De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 12 februari pagina 1

12 februari 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1129 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Onder Redactie van J. DB KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover list Grand Café, te Parys. Zondag 12 Februari. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Kooien en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. YAN VEBBE EN VAN NABIJ: Post en telegrafie ten dienste van Handel en Nijverheid, door C. J. Beelenkamp. (Slot.) Op de vredesconferentie, door Mr. H. Louis Israëls. (Ingez.) Kerk aan boord van de oorlogacbepen in zee, door Luitenant Bietberg. Signalementen uit Utrecht (met portr.), door Johanna van 't Sticht. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Een blik in hetEngelsche gevange nis-leven, door M. O. N. TOONEEL EN MUZIEK: Iets over Henri Poolman (met portr.), door J. H. B. Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Amalie Joachim f. KUNST EN LETTEBEN: De Bembrandt-tentoonstelling te Londen, door A. Bredioa. (Slot.) Alweer een! doorMagnus. Bastert, Kever en Poggenbeek, door v. M. Nogmaals Hilda", door J. W. van Nispen tot Sevenaer. (I.) Boek en Tijdschrift, door G. v. H. en J. K. Bensburg. Een Protest, door Dr. Charles M. van Deventer. (Ingez) FEUILLE TON : Het verraad van Mrs. Bunker, door Bret Harte. (5). BECLAMES. VOOB DAMES: Gezonde en ongezonde lectuur, door Elise A. Haighton De Bussische dorpsonderwijzeres. De vrouwen van Antinoë. ? Allerlei, door E?e. SCHAAKSPEL. - PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KEONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: Tsin Gou. Uit Khou-N-Antonon (Armand Colin Ed. Paris) van Judith Gautier, (vrvj vertaald door J. K. B.) INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEETENTIEN. iiniiiini uu mini Post en Telegrafie ten dienste van Handel en Nijverheid. (Slot). 2. Een voldoende vertegenwoordiging in de Staten-Generaal van met handel en nijverheid en het verkeerswezen in zijn geheelen omvang innig vertrouwde per sonen. Die vertegenwoordiging missen wij in onze wetgevende lichamen geheel of ten deele en dit is wel te betreuren. Met de wetenschap, dat onze bevolking voor een zeer groot deel haar bestaan moet zoeken in handel en nijverheid, dat wij daaraan onze volkswelvaart danken, dat dus aan deze takken boven alles de meeste zorg en waakzaamheid moet worden besteed, kan men juist niet zeggen, dat deze bronnen van volkswelvaart in voldoende mate in onze vertegenwoordiging hunne deskundige woordvoerders vinden. Het is slechts voldoende de gedachtenwisseling te volgen bij de behandeling van het IXde Hoofdstuk onzer Staatsbegrooting (Waterstaat, Handel en Nijverheid) waar onder het geheele verkeerswezen ressor teert. Het is werkelijk niet te veel. Een vermaning om de discussiën niet te lang te rekken zal zeker door den voorzitter dan niet gegeven behoeven te worden. Om ons te bepalen tot het post-, telegraaf- en telefoonwezen, een paar pagina's druk wordt ten hoogste ingenomen door het verslag van het onderzoek in de afdeelingen, de openbare beraadslagingen nemen mede niet meer ruimte in en betreffen dan nog meestal besprekingen over het per soneel of over zeer locale belangen en dêtailzaken. Wanneer wij 's jaarlijks den lijvigen bun del stukken ontvangen, die in den Duitschen Rijksdag aan de bespreking dezer verkeers middelen worden gewijd, dan treft ons de zooveel meerdere belangstelling in die ver keersmiddelen boven die hier te lande. Ook in het Engelsch Lagerhuis en de Fransche Kamer van afgevaardigden veel meer inwerking op dat gebied. Hoevele verbeteringen kwamen in het Engelsche verkeerswezen niet tot stand door het machtig woord van het parlementslid, Henniker Heaton ? Men denke slechts aan het 25 December jl. in werking getreden stuiversport tusschen Groot-Brittanie en de meeste zijner koloniën. De techniek, als wij het zoo noemen mogen, van het post-, telegraaf- en telefoon wezen komt in de buitenlandscbe wet gevende lichamen veel meer tot haar recht. Tariefsquaestiën worden besproken, behandeld en goedgekeurd. Zoo is o.a. vermeerdering van het gewicht van een enkelvoudigen brief van 15 tot 20 gram i geheel aan het initiatief van den Duitschen Rijksdag te danken. Ook bij de behandeling van de post-, telegraaf- en telefoonbegrooting voor 1899 werden in ons parlement geene besprekin gen over belangrijke onderwerpen gehouden. Men begeeft zich in dêtailzaken (slechte stempeling, onbeleefd zijn van ambtenaren enz.) doch hoofdzaken worden niet of slechts zeer vluchtig besproken. De courantenverslagen over deze begrooting, die thans 10 millioen gulden verre heeft over schreden, vullen nog geen vijfde kolom druksl Hoewel wij geen enthousiast voor stander zijn, althans bij de tegenwoordige financieele internationale verplichtingen en zoolang zooveel noodzakelijks in het binnenlandsch postwezen nog op uitvoering wacht, van een stuiversport tusschen het moederland en zijne bezittingen en kolo niën, hadden wij over dit onderwerp toch een belangrijk debat verwacht. Onze vertegenwoordiging schijnt het ver keerswezen als een vrouw te bepordeelen, die des te beter en deugzamer schijnt, naar mate minder van haar gesproken wordt. En al moge ons telegraafwezen al op een zeer hoogen trap van ontwikkeling staan en de vergelijking met het beste, wat het buitenland te zien geeft, glansrijk kunnen doorstaan, van ons postwezen, kan, met uitzondering van onze werkelijk lage tariefwetgeving, over het algemeen niet hetzelfde gezegd worden en het moet in vele opzichten (o.a. wat betreft aantal post- en telegraaf kan toren, bijpost en telegraafkantoren, brievenbussen, buslichtingen, be stellingen enz. enz.) de vlag strijken voor de beste onder de buitenlandsche postadministratiën. *) Het ware, in het belang van handel en nijverheid in het bijzonder, te wenschen, dat de flauwe belangstelling van onze vertegenwoordiging in het verkeerswezen, plaats maakte voor meerdere activiteit te dien opzichte. Handel en nijverheid kunnen zich toch des te vrijer bewegen, naarmate het verkeerswezen op hoogeren trap van ontwikkeling staat en alle fiscale en admi nistratieve belemmeringen, die zij onder vinden, uit den weg worden geruimd. De krachtige stoot tot hoogere ontwik keling moet van de vertegenwoordiging uitgaan, omdat het post-, telegraaf- en telefoonwezen tot de fiscale middelen van inkomsten behooren en de regeering, daar om, het is wel begrijpelijk, niet dan tot de meest noodzakelijke hervormingen over gaat. Zoo wordt de noodzakelijkheid tot aanzienlijke vermeerdering van het aantal brievenbussen door de regeering wel niet beslist ontkend, doch nadruk gelegd op de betrekkelijk aanzienlijke kosten. Het is, naar onze meening, ook wel te betreuren dat de behartiging van alle verkeersbelangen hier te lande niet aan een speciaal ministerie is toevertrouwd. Ons land is te klein om een afzonderlijk departement te bezitten voor posterijen, telegrafie en telephonie, zooals o. a. in Duitschland, Groot-Brittannië, Italiëenz., doch een departement waaronder zoowel handel en nijverheid, als post-, telegraaf en telefoon wezen, stoom vaar t, spoorwegen enz. zouden ressorteeren, ware wel op zijn plaats en wordt dan ook in kleinere landen vaak aangetroffen b. v. Belgiëmet zijn departement voor spoorwegen, posterijen en telegraphie, Zwitserland met een depar tement voor posterijen en spoorwegen, Japan met een ministerie voor het ver keerswezen enz. Het is duidelijk, dat de verkeersmiddelen krachtiger ontwikkeling zullen ontvangen en deze meer uitgebreid zullen worden onder een afzonderlijk departement, waar van aan het hoofd uitsluitend de behartiging van alle verkeersbelangen (handel en nijverheid, spoorwegen, stoomvaart, post-, telegraaf- en telefoonwezen, consulaats wezen enz.) is opgedragen, dan onder een ministerie waar de waterstaatsbelangen op den voorgrond treden en waaronder nog allerlei takken van dienst ressorteeren (mijnwezen, ijkwezen enz.) die met het eigenlijke verkeerswezen toch zoo weinig voeling hebben. 3. Het uiten van wenschen of klachten op verkeersgebied in de pers. In samenwerking of zelfstandig biedt de pers wel het krachtigst middel om invloed uit te oefenen op de best mogelijke inrichting van het verkeerswezen. De ondervinding' leert trouwens voldoende, dat menige verbetering in het verkeerswezen werd ingevoerd, vele misstanden en be lemmeringen, die het verkeer ondervindt uit den weg zijn geruimd door den machti gen invloed van de Koningin der Aarde. Wij zijn overtuigd, dat onze hoofd administratie met belangstelling kennis neemt van alles, wat het verkeerswezen in ontwikkeling kan doen toenemen en dat zij niet allén hare belangstelling wijdt aan wenschen of klachten geuit in de z.g.: «groote pers" doch ook die opgenomen in de kleinere pers ontgaat hare aandacht niet. Ook verspreiding van kennis op ver keersgebied behoort tot de taak der pers, doch wordt, naar onze meening door de pers hier te lande te weinig notitie ge*) Men vergelijke mijn werkje ,Het Nederlandsche post- en telegraafwezen in vergelijking met dat van andere landen." Rotterdam, Nijgh en v. Ditmar 1897. nomen, van hetgeen op verkeersgebied in het buitenland voorvalt. Bijna dagelijks worden in het buitenland nieuwigheden ingevoerd op verkeersgebied. Werd daarop geregeld door de pers de aandacht gevestigd, dan, meenen wij, dat menigeen tot nadenken zou worden ge bracht of deze of gene nieuwigheid niet in het kader van ons verkeerswezen zou passen. Zoo kwam onlangs onder voorzitterschap van den Duitschen Staatssecretaris voor posterijen te Berlijn een groote commissie van deskundigen bijeen ten einde te beraad slagen over op post-, telegraaf- en telefoon gebied in te voeren verbeteringen. Het resultaat dezer besprekingen is geweest dat tal van verbeteringen zijn ingevoerd of eenigen tijd in de praktijk zullen worden beproefd. Wij herinneren ons niet, dat de pers hier te lande van deze belangrijke bijeen komst eenige notitie heeft genomen. Een betere behartiging der verkeersbe langen, althans een meer systematische behandeling in de pers zouden wij zeer in het belang achten van handel en nijverheid. Onder n speciale rubriek »verkeerswezen" of zooals in vele Duitsche bladen onder een hoofd ^handel, nijverheid en verkeerswezen", zouden wij geplaatst wen schen te zien alle mededeelingen die daarop betrekking hebben, en niet zooals thans bijna algemeen geschiedt, verspreid over verschillende rubrieken of onder «gemengde berichten." Ten einde een zoo volledig en juist mogelijk beeld te geven, van hetgeen op verkeersgebied voorvalt, achten wij het wel noodig dat een deskundige met de redactie dier rubriek werd belast, evengoed als de groote pers bijzondere redacteurs aanstelt voor de rubrieken: letteren en kunst, godsdienst, onderwijs, enz. Herhaaldelijk worden wij getroffen door de vele onware en onjuiste voorstellingen der bladen op verkeersgebied. Door deze te vermijden, wordt de betrouwbaarheid van een groot blad voor handel en nijver heid niet alleen vermeerderd, doch het verkeerswezen niet het minst daardoor bevorderd. Waar aan de pers zoo'n groote opvoedende kracht wordt toegekend, meenen wij het tot haar taak te achten onjuiste en onware voorstellingen te vermijden of te weerleggen, hetgeen in vele gevallen wel niet dan door degelijke deskundige hulp zal kunnen geschieden. 4. Persoonlijke invloed of naam. Deze invloed op het verkeerswezen, spreekt zóó voor zich zelve, dat wij het onnoodig achten daarop verder in te gaan. Zoo herinneren wij ons dat in No. l van »Wet en Praktijk", 1894, de invoering werd bepleit van z. g. »open brieven". De groote naam van den schrijver, Mr. T. M. C. Asser, op rechtsgeleerd gebied, bezorgde aan zijn voorstel reeds aanstonds een gunstig onthaal bij de regeering. Dat deze zaak echter door de betrok kenen, in casu, handel en nijverheid, niet als urgent werd beschouwd, bleek daaruit dat de Rotterdamsche Kamer van Koop handel, om advies gevraagd zijnde, tegen adviseerde. Waar wij thans den invloed hebben trachten na te gaan dien handel en nijver heid kunnen uitoefenen op de meest uit nemende inrichting van ons verkeerswezen, hopen wij achtereenvolgens die verbete ringen te bespreken, die wenschelijk zijn in het belang van handel en nijverheid. Geen theoretische of critische beschou wingen zullen wij houden, doch alleen die verbeteringen bespreken, die blijkens de ervaring door buitenlandsche administratiën opgedaan, in de praktijk met succes hebben gewerkt. Nijmegen, Dec. '98. C. J. BEELENKAMP. Op de vredesconferentie. (Ingezonden.} Uit Rome, maar niet door een Italiaan, werd mij geschreven: »Hebt gij in Holland een grooten, geestdriftigen staatsman, die in staat is, de anderen om zich heen te verzamelen ? In de andere staten van den tweeden rang is, naar ik geloof, zulk een minister niet te vinden, en toch zoude hij zich een grooten naam kunnen verschaffen, en werkelijk verdienen, indien hij wist te bewerken dat op de vredesconferentie de kleinere mogendheden vereend optreden. De gelegenheid is prachtig om n voor zich zelf, n voor zijn land n voor de geheele menschheid een groot voordeel te behalen." Ik antwoordde dat ik geen reden had om in onzen minister van buitenlandsche zaken bizonder veel geestdrift, noch over maat van energie te veronderstellen, en ik voegde er bij: »Wij hebben evenwel in Holland iets beters dan zulk een minister, eene jonge populaire Koningin wie het stellig niet aan geestdrift ontbreekt, en evenmin aan het noodige doorzettingsver mogen. Daarbij is zij de zaak goed ge zind, en de eerste maal dat zij persoonlijk de zitting der Staten-Generaal opende, heeft zij hare warme sympathie uitgespro ken, met het voorstel van den Czaar. Ongetwijfeld deelt zij den wensch harer moeder, »Nederland zij groot in alles waarin een klein volk groot kan zijn." En het gebied der vredesbeweging is zeker een terrein waarop een klein volk groote din gen kan doen. Bovendien, Koningin Wilhelmina is eene charmeuse en veel van wat men uit achterdocht, eigenbelang en naijver zal weigeren aan vorsten, aanvoer ders van machtige legers, zal de jonge maiden- Queen met vrouwelijken takt kun nen verwervend' Kort nadat ik dit schreef, las ik dat de conferentie tot beperking der uitgaven voor militaire doeleinden, waarschijnlijk te 's Hage bijeen zal komen en wel als bewijs van hulde aan Koningin Wilhelmina, die door hare reizen tijdens hare minderjarig heid op de groote hoven van Europa den meest gunstigen indruk heeft gemaakt. Ik hoop niet alleen dat dit bericht be waarheid zal worden, maar ook dat het onze Koningin gegeven zal zijn in het eerste jaar harer regeering met de verte genwoordigers der vreemde mogendheden te mogen constateeren, dat de bijeenkomst dier vertegenwoordigers in Hare residentie niet vruchteloos geweest is, doch de beste gevolgen voor de toekomst doet hopen. De aanstaande conferentie zal niet den wereldvrede medebrengen, zij zal niet den drukkenden last der legeruitgaven geheel weg kunnen nemen, zij zal alleen stappen, misschien slechts n stap in de goede richting kunnen doen. Daarom is het gewenscht, dat men bescheiden en wel over wogen optreedt, en zonder zich overdreven illusiën te maken een praktisch uitvoer baar plan ter tafel brengt. De circulaire van Graaf Mouravieffvan 11 Januari j.l. geeft de mogendheden de gelegenheid het programma der conferentie uit te breiden. Komt echter zulk een voor stel van een der groote mogendheden, dan is het te vreezen, dat deze door de anderen van bijbedoelingen verdacht wordt, maar de Russische minister doet aan het slot zijner circulaire duidelijk uitkomen dat op de conferentie niet gelet zal worden op de macht van hem, die iets voorstelt, doch alleen op het bruikbare van het voorstel, door deze bijeenkomst een werk te noemen »waarbij in dezelfde mate alle landen der wereld belang hebben." De artikelen door Mr. J. M. van Stipriaan Luïscius en door Mr. J. B. Breukelman in het Weekblad van het Recht geplaatst, en niet minder de beschouwingen voor komende in het voorloopig verslag door de Eerste Kamer uitgebracht over het hoofdstuk buitenlandsche zaken der Staats begrooting voor 1899, zijn bewijzen dat in Nederland ernstig over de zaak gedacht wordt, en daarom acht ik het wenschelijk, dat een ieder die meent een steentje te kunnen aandragen, zich niet onthoude. Het voorstel van Mr. van Stipriaan Luïscius tot instelling van een Bindend Hof van Arbitrage voor alle landen, komt mij voor in de eerste toekomst geen kans op verwezenlijking te hebben, en de be zwaren daartegen door Mr. Breukelman geuit, zijn ten deele ook de mijne. Met des te meer vreugde zag ik dat in de Eerste Kamer een denkbeeld ter sprake werd gebracht, dat reeds lang mij de meest geschikten weg scheen, nl. eene onderlinge regeling tusschen de z.g. kleine mogendheden. Het voorloopig verslag is tchter zeer beknopt in zijne mededeelingen daaromtrent, en ik meen aan het groote publiek geen ondienst te doen, door de aandacht op deze oplossing te vestigen, en te zeggen hoe ik mij die regeling denk, gaarne bereid zoo noodig, mijne meening nader toe te lichten, en zelfs op sommige punten te wijzigen, indien men mij komt overtuigen daarin gedwaald te hebben. Het is om een algemeen en zeer hoog be lang te doen, en niet om eigen opvatting door te drijven. Een bond der kleinere mogendheden tot ouderlingen waarborg harer neutrali teit, met erkenning dier onzijdigheid door de groote mogendheden, zou stellig gewenscht zijn, doch komt mij, voor als nog, onbereikbaar voor. Maar wel acht ik het mogelijk dat de kleine mogendheden on derling eene arbitrage-overeenkomst slui ten, en aan de andere staten Kennis geven, dat deze overeenkomst is met open protokol, zoodat elk dier staten, wanneer hij daartoe roeping gevoelt, zal kunnen toe treden. Over het sluiten dier overeen komst, moeten de kleine mogendheden, vóór dat de conferentie geopend wordt, het eens zijji, het ontwerp-tractaat wordt dan aan de conferentie medegedeeld, en na algemeene bespreking definitief gere digeerd. Bij het sluiten der conferentie wordt het dan geteekend door alle toe getreden staten. Ik zou dus wenschen dat bij de ope ning, Nederland, België, Luxemburg, Por tugal, Zwitserland, Griekenland, Rumenië, Denemarken, Zweden en Noorwegen met elkaar reeds in beginsel vastgesteld had den alle onderlinge geschillen aan eene internationale rechtbank te onderwerpen. Geen dier landen heeft tegen een dier andere territoriale eischen geldig te maken, maar toch kunnen geschillen tusschen deze staten voorkomen, vooral tusschen n der staten en de onderdanen van een anderen staat over rechtskrenkingen, waarbij die andere staat zedelijk verplicht is voor de belangen zijner onderdanen op te komen. Wanneer thans een zoodanig geschil ont staat, dan is de oplossing hoogst moeielijk, want hoe ernstig de zaak ook wezen mag, oorlog tegen elkaar voeren doen die kleine staten toch niet. Het blijft dan bij twisten en verbreking der diplomatieke betrek kingen met een nasleep van allerlei on aangenaamheid voor beide volken, totdat een der partijen den toestand moede wordt. Een staaltje daarvan hebben wij kunnen zien in de spanning onder het presidium van Guzman Blanco, tusschen Nederland en Venezuela ontstaan. Ik noemde echter de Zuid-Amerikaansche Republieken niet onder de eerste onderteekenaars van het tractaat, omdat zij in hare onderlinge ver houdingen wellicht nog niet genoeg tot rust zijn gekomen; achten zij zelve dit wel het geval, dan kunnen zij toetreden. De ontwerp-overeenkomst, welke ik mij denk, zoude in hoofdzaak de volgende bepalingen moeten omvatten. Zij wordt aangegaan voor een tijd van tien jaar, en stelt een Internationale Rechtbank in, welke een vasten zetel heeft, bijv. Delft, de geboorteplaats van Hugo de Groot, den vader van het volkenrecht. Deze rechtbank is permanent, doch houdt hare zittingen op vaste tijdstippen met lange tusschen pooien, daar in den aanvang het aantal zaken voor haar gebracht, niet groot zal zijn. Zij is samengesteld uit rechts geleerden, twee voor elk land, die door dat land voor tien jaren worden benoemd. Zij is autonoom in de inrichting harer eigen huishouding, en ontvangt jaarlijks ter be strijding harer kosten een vaste som uit de kas van elk der toegetreden staten. Hare leden genieten in den zetel van de rechtbank alle voorrechten der exterritorialiteit, even als diplomaten. Hare bevoegdheid omvat de beslissing van alle geschillen tusschen de toegetreden staten, om eveneens van geschillen tusschen een dier staten als zoodanig en een onder daan van een anderen staat, de laatste echter alleen indien die andere staat de zaak aanhangig maakt, want particulieren moeten niet de bevoegdheid hebbeu bij deze rechtbank eene zaak aan te brengen. Bovendien moet de rechtbank bevoegd zijn, wanneer zij daartoe door de beide betrok ken partijen wordt uitgenoodigd, als hof van arbitrage uitspraak te doen ook in ge schillen welke niet-aangesloten staten be treffen. De verdere regeling van de werk zaamheden der rechtbank en van de wijze van procedeeren bij haar wordt door de rechtbank zelve terstond nadat zij gecon stitueerd is, bij reglementen voor een tijd vak van tien jaren vastgesteld. Het voordeel van dezen internationalen rechtsbond is m. i. velerlei. De toege treden staten verkrijgen er door eene ge makkelijke, zeker werkende en goedkoope gelegenheid om alle geschillen tusschen hen op te lossen. De niet toegetreden staten krijgen de beschikking over een onpartijdig en deskundig scheidsgerecht, wanneer zij wenschen eene zaak in der minne te regelen en wij mogen hopen dat de gelegenheid tot arbitrage den lust daar toe zal versterken. Het volkenrecht krijgt een begin van codificatie en van eene rechtskundige en niet alleen politieke juris prudentie. Het belangrijkst voordeel evenwel van dit bescheiden voorstel, is m. i. daarin ge legen, dat de mogendheden kunnen toe treden zonder iets van hare souvereiniteit te vervreemden, want de handhaving der uitspraken wordt aan de goede trouw der partijen overgelaten, en zooals volgt uit de onderlinge verhouding der kleine mo gendheden, is het geen hersenschim dat nooit een harer zal trachten zulk een uit spraak niet uit te voereh. De openbare meening zal mede hiervoor waken, en de geschillen zullen nimmer van dien aard zijn, dat naleving van het vonnis voor de verliezende mogendheid niet lichter is te dragen dan het verwijt en de schande, des bewust onrecht te plegen. Reeds het enkele feit van het bestaan der Internationale Rechtbank, zelfs zoo beperkt als ik het hierboven schetste, is een begin van veel beteekenis, en zoude

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl