De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 12 februari pagina 2

12 februari 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 1129 een aanzienlijke stap vóór hebben op de arbitrages, die thans het uiterste punt der vredesbeweging zijn en telkens voor elk geval opnieuw samengesteld en geregeld moeten worden. Als een zoo voorzichtig lichaam als onze Eerste Kamer van den grondslag van dit denkbeeld verklaart: »Een echec op dit gebied is, meende men, weinig te vreezen," dan mogen wij wel zeggen, dat aanneming door de bovenge noemde staten nagenoeg zeker is, indien het voorstel van symphathieke zijde uit gaat, en gedaan wordt op zoodanige wijze, dat kleine bezwaren door overreding uit den weg worden geruimd. ME. H. Louis ISEAËLS. Parijs, l Februari 1899. Kert aan toorl van Je oorlojr Wjj bevinden ons op den breeden oceaan. Het is Zondagmorgen; heerlijk weer na dagen van stormweer en regen. Een ver ademing, zooals ook ieder aan boord gevoelt en waardeert. Na de inspectie wordt ondertusschen van den kerkwimpel de klok geluid tot den kerk gang, het eerste gelui. Als, na het tweede gelui, alles achteruit op het half dek is, de muziek aangetreden, waarschuwt de schipper dat alles in de kerk ia. De officier van de wacht blijft op de campagne waken voor de veiligheid van het schip, de roergangers aan het roer, de uitkijk op de raa. Nadat de commandant gewaarschuwd is, treedt hij uit de kajuit en beveelt: derde gelui. Een kort luiden van de klok. Alles stil, alleen de wind door het tuig en in de zeilen en het water buiten boord maken het eigenaardig zachte harmonische geluid en nu ruischen de volle tonen van den psalm door het muziekcorps uitgevoerd over de wateren. Na het eindigen van den psalm leest een der officieren eenvoudig en duidelijk een le_errede voor, op godsdienstig-zedekundig ge bied, zorgvuldig gekozen, zoodat zij voor een ieder geschikt is, met een enkele toevoeging zijnerzijds, een greep uit het leven aan boord, een herinnering aan het vaderland. In het algemeen een stuk dat zich meer op zedekundig dan op godsdienstig gebied beweegt, zoodat het voor ieder, van welke godsdienstige richting ook, een leering Bevat die hem van nut kan zijn. En wie, die het scheepsvolk in hun dagelijkschen omgang en gewoonten kent, zal dit niet noodig vinden ? Ten slotte een kort gebed. Zie, daar ontblooten allen het hoofd, orthodox en modern, protestant en katholiek, het hoogste gezag aan boord, de commandant en de minste jongen, uit eerbied voor den Allerhoogste. Zij allen hebben dit gemeen, dat ieder een hart heeft dat klopt voor het schoone, goede en ware, en dit hart is weder voor eenige oogen blikken onttrokken geweest het alledaagsche, plat gewone, en zij aan zijn weder opgewekt tot iets beters. Amen. De schipper fluit afgaan en de equipage verspreidt zich. Alleen wegens gemotiveerde bezwaren ter beoordeeling van den commandant kan men zich aan den kerkgang onttrekken, en bij circulaire dd. 12 December 1898 is nader bepaald dat die zoodanig opgevat moet worden, dat op hun verzoek vrij gesteld kunnen worden. lo. de personen die tot geen erkend kerk genootschap behooren en 2o. de personen die verklaren dat hunne godsdienstige over tuiging geweld zoude worden aangedaan door het hoqren der leerrede. En dit is juist gezien, want eerstens gaat het aan boord van een oorlogschip, uit een ?oogpunt van tucht en orde, niet aan dat men zich zoo maar naar men zelf goed vindt aan een algemeene order onttrekt; een natuurlijk gevolg zou zijn dat men óf uit gemakzucht of valsche schaamte niet ter kerke ging. Tweedens is het scheeps volk voor een groot gedeelte op godsdienstig zedelijk gebied nog onmondig, behoeft nog opvoeding op dit gebied en kan de kerk aan boord dienen hen in dit opzicht iets beter te maken. Wel is het moeielijk, goede stukken ter voorlezing te vinden, maar met goeden wil faat dit en dan zal het zeker er iets toe ijbrengen den schepeling die hoewel ieder op zich zelf dikwijls met eenigen zin tot ernstig overleg, in het dagelijksch leven en den omgang onverschillig wordt voor der gelijke zaken ernstig te stemmen en hem te leeren dat het leven niet alleen bestaat uit eten, drinken en vroolijk zijn. Het zwakke punt der kerk aan boord is het gezang, zelfs met begeleiding van muziek gaat dit bezwaarlijk goed en zou het beter zijn, zooals ook vroeger geschiedde, alleen de muziek een psalm te laten spelen, daar het gezang, als het niet zeer goed gaat, de eenvoudige plechtigheid meer stoort dan stemming geeft; zoo is dan ook bepaald, dat indien geen muziekinstrument beschik baar is, waarmede de zang kan worden geleid en de commandant, het zingen zonder begeleiding ongewenscht oordeelt, het zingen vervangen kan worden door de voorlezing van het lied. Het kwam mij noodig voor, nu in de kranten een zekere voorstelling van dit oude en goede gebruik gegeven wordt, te laten zien hoe en wat de kerk aan boord is zonder in repliek te willen treden met de stukken, die hierover in de kranten zijn verschenen. IMÜ. ter zee 2de klasse, RIETBERG. Aan boord Hr. Ms. Nautilus. Santa Cruz, 21 Januari 1899. Wij plaatsen gaarne deze bijdrage tot kennismaking met de Kerk aan boord. Het bezwaar door zoo velen, ook door ons ge opperd, blijft echter bestaan. Het heeft niets te maken met »orde en tucht" of' een matroos liever niet dan wel ?kerkt." Aan boord zijn er orde- en tuchtmiddelen genoeg, om er voor te kunnen zorgen, dat een niet-kerkgaande, de zooge naamde godsdienstoefening niet stoort. De fout is: dat er een algemeene order werd uitgevaardigd, die inbreuk maakt op een recht, eiken mensch toegekend. Geen patroon, die zoo iets durft voor te schrijven alleen de Staat veroorlooft het zich, denkende: het zijn maar matrozen! Of iemand uit gemakzucht of valsche schaamte m. a. w. omdat hem de gods dienstoefening niets waard is, zich wenscht te onthouden, hij dient dit zelf te weten, hierover mag het oordeel niet worden ge geven aan den een of anderen zee-offieier! Welk een zedelijk-godsdienstige opvoe ding er door het voorlezen van een neu trale preek den matroos wordt bijgebracht we zullen dit in het midden laten; hem te leeren dat het leven aan boord niet alleen bestaat uit »eten en drinken en vroolijk zijn" waarschijnlijk ziet hij in die waarheid zich eiken dag op velerlei wijs onderwezen: doch zeker is het geen argument voor kerkdwang »dat het scheepsvolk voor een groot gedeelte op godsdienstig, zedelijk gebied onmondig s), en nog opvoeding behoeft." Zelfs zij, ie den Staat gerechtigd mochten afchten de soldaten en matrozen godsdienstig en zedelijk op te voeden, zouden dan allereerst dienen te bewijzen, dat de officieren niet intellectueel, maar godsdienstig-zedelijk minder onmondig dan hun onderhebbende manschappen zijn. Een gebied dat men beter doet niet te betreden. Eindelijk, hij die liever niet meezingt, meebidt of meeluistert, mag men niet er toe verleiden den commandeerenden zee officier te verklaren.dat zijn «godsdienstige overtuiging geweld zou worden aangedaan" door het bijwonen der godsdienstoefening. Door dit te vorderen maakt men, onder den naam van godsdienstige zedelijke op voeding, honderden matrozen (die ronde zeelui!!) tot huichelaars. De algemeene order is in strijd met den eest onzer grondwet, bovenal met den geest es tijds. Signalementen uit Utrecht, door JOHANNA VAN 'l SlICUT. Er komen uit de grijze bisschopstad zoo dikwijls persoonsbeschrijvingen van eene be paalde categorie in het Weekblad voor, die niet altijd door iedereen met onverdeeld ge noegen, maar toch steeds door allen met belangstelling gelezen worden, dat het misschien een waagstuk mag heeten de aandacht der lezers voor een enkelen keer ook eens te vragen voer den vertegenwoordiger van een andere menschensoort, als mijn broer in 't pseudonieme" gewoon is te behandelen. Het is esn industrieel, wiens beeltenis ik hier boven aanbied, en de eerste aanleiding, die ik heb om het aangezicht van den heer K. K. v. Hoffen op deze wijze wereldkundig te maken is, dat hy' op oudejaarsavond van dit jaar het einde herdacht van een kwarteeuw door hem in nuttige werkzaamheid doorgebracht. Deze omstandigheid op zich zelf zou echter niet voldoende zijn om het schrijven van dit opstel te rechtvaardigen. Maar de heer Van Hoffen heeft in den lande, ook buiten zijn vakgenooten hij is boekdrukker en uitgever zoovele vrienden, in de kunstwereld vooral, die hem achten en waardeeren, dat mijne belang stelling door zeer velen gedeeld zal worden. En ook de vrees, dat hij met dit schrijven misschien niet erg zal ingenomen zijn, omdat ik weet welken afkeer hij heeft van al wat maar naar reclame riekt, heb ik voor ditmaal op zy gezet en begin dus met hem u voor te stellen als mensch". Als zoodanig kunt ge u het best een denkbeeld van hem vormen door hem thuis te gaan opzoeken. Thuis vindt ge hem altijd! Daar is hij of druk aan het werk in de fabriek of hy is in den familiekring. Alleen ziet ge hem nooit, want gaat hij uit dan is hy altijd met bagage . .. zyn familie kring neemt hij mede. Treedt gij zijn salon binnen liefst op een helderen namiddag dan bemerkt ge dadelijk dat ge zijt in het huis van een man van goeden smaak. Men is daar omringd door schilderijen van zijne vrienden, allen onze beste Hollandsche meesters, van wie menigeen met erkentelijkheid zich herinneren zal den belangeloozen steun van Van Hoffen ondervonden. Om n uur moet ge hem nooit bezoeken. Dan is hij altijd bezet. Dat is het klokje van barmhartigheid en hoevelen in stad en land herinneren zich niet met dankbaarheid de trouwe, eerlijke oogen, die op hen rustten en de bemoedigende woorden, die op dat uur over zijne lippen kwamen om van andere moed gevers nu maar niet te spreken. Ongetroost verlaat maar zeer zelden iemand dezen vriendelijken man. Dezelfde minzaamheid, die hij tegenover hen, die zijn raad en hulp komen zoeken, in acht neemt, is oorzaak van de groote aanhankelijk heid hem door zijne ruim tachtig werklieden betoond en van den bloei zijner zaak. Onder die werklieden hebben de meesten hun patroon hun medearbeider, zooals hij zich zelf bij voorkeur noemt gekend vanaf het oogenblik, dat Van Hofl'en zich aan de zaak van den heer Van Boekhoven in 1874 verbond en zijn er getuigen van geweest hoe door zy'ne energie en beleid deze zaak, die toe a met vier thans met twee en twintig persen werkt, tot grooten bloei heeft gebracht en daarby steeds ook het belang der werklieden in het oog heeft gehouden. Sterfgevallen zy'n onder hen slechts weinige voorgekomen in de laatste kwarteeuw een gevolg van den niet overmatigen arbeid die van hen wordt gevor derd en van de uitmuntend ingerichte lokalen der fabriek. Verwonderen kan het niemand dat deze oudejaarsdag reeds voor geruimen tijd door de arbeiders werd bestemd om den heer Van Hoffen een bewijs van hulde aan te bieden maar de patroon dit vernemend stak een spaak in 't wiel. Hij verklaarde geen geschenken te zullen aannemen. Wél gaf hij van zijn kant op zy'n feestdag aan allen een week extraloon. Dat de verhouding tusschen patroon en arbeiders, die door de behandeling van zieken, de belang stelling in huisely'ke omstandigheden, het pensioneeren van invalieden enz., toch al weinig te wenschen overliet, na dit feest nog verbe teren zal is buiten kyf. En ik ben verheugd en dankbaar in de Groene de gelegenheid te hebben gevonden om op dezen edelen man als een voorbeeld tot navolging voor vele industrieelen te hebben mogen wy'zen. Misschien ware het goed geweest te wachten totdat dit van meer gezaghebbende zy'de geschiedde maar ... de heer Van Hoffen is pas 49 jaar en aange zien het dus naar menschelyke berekening althans in ons dierbaar vaderland nog n en twintig jaar duurt alvorens de overheid van zoo'n verdienstelijk burger notitie neemt, vreesde ik het misschien niet meer te zullen beleven, dat de overheid hem eene onderscheiding waardig keurt, en kon daarom een woord van welgemeende en welverdiende hulde niet achterwege laten. Utrecht. aanqzl<2ac,nfiabM'i nillHIIIIHIIIIIIHIIiliiitlliMiliiiiMIIIIIIIIIIHIM iiiniiimiiiiiiiiiiHHiimi Een Wik in liet Engelscne pyamenis-le?en, Zooals men weet, is bij ons het cellulairstelsel als grondslag voor de ten uitvoer legging van straf aangenomen. Terwijl wij als hoofdstraffen kennen: gevangenis straf, hechtenis en geldboete, wordt ten opzichte van de eerste bepaald, dat, als zij voor een duur van vijf jaren of minder is opgelegd, zij geheel, en voor langeren duur de eerste vijf jaren in afzondering wordt ondergaan. Natuurlijk zijn daar echter uitzonderingen op, als voor kinderen, ouden van dagen enz. Dit stelsel heeft tot nog toe bij ons goed gewerkt. Niet, dat er rechtstreeksche ver betering van den met de cel gestrafte valt te verwachten. Vroeger was men die meening toegedaan, maar thans is men blij verder bederf tegen te kunnen gaan door den minder gedepraveerde van het gezelschap van type-misdadigers te ontslaan. Nu is er wel beweerd, dat men in de celfevangenis alle communicatie toch niet an beletten, 't Is waar, dat de vinding rijkheid der gevangenen zeer groot is en de gehoorigheid in de gevangenissen niet minder. De Koninklijke Academie van Wetenschappen werd er zelfs bijgeroepen om middelen aan te geven, waardoor voort aan voorkomen zou worden, dat de gevan genen met elkander voeling houden, maar, zooals bekend is, zonder het resultaat, dat de Minister van Justitie er van verwachtte. Voorkomt de cellulaire opsluiting dus onderlinge depravatie, zeker mag ook wel als voordeel aangemerkt worden, dat den gevangene bij zijn terugkeer in de maat schappij, de in de gevangenis opgedane kameraadschap niet opbreekt. De gevangene toch, die wil, kan voor zijn medegevangenen onbekend blij ven. De wetgever begunstigde dit ook, door een kap voor te schrijven, zoodra de gevangene zijn cel verlaat. En zeker mag pok als voordeel voor de cellulaire opsluiting gelden, dat, doordat ze intensief zwaarder is dan gemeenschap pelijke, de duur korter kan zijn. Men heeft ten onzent b.v. aangenomen, dat de celstraf dubbel zoo zwaar is als de gemeenschap pelijke opsluiting. Het cellulair stelsel zal dus voor den Staat oeconomisch voprdeelig zijn, mits men niet, als in België, voor n cel duizenden francs besteedt. Dan zijn in de cel arbeid en onderwijs geen straf in moreelen zin, maar voor rechten. Juist het verbod van lectuur b.v. wordt als tuchtmiddel gebruikt. Maar wat m. i. vooral zwa_ar weegt, is. dat de celbewoner voortdurend in aanraking komt met menschen uit beschaafden stand die hem bezoeken. Want, in een gemeen schappelijke gevangenis zal 't effect van een toespraak, die op 't gemoed werkt, niet zoo groot zijn, omdat de toegesprokene zich voor zijn medegevangenen schaamt. Hoewel er dus veel voor 't celsysteem te zeggen valt, zijn de criminalisten toch in twee kampen verdeeld. De weinig oordeel kundige wijze, waarop het dan ook eerst werd toegepast, moest wel tegenstanders doen opstaan. Men beweerde: de geest kracht vermindert te zeer in de cel; men kweekt er krankzinnigen aan. Natuurlijk iets absurds. Toch zijn er veel voorstanders voor een ander stelsel: het progressieve, dat in vele Staten van Europa is aangenomen, maar zijn oorsprong in Ierland en Engeland vond. Uit het bovenstaande kan men echter zien, dat ook voor hen, die ten onzent tot langer dan 5 jaren opsluiting zijn veroordeeld, eene soort van progressie is. Waarin bestaat dit stelsel nu? De gevan gene wordt eerst gedurende negen maanden cellulair opgesloten, maar lang zoo streng niet als bij ons. Hij krijgt weinig voedsel, geen vleesch en zwaar, doelloos werk. Hierdoor tracht men den misdadigen wil te breken, en den veroordeelde te doen verlangen naar het tweede stadium: gemeenschappelijken dwangarbeid aan open bare rijkswerken, of in werkzalen. Men moet hierbij 4 klassen doorloopen, die, successievelijk eenige meerdere verlichting aanbrengen, en kan [dan, als % van den straftijd om is, een verlofpas krijgen om zich weder in de maatschappij te bewegen onder politie-toezicht. Ook dit stelsel heeft vee! voor, maar is slechts bij langdurige vrijheidsstraffen te gebruiken, anders mist het zijn doel. Bij ons zou men het op slechts 8 pCt. der gevangenen kunnen toepassen, omdat zware veroordeelingen betrekkelijk weinig voor komen (op l Jan. j.l. waren er in de strafgevangenis te Leeuwarden 14 levenslang gedetineerden), en b.v. voor 't arbeiden aan publieke werken niet veel gevangenen ge schikt zijn. Maar, om over toestanden te kunnen oordeelen, moet men ze beleefd hebben, en daarom is zeker wel van belang 't oordeel te vernemen van een Engelschman, die een goed jaar van het progressief stelsel genoot, omdat hij beschuldigd was zijn vrouw vermoord te hebben, wat later bleek niet waar te zijn. Hij vertelt ons in het tijdschriftje lo Horrow 't een en ander van 't Engelsche gevangeniswezen. Heeft de gevangene 9 maanden in afzondering doorgebracht, dan komt hij in de laagste klasse van de volgende stage. Bij goed gedrag blijft hij hier niet lang in, maar gaat naar de derde klasse over, waar hij om het half jaar bezoek mag ontvangen, een brief schrijven en zich een uitgaan skas van hoogstens ? 4.80 per jaar kan maken. Gedraagt hij zich ook verder goed gedurende een jaar, dan wordt hij tot de tweede klasse gepromoveerd, waar bezoek ontvangen en brief schrijven om de 4 maanden zijn toegestaan en hij reeds ? 10.80 per jaar rijker kan worden. Dan weder na een jaar kan de eerste klasse bereikt worden, met verlof tot bezoek en briefschrijven om de 3 maanden en ? 18 uitgaanskas. Onze Engelschman kwam in de gevanfsnis te Portland. Hier moest hij steenen loppen en opstapelen, een werk voor zwakken te zwaar. De dag verdeeling is de volgende: om 5 uur opstaan, waarna de bewaarder alles komt inspecteeren. Dan wordt een kop cacao genuttigd met negen ons brood. Vervolgens gaat men naar de kapel, waar de dienst enkele minuten duurt. Dan in troepjes van 20 a 25 naar de steenen om te kloppen. Om 11 uur pauze en wordt het middag maal gebruikt: 5 ons vleesch, een pond aardappels en 6 ons brood op Maandag en Woensdag. Op de andere dagen in de plaats van vleesch soep, behalve Zondag, wannér, zeker om de koks geen werk te laten doen, alleen brood met kaas gegeten wordt, 't Is te begrijpen, dat vele gevan genen, bij het zware werk in de open lucht, het voedsel maar zoo vinden en, zoo mo gelijk, stelen als raven. Dan weer werken tot 5 uur, wanneer thee gedronken wordt en men mag lezen en schrijven tot 8 uur, bedtijd. Te vermelden valt nog, dat alles in de diepste stilte geschiedt; ziet een der be wakers, dat een gevangene ook slechts zijn lippen beweegt, dan houdt hij er van aanteekening in het zwarte boek. Toch wordt over 't algemeen niet ge klaagd over de bewakers; de meesten zijn humaan, hoewel er ook zijn, die de ge vangenen provoceeren, en, omdat een be waker op zijn woord geloofd wordt, en een gevangene hoogstens mag gehoord worden om het getuigenis van een bewaker te be vestigen, wordt de gevangene 't kind van de rekening, en kan door den gouverneur onthaald worden op water en brood, een zame opsluiting en het dragen van een ketting aan het been, dit laatste tot zes maanden toe, terwijl hij in een ander pakje gestoken wordt. Na het medegedeelde, kan men m. i. aan dit Engelsche systeem verwijten, dat het den gevangene noodeloos bitter maakt en aan zijn zedelijke vorming niet veel tijd besteed wordt. Want op het rapport van den bewaker wordt alles gedaan en men kan zich in de meeste gevallen niet ver dedigen. Bovendien schijnt het dragen van de ketting den gevangene een brandmerk te geven gedurende zijn gansche opsluiting. Maar bovendien, de godsdienstoefening van enkele minuten enj het spaarzame bezoek van den geestelijke, werken er ook niet genoeg toe mede om den gevangene te verheften. Bijkans vergat ik echter, dat de ongeletterde ook 's avonds gedurende twintig minuten, eens per week, onderwijs kan ontvangen. In dit land van sport misschien een groot quantum geacht, is het m. i., waar de zedelijke vorming meer dan in ons stelsel op den voorgrond heet te staan, een bedroevend verschijnsel en bijna reeds voldoende om het Engelsche systeem te veroordeelen. R'dam. M. C. N. ttJigiMiiHiiiiiiiHiiuii iiiiMHmimniiMimmiiiimiiiMiMHHiiiiiiiiiiiJ Iets over Henri Poolman, HENJU POOLMAN, in de rol van den Vader iii Blanchette. Ilenri Poolman ! .. Wie, in Amsterdam kent hem niet! De dienstmeisjes hebben hem vergood en zijn verliefd op hem geweest, als hij voor deze teedere hartjes in R«ydings bekende revue smullig en opwekkend zong: Lindeman, Lindeman Wat gaan jon de meisjes an. Op straat wees men hem na, zeggende: r Daar gaat Lindeman!" Lindeman-Poolman had z'u neus maar te vertoonen of blij geruisen ging door het huis. In dat karakter was hij de verpersoonlijkte ge zelligheid en vroolijkheid. Gekleed in de puntjes, mooi hoedje, mooi jasje, hand in de zak, wan delstok in de hoogte, en een gezicht als een zonnige morgen, had hij het mooiste meisje van Amsterdam tot vrouw kunnen krijgen. Poolman's levensvreugde straalde in de creatie van Lindeman verrukkelijk uit. Levensvreugde is dan ook, voor een deel, het geheim van Poolman's kunst. Of hij Janus Tulp of Lindeman of Figaro of Vetlasoep of Mascarille of .Ernst voorstelde. De levensvreugde zou weinig baten, als Pool man ook niet het talent van creëeren had. Aan het talent van creëeren herkent men de tooneelspeler. Poolman weet te scheppen, weet zich in tal van personen en toestauden te verplaatsen, waar, eenvoudig en natuurlijk. Ook in Pool man ontwaart men het ware wezen en het karakter der Nederlandsche tooneelspeelkunst: zonder vermooiing de natuur en het bestaande, oprecht weergeven. Eene enkele maal wil Poolman, niet beheerscheud zijn groote levens lust, wel iets te mooi doen. Doch, denkt hij na, dan verbetert hij zich zelven. Het creatietalent van Poolman. Zeer uiteenloopende en moeielijke rollen uit blijspelen werden genoemd. Wie Poolman oppervlakkig kent, zou denken, dat die leuke Amsterdamsche jongen die als Bredero daar zoo prat opgaat, dat als hij soms gevaar loopt als Bredero de zuivere Amsterdamsche taal te spreken slechts komische rollen speelt. Integendeel. In den bloeitijd der Salon des Variétes te Amsterdam heeft hij vader-, karak ter- en redeneerende rollen allervoortreffelijkst gespeeld, het spel ondersteund door voorbeeldige mimiek. Herinner u den vader, den ouden Pierrot in De Verloren Zoon; den norschen, stijven, bekrompen, bijgeloovigen vader in Blanchette, vaii wien naar een fotogra fie van Albert Greiner hier eene afbeelding bijgaat. Herinner u Krogsladt, den schipbreu keling in het leven, in Ibsen's Nora. Herinner u Poolman als Albert in De Dupe want in het moderne repertoire heeft hij het allereerst uitgeblonken ; leuk, tam, brutaal, dan ver legen, altijd verloopeti. Herinner u Poolman in Svava (De Handschoen), in Sanda, Het onweer, in Thuis, en in zoo vele andere stukken. Bij Blanchette zijn wel eens vergelijkingen tusschen Poolman en Antoine, deu bekenden stichter van het TheatreLibre gemaakt, alleszins eervol voor hem. Een deugdelijk criticus ik meen de heer L. Simons Mz. schreef na de schitte rende vertooning van Blanchette in de Salon des Variétes: »Is het vreemd, dat wij wel eens wenschen, dat hij tot een ander gezelschap be hoorde en in een anderen schouwburg speelde." Neen, wie in Henri Poolman slechts een komiek ziet, vergist zich, hij is even goed karakter als goede-vader-speler. Van vroolijke en opgewekte menschen zegt men gewoonlijk, dat zij hartjes-zonder-zorg zijn; niet bedenkend dat achter vroolijkheid zoo vaak veel droefheid schuilen kan. gelijk het hoogtragische en het hoog-komische elkander naderen. Dat Poolman fijn en diep gevoel heeft, merkte ik op toen 'k in DéNieuwe Rott. Crt., De Telegraaf en Heb Nieuws, zij a levensgeschiede nis las. Er komt in De Nieuwe Rott. Cl. een trekje voor, eenvoudig ... subliem. Henri Poolman was bestemd om als zijn vader handel te drijven in verduurzaamde levensmiddelen. De oude heer droomde zich al van zijn zoon, van zijn Henri, over weinig jaren te lezen aan de muren der straten: Heuri Poolman's doperwtjes zijn de beste en de goed koopste in 't gebruik." Maar het verduurzamen van doperwtjes stuitte Henri-, hij wilde acteur worden, ontliep zijnen ouders, werd te Rotter dam kok op een stoomboot naar Antwerpen (speelde hij daarom Vettasoep in Don Quichot zoo goed en met zooveel zwier, en den vader in De Verloren Zoon zóó aangrijpend?) en eindelijk door zijn ouders ontdekt, met vreugde in het ouderlijk huis ontvangen en hem toe stemming gegeven aan het tooneel te gaan. Hoor nu, hoe de heer Johan de Meester hem de ontdekking door Jan Albregt en de terug komst te Amsterdam naverteld en let dan op het slot. Eindelijk was ik (Hein Poolman) weer in Rot terdam, en in het oude logementje. De groote ko medie was dicht iu de buurt, en meneer en rnevr. Albregt waren goede kennissen van mijne ouders. Zij logeerden altijd bij ons, wanneer ze voor een maand te Amsterdam kwamen spelen. Nadat ik nog, met een niist're-kameraad van die jaren, het liedjes zingen in koffiehuizen had beproefd de eerste proef de beste mislukte al stuurde ik dienzelfden vriend met een. briefje, een smoesje natuurlijk, op Albregt af, en waarachtig, hij kwam naar me toe, zei alleen maar: ,je moeder heeft zooveel verdriet gehad van je wegloopen," en was verder zoo vrien delijk dat ik me op eens een ander mensch voeldu. Zou het tooneel nu dan toch voor mij openkomen? Van mijn vader repte hij niet. Ik was waarlijk aangedaan, en stotterde schreiend zoo iets van: //tooneel mag niet; en ik wil niet anders." //Nu huil maar niet (Albregt was ook bewogen) misschien mag 't wel, ik geloof wel dat je mag." . .. Over een half uur moest ik bij hem komen. En toen .... 't was of ik de verloren zoon was, mevrouw Albregt had biefstuk voor me klaar gezet en wijn, en: »Dag jongen, ga zitten, ga maar gauw wat eten.... En hoe komt dat nou zoo ? Heb-je wel een hemd aan? Hier is 'tfrontje en een dasje, doe maar ganw om, drink 's. En dan later bij mijn man misschien een engagementje.?-Kom, eet maar jongen. .. . En nou ga je straks naar den trein. Toon (de tooneelknecht) zal je weg brengen Ik had geen trek in eten en een half glas wijn voelde ik al. //Dag me vrouw, dank u wel." Toon had de noodige orders. Om vier uur stoomde de trein weg. Toon fluisterde nog even met den conducteur... Eer ik het wist, was de trein te Amsterdam, en vloog m'n zuster Christien (thans tooneelspeelster bij de Kon. Ver. Het Ned. Tooneel) me om den bals. Ook moeder was er. Wat zag ze bleek ! Ze zei bijna niets. Christien hield me stevig vast, minder uit angst dat ik weg zou loopen dan uit blijdschap. Ik geloof eigenlijk, dat m'n moeder me graag de volle laag had gegeven, maar ze hield zich in en er was in onzen gang naar de omnibus iets plechtigs. Ik zat naast haar, m'n arm in de haren, onder haar doek. Zoi liepen we ook altijd samem met Kerstnacht naar de kerk. In de cursief gedrukte regels zit het sublieme waarop ik doelde.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl