De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 12 februari pagina 5

12 februari 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1129 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. VOO H DAMEjSL Gezonde en ongezoie lectnnr. Nog altijd is er geen einde aan de reeks brochures naar aanleiding van HILDA VAN SUYLENBURG, en leggen wij die boekjes naast elkaar ter vergelijking, ook met de tijdschrift en courantenbeoordeelingen, opteekenende al wat er in wordt afgekeurd en bestreden, dan bevinden wij, dat er zoo goed als niets aan heel blijft. De een ergert zich, dat het boek een roman heet, terwijl de kunstvorm totaal ontbreekt; de ander stoot zich aan den zinbouw en vluchtige correctie; een derde noemt H i l d a een monstruositeit; een vierde Corona van Oven een vuilpoets; een vijfde NOG EEN WOOKD OVEE DE VROUWENKWESTIE, dOOT een man doet die zelfde Corona zeggen: Het is jammer, dat Hilda van Suylenburg uit is, dacht ik, toen ik het boek dicht sloeg.... hoe gaarne had ik Corona als vrouw en moeder zien werken en leven." Een Mater Familias en een niet verlatijniseerdemoeder?DsMOEDER" IN HILDA VAN SUYLENBURG, door een moeder de een als de ander mevrouw Goekoop persoonlijk geheel onbekend, zijn beiden door het geschrift tot het vermoeden gebracht, dat haar echt kinderloos is, en tee kenen hoe in waarheid de betrekking is van de moeder tot het kind, van de geboorte af en bij de verdere opvoeding, en beiden op een wijze, die doet wenschen: dat haar soort zich vermenigvuldige ! Dit alles, en nog heel wat meer, is tegen Hilda van Suylenburg ingebracht, en met dat al zou het niet gemakkelijk wezen een tweede boek te noemen, dat zóó luide is ge prezen door, en zoozeer de bewondering heeft gewekt van, in hooger mate zelfs dan voor het gezond verstand en het logisch denken te recht vaardigen is, als juist deze pennevrucht, en wel in de eerste plaats van de lakers en be strijders, waaronder, die getuigen er zelfs door te zy'n bewogen tot weenens toe. Dit alles overwegende gevoel ik neiging de schrijfster Neerland's vrouwelijken Cats te noe men. Zijn poëzie, die eigenlijk niet eens den naam van poëzie verdient, kon noch kan zich staande houden voor den rechterstoel der kritiek, en toch is niemand meer dan hij gelezen en vereerd. Hij was nuchter praktisch; een kind van zijn tijd, aan welken eigenschappen van vrij laag allooi allerminst vreemd kunnen heeten. Onze tijd nu verschilt heel wat van de dagen van Cats, maar komt daarin overeen, dat werd toen door de mannen der middelklasse naar vermeerdering van machtsbevoegdheid gestreefd en het middel daartoe gezien in wat wij nu oekonomische onafhankelijkheid zouden noemen, thans een aantal vrouwen door den loop der dingen tot de overtuiging zijn geraakt, dat lotsverandering voor haar noodzakelijk is en zij niet mogen rusten, alvorens die te hebben veroverd. Tot de vrouwen, wier oog daarvoor is geopend, hoewel zelf niet in de groep der misdeelden staande, behoort mevrouw Goekoop. Zij wenscht niets dan goeds haren zusteren toe en stelt haar talent en sentiment geheel in dienst harer sekse-genooten een hooge verdienste, ongetwyfeld. En nu komt het er weinig op aan, of wy geheel dan voor een kleiner of grooter deel met haar meegaan, wanneer zij, blijkens Hilda van Suylenburg, meent, dat het geluk voor de vrouw ligt in de uitoefening van een voldoend bezoldigd beroep, zeker is, dat de meesten bij het volgen van haar raad vrij wat meer baat zullen vinden, dan bij dien van freule Anna de Savornin Lohman, wier liefde bespiegelingen niet anders zijn dan de vrucht van een ziek brein, krank geworden, althans in krankheid toegenomen, door ziekelijke, ja, verderfelijke lectuur. Niemand minder dan A. d. S. L. heeft recht mevrouw oekoop te ver wijten, dat zy den jongen meisjes vergif biedt; zoo ergens dan hier geldt de vergelijking van den splinter en den balk. Was voor haar ge schriften herdruk noodig trouwens in steeds afnemende reeks warme lof viel haar al heel weinig ten deel en allerminst van diegenen wier bijval haar het meest zou hebben ge streeld. Zy, heerschzuchtig en allerminst zich zelf weg redeneerend, verwachtte met n slag het feminisme te zullen dooden, en in werke lijkheid heeft ze Wie ter eigen voorlichting, of om welke andere reden ook, een degelijke beschouwing wenscht te lezen over freule L's liefdeleven, ten tweedemalen ontwikkeld in het voor korten tyd verschenen de Liefde in de V r o uwenquestie," die neme ter hand, wat HOLDA naar aanleiding daarvan schreef en door L. J. Veen, te Amsterdam, werd uitgegeven. Na A. d. S. L. de eer te hebben gegeven, dat zy zonder terughouding of aanzien des persoons luide verkondigt, dat wat voor haar waarheid is" (doch zij uitgeeft voor de waarheid) toont Holda aan, dat in haar verlangen naar lotsverbetering voor de vrouw, in materiëelen zin," frl. L. geheel aan de zijde der moderne vrouw staat, maar aanstonds haar bezadigdheid verliest, zoodra ze toe is aan de opsomming harer grieven tegen de geëmancipeerde vrouw onzer dagen. Ook dit behoort echter nog als 't ware tot de inleiding, hoofdzaak toch is de liefde in verband met vrouivengehik. Holda noemt dit terecht een teeder en kiesch onderwerp, doch levert tevens, in tegenstelling met Laura Marnolm, het onweerlegbaar bewijs, dat het teederste onderwerp kan behandeld worden, zoo dat ergenis nemen een onmogelijkheid is. Liefde, zegt ze, is een zeer complex iets, een aandoening of beter : een reeks aandoeningen van zeer onder scheiden gehalte. Tot de liefde behoort de fysieke passie, zonder deze is ze niet volkomen, doch de liefde, als geheel, vormt ze evenmin als enkel vriendschap of teederheid. A. d. S. L. erkent dit maar ten halve; wel vindt ze dit deel der liefde begeerlyk als de ideaal-man is gevonden en deze haar wenscht te bezitten, doch is dit laatste niet het geval ook dan zal volgens A. d. S. L. de geestelyk en zedelijk hoogstaande vrouw zich aan dat ideaal vast klemmen, opgaan in lydenszaligheid" voor den meerdere," dorstende zich te mogen geven en te verliezen in hem, den sterke. En dat is dan volgens haar de ware, hooge liefde, waar aan het fysieke element vreemd is. Mis, zegt Holda, dit te gelooven is zelfverblinding; het vloeit juist voort uit fysiek begeeren en wel in een vorm waaraan het groote gevaar ver bonden is, dat ze schier altijd, allereerst bij jonge meisjes, tot overprikkeling van het zenuwgestel leidt, hetgeen niet meer of minder zeggen wil, dan dat het voert naar Sanato rium of krankzinnigengesticht. Die overtuiging deed Holda naar de pen grijpen. Haar ge schrift is een ernstige waarschuwing, vooral gericht tot jonge meisjes, gemeenlijk nog onbe kwaam valsche voorstellingen van ware te onder scheiden en maar al te zeer geneigd zich door het groote woord Liefde en L i e f d e w yd i n g, hoe bombastig ook toegepast, van den goeden weg te laten afbrengen. Daarom: meisjes, verzint eer ge begint, en laat u door Holda leiden, die reeds te bezadigd was, toen Laura Marholm's : Buch der Frauen haar in handen kwam, om er zich door ten verderve te laten voeren. Dat Holda terecht A. d. S. L. in zake liefde bespiegeling van zelfmisleiding verdenkt, blijkt ook daaruit, dat laatstgenoemde in haar be schouwing, uitgesponnen tot over het vervelende, het moederschap geheel buiten rekening laat; het woord moeder" niet anders noemt, dan wanneer zij mevr. G. iets onaangenaams wenscht te zeggen, terwijl in waarheid de meerderheid der kerngezonde vrouwen zich allereerst moe der gevoelen en slechts in de tweede plaats: echtgenoot. Tal van alleen staande vrou wen zullen verklaren: dat ik niet huwde, is mij wel, maar dat een vrouw geen kind kan krijgen zonder zich aan een man te binden, betreur ik innig." ELTSE A. HAIGHTON. Amst., l Febr. '99. De Russische florpnflerwijzeres, De Russische dorpsschooljuffrouw is een heel eigenaardig type, zooals alleen bestaan kan in een land waar het volk in geestelijk duister voorttobt, en de ontwikkeling van dat volk slechts gebrekkig door den staat geschiedt en by'na geheel neerkomt op particuliere personen. In de meeste landen kan een meisje er moeilijk toe besluiten echooljuffrouw op een dorp te worden en neemt die betrekking alleen aan in afwachting van iets beters, of omdat zij door geldelijke redenen gedwongen is en geen invloedrijke connecties bezit. Maar in Rusland komt het dikwijls voor dat meisjes van goeden huize, die van hare jeugd af in weelde hebben geleefd, deze vaarwel zeggen en naar een betrekking van schooljuffrouw op een heel klein dorpje solliciteeren. Het is een soort van dweperij, die haar er toe leidt »het volk te naderen," zooals zij het noemen licht te brengen in de onderste lagen." In Rusland wordt men schooljuffrouw als in katholieke landen non; het is zich onttrekken aan de wereld, met het doel te vergeten en vergeten te worden, soms slechts een oogenblikkelijke zucht om goed te doen en een bijna ziekelijk verlangen zich te verootmoedigen. Vele van die meisjes hebben iets van een martelares. Zij schamen zich over hare nette kleeding, hare witte handen en beschaafde uitspraak, in 't kort over alles waar zij aan gewend zijn geweest. Zij brengen hunne levens behoeften tot het hoogst noodige terug, kleeden zich zoo eenvoudig mogelijk, maken hare handen ruw en grof door hard werk, en beproeven te spreken als het volk. Voordat zij gaan onder wijzen, leeren zij zelf van de schoolkinderen. Niets is moeilijker dan het vertrouwen der Russische boeren te winnen; want zij zijn trotsch en wantrouwend, ondanks hun vriendelijk lachen en diepe buigingen. In het begin blijft die schooljuffrouw toch altijd de juffrouw" d. w. z. iets vre^mds, opgedrongens, bijna vijandelijks, iets dat door de een of andere commissie uit een ofr andere groote stad gestuurd is, uiethet doel om stoornis te brengen in het rustige leven der dorpelingen, en zich rechten aan te ma tigen over de kinderen, macht te verkrijgen over de volwassenen en dan zoo mogelijk be richten ervan te zenden naar de groote stad, aan die groote heeren. Geen wonder dus dat de boeren zich in de meeste gevallen tegen het oprichten van scholen verzetten. Zij hebben genoeg aan den Pope (geestelijke) die de verstandigste kinderen thuis onderwijst. En toch wijkt in vele gevallen dit vooroordeel voor een hartelijke sympathie en de vijandig begroete juffrouw" wordt dan het lieve moedertje", zelfs al is de jonge opvoedster nauwelijks de twintig te boven. Een zeer interessante blik op het leven en werken van zulk een schooljuffrouw geeft een dagboek, door een jonge Russin gehouden op haar moeilijken en eenzamen post en hieruit neem ik iets over. Er ligt iets aandoenlijks in die pogingen, nog zoo onbeholpen soms, om de ziel van het volk te leeren kennen, wat ook uit deze bladzijden zoo duidelijk te voorschijn treedt. Allerlei maatregelen die misschien den WestEuropeeschen paedagoog verkeerd toeschijnen, verklaren zich uit een behoefte, het neerge drukte volk voor zich te winnen door groote, ook uiterlijke, nederigheid. Nog minder dan het volk willen zijn dat geeft vertrouwen en wekt sympathie. Ook is het belangrijk na te gaan, hoever de ideeën van Tolstoï, die in de beschaafde wereld niet altijd kunnen worden doorgevoerd, in de middelste en onderste lager. der Russische maatschappij tot verwezenlijking komen. Ik ben in Petrowsk, een klein dorp in ZuidRusland, aangekomen. Dat is de plaats, mij door de Schoolcommissie aangewezen. De landheer van Petrowsk is lid van de Schoolcommissie. Daar ik door niemand werd afgehaald, reed ik naar den landheer om heni te vragen waar ik wonen moest. Wij gingen het geheele dorp door, dat uit veertig huizen bestaat; op een hoogte ligt de kerk en iets verder aan den zoom van het bosch stond een kleine :,enzame woning. De koude vochtige lucht kwam mij te gemoet toen ik binnentrad. De vrouw die mij er heen had gebracht ging weer weg, en ik bleef alleen. Ik ging met mijn pels om op de bank bij de kachel zitten. Plotseling naderde er eene slede, bleef voor mijn hut stilstaan, en ik zag twee vriendinnen van mij; de schooljuft'rouw en de plattelands-heelmeesteres uit het dichtstbij gelegen dorp. Zij waren verontwaardigd over de mij toebedeelde woning, maar ik zeide dat wanneer anderen voor mij daar hadden ge woond, het voor mij ook voldoende was. Toen gingen wij naar het dorp, haalden takkebossen en legden de kachel aan. Onderwijl kwam mijn bagage, en ik richtte mij in. Toen alles, ook mijn piano een plaats gevonden had, vond ik mijn huis heel gezellig. Toen gingen mijne vriendinnen heen en ik bleef alleen ...." Eindelijk, zes weken later, werd de school geopend. De kinderen werden door vaders en moeders gebracht; er kwamen zesentwintig stuks. Het hoort er bij dat de ouders tegelijk met het kind een stuk brood meebrengen; ditmaal hadden zij niets meegebracht. De kinderen zijn zeer leergierig en daarom al om acht uur voltallig. Een kleintje is stil van zijn vader weggeloopen om de school te bezoeken. lederen dag komen er meer, nu heb ik er al tweeendertig. Ik stelde de kinderen die wilden leeren zingen voor, om 's middags bij mij in huis te komen. Er kwamen er zoo veel, dat ik nauwelijks plaats genoeg had. Eerst vonden zij het grappig, dat ik bij de piano hunne stemmen en hun gehoor onderzocht; maar toen ik ernstig bleef, werden zij het ook langzamerhand. Vandaag ben ik in een dorp in de buurt geweest, om den geestelijke en de onderwijzeres te leeren kennen. De school is in het wachthuis naast de kerk, de lucht is er doodelijk kil, als in een kelder. Boeken zijn er haast niet, ook school behoeften ontbreken er geheel; er is plaats tekort. De kinderen zaten meest op den grond, en er zijn er nu zeventig. Ik ben haast geen oogenblik alleen. De school is nog niet uit of er staan alweer verscheiden jongens en meisjes voor mijn hut, om zingen van mij te leeren of te hooren voorlezen. Mijn kamertje is altijd vol, zoodat men er zich nauwelijks in bewegen kan. Dikwijls, vooral 's avonds, speel ik hen voor, en zij beginnen van de muziek te houden. Langzamerhand worden zij natuurlijker en vrijer en lachen soms hardop als er iets grappigs gebeurt. Toch gevoel ik, dat ik, ondanks al mijne moeite, voor de boeren nog een vreemde blijf. Sommigen komen alleen om mij aan te gapen, anderen om mij verklaringen van hunne droomen te vragen of om mij iets te brengen, enkelen om mij te leeren kennen. Maar geen van allen beschouwt mij als n hunner, en in den grond van hun hart houden zij mij voor dommer dan zij zelf zijn. En zij doen dan ook somtijds vragen, die men zonder voor bereiding bijna onmogelijk kan beantwoorden. Toen ik eens op een keer voor de klasse stond, deelde een van de jongens mij mede dat een zekere boer plan had, mij af te ranselen, omdat ik niet behoorlijk onderwijs gaf, d. w. z. geen der kinderen sloeg gedurende de les en ze niet tot leeren dwong. Ik antwoordde hierop, dat mijns inziens het onderwijs niet bestond uit straffen en slaan, en dat de boer, als hij mij wilde afranselen, het maar doen moest. Dit antwoord maakte veel indruk. Ik heb bij de schoolcommissie gedaan ge kregen, dat de kinderen een handwerk leeren, en nu krijgen zij les in het naaien van een kleermaker. Toen ik den laatsten keer den schoolopziener opzocht, moest ik daar blijven overnachten om het slechte weer. De kinderen hadden den geheelen avond in mijn huis op mij gewacht, en daar zij niet weg wilden gaan, moesten zij in mijn woning overnachten. Al houden zij ook nog zooveel van mij, daarom zijn zij toch dik wijls erg ondeugend en stellen mijn geduld op zware proef'. Zoo wilden zij dezer dagen plot seling geen van allen het schoolvertrek vegen. Eindelijk nam ik zelf den bezem ter hand. Toen ik weg wilde gaan, was ik opgesloten. Toch hield ik mij goed en bracht hun op zachten toon hun ondeugendheid onder het oog. Den volgenden dag schreef een van de jongens op het zwarte bord: Wilt u ons ver geven?" Ik antwoordde op hetzelfde bord : Ik heb het al vergeven". Dit was onze verzoening. De kinderen zijn al op zeer vertrouwelijken voet met mij en eenigen noemen inij bij mijn voornaam. Zij komen op alle mogelijke tijden bij mij, zelfs laat in den avond. Zij zien mij in al mijne stemmingen en al mijne bezig heden. Het schijnt dat zij zich nog meer tot mij aangetrokken voelen bij een of ander gewoon werk en dat is ook goed. De familie van den landheer en schoolop ziener is sedert langen tijd koeler tegen mij. Hij, de schoolopziener, kan zich niet met mijne methode vereenigen. Hij zegt dat de kinderen met gestrengheid behandeld moeten worden. Mijn hart deed er pijn van, toen hij het zeide. Het loopt naar Paschen en er komen steeds minder kinderen op school, daar zy op het veld moeten werken. Het weer is vochtig en koud en ik voel mij echt ziek. Ik heb niet meer dan tien leerlingen over, en die komen bij mij aan huis in plaats van op school. Zij zitten waar een plaatfjo is, op het bed, op mijn koffer, in de vensterbank, maar zijn allen vlijtig en oplettend. Nu is ook mijn laatste leerling weg, en ik voel mij verlaten en weet met den tijd geen raad." Eindelijk is de zomer voorbij en de winter met zijn werk weer begonnen. Mijn hut staat voor ieder open, als voorheen. Vreemde man nen en vrouwen komen, als ze licht zien, bij mij binnen en vragen om voorgelezen te worden. Velen leen ik boeken, kleine ver tellingen uit het volk ... De kinderen houden veel van muziek. Nu vragen zij niet meer om de bekende volksliedjes, maar verlangen muziek van Beethoven, wiens naam hun eigen geworden is. Nog dikwijls komt het onderwerp het slaan" op het tapijt. Vaders komen mij verzoeken hunne jongens een flink pak slaag te geven. Ik moet altijd lange predicaties houden over den slechten invloed van slaan en straffen in het algemeen, maar zonder gevolg. Men zegt nu van mij, dat ik onverschillig voor het slechte ben. . .. De menschen begrijpen volstrekt niet dat ik op kan voeden door mijn voorbeeld, goede lectuur en vermaningen, en doordat ik hun godsdienstig gevoel wakker maak. De kinderen moeten iets verkeerds niet laten uit vrees voor straf, maar uit de innige overtuiging dat iedere slechte daad zelf al verwerpelijk is. Vandaag kwam de adelsmaarschalk bij mij onder voorwendsel van eens te zien hoe ik woonde, in werkelijkheid echter om mij eens te polsen over mijn politieke en paedagogische opvattingen. Is het waar dat ge samenkomsten bij u aan huis t eb t; dat ge boeken uitgeeft?" vroeg hij. Ik vertelde hem dat mijn huis open staat voor ieder die zich geestelijk wil verkwikken ; en dat ik geen boeken uitgaf, maar ze wel uit leende. Wecst u maar voorzichtig" zeide hij, men let op u .... en ge weet men houdt niet van zulke toenadering tot het volk. Ook met de kinderen moet u strenger zijn ; ik hoor dat u ze veel te veel ontziet." Ik was geheel verslagen door dit bezoek, want ik voel dat ik omringd ben door vijanden, die zich tegen al mijn streven verzetten. Maar toch kan ik mijn gedrag niet veran deren en al degenen wie ik met geheel mijn hart genegen ben, in den steek laten. De kinderen hebben recht op mij; zij noemen mij hunne moeder", en zij zijn ge wend ten allen tijde, in alle gevallen, bij mij hulp en troost te vinden. Eenige uren daarna moest ik bij den school opziener komen. Hij beschuldigde mij in hef tige woorden dat ik het volk opstookte en het in zijn kwade neigingen stijfde. Mijn handel wijze was strijdig met de wet, en strafbaar. De beste raad dien hij mij geven kon, was, mijn dat ik slechts hebben mijne ontslag in te dienen bij de school-commissie en naar eene school in een andere streek te solliciteeren. Hij zou als schoolopziener niets kwaads van mij zeggen en mij geen hinder nissen in den weg leggen. Ik antwoordde hem dat, wanneer ik niet had gehandeld zooals het behoorde, het zijn plicht was mij aan het ge recht over te leveren. Hij zeide dat hij dit niet wilde doen, maar dat het in elk geval