren ons niet, dat de pers
hier te lande van deze belangrijke bijeen
komst eenige notitie heeft genomen.
Een betere behartiging der verkeersbe
langen, althans een meer systematische
behandeling in de pers zouden wij zeer in
het belang achten van handel en nijverheid.
Onder n speciale rubriek
»verkeerswezen" of zooals in vele Duitsche bladen
onder een hoofd ^handel, nijverheid en
verkeerswezen", zouden wij geplaatst wen
schen te zien alle mededeelingen die daarop
betrekking hebben, en niet zooals thans
bijna algemeen geschiedt, verspreid over
verschillende rubrieken of onder «gemengde
berichten." Ten einde een zoo volledig en
juist mogelijk beeld te geven, van hetgeen
op verkeersgebied voorvalt, achten wij het
wel noodig dat een deskundige met de
redactie dier rubriek werd belast, evengoed
als de groote pers bijzondere redacteurs
aanstelt voor de rubrieken: letteren en
kunst, godsdienst, onderwijs, enz.
Herhaaldelijk worden wij getroffen door
de vele onware en onjuiste voorstellingen
der bladen op verkeersgebied. Door deze
te vermijden, wordt de betrouwbaarheid
van een groot blad voor handel en nijver
heid niet alleen vermeerderd, doch het
verkeerswezen niet het minst daardoor
bevorderd. Waar aan de pers zoo'n groote
opvoedende kracht wordt toegekend, meenen
wij het tot haar taak te achten onjuiste
en onware voorstellingen te vermijden of
te weerleggen, hetgeen in vele gevallen
wel niet dan door degelijke deskundige
hulp zal kunnen geschieden.
4. Persoonlijke invloed of naam.
Deze invloed op het verkeerswezen,
spreekt zóó voor zich zelve, dat wij het
onnoodig achten daarop verder in te gaan.
Zoo herinneren wij ons dat in No. l van
»Wet en Praktijk", 1894, de invoering
werd bepleit van z. g. »open brieven".
De groote naam van den schrijver, Mr.
T. M. C. Asser, op rechtsgeleerd gebied,
bezorgde aan zijn voorstel reeds aanstonds
een gunstig onthaal bij de regeering.
Dat deze zaak echter door de betrok
kenen, in casu, handel en nijverheid, niet
als urgent werd beschouwd, bleek daaruit
dat de Rotterdamsche Kamer van Koop
handel, om advies gevraagd zijnde, tegen
adviseerde.
Waar wij thans den invloed hebben
trachten na te gaan dien handel en nijver
heid kunnen uitoefenen op de meest uit
nemende inrichting van ons verkeerswezen,
hopen wij achtereenvolgens die verbete
ringen te bespreken, die wenschelijk zijn
in het belang van handel en nijverheid.
Geen theoretische of critische beschou
wingen zullen wij houden, doch alleen die
verbeteringen bespreken, die blijkens de
ervaring door buitenlandsche
administratiën opgedaan, in de praktijk met succes
hebben gewerkt.
Nijmegen, Dec. '98. C. J. BEELENKAMP.
Op de vredesconferentie.
(Ingezonden.}
Uit Rome, maar niet door een Italiaan,
werd mij geschreven: »Hebt gij in Holland
een grooten, geestdriftigen staatsman, die
in staat is, de anderen om zich heen te
verzamelen ? In de andere staten van den
tweeden rang is, naar ik geloof, zulk een
minister niet te vinden, en toch zoude hij
zich een grooten naam kunnen verschaffen,
en werkelijk verdienen, indien hij wist te
bewerken dat op de vredesconferentie de
kleinere mogendheden vereend optreden.
De gelegenheid is prachtig om n voor
zich zelf, n voor zijn land n voor de
geheele menschheid een groot voordeel te
behalen."
Ik antwoordde dat ik geen reden had
om in onzen minister van buitenlandsche
zaken bizonder veel geestdrift, noch over
maat van energie te veronderstellen, en ik
voegde er bij: »Wij hebben evenwel in
Holland iets beters dan zulk een minister,
eene jonge populaire Koningin wie het
stellig niet aan geestdrift ontbreekt, en
evenmin aan het noodige doorzettingsver
mogen. Daarbij is zij de zaak goed ge
zind, en de eerste maal dat zij persoonlijk
de zitting der Staten-Generaal opende,
heeft zij hare warme sympathie uitgespro
ken, met het voorstel van den Czaar.
Ongetwijfeld deelt zij den wensch harer
moeder, »Nederland zij groot in alles waarin
een klein volk groot kan zijn." En het
gebied der vredesbeweging is zeker een
terrein waarop een klein volk groote din
gen kan doen. Bovendien, Koningin
Wilhelmina is eene charmeuse en veel van
wat men uit achterdocht, eigenbelang en
naijver zal weigeren aan vorsten, aanvoer
ders van machtige legers, zal de jonge
maiden- Queen met vrouwelijken takt kun
nen verwervend'
Kort nadat ik dit schreef, las ik dat de
conferentie tot beperking der uitgaven
voor militaire doeleinden, waarschijnlijk te
's Hage bijeen zal komen en wel als bewijs
van hulde aan Koningin Wilhelmina, die
door hare reizen tijdens hare minderjarig
heid op de groote hoven van Europa den
meest gunstigen indruk heeft gemaakt.
Ik hoop niet alleen dat dit bericht be
waarheid zal worden, maar ook dat het
onze Koningin gegeven zal zijn in het
eerste jaar harer regeering met de verte
genwoordigers der vreemde mogendheden
te mogen constateeren, dat de bijeenkomst
dier vertegenwoordigers in Hare residentie
niet vruchteloos geweest is, doch de beste
gevolgen voor de toekomst doet hopen.
De aanstaande conferentie zal niet den
wereldvrede medebrengen, zij zal niet den
drukkenden last der legeruitgaven geheel
weg kunnen nemen, zij zal alleen stappen,
misschien slechts n stap in de goede
richting kunnen doen. Daarom is het
gewenscht, dat men bescheiden en wel over
wogen optreedt, en zonder zich overdreven
illusiën te maken een praktisch uitvoer
baar plan ter tafel brengt.
De circulaire van Graaf Mouravieffvan
11 Januari j.l. geeft de mogendheden de
gelegenheid het programma der conferentie
uit te breiden. Komt echter zulk een voor
stel van een der groote mogendheden, dan
is het te vreezen, dat deze door de anderen
van bijbedoelingen verdacht wordt, maar
de Russische minister doet aan het slot
zijner circulaire duidelijk uitkomen dat op
de conferentie niet gelet zal worden op
de macht van hem, die iets voorstelt, doch
alleen op het bruikbare van het voorstel,
door deze bijeenkomst een werk te noemen
»waarbij in dezelfde mate alle landen der
wereld belang hebben."
De artikelen door Mr. J. M. van Stipriaan
Luïscius en door Mr. J. B. Breukelman
in het Weekblad van het Recht geplaatst,
en niet minder de beschouwingen voor
komende in het voorloopig verslag door
de Eerste Kamer uitgebracht over het
hoofdstuk buitenlandsche zaken der Staats
begrooting voor 1899, zijn bewijzen dat in
Nederland ernstig over de zaak gedacht
wordt, en daarom acht ik het wenschelijk,
dat een ieder die meent een steentje te
kunnen aandragen, zich niet onthoude.
Het voorstel van Mr. van Stipriaan
Luïscius tot instelling van een Bindend
Hof van Arbitrage voor alle landen, komt
mij voor in de eerste toekomst geen kans
op verwezenlijking te hebben, en de be
zwaren daartegen door Mr. Breukelman
geuit, zijn ten deele ook de mijne. Met
des te meer vreugde zag ik dat in de
Eerste Kamer een denkbeeld ter sprake
werd gebracht, dat reeds lang mij de
meest geschikten weg scheen, nl. eene
onderlinge regeling tusschen de z.g. kleine
mogendheden. Het voorloopig verslag is
tchter zeer beknopt in zijne mededeelingen
daaromtrent, en ik meen aan het groote
publiek geen ondienst te doen, door de
aandacht op deze oplossing te vestigen,
en te zeggen hoe ik mij die regeling denk,
gaarne bereid zoo noodig, mijne meening
nader toe te lichten, en zelfs op sommige
punten te wijzigen, indien men mij komt
overtuigen daarin gedwaald te hebben.
Het is om een algemeen en zeer hoog be
lang te doen, en niet om eigen opvatting
door te drijven.
Een bond der kleinere mogendheden
tot ouderlingen waarborg harer neutrali
teit, met erkenning dier onzijdigheid door
de groote mogendheden, zou stellig
gewenscht zijn, doch komt mij, voor als nog,
onbereikbaar voor. Maar wel acht ik het
mogelijk dat de kleine mogendheden on
derling eene arbitrage-overeenkomst slui
ten, en aan de andere staten Kennis geven,
dat deze overeenkomst is met open
protokol, zoodat elk dier staten, wanneer hij
daartoe roeping gevoelt, zal kunnen toe
treden. Over het sluiten dier overeen
komst, moeten de kleine mogendheden,
vóór dat de conferentie geopend wordt,
het eens zijji, het ontwerp-tractaat wordt
dan aan de conferentie medegedeeld, en
na algemeene bespreking definitief gere
digeerd. Bij het sluiten der conferentie
wordt het dan geteekend door alle toe
getreden staten.
Ik zou dus wenschen dat bij de ope
ning, Nederland, België, Luxemburg, Por
tugal, Zwitserland, Griekenland, Rumenië,
Denemarken, Zweden en Noorwegen met
elkaar reeds in beginsel vastgesteld had
den alle onderlinge geschillen aan eene
internationale rechtbank te onderwerpen.
Geen dier landen heeft tegen een dier
andere territoriale eischen geldig te maken,
maar toch kunnen geschillen tusschen deze
staten voorkomen, vooral tusschen n der
staten en de onderdanen van een anderen
staat over rechtskrenkingen, waarbij die
andere staat zedelijk verplicht is voor de
belangen zijner onderdanen op te komen.
Wanneer thans een zoodanig geschil ont
staat, dan is de oplossing hoogst moeielijk,
want hoe ernstig de zaak ook wezen mag,
oorlog tegen elkaar voeren doen die kleine
staten toch niet. Het blijft dan bij twisten
en verbreking der diplomatieke betrek
kingen met een nasleep van allerlei on
aangenaamheid voor beide volken, totdat
een der partijen den toestand moede wordt.
Een staaltje daarvan hebben wij kunnen
zien in de spanning onder het presidium
van Guzman Blanco, tusschen Nederland
en Venezuela ontstaan. Ik noemde echter
de Zuid-Amerikaansche Republieken niet
onder de eerste onderteekenaars van het
tractaat, omdat zij in hare onderlinge ver
houdingen wellicht nog niet genoeg tot
rust zijn gekomen; achten zij zelve dit
wel het geval, dan kunnen zij toetreden.
De ontwerp-overeenkomst, welke ik mij
denk, zoude in hoofdzaak de volgende
bepalingen moeten omvatten. Zij wordt
aangegaan voor een tijd van tien jaar,
en stelt een Internationale Rechtbank in,
welke een vasten zetel heeft, bijv. Delft,
de geboorteplaats van Hugo de Groot,
den vader van het volkenrecht. Deze
rechtbank is permanent, doch houdt hare
zittingen op vaste tijdstippen met lange
tusschen pooien, daar in den aanvang het
aantal zaken voor haar gebracht, niet groot
zal zijn. Zij is samengesteld uit rechts
geleerden, twee voor elk land, die door dat
land voor tien jaren worden benoemd. Zij
is autonoom in de inrichting harer eigen
huishouding, en ontvangt jaarlijks ter be
strijding harer kosten een vaste som uit
de kas van elk der toegetreden staten.
Hare leden genieten in den zetel van de
rechtbank alle voorrechten der
exterritorialiteit, even als diplomaten.
Hare bevoegdheid omvat de beslissing
van alle geschillen tusschen de toegetreden
staten, om eveneens van geschillen tusschen
een dier staten als zoodanig en een onder
daan van een anderen staat, de laatste
echter alleen indien die andere staat de
zaak aanhangig maakt, want particulieren
moeten niet de bevoegdheid hebbeu bij
deze rechtbank eene zaak aan te brengen.
Bovendien moet de rechtbank bevoegd zijn,
wanneer zij daartoe door de beide betrok
ken partijen wordt uitgenoodigd, als hof
van arbitrage uitspraak te doen ook in ge
schillen welke niet-aangesloten staten be
treffen. De verdere regeling van de werk
zaamheden der rechtbank en van de wijze
van procedeeren bij haar wordt door de
rechtbank zelve terstond nadat zij gecon
stitueerd is, bij reglementen voor een tijd
vak van tien jaren vastgesteld.
Het voordeel van dezen internationalen
rechtsbond is m. i. velerlei. De toege
treden staten verkrijgen er door eene ge
makkelijke, zeker werkende en goedkoope
gelegenheid om alle geschillen tusschen
hen op te lossen. De niet toegetreden
staten krijgen de beschikking over een
onpartijdig en deskundig scheidsgerecht,
wanneer zij wenschen eene zaak in der
minne te regelen en wij mogen hopen dat
de gelegenheid tot arbitrage den lust daar
toe zal versterken. Het volkenrecht krijgt
een begin van codificatie en van eene
rechtskundige en niet alleen politieke juris
prudentie.
Het belangrijkst voordeel evenwel van
dit bescheiden voorstel, is m. i. daarin ge
legen, dat de mogendheden kunnen toe
treden zonder iets van hare souvereiniteit
te vervreemden, want de handhaving der
uitspraken wordt aan de goede trouw der
partijen overgelaten, en zooals volgt uit
de onderlinge verhouding der kleine mo
gendheden, is het geen hersenschim dat
nooit een harer zal trachten zulk een uit
spraak niet uit te voereh. De openbare
meening zal mede hiervoor waken, en de
geschillen zullen nimmer van dien aard
zijn, dat naleving van het vonnis voor de
verliezende mogendheid niet lichter is te
dragen dan het verwijt en de schande, des
bewust onrecht te plegen.
Reeds het enkele feit van het bestaan
der Internationale Rechtbank, zelfs zoo
beperkt als ik het hierboven schetste, is
een begin van veel beteekenis, en zoude