De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 februari pagina 5

19 februari 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1130 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Dat er een. vrouwenquaestie bestaat, dat er tal van vrouwen zijn die in haar eigen onder houd moeten voorzien, en dat dezer aantal door allerlei omstandigheden met den dag toeneemt valt helaas niet te loochenen, en heb ik in mijn eerste artikel met nadruk vooropgesteld. Billijk is het dat deze armen trachten op eerlijke wijze een positie in te nemen en zoo noodig te veroveren, haar, harer geaardheid en haren aanleg waardig. Maar onzinnig en onze delijk bovendien, noem ik het, er toe bij te dragen het aantal der vrouwen die niet tot een huwelijk komen kunnen op schrikbarende wijze te vermeerderen, door onze vrouwen en meisjes in het hoofd te halen dat haar eigenlijke werk kring niet is in het huishouden. Onzinnig noem ik het de huisvrouw der toekomst diets te maken, dat zij haar huishouding zoogenaamd: erg nieuieerwetsch'1 behoort in te richten d. w. z. het werk door anderen laten verrichten en zelve buiten's huis en aan andere zaken gaan werken. Billijk eveneens noem ik het dat de vrouw sommige bepalingen uit ons Burgerlijk Wetboek, welke haar en hare kinderen overleveren aan wangedrag en willekeur van slechte echtgenooten, wil gewijzigd zien ... maar daarmede gelijktijdig te eischen dat de vrouw worde be vorderd tot Rechter en Wetgever... zie dat noem ik men vergeve mij mijn openhartig heid niet («zinnig maar krankti\n\\g. ^Krankzinnig", wijl de vrouw doodeenvoudig voor die taak niet is berekend. Een fransch schrijver heeft het eens zoo kernachtig uitge sproken: les femmes n'ont f as de suite dans leurs idees. Zoo die stelling bewijs behoeft, wat er dezen zomer aan de Stadhouderslaan te 's-Gravenhage geschied is, heeft het geleverd: De dames maken daar eerst een Tentoonstelling klaar, zoo goed georganiseerd en zoo keurig netjes ingericht, dat de meest verstokte vrou wenhater er zijn hoed voor afneemt. Zij toonen daar dat zij werken, wat zij werken, hoe zij werken... en ook wat zij lijden en ontberen. Zij geven blijk van haar handigheid, haar overleg, haar ijver, haar toewijding ... in een woord van al die huiselijke deugden, die haar zoo onovertrefbaar, zoo onontbeerlijk makea in haar huishouden. Maar daarna gaan zij met eigen hand het kolossale, daar juist verworven succes afbreken. Daarna gaan zij parlementje spelen en haar totale ongeschiktheid voor dergelijken arbeid in het helderst dagliclit stellen. Alles en nog wat, wordt onder den voet ge haald. De moeilijkste, de meest ingewikkelde vraagstukken, aan de bespreking waarvan mannen geheele dagen wijden, worden in enkele uren afgehandeld en veeltijds zijn het dezelfde spreek sters die, van alle onderwerpen op de hoogte, telkens en telkens weer het hooge woord voeren. En dan de leiding! Zelden zag men iets partijdigers dan de vermakelijke tooneeltjes waarop deze vrouwelijke presidenten nu eu dan de Congressen vergast hebben. Zonneklaar is daar bewezen dat de vrouw voor Wetgevenden arbeid totaal ongeschikt is. /, Pas de suite dans ses idees"1 dat geldt zelfs voor de begaafde vrouw die aan Hilda van Suylenburg het leven schonk. Dat geldt voor den gedachtengang van haar roman welke uit de opsomming van sommige misstanden, met voorbij zien van alle logica, aantoonen wil dat alles beter zou gaan als de vrouwen maar buiten haar huishouding werkten en mee konden praten op Het Binnenhof. Dat geldt niet alleen voor den gedaclitengang maar zelfs voor de opzetting van den roman, die ten onrechte den naam draagt door den auteur daaraan geschonken. Want, naar mijne opvatting is Hilda van Suylenburg, naar wie mevrouw Qoekoop haar boek genoemd heeft, niet de hoofdpersoon en ook niet de meest aantrekkelijke persoon. De meest aantrekkelijke figuur is voor mij buiten kijf de arme Gladys van Praege. Onder elk opzicht staat deze lichtgestalte veel hooger dan Hilda. Bij Gladys warm ideaal naast kalme wilskracht; helder inzicht naast koen besluiten; eerbiedwekkend terug treden naast onverschrokken weerstand bieden; verheven plichtbesef naast teedere moederliefde .. bij Gladys boven alles de laatste in de volle heerlijkheid van majesteit welke der slavin een diadeem op de slapen schijnt te drukken en der koningin elk offer gering doet schijnen .... zelfs dat wat smaad en laster hebben afge dwongen ! Dat ik hier vooral het oog heb op dit meesterlijk geteekende, dit onvergetelijke tooneel, waarin van I'raege om speelschuld te betalen zijn vrouw weet te dwingen tot verkoop harer vaste goederen, door bedreiging de kinderen op kostschool te doen, behoeft wel geen betoog. Onwillekeurig brengt de schrijfster, bij het teekenen dezer scène, een bewijs aan, dat vol komen past in het stelsel van hen, die de meening zijn toegedaan dat de in de wereld levende vrouw haar hoogste waardigheid erlangt in de kroon van het moederschap. AVaar de man van vreezc trilde, streed en overwon de vrouw. Slechts de moeder redt heur zuig'liug uit den scherpen tijgeraldauw, 't Kind aan 't harte tart zij d'ijsschots, vliegt ze door de vlammen heen: Spraakloos zich ten offer wijden kan de vrouw .... de vrouw alleen f" heeft onze ten Kate gezongen en het is alsof mevrouw Goekoop zich er toe gezet heeft in de voortreffelijkste bladzijden uit haren roman eene illustratie tot deze schoone dichtregelen te leveren. Jammer ecbter noem ik het, ook uit een artistiek gezichtspunt, dat de auteur niet wat van de heerlijke kleuren waarmede zij vrouwe Gladys gemaald heeft op haar palet overhield, om daarmede de figuur van Hilda te bezielen. Mij althans heeft hare heldin te eenenmaal koud gelaten. Hilda is zeer verstandig, zeer correct, zeer energiek soms tot lomp-wordens toe maar zij^doet mij toch denken aan pop pen, die men wel eens voor de winkelramen van kappers pardon coijfeurs" ziet ten toongesteld. Zij draaien langzaam op haar voetstuk doch wij weten met mathemathische zekerheid dat, als we even geduld hebben, wij aanstonds de andere zijde dier pop te zien krijgen .... tenzij bij een van ons beiden de mechaniek mocht defect raken. In Hilda geen strijd, geen offer, zij legt den weg af ten einde, dien we haar van den beginne zagen inslaan. Zij doet en laat precies wat ze verkiest. Zij kibbelt alleen wat met »Eus" en Cor"! Ze gaat studeeren als ze er lust toe gevoelt. Ze trouwt den man niet dien ze niet wil en //vrijt" wel met den man dien ze wel wil. Ondervindt daarbij niet de minste moei lijkheden, ja verzuimt zelfs haar minder jarigheid ten spijt de toestemming tot haar engagement aau haar oom en voogd bij wien ze nog wel inwoont te vragen. ns ja, komt zij in een moeilijk parket. Het is de scène waarvan ik tevoren reeds gewaagde, toen zij door een troep Chineesche schimmen van high Kfe op zoo vlegelachige wijze werd ge hoond. Toen geeft ze dat is waar! tegen het geheele gezelschap in, n flink antwoord. Maar nog is dit niet op hare lippen bestorven of daar staat, als Deus ex machina uit de lucht gevallen, Maarten van Hervoren en... een duizeling V(n weelde was in hen beiden" ... waarna heer Maarten met tien Meter rood tarlatan en twee vel goudpapier voor de cotillon in een koets stapt en wegrijdt. Eu daaraan nu dankt Hilda het, heldin te wezen ! Waarlijk als dat zoo gemakkelijk gaat en zoo profijtelijk is bovendien nog, dan leid ik ook een van mijn dochtertjes op voor dat vak! Doch scherts ter zijde. De hoofdpersoon van dezen roman der eman cipatie is niet Hilda van Suylenburg. Evenmin als zij de meest aantrekkelijke figuur is uit het boek. e eigenlijke hoofdpersoon is niemand anders dan dokter Corona van Oven. Zij is de draagster der gedachten van den auteur. Zij heft omhoog het vaandel der emancipatie: Ex celsior t" Zij doet herleven, wie uitgeput aan den weg zit en bezielt geestdriftig de vromen, die voorwaartsschrijden. Zij is het ideaal dat de schrijfster zich voor oogen heeft getooverd.... En ziedaar m. e. juist de zwakke zijde, de grootste misslag van den roman van mevrouw Goekoop. Ziedaar juist wat mij weerhouden heeft het vroeger aangehaalde : ilch bin besser als mein Tin f als motto boven het geheel dezer be schouwingen te plaatsen ; ziedaar waarom ik het uitsluitend op een deel van het in den roman geleverde betoog heb toegepast. Want dat ideaal van mevrouw Goekoop, dat ideaal ... is allerminst eea ideëele figuur: Corona, de edele Corona, de vermanende, de verheffende Corona is doodeenvoudig een gemeen wijf. Ben gemeen wijf, ook al valt zij niet met de daad doch slechts met de begeerte. Want haar vallen met de begeerte geschiedt niet uit zwakheid, waar tegenover altijd mede lijden betaamt. Neen, deze sterke vrouw kent geen zwakheid; weet haar althans te overmeeste ren. Dat vallen met de begeerte van deze //ideëele" vrouw geschiedt met vol bewustzijn, met vol toegeven niet slechts, maar met vol en onbeschroomd beleden willen. En zoo dat vallen met de begeerte niet door het vallen met de daad wordt bekroond, dan is zulks allerminst uit deugd, zelfs niet uit mede lijden met het lot der te verstooten vrouw; ook niet uit lafheid waarin nog een misvormd over blijfsel van deugd schuilen kan. Doch dan is dit eenig en alleen Corona's tegenspraak ten spijt ??? uit hoogmoed. Of, wil men liever, uit dien kleineren vorm van hoog moed, welke niet eens den moed heeft hoog te wezen :... uit ijdelheid. Want dokter Corona van Oven is zich van haar hooge roeping als geneesheer der zielen bewust. Om haar plichten tegenover haar z'eken der ziel moet zij staan blijven. Daarom weigert zij met haar gehuwden beminde op de vlucht te gaan; daarom en daarom alleen blijft zij deugdzaam met de daad ... die akte van deugd echter be zegelend met het onverholen jegens haar min naar uitgeproken, onreine verlangen. Ja we moeten geduld hebben" .. . »daar kunnen allerlei omstandigheden komen." Maar gevoelt de auteur dan niet dat zij met dit guichelspel, met deze onreinheid in het gewaad der deugd een graf heeft gegraven voor vele zwakken? Begrijpt mevrouw Goekoop dan niet dat, indien Corona alleen moet staan blijven om degenen die tot haar opzien, om de positie die ze inneemt, zij om wier schoudtren geen profeten-mantel golft, die geen positie bekleeden, vanhaar een vrijbrief hebben ontvangen ook te vallen met de daad, als de val met de begeerte voorafging? Gevoelt dan de auteur niet dat de deugd van haar Corona niet anders is dan een wassenbeeldenkraam, die mooi wordt gemaakt omdat ze moet te kijk staan. En gevoelt zij dan niet iiiiiiimiiiMimiiHiiuMiHi H.niniiiiriiiniiiiiriniiiiiiiniuiiiiiiinMiiiiiiiiiuiniiiiiiiiiinMiniiiiiniMiiiiiuniiiiiiiiiiiriMiitMiiiiiinMiMiiMniiiiniiiinMiiiniiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiMiui DAMEjS. ?l Het pyaar yan bonden. Lezing van Mej. E. Knappert op de Amsterd. Huish. School. Er is in vereeniging een groote kracht ge legen, een kracht, waarvan wij Hollanders nog maar al te vaak den omvang niet begrypen. Immers, waar Engeland door gunstige resul taten den invloed van het vereenigingsleven bewyst, men denke slechts aan coöperatie en trade-union daar trekt in den regel de Hollander zich angstvallig terug: by' mist die groote mate van gemeenschapsgevoel, hij spie gelt zich de moeilykheden voor, waarin het vereenigingsleven hem zou kunnen brengen, hy legt zich rustig neder by het principe, dat ieder voor zichzelf behoort op te komen. En aan zulke menschen, wel verre van hun te wijzen op het gevaar van bonden, zou men willen toeroepen: »Vereenigt u!"; want on eindig beter dan lauwheid en onverschilligheid en kleurloosheid is het bondsleven, ook al brengt het gevaren met zich. Er zjjn echter andere karakters, vooral onder de jongeren; warme, geestdriftvolle, ' die zich aansluiten omdat de idee hen trekt, maar die zich van hun beweegredenen niet nauwkeurig rekenschap geven. En voor zulken kan in bonden gevaar bestaan. Of is het niet bedenkelijk, dat in onzen tyd meer en meer de jongeren zich het recht toekennen, over allerlei vraagstukken mee een oordeel te vellen ? Uit den aard der zaak moet dit oordeel eenzydig wezen, omdat men in zijn jeugd onmogelyk het geheel kan overzien. Wordt door gezonde leiding dit meespreken binnen de grenzen gehouden, tot ten slotte zich een vaste overtuiging heeft gevormd, dan is het gevaar niet groot; maar hoe velen zjjn er niet, die, als lid van een bond, zich gedwongen voelen tot meedoen, lang vóórdat ze een eigen opinie zy'n toegedaan ? Later, wanneer we het leven meer van alle kanten bekijken, maakt zich een gevoel van schaamte van ons meester, als we bedenken, hoe licht vaardig we door toetreding tot een bond een eindoordeel geveld hebben, vóór we dit konden en mochten. 't Spreekt wel vanzelf, dat dit gevaar enkel bestaat by' zulke vereenigingen, die van hun leden een zekere mate van diepte en inzicht eiscben; er zijn ook zeer onschuldige bonden (o. a. de bond ter bestrijding v/d vogelmoord, e. d.), waarvan ook menschen met weinig levenservaring zonder bezwaar lid kunnen zijn. Als tweede gevaar mag gelden de groote kans tot oppervlakkigheid, die het aansluiten by een bond voor de leden met zich brengt. Men is zoo licht geneigd, zichzelf voor buitengewoon goed te houden, omdat men be hoort tot deze of gene vereeniging. Men brengt daarmee zoo gemakkelijk zyn geweten tot rust en vergeet dan zoo graag, dat er nog heel wat aan ons zelf te verbeteren valt. Een derde gevaar schuilt in het feit, dat van een bond een zekere kracht uitgaat en dat elk der leden die kracht licht gaat beschouwen als een deeltje van zichzelf. Dan leidt die kracht van de massa tot ver zwakking van het individu, want voor het karakter is het verkeerd dat men zonder inspan ning van eigen krachten tot macht geraakt. 't Is daarom goed te bedenken dat de beteekenis van allen arbeid niet ligt in het aantal, maar in het gehalte der personen; en, 't moge paradoxaal klinken, zy die bet best op zichzelf kunnen staan en dus het minst aan vereeniging behoefte hebben, zullen juist de beste vereeni ging vormen, omdat er kracht uitgaat van ieder lid op zichzelf. Niet iedereen is daartoe sterk genoeg en daarom : niet iedereen kan, zonder gevaar voor eigen karakter, lid zy'n van een bond. En dan als lid van een bond stelt men zich tegenover de menschen. Het niet ns te zijn met amen", kan een teeken wezen van karakter, maar nstapje verder, en de indruk van eigen braafheid en eigen kracht wordt ons de baas. John Travor, de stichter van de Labour Chnrch, beschreef eens zy'n vriend Bernard Shaw als een opeenhooping van alleilei goede dingen: hy' was «vegetarian, anti-tobaccoïst, teetotaller, anti-vivisectarian" enz., maar, voegt Travor er by, het grootste wonder is, dat hy' toch mensch en toch beminnelijk is gebleven. Een beschryving, die zeker niet vantoepas sing is op alle leden van verschillende huma nitaire bonden ! Verder nog dit: er zy'n menschen, die hun geliefkoosd denkbeeld (hetzy sociaal-demo cratie, geheel-onthouding, feminisme) willen doordry'ven, omdat ze van dat ne denkbeeld de hervorming verwachten van al wat er in de maatschappy slecht is. De opvatting van deze »maniaques" is bedenkelyk, omdat ze zoo onwaar en zoo opper vlakkig is. De sbewegingsmeaschen" zijn dikwy'ls niet doorgedrongen in het ontstaan der beweging, geen wonder dan, dat zoo vaak »de stry'd der idieeën ten slotte (wordt) uitgestreden buiten de menschen om, en boven de hoofden der menschen uit." (Hel. Merr.ier). En ten slotte: velen zoeken bun leven in den boni in plaats van het eerst in zichzelf te willen vinden. Hun denken is niet meer vry, omdat ze zich alty'd zien als een deeltje van den bond en dus als zoodanig ook moeten handelen; ze gehoorzamen slaafs aan de letter, maar zondigen o zoo dikwyls in den geest. »De mensch meest mensch werkt meest tot heil", zegt E. Browning in Aurora Leigh; maar zou door oppervlakkigheid, eenzy'digheid, onverdraagzaamheid niet een groot deel van dat echt menschelyke verloren gaan ? Zou niet 's menschen karakter bedenkely'k verzwakt worden door zyn werken naar buiten, zoolang het werken naar binnen nog voor hem zoo noodig is V »Uit stilte tot actie" is de weg, waarop een beweging wordt voorbereid ; actie zonder stilte doet slechts de beweging ontaarden in bewegelykheid, de kracht in zivakheid. In het »doen" ligt dan alleen beteekenis, wanneer het een uitvloeisel is van het »zijn'': vorm u eerst tot een persoonlykheid, schep door rustig nadenken u zelf een overtuiging, verzamel u zooveel schatten als ge kunt, en dan spreek mee en geef aan anderen van 't geen ge hebt ontvangen; maar begin niet met het geven, terwijl ge zelf nog aan het ontvangen zy't. Vereenigingen zijn noodig (zij het misschien ook als noodzakely'k kwaad), maar mochten dan ook zich aansluiten alleen z\j, die bet met zichzelf eens zy'n. En, tot bonden behoorende of niet, mogen we er voor bewaard blijven, ooit iets te doen, dat ons tot minder complete menschen zou maken. M. W. K. uuiiuniiiiiiiiiimiiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHMIIMIIIIIIIIIIII Mode. Schoonheidsicedstrijd. De nrouiv in Engelsch- Lndic. Kanten. Geestdrift. Recept. Ondanks de politieke beroeringen is het Parijsche seizoen in vollen gang. De families zijn niet meer buiten en nog niet naar Cannes, Nice, Monte Carlo; de huisvrouwen houden haar jour. De salons vertoonen nog steeds ofschoon sedert een paar jaren beweerd werd dat het uit den smaak zou gaan de gezellige verwarring en overlading van diverse meubelen, stoeltjes, canapeetjes, tafeltjes, kussens, haardbanken, tabouretjes, poufs. driehoekjes. ledere huisvrouw tracht naar bet bezit van het een en ander »echts," een echte Boucher, een echte Corot, een echte Ostade, een echte urn of vaas of schotel of lamp, hetzy dan Grieksch of Oostersch, of oud-Italiaansch of Renaissance of Moorsch, en omgeeft dat »echte" zonder gewetenswroeging met de y'delheden van den dag. Nieuw daarbij zy'n evenwel de costumen, de kleurencombinaties, en verwondering wekt het steeds, hoe men daarin allerlei ongekends durft. Vreemde tinten van violet worden met rose, met blauw, met mauve, met groen samengesteld en toch zoo, dat ze het oog weldadig aandoen. Violet is de grondkleur van een aantal cos tumen, hoewel wonderly'ke rose's en nieuwe gobelinblauwen ook niet uitgesloten zy'n. Een mooi costuum ontvangtoilet is dit: amandelgroen satin souple, strak om de heupen en knieën, van onderen in een bovenmatig wyden strook uitloopend, van boven de stof strak maar schuins gedrapeerd. Ceintuur met lange einden links van voren afhangend van zwart mousseline chiffon; over het groen een soort redingote, van achteren lang, van zwarte tulle met chenille en stalen pailletten. Aan de patronen waarin op alle toiletten che nille, borduursel, applicatie is aangebracht, moet men kunnen zien, dat het niet van 't stuk is, maar met de hand er opgemaakt. Zoo ook een bezoektoilet van violet panne (dun fluweel); hierop zijn, met dezelfde voor zorg, ongelijke bloemen van violet laken geappliceerd. De volant is hier van laken; het schouderstuk van gevouwen mauve zijde. Steeds ia ook bontversiering, zoowel by' rluweelen en laken toiletten als by de dunste lichtste stoffen, gewild; sneeuwwitte tulle met bison (visori) is nog mogelyk. Het kapsel is: wat iemand het best staat. Het eigenlyke modekapsel toch, de breede regelmatige golven, om het gezicht als draperietjes opgenomen, vereischt een by'zonder gezicht; iedere onregelmatigheid staat er onhar monisch by, en al te regelmatige gezichten worden er te popperig door. Alles is dus mode; het haar hoog op de kruin en laag in den nek; het haar omhoog als dat van MarieAntoinette of in kroes op het voorhoofd en om het gezicht; de bandeaux laag als van Cleo de Mérode of een aureool als van Liane de Pongy, of schuin als van Mad. de Stael of jongensachtig als van Rosa Bonheur. Men draagt absoluut wat men wil, alleen voorloopig nog heel weinig valsch, wat ook wel weer veranderen zul. * * * De redactie van den Gil-Bias gaat een wonderlijken internationalen wedstryd uit schrijven, waarvan nog niet alle voorwaarden bekend zijn, maar wel de hoofdprijs en de jury. Het is een schoonheidswedstry'd, maar zonder openbare tentoonstelling; er zal noch met maatschappelyken toestand, noch met »elegance" der candidaten rekening gehouden worden, wel met haar ^gratie"; elegance is dus hier genomen in den zin van zich modieuser te kunnen kleeden. De jury bestaat uit Sarah Bernhardt, den nimfenschilder Henner, den damesschilder Besnard, wiens portret van Réjane beroemd is, de beeldhouwers Falguière en Rodin, den dichter Camille Mendès, wiens Reine Fiummelta op 't oogenblik in het Odéon vertoond wordt, den directeur der Groote Opera Gailhard, den novellist Kichard O'Monroy, de teekenaars Pal en Chéret, de couturiers Doucet en Redf'ern. De hoofdprijs is een uitzet van 5000 francs ; de tweede pryg 2000 francs in geld; de derde 1000 francs, de andere kunstvoorwerpen, en ieder der tien of twaalf winsters ontvangt een diploma. Dan zal er een feest gegeven worden, waar voor de medestrydsters invitaties zullen ont vangen, maar zullen mogen bedanken. Inschrij ving vóór 8 Maart by' de redactie van den Gil - Ilias. * * * In een artikel van een cyclist in lh ('ontemporunj komen eenige, niet nieuwe, maar toch belangwekkende opmerkingen voor over het vooroordeel en de onbillykheid der Europeesche maatschappij in Azië, vooral tegenover de vrouw. Een Ilindoesch advokaat, zeer beschaafd, zeer knap, zeer respectabel en weldadig, was getrouwd met de dochter van een Londensch staatsman. Zijn vrouw werd volkomen ge negeerd door de Engelschen en hun vrouwen in Indië. Menig ambtenaar in Indiëen in Burma houdt er een of meer inlandsche meisjes als «huishoudsters" op na. Zijn chefs vrouw weet dat heel goed; maar geen deur wordt voor hem gesloten, hij wordt te eten gevraagd, mag flirten met jonge Engelsche meisjes, ze zelfs trouwen. Maar laat hy met de inlandsche trouwen, hoe beschaafd, deugdzaam, respec tabel zy' wezen mag ; iedere deur wordt voor hem gesloten, zijn naam wordt geschrapt van de visitely'st. De Eurasiër, al heeft hy zeven achtste Engelsch bloed in de aderen, al is hy blank en blond, al is zy'n vrouw een Engelsche, wordt een »nigger" genoemd; hy' en zyn kinderen zy'n paria's voor de Europeesche maatschappij ; in zy'n gezicht noemt men hem »damned halfbreed"; men betaalt hem lager loon ; van zy'n geboorte tot zy'n dood wordt hy' onderdrukt en als mindere behandeld. Maar de ergste van alle wezens vindt de schrijver »The Treaty-port woman" deEuropeeeche vrouw in de Cbineesche havens. De mannen zy'n lui, arrogant, niet altoos eerlyk, maar de vrouwen hebben ongeveer alle on deugden, zij zy'n onuitstaanbaar trotsch, wreed, extravagant, y'del, grof en dom. liet in contact komen met inlanders is voor den man gevaarlijk, voor de vrouw verderfelijk. * * * De mooiste zakdoek ter wereld moet in het bezit van koningin Margherita van Italiëzy'n ; hij is van Brusselsche kant en wordt op 150,000 francs geschat. Drie kantwerksters hebben er twee jaar lang aan gewerkt. Wanneer deze er ieder een derdepart van de som, dus ieder 50,000 francs voor gekregen hebben, dus per jaar 2500 francs, is dat voor een kantwerkster zoo gering niet, maar er is wel vrees dat tuascbenpersonen en weerverkoopers ook hierin niet bet grootste aandeel zyn gaan stry'ken. De zakdoek is zoo rijn, dat, wanneer men de oogen sluit en het weefsel op de hand gelegd wordt, men het niet voelt; opgevouwen gaat hy' in een gouden doosje van den vorm en de grootte van de peul van een prinsesseboon. Ook keizerin Eugénie heeft mooie kanten, onder anderen een stuk dat 125,000 francs de meter gekost heeft. Een werkelijken schat aan kanten hebben de Pausen in het Vatikaan; de collectie daar wordt op 4,375,000 francs geschat. Koningin Victoria bezit voor 1,875,000 l francs aan kanten, maar de familie Vanderbilt j voor 2,500,000 francs; de prinses van Wales j voor 1,250,000, maar Mrs. Astor voor 1,500,000 francs. * * De abt Perosi heett aan het Milaneesche blad La Lunibardta een proces aangedaan, wegens laster, omdat het blad had beweerd dat na de uitvoering van de «Risurrezione" in de Kerk van St. Arnbrogio de geestdriftvolle dames hem gekust hadden, evenals de Amerikaansche dames dat luitenant Hobson van de »Merriniac" deden. La Lombardia houdt haar bewering vol, en kondigt aan dat het de bewuste dames als getuigen h décharge zal laten dagvaarden. * * Horschtsdii De beroemde Russische soep wordt verschillend toebereid al naar de pro vincie; maar als uitstekend recept geldt het volgende: Twee varkensstaarten en een varkensoor, drie braadworsten, ',4 kilo rundvleesch, '/4 kilo schapenvleesch; '/4 kilo zuurkool, twee oiigeschilde bieten, een ui, een gele wortel, l'/a selderieknol, een peterseliewortel, zout, wat kruidnageleii en een snuitje paprika. Uit alles wordt met bouillon overgoten en langzaam zacht gekookt. Al naarmate de ingrediënten gaar worden, neemt men ze er uit, snijdt het vleesch aan dubbeltjes, de worst aan schijfjes, de knollen aan streepjes. Is alles er uit, dan neemt men het vet van de bouillon, doet er het sap van nog een biet bij, legt alles weer in. de bouillon, laat ze nog even koken en discht ze op. In dit recept is niet vermeld een halve liter zure room, die in andere recepten voorkomt. E?e. «iiiiiiiiiuuiiinnntniiiiiiiiiiinntiitiiHiiiini ofnazzonbm. MIllllllllllllllllillttMIIIIIIIIIIfiillllllliiiiiiiiiiiiiiiMIIUIIIIIIUUIIIIIIIIH Levensgeluk. (Een woord naar aanleiding van freule Lolimans brochure). Tegenwoordig, by het voortdurend behan delen van de vrouwenkwestie, zou men er genoeg van gaan krygen, toch blyft het bekende gezegde van Boileau van kracht: «cent fois sur ie métier remettez votre ouvrage," en moeten wy vrouwen ons tegen dat gevoel van over verzadiging in zetten ; hoe meer immers eene zaak van alle kanten bekeken wordt, hoe meer nieuwe gezichtspunten zich daarby opdoen. Dat is net geval met de laatste brochure van freule Lohwan, zich aansluitende aan haar roman, Het ne Noodige. In beide wordt het liefdeleven voor de vrouw als eerste behoefte, als grootste geluk beschouwd. Zonder die liefde voor den man, al wordt die ook niet beantwoord, is met de woorden van Laura Marhoiui. de vrouw »ein leeres Gefüss. Een man kan in een leven van wei ken allén (blz. 14 der brochure) zyn geluk vinden, de vrouw niet. Uit nu is het nieuwe, tot iiog toe werd de liefde als iets zuiver mensclieli/jks beschouwd, waaraan de man evenveel behoefte had als de vrouw, warme innige sympathie met een wezen van een ander geslacht. Zou werkelijk de man in een leven van werken allén zyn geluk kunnen vinden ? Ik geloof het zeker niet; vanwaar al die onvoldane oude vrijers, die aan alle kanten van het leven heb ben genoten, die zich nuttig hebben gemaakt in de een of andere betrekking, maar die toch steeds een zekere leegte voelen ? Van waar die mannen, die niettegenstaande hunnen nut tigen werkkring, en niettegenstaande hun huwely'k, zich toch diep ongelukkig voelen, omdat zy daarin niet gevonden hebben, wat zy zochten, en die vaak hunne affecties elders plaatsen ? Neen, voor mij is 't uitgemaakt, dat de mannen even goed behoefte hebben aan die innige affectie en sympathie als wy vrouwen, maar hebben zij 't ongeluk, die niet te vinden, dan dient hun werkkring, hun betrekking, hun als middel van «verdooving", even goed als het dat voor een vrouw zou doen. Wil men het eigen lijke vrouwelijke releveeren, zoo moet men bet oog slaan |>p de vrouw als moeder, zoo als zij voor haar kindje, zorgt, leeft, en geheel in op gaat, dat zorgen, dat liefhebben van het teere, het hulpelooze, is het eigenaardig vrouwely'ke; van daar dat de vrouw als verpleegster, wijkzuster, onderwyzeres, zoo ver boven den man staat in geduld en liefde. Dat gevoel kan zij in eiken werkkring en onder allerlei omstandigheden tot zy'n recht laten komen, overal is er immers te helpen en op te beuren. Naar het mij voorkomt is freule Lohman in andere opzichten by'zonder pessimistisch, is werkelyk echte liefde zóó zeldzaam, en zy'n gelukkige huwelijken zóó moeilyk te vinden? Ik geloof ook dat niet; integendeel er is veel stil geluk, waarover niet gesproken wordt, maar dat toch bestaat, terw\jl juist tragische, treurige verhoudingen het meest tot de buiten wereld doordringen. Op n punt heeft freule Lohman echter groot gely'k en daarin gaat zy ook geheel met mevr. Goekoop samen, al ver schillen zij in zooveel anders, namelijk in het onvoldoende der opvoeding van vele jonge dames, in het banale, onware, dat daarby op den voorgrond treedt. Zoo Wel in «Vragensmoede" als in Hiida vindt men hetzelfde leven van flirtation,van beuzelary van,en verachtenden nietsbeteekenenden omgang met mannen,waarbij een zeer oppervlakkige kennismaking vaak tot een ongelukkig huwelijk leidt. Beiden, mevr. Goekoop en freule Lohman, komt de eer toe, het licht hierop te hebben doen vallen, en gelukkig niet te vergeefs. Hoe langer hoe meer dringt het besef door dat in den ydelen, nietsbeteekenenden omgang van jongelieden van verschillend geslacht, in het galonleven, verandering moet komen. Maar hoe ? dat is juist het moeilijkst. Naar mijne meening moet men met de kinderen beginnen; weg met die gedwongen scheiding van jongens en meisjes op een leeftyd, wanneer zy' juist den besten invloed op elkaar kunnen hebben. Laat hen gymnasia en H, Burgerscholen te zamen be zoeken, geef hen de gelegenheid elkaar te leeren waardeeren op een geheel andere wyze, dan dit in de salons gebeurt, laat leelyke of onbevallige, maar lieve of verstandige meisjes tot haar recht komen. Op een leeftijd, wan neer een overheerschende hartstocht zich nog niet doet gevoelen, ziet het aankomende geslacht alles zoo helder en waar, zy zien soms een »kat" of een »valsch spook", want hunne uitdrukkingen zy'n niet parlementair, in een jonge dame, die later in salons schittert, terwy'l een jongmensch, die in diezelfde salonwereld stil en ingetrokken en saai wordt gevonden, in de schoolwereld bemind was om zijn gulheid en hulpvaardigheid. Op dien leeftyd leeren jongelui by hun dagelyksch werk elkaar het best kennen, en waar zy gewoon zy'n aan gesprekken over dezelfde belangen, aan degelyken omgang, zullen zy dienzelfden toon langzamerhand in den salon brengen, zal een conversatie van dwaze complimentjes en bana liteiten hun tegenstaan. In co-edueatie op groote schaal, later voortgezet, zoo noodig, by hoogere studie, bestaat het redmiddel voor vele treurige toestanden. Weerkeerige waar deering en vriendschap, die in sommige ge vallen later tot liefde leidt, is het gevolg er van. Laat ons dan hopen, dat hoe langer hoe meer inrichtingen voor jongens en meisjes samen zullen opengesteld worden en dat in de toekomst een kostschoolopvoeding tot de uitzonderingen zal gaan behooren. ALB. VAN LEEUWBN-FHANCKBN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl