Historisch Archief 1877-1940
No. 1129
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
VOO H DAMEjSL
Gezonde en ongezoie lectnnr.
Nog altijd is er geen einde aan de reeks
brochures naar aanleiding van HILDA VAN
SUYLENBURG, en leggen wij die boekjes naast
elkaar ter vergelijking, ook met de tijdschrift
en courantenbeoordeelingen, opteekenende al
wat er in wordt afgekeurd en bestreden, dan
bevinden wij, dat er zoo goed als niets aan
heel blijft. De een ergert zich, dat het boek
een roman heet, terwijl de kunstvorm totaal
ontbreekt; de ander stoot zich aan den zinbouw
en vluchtige correctie; een derde noemt H i l d a
een monstruositeit; een vierde Corona van
Oven een vuilpoets; een vijfde NOG
EEN WOOKD OVEE DE VROUWENKWESTIE, dOOT
een man doet die zelfde Corona zeggen:
Het is jammer, dat Hilda van Suylenburg uit
is, dacht ik, toen ik het boek dicht sloeg....
hoe gaarne had ik Corona als vrouw en moeder
zien werken en leven." Een Mater Familias en
een niet verlatijniseerdemoeder?DsMOEDER"
IN HILDA VAN SUYLENBURG, door een
moeder de een als de ander mevrouw
Goekoop persoonlijk geheel onbekend, zijn
beiden door het geschrift tot het vermoeden
gebracht, dat haar echt kinderloos is, en tee
kenen hoe in waarheid de betrekking is van
de moeder tot het kind, van de geboorte af en
bij de verdere opvoeding, en beiden op een wijze,
die doet wenschen: dat haar soort zich
vermenigvuldige !
Dit alles, en nog heel wat meer, is tegen
Hilda van Suylenburg ingebracht, en
met dat al zou het niet gemakkelijk wezen een
tweede boek te noemen, dat zóó luide is ge
prezen door, en zoozeer de bewondering heeft
gewekt van, in hooger mate zelfs dan voor het
gezond verstand en het logisch denken te recht
vaardigen is, als juist deze pennevrucht, en
wel in de eerste plaats van de lakers en be
strijders, waaronder, die getuigen er zelfs door
te zy'n bewogen tot weenens toe.
Dit alles overwegende gevoel ik neiging de
schrijfster Neerland's vrouwelijken Cats te noe
men. Zijn poëzie, die eigenlijk niet eens den
naam van poëzie verdient, kon noch kan zich
staande houden voor den rechterstoel der kritiek,
en toch is niemand meer dan hij gelezen en
vereerd. Hij was nuchter praktisch; een kind
van zijn tijd, aan welken eigenschappen van
vrij laag allooi allerminst vreemd kunnen heeten.
Onze tijd nu verschilt heel wat van de dagen
van Cats, maar komt daarin overeen, dat werd
toen door de mannen der middelklasse naar
vermeerdering van machtsbevoegdheid gestreefd
en het middel daartoe gezien in wat wij nu
oekonomische onafhankelijkheid zouden noemen,
thans een aantal vrouwen door den loop der
dingen tot de overtuiging zijn geraakt, dat
lotsverandering voor haar noodzakelijk is en zij
niet mogen rusten, alvorens die te hebben
veroverd.
Tot de vrouwen, wier oog daarvoor is geopend,
hoewel zelf niet in de groep der misdeelden
staande, behoort mevrouw Goekoop. Zij wenscht
niets dan goeds haren zusteren toe en stelt
haar talent en sentiment geheel in dienst harer
sekse-genooten een hooge verdienste,
ongetwyfeld. En nu komt het er weinig op aan,
of wy geheel dan voor een kleiner of grooter
deel met haar meegaan, wanneer zij, blijkens
Hilda van Suylenburg, meent, dat het geluk
voor de vrouw ligt in de uitoefening van een
voldoend bezoldigd beroep, zeker is, dat de
meesten bij het volgen van haar raad vrij wat
meer baat zullen vinden, dan bij dien van
freule Anna de Savornin Lohman, wier liefde
bespiegelingen niet anders zijn dan de vrucht
van een ziek brein, krank geworden, althans
in krankheid toegenomen, door ziekelijke, ja,
verderfelijke lectuur. Niemand minder dan A.
d. S. L. heeft recht mevrouw oekoop te ver
wijten, dat zy den jongen meisjes vergif biedt;
zoo ergens dan hier geldt de vergelijking van
den splinter en den balk. Was voor haar ge
schriften herdruk noodig trouwens in steeds
afnemende reeks warme lof viel haar al heel
weinig ten deel en allerminst van diegenen
wier bijval haar het meest zou hebben ge
streeld. Zy, heerschzuchtig en allerminst zich
zelf weg redeneerend, verwachtte met n slag
het feminisme te zullen dooden, en in werke
lijkheid heeft ze
Wie ter eigen voorlichting, of om welke
andere reden ook, een degelijke beschouwing
wenscht te lezen over freule L's liefdeleven,
ten tweedemalen ontwikkeld in het voor korten
tyd verschenen de Liefde in de V r o
uwenquestie," die neme ter hand, wat
HOLDA naar aanleiding daarvan schreef en door
L. J. Veen, te Amsterdam, werd uitgegeven.
Na A. d. S. L. de eer te hebben gegeven,
dat zy zonder terughouding of aanzien des
persoons luide verkondigt, dat wat voor haar
waarheid is" (doch zij uitgeeft voor de waarheid)
toont Holda aan, dat in haar verlangen naar
lotsverbetering voor de vrouw, in materiëelen
zin," frl. L. geheel aan de zijde der moderne
vrouw staat, maar aanstonds haar bezadigdheid
verliest, zoodra ze toe is aan de opsomming
harer grieven tegen de geëmancipeerde vrouw
onzer dagen.
Ook dit behoort echter nog als 't ware tot
de inleiding, hoofdzaak toch is de liefde in
verband met vrouivengehik. Holda noemt dit
terecht een teeder en kiesch onderwerp, doch
levert tevens, in tegenstelling met Laura
Marnolm, het onweerlegbaar bewijs, dat het teederste
onderwerp kan behandeld worden, zoo dat
ergenis nemen een onmogelijkheid is. Liefde, zegt ze,
is een zeer complex iets, een aandoening of
beter : een reeks aandoeningen van zeer onder
scheiden gehalte. Tot de liefde behoort de
fysieke passie, zonder deze is ze niet volkomen,
doch de liefde, als geheel, vormt ze evenmin
als enkel vriendschap of teederheid. A. d. S. L.
erkent dit maar ten halve; wel vindt ze dit
deel der liefde begeerlyk als de ideaal-man is
gevonden en deze haar wenscht te bezitten,
doch is dit laatste niet het geval ook dan zal
volgens A. d. S. L. de geestelyk en zedelijk
hoogstaande vrouw zich aan dat ideaal vast
klemmen, opgaan in lydenszaligheid" voor den
meerdere," dorstende zich te mogen geven en
te verliezen in hem, den sterke. En dat is
dan volgens haar de ware, hooge liefde, waar
aan het fysieke element vreemd is. Mis, zegt
Holda, dit te gelooven is zelfverblinding; het
vloeit juist voort uit fysiek begeeren en wel
in een vorm waaraan het groote gevaar ver
bonden is, dat ze schier altijd, allereerst bij
jonge meisjes, tot overprikkeling van het
zenuwgestel leidt, hetgeen niet meer of minder
zeggen wil, dan dat het voert naar Sanato
rium of krankzinnigengesticht. Die overtuiging
deed Holda naar de pen grijpen. Haar ge
schrift is een ernstige waarschuwing, vooral
gericht tot jonge meisjes, gemeenlijk nog onbe
kwaam valsche voorstellingen van ware te onder
scheiden en maar al te zeer geneigd zich door
het groote woord Liefde en L i e f d e w
yd i n g, hoe bombastig ook toegepast, van den
goeden weg te laten afbrengen.
Daarom: meisjes, verzint eer ge begint, en
laat u door Holda leiden, die reeds te bezadigd
was, toen Laura Marholm's : Buch der Frauen
haar in handen kwam, om er zich door ten
verderve te laten voeren.
Dat Holda terecht A. d. S. L. in zake liefde
bespiegeling van zelfmisleiding verdenkt, blijkt
ook daaruit, dat laatstgenoemde in haar be
schouwing, uitgesponnen tot over het vervelende,
het moederschap geheel buiten rekening laat;
het woord moeder" niet anders noemt, dan
wanneer zij mevr. G. iets onaangenaams wenscht
te zeggen, terwijl in waarheid de meerderheid
der kerngezonde vrouwen zich allereerst moe
der gevoelen en slechts in de tweede plaats:
echtgenoot. Tal van alleen staande vrou
wen zullen verklaren: dat ik niet huwde, is
mij wel, maar dat een vrouw geen kind kan
krijgen zonder zich aan een man te binden,
betreur ik innig."
ELTSE A. HAIGHTON.
Amst., l Febr. '99.
De Russische florpnflerwijzeres,
De Russische dorpsschooljuffrouw is een heel
eigenaardig type, zooals alleen bestaan kan in
een land waar het volk in geestelijk duister
voorttobt, en de ontwikkeling van dat volk
slechts gebrekkig door den staat geschiedt en
by'na geheel neerkomt op particuliere personen.
In de meeste landen kan een meisje er
moeilijk toe besluiten echooljuffrouw op een
dorp te worden en neemt die betrekking alleen
aan in afwachting van iets beters, of omdat
zij door geldelijke redenen gedwongen is en
geen invloedrijke connecties bezit.
Maar in Rusland komt het dikwijls voor dat
meisjes van goeden huize, die van hare jeugd
af in weelde hebben geleefd, deze vaarwel
zeggen en naar een betrekking van
schooljuffrouw op een heel klein dorpje solliciteeren.
Het is een soort van dweperij, die haar er
toe leidt »het volk te naderen," zooals zij het
noemen licht te brengen in de onderste lagen."
In Rusland wordt men schooljuffrouw als in
katholieke landen non; het is zich onttrekken
aan de wereld, met het doel te vergeten en
vergeten te worden, soms slechts een
oogenblikkelijke zucht om goed te doen en een
bijna ziekelijk verlangen zich te verootmoedigen.
Vele van die meisjes hebben iets van een
martelares. Zij schamen zich over hare nette
kleeding, hare witte handen en beschaafde
uitspraak, in 't kort over alles waar zij aan
gewend zijn geweest. Zij brengen hunne levens
behoeften tot het hoogst noodige terug, kleeden
zich zoo eenvoudig mogelijk, maken hare handen
ruw en grof door hard werk, en beproeven te
spreken als het volk. Voordat zij gaan onder
wijzen, leeren zij zelf van de schoolkinderen.
Niets is moeilijker dan het vertrouwen der
Russische boeren te winnen; want zij zijn trotsch
en wantrouwend, ondanks hun vriendelijk lachen
en diepe buigingen. In het begin blijft die
schooljuffrouw toch altijd de juffrouw" d. w. z.
iets vre^mds, opgedrongens, bijna vijandelijks,
iets dat door de een of andere commissie uit
een ofr andere groote stad gestuurd is, uiethet
doel om stoornis te brengen in het rustige leven
der dorpelingen, en zich rechten aan te ma
tigen over de kinderen, macht te verkrijgen
over de volwassenen en dan zoo mogelijk be
richten ervan te zenden naar de groote stad,
aan die groote heeren.
Geen wonder dus dat de boeren zich in de
meeste gevallen tegen het oprichten van scholen
verzetten. Zij hebben genoeg aan den Pope
(geestelijke) die de verstandigste kinderen thuis
onderwijst. En toch wijkt in vele gevallen dit
vooroordeel voor een hartelijke sympathie en de
vijandig begroete juffrouw" wordt dan het
lieve moedertje", zelfs al is de jonge opvoedster
nauwelijks de twintig te boven.
Een zeer interessante blik op het leven en
werken van zulk een schooljuffrouw geeft een
dagboek, door een jonge Russin gehouden op
haar moeilijken en eenzamen post en hieruit
neem ik iets over. Er ligt iets aandoenlijks
in die pogingen, nog zoo onbeholpen soms, om
de ziel van het volk te leeren kennen, wat ook
uit deze bladzijden zoo duidelijk te voorschijn
treedt.
Allerlei maatregelen die misschien den
WestEuropeeschen paedagoog verkeerd toeschijnen,
verklaren zich uit een behoefte, het neerge
drukte volk voor zich te winnen door groote,
ook uiterlijke, nederigheid. Nog minder dan
het volk willen zijn dat geeft vertrouwen en
wekt sympathie. Ook is het belangrijk na te
gaan, hoever de ideeën van Tolstoï, die in de
beschaafde wereld niet altijd kunnen worden
doorgevoerd, in de middelste en onderste lager.
der Russische maatschappij tot verwezenlijking
komen.
Ik ben in Petrowsk, een klein dorp in
ZuidRusland, aangekomen. Dat is de plaats, mij door
de Schoolcommissie aangewezen. De landheer
van Petrowsk is lid van de Schoolcommissie. Daar
ik door niemand werd afgehaald, reed ik naar
den landheer om heni te vragen waar ik wonen
moest. Wij gingen het geheele dorp door, dat
uit veertig huizen bestaat; op een hoogte ligt
de kerk en iets verder aan den zoom van het
bosch stond een kleine :,enzame woning. De
koude vochtige lucht kwam mij te gemoet
toen ik binnentrad. De vrouw die mij er heen
had gebracht ging weer weg, en ik bleef alleen.
Ik ging met mijn pels om op de bank bij de
kachel zitten. Plotseling naderde er eene slede,
bleef voor mijn hut stilstaan, en ik zag twee
vriendinnen van mij; de schooljuft'rouw en
de plattelands-heelmeesteres uit het dichtstbij
gelegen dorp. Zij waren verontwaardigd over
de mij toebedeelde woning, maar ik zeide dat
wanneer anderen voor mij daar hadden ge
woond, het voor mij ook voldoende was. Toen
gingen wij naar het dorp, haalden takkebossen
en legden de kachel aan. Onderwijl kwam
mijn bagage, en ik richtte mij in. Toen alles,
ook mijn piano een plaats gevonden had, vond
ik mijn huis heel gezellig. Toen gingen mijne
vriendinnen heen en ik bleef alleen ...."
Eindelijk, zes weken later, werd de school
geopend. De kinderen werden door vaders en
moeders gebracht; er kwamen zesentwintig
stuks. Het hoort er bij dat de ouders tegelijk
met het kind een stuk brood meebrengen;
ditmaal hadden zij niets meegebracht. De
kinderen zijn zeer leergierig en daarom al
om acht uur voltallig. Een kleintje is stil
van zijn vader weggeloopen om de school te
bezoeken. lederen dag komen er meer, nu heb
ik er al tweeendertig. Ik stelde de kinderen
die wilden leeren zingen voor, om 's middags
bij mij in huis te komen. Er kwamen er zoo
veel, dat ik nauwelijks plaats genoeg had.
Eerst vonden zij het grappig, dat ik bij de
piano hunne stemmen en hun gehoor onderzocht;
maar toen ik ernstig bleef, werden zij het ook
langzamerhand.
Vandaag ben ik in een dorp in de buurt geweest,
om den geestelijke en de onderwijzeres te leeren
kennen. De school is in het wachthuis naast
de kerk, de lucht is er doodelijk kil, als in een
kelder. Boeken zijn er haast niet, ook school
behoeften ontbreken er geheel; er is plaats tekort.
De kinderen zaten meest op den grond, en
er zijn er nu zeventig. Ik ben haast geen
oogenblik alleen. De school is nog niet uit of
er staan alweer verscheiden jongens en meisjes
voor mijn hut, om zingen van mij te leeren of
te hooren voorlezen. Mijn kamertje is altijd
vol, zoodat men er zich nauwelijks in bewegen
kan. Dikwijls, vooral 's avonds, speel ik hen
voor, en zij beginnen van de muziek te houden.
Langzamerhand worden zij natuurlijker en
vrijer en lachen soms hardop als er iets
grappigs gebeurt. Toch gevoel ik, dat ik,
ondanks al mijne moeite, voor de boeren nog
een vreemde blijf. Sommigen komen alleen om
mij aan te gapen, anderen om mij verklaringen
van hunne droomen te vragen of om mij iets te
brengen, enkelen om mij te leeren kennen. Maar
geen van allen beschouwt mij als n hunner,
en in den grond van hun hart houden zij mij
voor dommer dan zij zelf zijn. En zij doen
dan ook somtijds vragen, die men zonder voor
bereiding bijna onmogelijk kan beantwoorden.
Toen ik eens op een keer voor de klasse
stond, deelde een van de jongens mij mede dat
een zekere boer plan had, mij af te ranselen,
omdat ik niet behoorlijk onderwijs gaf, d. w. z.
geen der kinderen sloeg gedurende de les en
ze niet tot leeren dwong. Ik antwoordde
hierop, dat mijns inziens het onderwijs niet
bestond uit straffen en slaan, en dat de boer,
als hij mij wilde afranselen, het maar doen
moest. Dit antwoord maakte veel indruk.
Ik heb bij de schoolcommissie gedaan ge
kregen, dat de kinderen een handwerk leeren,
en nu krijgen zij les in het naaien van een
kleermaker.
Toen ik den laatsten keer den schoolopziener
opzocht, moest ik daar blijven overnachten om
het slechte weer. De kinderen hadden den
geheelen avond in mijn huis op mij gewacht,
en daar zij niet weg wilden gaan, moesten zij
in mijn woning overnachten. Al houden zij ook
nog zooveel van mij, daarom zijn zij toch dik
wijls erg ondeugend en stellen mijn geduld op
zware proef'. Zoo wilden zij dezer dagen plot
seling geen van allen het schoolvertrek vegen.
Eindelijk nam ik zelf den bezem ter hand.
Toen ik weg wilde gaan, was ik opgesloten.
Toch hield ik mij goed en bracht hun op
zachten toon hun ondeugendheid onder het
oog. Den volgenden dag schreef een van de
jongens op het zwarte bord: Wilt u ons ver
geven?" Ik antwoordde op hetzelfde bord : Ik
heb het al vergeven". Dit was onze verzoening.
De kinderen zijn al op zeer vertrouwelijken
voet met mij en eenigen noemen inij bij mijn
voornaam. Zij komen op alle mogelijke tijden
bij mij, zelfs laat in den avond. Zij zien mij
in al mijne stemmingen en al mijne bezig
heden. Het schijnt dat zij zich nog meer tot
mij aangetrokken voelen bij een of ander gewoon
werk en dat is ook goed.
De familie van den landheer en schoolop
ziener is sedert langen tijd koeler tegen mij.
Hij, de schoolopziener, kan zich niet met mijne
methode vereenigen. Hij zegt dat de kinderen
met gestrengheid behandeld moeten worden.
Mijn hart deed er pijn van, toen hij het zeide.
Het loopt naar Paschen en er komen steeds
minder kinderen op school, daar zy op het
veld moeten werken. Het weer is vochtig en koud
en ik voel mij echt ziek. Ik heb niet meer
dan tien leerlingen over, en die komen bij mij
aan huis in plaats van op school. Zij zitten
waar een plaatfjo is, op het bed, op mijn
koffer, in de vensterbank, maar zijn allen vlijtig
en oplettend.
Nu is ook mijn laatste leerling weg, en ik
voel mij verlaten en weet met den tijd geen
raad."
Eindelijk is de zomer voorbij en de winter
met zijn werk weer begonnen. Mijn hut staat
voor ieder open, als voorheen. Vreemde man
nen en vrouwen komen, als ze licht zien, bij
mij binnen en vragen om voorgelezen te
worden. Velen leen ik boeken, kleine ver
tellingen uit het volk ... De kinderen houden
veel van muziek. Nu vragen zij niet meer
om de bekende volksliedjes, maar verlangen
muziek van Beethoven, wiens naam hun eigen
geworden is.
Nog dikwijls komt het onderwerp het slaan"
op het tapijt. Vaders komen mij verzoeken
hunne jongens een flink pak slaag te geven.
Ik moet altijd lange predicaties houden over
den slechten invloed van slaan en straffen in
het algemeen, maar zonder gevolg. Men zegt
nu van mij, dat ik onverschillig voor het slechte
ben. . .. De menschen begrijpen volstrekt niet
dat ik op kan voeden door mijn voorbeeld,
goede lectuur en vermaningen, en doordat ik
hun godsdienstig gevoel wakker maak. De
kinderen moeten iets verkeerds niet laten uit
vrees voor straf, maar uit de innige overtuiging
dat iedere slechte daad zelf al verwerpelijk is.
Vandaag kwam de adelsmaarschalk bij mij onder
voorwendsel van eens te zien hoe ik woonde, in
werkelijkheid echter om mij eens te polsen over
mijn politieke en paedagogische opvattingen. Is
het waar dat ge samenkomsten bij u aan huis
t eb t; dat ge boeken uitgeeft?" vroeg hij. Ik
vertelde hem dat mijn huis open staat voor
ieder die zich geestelijk wil verkwikken ; en
dat ik geen boeken uitgaf, maar ze wel uit
leende. Wecst u maar voorzichtig" zeide hij,
men let op u .... en ge weet men houdt niet
van zulke toenadering tot het volk. Ook met
de kinderen moet u strenger zijn ; ik hoor dat
u ze veel te veel ontziet."
Ik was geheel verslagen door dit bezoek,
want ik voel dat ik omringd ben door vijanden,
die zich tegen al mijn streven verzetten.
Maar toch kan ik mijn gedrag niet veran
deren en al degenen wie ik met geheel
mijn hart genegen ben, in den steek laten.
De kinderen hebben recht op mij; zij
noemen mij hunne moeder", en zij zijn ge
wend ten allen tijde, in alle gevallen, bij mij
hulp en troost te vinden.
Eenige uren daarna moest ik bij den school
opziener komen. Hij beschuldigde mij in hef
tige woorden dat ik het volk opstookte en het
in zijn kwade neigingen stijfde. Mijn handel
wijze was strijdig met de wet, en strafbaar.
De beste raad dien hij mij geven kon, was, mijn
dat ik
slechts
hebben
mijne
ontslag in te dienen bij de school-commissie
en naar eene school in een andere streek te
solliciteeren. Hij zou als schoolopziener niets
kwaads van mij zeggen en mij geen hinder
nissen in den weg leggen. Ik antwoordde hem
dat, wanneer ik niet had gehandeld zooals het
behoorde, het zijn plicht was mij aan het ge
recht over te leveren. Hij zeide dat hij dit
niet wilde doen, maar dat het in elk geval het
beste was dat ik weg ging. Ik verklaarde mij
bereid zijn wensch te vervullen.
Tien dagen zijn er sedert verloopen. Ik sta
op het punt het dorp Ie verlaten, waar ik
twee jaren heb gewerkt. Twee jaren zijn een
korte tijd en toch lijkt het mij als bevatten
die twee jaren een lang en rijk leven. Ik kwam
hier gezond en sterk, ik ga hier vandaan ver
zwakt en ziek, maar de kiem van het goede
hier heb gezaaid zal opkomen, en als
een der velen die aan mijne lippen
gehangen, uit herinnering aan mij en
woorden een goede daad volbrengt
of van een slechte terugschrikt, dan heb ik
mijne gezondheid niet voor niets opge
offerd, deze twee jaren niet te vergeefs
geleefd. Mijn boeltje is gepakt. Waarheen zich
mijner schreden zullen richten, weet ik nog niet.
Maar ik ben niet ongerust; kinderen, menschen,
vind ik overal; daar waar ik onderwijzen kan,
is mijn plaats".
Zoover de aanteekeningen der Russische
schooljuffrouw. Zeker is het eene dier meisjes,
die haar beroep van de meest ideale zijde op
vatten, maar zij is geen uitzondering. Het open
bare leven van deze onderwijzeres, is gelijk
aan dat van bijna allen die, als zij, uit liefde
tot haar beroep die moeilijke betrekkingen
verkiezen; steeds moeilijker wordend naarmate
zij zich meer met Bet volk bemoeien en hen
trachten te verstaan en invloed op hen krijgen.
Altijd staat de regeering hier vijandig tegenover
en beschouwt de minste afwijking van de school
wetten met wantrouwen. Dit is de reden dat
de onderwijzeres zelden lang op n plaats
blijft; maar rusteloos het groote rijk doortrekt,
vervolgd door wantrouwen van de overheid, den
schoolopziener, den landheer, en zelfs van den
geestelijke, die vindt dat zij door haar beroep
in zijne rechten treedt.
Er zijn ook schooljuffrouwen op sommige
dorpen die de volste tevredenheid harer supe
rieuren genieten. Zij laten in de harten harer
leerlingen niets over, dan de herinnering aan
naargeestige lesuren, en harde straffen. Zij
blijven altijd de juffrouw" waar het kind
angstig voorbij sluipt en die de volwassene zacht
fluisterend, als spion" betitelt.
De vromen van Aiitinoë,
In de bouwvallen van Antinoëin Egypte
zijn door den oudheidkenner Goyet zeer
bolangrijke overblijfselen gevonden, waarvan op
dit oogenblik een deel te Parijs in het Musée
Gimet te zien is. Antinoëis eerst door
keizer Iladrianus gesticht, tusschen Memphis
en Thebe; het zijn dan ook geen mummies
die men er gevonden heeft, maar volkomen
uitgedroogde lijken, wier kleeren, ondanks het
zand en de lucht, in stof' en kleur geheel on
aangetast gebleven waren.
De toiletten van de Egyptische lierspeelster,
de jonge burgervrouw en de amazone die
bewaard gebleven zijn, schitteren van kleuren,
naar onzen smaak allicht wat bont.
De harpspeelster droeg een mantel van
oranje linnen met vier smalle en een breedere
gele streep en wollen koord; om den hals
een volle kraag van oranje wollen chenille.
Haar karmozijn ripsen kleed had een
gestreepten gelen rand, met roode en groene
franje, en van boven een blauwen rand met
bruin en geel bladerenborduursel; de mouwen
evenzoo, terwijl op de schouders en voor langs
het kleed blauwe vierkantjes geappliceerd
waren, met vogelafbeeldingen. De kleine
schoentjes hebben vergulde arabesken
ingeperst (als oud bindwerk), de kam is van
gesneden hout, een bronzen ring draagt een
Apollokop; bij het toilet behooren nog een
potje blanketsel, een flesch odeur, twee lieren
van hoorn en been, castagnetten, een ketting
van paarlen, smaragden, lapis en schildpadden
ringen, een muts van door elkaar gevlochten
zijden bandjes, rood, geel en goud, met een
steunsel van kemelsharen touwtjes.
De jonge burgervrouw droeg een hemd van
neteldoek, bezaaid met blauwe moesjes met
witte hartjes. Haar japon daarover heen was
van gegauffreerd geel crópon, vierkant gede
colleteerd, met een rand van blauw en geel
galon ; ook zij had vierkante medaillons op het
kleed, of liever er in geweven, met gele
ruitjes op groenen grond; op de schouders en
onder op het kleed zijn ze achthoekig met
sterrenpunten ; den onderrand van het kleed
vormt weer blauw met geel galon. Bij het
costuum behooren: mante! van roode zijde met
gelen zoom, en groene en roode franje ; een
rood en witte boa ; bigoudis om de haren op
te zetten; een muts met roode en blauwe
strepen op bruinen grond ; een hoofdband van
roode en gele chenille ; een houten kam.
De schoentjes waren hier weer van leer, rood
met opgenaaide stukjes goudleer, geboord met
wit leer met vergulde iilets.
Het lijk van een jong meisje was in cru
linnen gekleed, met rose schouderstuk, waarop
gele bloemen, omzoomd met drie strepen van
bleek groen, waarop gele en rose boogjes en
moesjes.
Het amazonencostuum was in de hoofd
kleuren gtsl en violet; halsboa van gele,
groene en roode chenille. Het satfraankleurig
kleed had violette medaillons op de knieën,
met blauwe randen, waarop bloemen en vogels
geborduurd waren: ceintuur van gevlochten
rood en blauw; geruite zakdoek, geel en
groen; laarzen van rood leder; hooge muts
van beige zijden lint, met geel gestippeld
galon van roode wol en van boven een streep
van blauwe zijde, met gele figuren. Het zadel
van leder met koperen fleurons was met haar
begraven, evenals met haar rose en groen
blanketsel (het groen rondom de oogen te leggen).
haar handspiegeltjes, haar Irisbeeldjes, ringen
en parelsnoeren.
Zeer waarschijnlijk is het, dat de mengeling
van kleuren in het costuum niet geheel aan
de toevalligen smaak der bezitster was over
gelaten, maar in verband stond met haar
familie, haar positie van getrouwde of onge
trouwde, haar godsdienstsecte of
maatschappel ij ken rang.
Kattententoonstelliitg. Gezichtsmas
sage. Koj fieboonen.
Te Londen is, in het Royal Aquarium te
Westminster, een kattententoonstelling gehou
den waaruit blijkt, hoe »pussy'' als lievelings- en
luxe-dier der dames nog steeds alles
overheerscht. Lady Marcus Beresford, de ziel der
tentoonstelling, had 600 katten toegelaten,
meest alle door dames ingezonden. By'na alle
soorten, van de staartlooze poes van het eiland
Man tot de chinchilla met den pluimstaart,
waren vertegenwoordigd ; Lady Beresford zelf
had vijf-en-twintig van de prachtigste exem
plaren ingestuurd.
Een curieuse bijzonderheid is, dat een aan
tal dames, die volgens wetenschappelyke prin
cipes zich op het veredelen van zeldzame
soorten hebben toegelegd, daarmee ook finan
cieel heel aardig uitgekomen zijn. Mooi
geteekende exemplaren zijn allicht 50 pond (GOO
gulden) waard, er waren eenige die op 100
en '200, een poes zelfs die op 300 pond (3000
gulden) getaxeerd werd.
Lady Marcus Beresford zelf is eigenlijk een
kattenkweekster van beroep, die er hoopen
geld mee maakt. Te Bishopsgate bij Egham
heeft zij haar stoeterij ; soms zy'n daar niet
minder dan 150 oude en jonge katten, die
het er heel goed hebben. Eenige harer lieve
lingen wonen .in een apart huisje op het
buiten, met rozen en klimop begroeid, dat men
de kattenvilla zou kunnen noemen. Warmte,
ventilali», alles is daar keurig ingericht en
alles kraakzindelijk. De huisjes der katers
zijn het mooist. ledere getrouwde kater heeft
zijn eigen slaapkamer, met y'zerdraad afge
sloten, en een ander vertrek daarbij, waar hij
zich bewegen kan. Dicht daarby is een groote
vierkante plaats, met gras begroeid, waar
amusementen voor hem zy'n en hy dagelijks
eenzaam wandelen mag. Twee katers komen
nooit in eikaars gezelschap, om het vechten
en beschadigen te vermijden. Het voeder voor
de katten wordt zeer afwisselend genomen;
den eenen dag visch met rijst; den anderen
dag gehakt vleesch ; 's zomers veel groenten ;
ook wel Zwitsersche geconserveerde melk.
Zindelijkheid is natuurlijk een hoofdvoor
waarde. De Perzische en Siameesche katten
zijn van nature de meest gedistingeerde, van
een ->subtiele voornaamheid" in hare manieren.
Een der dames verdiende met een paar blauwe
Perzische katten, Jieauty Boy en Elxettc, een
tijd lang zestig pond 'sjaars aan jongen en
tentoonstellingsprijzen. Maar dat is ook weer
een modequestie; juist de blauwe Perzische
kat. die vijftien jaar geleden 5 pond per stuk
waard was, is nu zoo zeldzaam niet meer; de
»self silver" of Chinchilla is nu de meest ge
zochte, zij heeft geen bepaalde teekening, maar
is wit, aan de punten der haren zilvergrys. '
Da jonge zilverkatjes Lolli/pop, Angel, Stella
zijn hun gewicht in goud waard.
Maar ook andere soorten zijn kostbaar, de
Siameesche met tweemaal gekronkelden staart,
de blauwe met goudgele oogen, de oranje
Lifeguard, de bijzondere Cissy met witte
haren, aan de punten zwart, met een soort
van donsachtigen collier, en de donkere Kismet,
door Lord William Beresford uit Kashmir
meegebracht.
Is het waar dat men de rimpels een tijd
lang kan tegenhouden? De Zweedsche mas
seurs en masseuses beweren van ja en wel
zonder verven of parfumeursmiddelen. De
methode is betrekkelijk eenvoudig; een paar
lessen doen geen kwaad, maar zonder deze
kan men het ook wel. De eenige vraag is,
of men van het beduimelen geen hoofdpijn krijgt.
Eerst wascht men het gezicht met koud
water en legt er dan een weinig coldcream
op; dan masseert men:
1. het voorhoofd. Met de toppen van de
drie middelste vingers der beide handen gaat
men van het midden van het voorhoofd, zacht
wrijvend, over de slapen naar de wangen.
2. den neus. Met dezelfde drie paar vingers
wrijft men van het midden van den neus naar
de wangen.
'?>. de kin. Men begint onder de oogen en
richt de massage naar de kin.
4. onder de oor/en. Van de slapen naar den
neuswortel.
5. de bovenlip. Beginnen onder den neus
en wrijven alsof men een snor opstreek. Wie
aanleg voor een knevel heeft, mag deze massage
niet toepassen, omdat zy' den knevelgroei ont
wikkelt.
G. de lippen. Men wrijft met de palmen
der beide handen rondom over de wangen
om overal de huid goed te bewerken.
Ieder van deze bewerkingen moet niet meer
dan twee tl drie minuten duren; dan voegt
men wat amandelmeel bij de coldcream en
onderneemt nog eens de heele massage.
Vervolgens vult men een kom met kokend
water om de huid een dampbad te geven en
alle poriën der huid schoon te maken. De
masseuses voegen bij dat dampbad een che
misch middel, dat een geheim schijnt te zijn,
maar eau-de-cologne of boorzuur is ook goed.
Men bedekt het hoofd met een doek en houdt
het over de kom kokend water. Dat is tamelijk
benauwend, maar zeer heilzaam. Na een minuut
of' tien neemt men den doek weg, masseert
nog even, wascht het gezicht met het warme
water, en daarna nog eens met koud water,
en als men dat gewoon is, poedert men zich.
In het Maandblad tegen de vervalschingen
wordt met het oog op knoeierijen in de
wijnleverantie, aangeraden, vooral van soliede
firma's te koopen ; voorts vindt men het volgend
stukje over «vergiftige kolfie": »Wij ontvingen
uit Malta van den Caef van den Geneeskun
digen Dienst bericht, dat aldaar uit Triest
honderden balen koffie aangevoerd zijn gewor
den, welke bij chemisch onderzoek, in het
Staatslaboratorium uitgevoerd, bleken gekleurd
te zijn met een hoogst vergiftige stof n.l.
chroomzuurlood. Xiet minder dan 2G1 monsters
koffie, in verschillende winkels genomen,
bleken aldus gekleurd te zijn en het behoeft
geen betoog, dat bij voortdurend gebruik van
dergelijke koffie een slepende loodvergiftiging
het onvermijdelijk gevolg zal zijn. De
kolfieboonen zagen er zeer fraai geel uit en waren
op het oog niet van de beste koffiesoorten
te onderscheiden.
Daar deze koffie blijkens het officieele rapport
ook naar Genua, Hamburg en Londen verzonden
is geworden, achten wy' het voor den groot
handel wenschelijk, ernstig toe te zien, dat
dergelijke vergiftige waar niet hier te lande
op de markt gebracht worde. Heeft de klein
handel eenmaal zulke artikelen in zijn bezit,
dan is het hoogst bezwaarlijk de stof te ver
nietigen, vooral daar deze boonen allicht met
andere gemengd verkocht worden, en de
vervalsching derhalve dan veel moeiely'ker te
constateeren is." E?e.