het beste was dat ik weg ging. Ik verklaarde mij bereid zijn wensch te vervullen. Tien dagen zijn er sedert verloopen. Ik sta op het punt het dorp Ie verlaten, waar ik twee jaren heb gewerkt. Twee jaren zijn een korte tijd en toch lijkt het mij als bevatten die twee jaren een lang en rijk leven. Ik kwam hier gezond en sterk, ik ga hier vandaan ver zwakt en ziek, maar de kiem van het goede hier heb gezaaid zal opkomen, en als een der velen die aan mijne lippen gehangen, uit herinnering aan mij en woorden een goede daad volbrengt of van een slechte terugschrikt, dan heb ik mijne gezondheid niet voor niets opge offerd, deze twee jaren niet te vergeefs geleefd. Mijn boeltje is gepakt. Waarheen zich mijner schreden zullen richten, weet ik nog niet. Maar ik ben niet ongerust; kinderen, menschen, vind ik overal; daar waar ik onderwijzen kan, is mijn plaats". Zoover de aanteekeningen der Russische schooljuffrouw. Zeker is het eene dier meisjes, die haar beroep van de meest ideale zijde op vatten, maar zij is geen uitzondering. Het open bare leven van deze onderwijzeres, is gelijk aan dat van bijna allen die, als zij, uit liefde tot haar beroep die moeilijke betrekkingen verkiezen; steeds moeilijker wordend naarmate zij zich meer met Bet volk bemoeien en hen trachten te verstaan en invloed op hen krijgen. Altijd staat de regeering hier vijandig tegenover en beschouwt de minste afwijking van de school wetten met wantrouwen. Dit is de reden dat de onderwijzeres zelden lang op n plaats blijft; maar rusteloos het groote rijk doortrekt, vervolgd door wantrouwen van de overheid, den schoolopziener, den landheer, en zelfs van den geestelijke, die vindt dat zij door haar beroep in zijne rechten treedt. Er zijn ook schooljuffrouwen op sommige dorpen die de volste tevredenheid harer supe rieuren genieten. Zij laten in de harten harer leerlingen niets over, dan de herinnering aan naargeestige lesuren, en harde straffen. Zij blijven altijd de juffrouw" waar het kind angstig voorbij sluipt en die de volwassene zacht fluisterend, als spion" betitelt. De vromen van Aiitinoë, In de bouwvallen van Antinoëin Egypte zijn door den oudheidkenner Goyet zeer bolangrijke overblijfselen gevonden, waarvan op dit oogenblik een deel te Parijs in het Musée Gimet te zien is. Antinoëis eerst door keizer Iladrianus gesticht, tusschen Memphis en Thebe; het zijn dan ook geen mummies die men er gevonden heeft, maar volkomen uitgedroogde lijken, wier kleeren, ondanks het zand en de lucht, in stof' en kleur geheel on aangetast gebleven waren. De toiletten van de Egyptische lierspeelster, de jonge burgervrouw en de amazone die bewaard gebleven zijn, schitteren van kleuren, naar onzen smaak allicht wat bont. De harpspeelster droeg een mantel van oranje linnen met vier smalle en een breedere gele streep en wollen koord; om den hals een volle kraag van oranje wollen chenille. Haar karmozijn ripsen kleed had een gestreepten gelen rand, met roode en groene franje, en van boven een blauwen rand met bruin en geel bladerenborduursel; de mouwen evenzoo, terwijl op de schouders en voor langs het kleed blauwe vierkantjes geappliceerd waren, met vogelafbeeldingen. De kleine schoentjes hebben vergulde arabesken ingeperst (als oud bindwerk), de kam is van gesneden hout, een bronzen ring draagt een Apollokop; bij het toilet behooren nog een potje blanketsel, een flesch odeur, twee lieren van hoorn en been, castagnetten, een ketting van paarlen, smaragden, lapis en schildpadden ringen, een muts van door elkaar gevlochten zijden bandjes, rood, geel en goud, met een steunsel van kemelsharen touwtjes. De jonge burgervrouw droeg een hemd van neteldoek, bezaaid met blauwe moesjes met witte hartjes. Haar japon daarover heen was van gegauffreerd geel crópon, vierkant gede colleteerd, met een rand van blauw en geel galon ; ook zij had vierkante medaillons op het kleed, of liever er in geweven, met gele ruitjes op groenen grond; op de schouders en onder op het kleed zijn ze achthoekig met sterrenpunten ; den onderrand van het kleed vormt weer blauw met geel galon. Bij het costuum behooren: mante! van roode zijde met gelen zoom, en groene en roode franje ; een rood en witte boa ; bigoudis om de haren op te zetten; een muts met roode en blauwe strepen op bruinen grond ; een hoofdband van roode en gele chenille ; een houten kam. De schoentjes waren hier weer van leer, rood met opgenaaide stukjes goudleer, geboord met wit leer met vergulde iilets. Het lijk van een jong meisje was in cru linnen gekleed, met rose schouderstuk, waarop gele bloemen, omzoomd met drie strepen van bleek groen, waarop gele en rose boogjes en moesjes. Het amazonencostuum was in de hoofd kleuren gtsl en violet; halsboa van gele, groene en roode chenille. Het satfraankleurig kleed had violette medaillons op de knieën, met blauwe randen, waarop bloemen en vogels geborduurd waren: ceintuur van gevlochten rood en blauw; geruite zakdoek, geel en groen; laarzen van rood leder; hooge muts van beige zijden lint, met geel gestippeld galon van roode wol en van boven een streep van blauwe zijde, met gele figuren. Het zadel van leder met koperen fleurons was met haar begraven, evenals met haar rose en groen blanketsel (het groen rondom de oogen te leggen). haar handspiegeltjes, haar Irisbeeldjes, ringen en parelsnoeren. Zeer waarschijnlijk is het, dat de mengeling van kleuren in het costuum niet geheel aan de toevalligen smaak der bezitster was over gelaten, maar in verband stond met haar familie, haar positie van getrouwde of onge trouwde, haar godsdienstsecte of maatschappel ij ken rang. Kattententoonstelliitg. Gezichtsmas sage. Koj fieboonen. Te Londen is, in het Royal Aquarium te Westminster, een kattententoonstelling gehou den waaruit blijkt, hoe »pussy'' als lievelings- en luxe-dier der dames nog steeds alles overheerscht. Lady Marcus Beresford, de ziel der tentoonstelling, had 600 katten toegelaten, meest alle door dames ingezonden. By'na alle soorten, van de staartlooze poes van het eiland Man tot de chinchilla met den pluimstaart, waren vertegenwoordigd ; Lady Beresford zelf had vijf-en-twintig van de prachtigste exem plaren ingestuurd. Een curieuse bijzonderheid is, dat een aan tal dames, die volgens wetenschappelyke prin cipes zich op het veredelen van zeldzame soorten hebben toegelegd, daarmee ook finan cieel heel aardig uitgekomen zijn. Mooi geteekende exemplaren zijn allicht 50 pond (GOO gulden) waard, er waren eenige die op 100 en '200, een poes zelfs die op 300 pond (3000 gulden) getaxeerd werd. Lady Marcus Beresford zelf is eigenlijk een kattenkweekster van beroep, die er hoopen geld mee maakt. Te Bishopsgate bij Egham heeft zij haar stoeterij ; soms zy'n daar niet minder dan 150 oude en jonge katten, die het er heel goed hebben. Eenige harer lieve lingen wonen .in een apart huisje op het buiten, met rozen en klimop begroeid, dat men de kattenvilla zou kunnen noemen. Warmte, ventilali», alles is daar keurig ingericht en alles kraakzindelijk. De huisjes der katers zijn het mooist. ledere getrouwde kater heeft zijn eigen slaapkamer, met y'zerdraad afge sloten, en een ander vertrek daarbij, waar hij zich bewegen kan. Dicht daarby is een groote vierkante plaats, met gras begroeid, waar amusementen voor hem zy'n en hy dagelijks eenzaam wandelen mag. Twee katers komen nooit in eikaars gezelschap, om het vechten en beschadigen te vermijden. Het voeder voor de katten wordt zeer afwisselend genomen; den eenen dag visch met rijst; den anderen dag gehakt vleesch ; 's zomers veel groenten ; ook wel Zwitsersche geconserveerde melk. Zindelijkheid is natuurlijk een hoofdvoor waarde. De Perzische en Siameesche katten zijn van nature de meest gedistingeerde, van een ->subtiele voornaamheid" in hare manieren. Een der dames verdiende met een paar blauwe Perzische katten, Jieauty Boy en Elxettc, een tijd lang zestig pond 'sjaars aan jongen en tentoonstellingsprijzen. Maar dat is ook weer een modequestie; juist de blauwe Perzische kat. die vijftien jaar geleden 5 pond per stuk waard was, is nu zoo zeldzaam niet meer; de »self silver" of Chinchilla is nu de meest ge zochte, zij heeft geen bepaalde teekening, maar is wit, aan de punten der haren zilvergrys. ' Da jonge zilverkatjes Lolli/pop, Angel, Stella zijn hun gewicht in goud waard. Maar ook andere soorten zijn kostbaar, de Siameesche met tweemaal gekronkelden staart, de blauwe met goudgele oogen, de oranje Lifeguard, de bijzondere Cissy met witte haren, aan de punten zwart, met een soort van donsachtigen collier, en de donkere Kismet, door Lord William Beresford uit Kashmir meegebracht. Is het waar dat men de rimpels een tijd lang kan tegenhouden? De Zweedsche mas seurs en masseuses beweren van ja en wel zonder verven of parfumeursmiddelen. De methode is betrekkelijk eenvoudig; een paar lessen doen geen kwaad, maar zonder deze kan men het ook wel. De eenige vraag is, of men van het beduimelen geen hoofdpijn krijgt. Eerst wascht men het gezicht met koud water en legt er dan een weinig coldcream op; dan masseert men: 1. het voorhoofd. Met de toppen van de drie middelste vingers der beide handen gaat men van het midden van het voorhoofd, zacht wrijvend, over de slapen naar de wangen. 2. den neus. Met dezelfde drie paar vingers wrijft men van het midden van den neus naar de wangen. '?>. de kin. Men begint onder de oogen en richt de massage naar de kin. 4. onder de oor/en. Van de slapen naar den neuswortel. 5. de bovenlip. Beginnen onder den neus en wrijven alsof men een snor opstreek. Wie aanleg voor een knevel heeft, mag deze massage niet toepassen, omdat zy' den knevelgroei ont wikkelt. G. de lippen. Men wrijft met de palmen der beide handen rondom over de wangen om overal de huid goed te bewerken. Ieder van deze bewerkingen moet niet meer dan twee tl drie minuten duren; dan voegt men wat amandelmeel bij de coldcream en onderneemt nog eens de heele massage. Vervolgens vult men een kom met kokend water om de huid een dampbad te geven en alle poriën der huid schoon te maken. De masseuses voegen bij dat dampbad een che misch middel, dat een geheim schijnt te zijn, maar eau-de-cologne of boorzuur is ook goed. Men bedekt het hoofd met een doek en houdt het over de kom kokend water. Dat is tamelijk benauwend, maar zeer heilzaam. Na een minuut of' tien neemt men den doek weg, masseert nog even, wascht het gezicht met het warme water, en daarna nog eens met koud water, en als men dat gewoon is, poedert men zich. In het Maandblad tegen de vervalschingen wordt met het oog op knoeierijen in de wijnleverantie, aangeraden, vooral van soliede firma's te koopen ; voorts vindt men het volgend stukje over «vergiftige kolfie": »Wij ontvingen uit Malta van den Caef van den Geneeskun digen Dienst bericht, dat aldaar uit Triest honderden balen koffie aangevoerd zijn gewor den, welke bij chemisch onderzoek, in het Staatslaboratorium uitgevoerd, bleken gekleurd te zijn met een hoogst vergiftige stof n.l. chroomzuurlood. Xiet minder dan 2G1 monsters koffie, in verschillende winkels genomen, bleken aldus gekleurd te zijn en het behoeft geen betoog, dat bij voortdurend gebruik van dergelijke koffie een slepende loodvergiftiging het onvermijdelijk gevolg zal zijn. De kolfieboonen zagen er zeer fraai geel uit en waren op het oog niet van de beste koffiesoorten te onderscheiden. Daar deze koffie blijkens het officieele rapport ook naar Genua, Hamburg en Londen verzonden is geworden, achten wy' het voor den groot handel wenschelijk, ernstig toe te zien, dat dergelijke vergiftige waar niet hier te lande op de markt gebracht worde. Heeft de klein handel eenmaal zulke artikelen in zijn bezit, dan is het hoogst bezwaarlijk de stof te ver nietigen, vooral daar deze boonen allicht met andere gemengd verkocht worden, en de vervalsching derhalve dan veel moeiely'ker te constateeren is." E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl