Historisch Archief 1877-1940
No. 1130
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Dat er een. vrouwenquaestie bestaat, dat er
tal van vrouwen zijn die in haar eigen onder
houd moeten voorzien, en dat dezer aantal door
allerlei omstandigheden met den dag toeneemt
valt helaas niet te loochenen, en heb ik in mijn
eerste artikel met nadruk vooropgesteld.
Billijk is het dat deze armen trachten op
eerlijke wijze een positie in te nemen en zoo
noodig te veroveren, haar, harer geaardheid en
haren aanleg waardig. Maar onzinnig en onze
delijk bovendien, noem ik het, er toe bij te
dragen het aantal der vrouwen die niet tot een
huwelijk komen kunnen op schrikbarende wijze
te vermeerderen, door onze vrouwen en meisjes
in het hoofd te halen dat haar eigenlijke werk
kring niet is in het huishouden. Onzinnig noem
ik het de huisvrouw der toekomst diets te maken,
dat zij haar huishouding zoogenaamd: erg
nieuieerwetsch'1 behoort in te richten d. w. z. het
werk door anderen laten verrichten en zelve
buiten's huis en aan andere zaken gaan werken.
Billijk eveneens noem ik het dat de vrouw
sommige bepalingen uit ons Burgerlijk Wetboek,
welke haar en hare kinderen overleveren aan
wangedrag en willekeur van slechte
echtgenooten, wil gewijzigd zien ... maar daarmede
gelijktijdig te eischen dat de vrouw worde be
vorderd tot Rechter en Wetgever... zie dat
noem ik men vergeve mij mijn openhartig
heid niet («zinnig maar krankti\n\\g.
^Krankzinnig", wijl de vrouw doodeenvoudig
voor die taak niet is berekend. Een fransch
schrijver heeft het eens zoo kernachtig uitge
sproken: les femmes n'ont f as de suite dans leurs
idees. Zoo die stelling bewijs behoeft, wat er
dezen zomer aan de Stadhouderslaan te
's-Gravenhage geschied is, heeft het geleverd: De
dames maken daar eerst een Tentoonstelling
klaar, zoo goed georganiseerd en zoo keurig
netjes ingericht, dat de meest verstokte vrou
wenhater er zijn hoed voor afneemt. Zij toonen
daar dat zij werken, wat zij werken, hoe zij
werken... en ook wat zij lijden en ontberen.
Zij geven blijk van haar handigheid, haar
overleg, haar ijver, haar toewijding ... in een woord
van al die huiselijke deugden, die haar zoo
onovertrefbaar, zoo onontbeerlijk makea in haar
huishouden. Maar daarna gaan zij met eigen
hand het kolossale, daar juist verworven succes
afbreken. Daarna gaan zij parlementje spelen
en haar totale ongeschiktheid voor dergelijken
arbeid in het helderst dagliclit stellen.
Alles en nog wat, wordt onder den voet ge
haald. De moeilijkste, de meest ingewikkelde
vraagstukken, aan de bespreking waarvan mannen
geheele dagen wijden, worden in enkele uren
afgehandeld en veeltijds zijn het dezelfde spreek
sters die, van alle onderwerpen op de hoogte,
telkens en telkens weer het hooge woord voeren.
En dan de leiding! Zelden zag men iets
partijdigers dan de vermakelijke tooneeltjes waarop
deze vrouwelijke presidenten nu eu dan de
Congressen vergast hebben.
Zonneklaar is daar bewezen dat de vrouw
voor Wetgevenden arbeid totaal ongeschikt is.
/, Pas de suite dans ses idees"1 dat geldt zelfs voor
de begaafde vrouw die aan Hilda van
Suylenburg het leven schonk. Dat geldt voor den
gedachtengang van haar roman welke uit de
opsomming van sommige misstanden, met voorbij
zien van alle logica, aantoonen wil dat alles
beter zou gaan als de vrouwen maar buiten
haar huishouding werkten en mee konden praten
op Het Binnenhof. Dat geldt niet alleen voor
den gedaclitengang maar zelfs voor de opzetting
van den roman, die ten onrechte den naam
draagt door den auteur daaraan geschonken.
Want, naar mijne opvatting is Hilda van
Suylenburg, naar wie mevrouw Qoekoop haar
boek genoemd heeft, niet de hoofdpersoon en
ook niet de meest aantrekkelijke persoon.
De meest aantrekkelijke figuur is voor mij
buiten kijf de arme Gladys van Praege.
Onder elk opzicht staat deze lichtgestalte
veel hooger dan Hilda. Bij Gladys warm
ideaal naast kalme wilskracht; helder inzicht
naast koen besluiten; eerbiedwekkend terug
treden naast onverschrokken weerstand bieden;
verheven plichtbesef naast teedere moederliefde ..
bij Gladys boven alles de laatste in de volle
heerlijkheid van majesteit welke der slavin een
diadeem op de slapen schijnt te drukken en
der koningin elk offer gering doet schijnen ....
zelfs dat wat smaad en laster hebben afge
dwongen !
Dat ik hier vooral het oog heb op dit
meesterlijk geteekende, dit onvergetelijke
tooneel, waarin van I'raege om speelschuld te
betalen zijn vrouw weet te dwingen tot verkoop
harer vaste goederen, door bedreiging de kinderen
op kostschool te doen, behoeft wel geen betoog.
Onwillekeurig brengt de schrijfster, bij het
teekenen dezer scène, een bewijs aan, dat vol
komen past in het stelsel van hen, die de
meening zijn toegedaan dat de in de wereld
levende vrouw haar hoogste waardigheid erlangt
in de kroon van het moederschap.
AVaar de man van vreezc trilde, streed en overwon
de vrouw.
Slechts de moeder redt heur zuig'liug uit den scherpen
tijgeraldauw,
't Kind aan 't harte tart zij d'ijsschots, vliegt ze door
de vlammen heen:
Spraakloos zich ten offer wijden kan de vrouw ....
de vrouw alleen f"
heeft onze ten Kate gezongen en het is alsof
mevrouw Goekoop zich er toe gezet heeft in
de voortreffelijkste bladzijden uit haren roman
eene illustratie tot deze schoone dichtregelen
te leveren. Jammer ecbter noem ik het, ook
uit een artistiek gezichtspunt, dat de auteur
niet wat van de heerlijke kleuren waarmede
zij vrouwe Gladys gemaald heeft op haar
palet overhield, om daarmede de figuur van
Hilda te bezielen.
Mij althans heeft hare heldin te eenenmaal
koud gelaten. Hilda is zeer verstandig, zeer
correct, zeer energiek soms tot lomp-wordens
toe maar zij^doet mij toch denken aan pop
pen, die men wel eens voor de winkelramen
van kappers pardon coijfeurs" ziet ten
toongesteld. Zij draaien langzaam op haar
voetstuk doch wij weten met mathemathische
zekerheid dat, als we even geduld hebben, wij
aanstonds de andere zijde dier pop te zien
krijgen .... tenzij bij een van ons beiden de
mechaniek mocht defect raken.
In Hilda geen strijd, geen offer, zij legt den
weg af ten einde, dien we haar van den beginne
zagen inslaan. Zij doet en laat precies wat ze
verkiest. Zij kibbelt alleen wat met »Eus" en
Cor"! Ze gaat studeeren als ze er lust toe
gevoelt. Ze trouwt den man niet dien ze niet
wil en //vrijt" wel met den man dien ze wel
wil. Ondervindt daarbij niet de minste moei
lijkheden, ja verzuimt zelfs haar minder
jarigheid ten spijt de toestemming tot haar
engagement aau haar oom en voogd bij wien
ze nog wel inwoont te vragen.
ns ja, komt zij in een moeilijk parket. Het
is de scène waarvan ik tevoren reeds gewaagde,
toen zij door een troep Chineesche schimmen van
high Kfe op zoo vlegelachige wijze werd ge
hoond.
Toen geeft ze dat is waar! tegen het
geheele gezelschap in, n flink antwoord. Maar
nog is dit niet op hare lippen bestorven of daar
staat, als Deus ex machina uit de lucht gevallen,
Maarten van Hervoren en... een duizeling
V(n weelde was in hen beiden" ... waarna heer
Maarten met tien Meter rood tarlatan en twee
vel goudpapier voor de cotillon in een koets stapt
en wegrijdt.
Eu daaraan nu dankt Hilda het, heldin te
wezen !
Waarlijk als dat zoo gemakkelijk gaat en zoo
profijtelijk is bovendien nog, dan leid ik ook
een van mijn dochtertjes op voor dat vak!
Doch scherts ter zijde.
De hoofdpersoon van dezen roman der eman
cipatie is niet Hilda van Suylenburg. Evenmin
als zij de meest aantrekkelijke figuur is uit het
boek. e eigenlijke hoofdpersoon is niemand
anders dan dokter Corona van Oven. Zij is de
draagster der gedachten van den auteur. Zij
heft omhoog het vaandel der emancipatie: Ex
celsior t" Zij doet herleven, wie uitgeput aan
den weg zit en bezielt geestdriftig de vromen,
die voorwaartsschrijden. Zij is het ideaal dat de
schrijfster zich voor oogen heeft getooverd....
En ziedaar m. e. juist de zwakke zijde, de
grootste misslag van den roman van mevrouw
Goekoop. Ziedaar juist wat mij weerhouden
heeft het vroeger aangehaalde : ilch bin besser als
mein Tin f als motto boven het geheel dezer be
schouwingen te plaatsen ; ziedaar waarom ik het
uitsluitend op een deel van het in den roman
geleverde betoog heb toegepast.
Want dat ideaal van mevrouw Goekoop, dat
ideaal ... is allerminst eea ideëele figuur: Corona,
de edele Corona, de vermanende, de verheffende
Corona is doodeenvoudig een gemeen wijf. Ben
gemeen wijf, ook al valt zij niet met de daad
doch slechts met de begeerte.
Want haar vallen met de begeerte geschiedt
niet uit zwakheid, waar tegenover altijd mede
lijden betaamt. Neen, deze sterke vrouw kent
geen zwakheid; weet haar althans te overmeeste
ren. Dat vallen met de begeerte van deze
//ideëele" vrouw geschiedt met vol bewustzijn,
met vol toegeven niet slechts, maar met vol en
onbeschroomd beleden willen.
En zoo dat vallen met de begeerte niet door
het vallen met de daad wordt bekroond, dan is
zulks allerminst uit deugd, zelfs niet uit mede
lijden met het lot der te verstooten vrouw; ook
niet uit lafheid waarin nog een misvormd over
blijfsel van deugd schuilen kan. Doch dan is
dit eenig en alleen Corona's tegenspraak ten
spijt ??? uit hoogmoed. Of, wil men liever, uit
dien kleineren vorm van hoog moed, welke
niet eens den moed heeft hoog te wezen :... uit
ijdelheid.
Want dokter Corona van Oven is zich van haar
hooge roeping als geneesheer der zielen bewust.
Om haar plichten tegenover haar z'eken der ziel
moet zij staan blijven. Daarom weigert zij met
haar gehuwden beminde op de vlucht te gaan;
daarom en daarom alleen blijft zij deugdzaam
met de daad ... die akte van deugd echter be
zegelend met het onverholen jegens haar min
naar uitgeproken, onreine verlangen. Ja we
moeten geduld hebben" .. . »daar kunnen allerlei
omstandigheden komen."
Maar gevoelt de auteur dan niet dat zij met
dit guichelspel, met deze onreinheid in het
gewaad der deugd een graf heeft gegraven
voor vele zwakken? Begrijpt mevrouw
Goekoop dan niet dat, indien Corona alleen
moet staan blijven om degenen die tot haar
opzien, om de positie die ze inneemt, zij om
wier schoudtren geen profeten-mantel golft,
die geen positie bekleeden, vanhaar een vrijbrief
hebben ontvangen ook te vallen met de daad,
als de val met de begeerte voorafging? Gevoelt
dan de auteur niet dat de deugd van haar
Corona niet anders is dan een
wassenbeeldenkraam, die mooi wordt gemaakt omdat ze
moet te kijk staan. En gevoelt zij dan niet
iiiiiiimiiiMimiiHiiuMiHi H.niniiiiriiiniiiiiriniiiiiiiniuiiiiiiinMiiiiiiiiiuiniiiiiiiiiinMiniiiiiniMiiiiiuniiiiiiiiiiiriMiitMiiiiiinMiMiiMniiiiniiiinMiiiniiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiMiui
DAMEjS.
?l
Het pyaar yan bonden.
Lezing van Mej. E. Knappert op de
Amsterd. Huish. School.
Er is in vereeniging een groote kracht ge
legen, een kracht, waarvan wij Hollanders nog
maar al te vaak den omvang niet begrypen.
Immers, waar Engeland door gunstige resul
taten den invloed van het vereenigingsleven
bewyst, men denke slechts aan coöperatie
en trade-union daar trekt in den regel de
Hollander zich angstvallig terug: by' mist die
groote mate van gemeenschapsgevoel, hij spie
gelt zich de moeilykheden voor, waarin het
vereenigingsleven hem zou kunnen brengen,
hy legt zich rustig neder by het principe,
dat ieder voor zichzelf behoort op te komen.
En aan zulke menschen, wel verre van hun te
wijzen op het gevaar van bonden, zou men
willen toeroepen: »Vereenigt u!"; want on
eindig beter dan lauwheid en onverschilligheid
en kleurloosheid is het bondsleven, ook al
brengt het gevaren met zich.
Er zjjn echter andere karakters, vooral
onder de jongeren; warme, geestdriftvolle, '
die zich aansluiten omdat de idee hen trekt,
maar die zich van hun beweegredenen niet
nauwkeurig rekenschap geven.
En voor zulken kan in bonden gevaar
bestaan.
Of is het niet bedenkelijk, dat in onzen
tyd meer en meer de jongeren zich het recht
toekennen, over allerlei vraagstukken mee een
oordeel te vellen ? Uit den aard der zaak moet
dit oordeel eenzydig wezen, omdat men in zijn
jeugd onmogelyk het geheel kan overzien.
Wordt door gezonde leiding dit meespreken
binnen de grenzen gehouden, tot ten slotte
zich een vaste overtuiging heeft gevormd, dan
is het gevaar niet groot; maar hoe velen
zjjn er niet, die, als lid van een bond, zich
gedwongen voelen tot meedoen, lang vóórdat
ze een eigen opinie zy'n toegedaan ? Later,
wanneer we het leven meer van alle kanten
bekijken, maakt zich een gevoel van schaamte
van ons meester, als we bedenken, hoe licht
vaardig we door toetreding tot een bond een
eindoordeel geveld hebben, vóór we dit konden
en mochten.
't Spreekt wel vanzelf, dat dit gevaar enkel
bestaat by' zulke vereenigingen, die van hun
leden een zekere mate van diepte en inzicht
eiscben; er zijn ook zeer onschuldige bonden
(o. a. de bond ter bestrijding v/d vogelmoord,
e. d.), waarvan ook menschen met weinig
levenservaring zonder bezwaar lid kunnen zijn.
Als tweede gevaar mag gelden de groote
kans tot oppervlakkigheid, die het aansluiten
by een bond voor de leden met zich brengt.
Men is zoo licht geneigd, zichzelf voor
buitengewoon goed te houden, omdat men be
hoort tot deze of gene vereeniging. Men brengt
daarmee zoo gemakkelijk zyn geweten tot rust
en vergeet dan zoo graag, dat er nog heel
wat aan ons zelf te verbeteren valt.
Een derde gevaar schuilt in het feit, dat van
een bond een zekere kracht uitgaat en dat elk
der leden die kracht licht gaat beschouwen
als een deeltje van zichzelf.
Dan leidt die kracht van de massa tot ver
zwakking van het individu, want voor het
karakter is het verkeerd dat men zonder inspan
ning van eigen krachten tot macht geraakt.
't Is daarom goed te bedenken dat de
beteekenis van allen arbeid niet ligt in het aantal,
maar in het gehalte der personen; en, 't moge
paradoxaal klinken, zy die bet best op zichzelf
kunnen staan en dus het minst aan vereeniging
behoefte hebben, zullen juist de beste vereeni
ging vormen, omdat er kracht uitgaat van ieder
lid op zichzelf.
Niet iedereen is daartoe sterk genoeg en
daarom : niet iedereen kan, zonder gevaar voor
eigen karakter, lid zy'n van een bond.
En dan als lid van een bond stelt men
zich tegenover de menschen.
Het niet ns te zijn met amen", kan een
teeken wezen van karakter, maar nstapje
verder, en de indruk van eigen braafheid en
eigen kracht wordt ons de baas.
John Travor, de stichter van de Labour
Chnrch, beschreef eens zy'n vriend Bernard
Shaw als een opeenhooping van alleilei goede
dingen: hy' was «vegetarian, anti-tobaccoïst,
teetotaller, anti-vivisectarian" enz., maar, voegt
Travor er by, het grootste wonder is, dat hy'
toch mensch en toch beminnelijk is gebleven.
Een beschryving, die zeker niet vantoepas
sing is op alle leden van verschillende huma
nitaire bonden !
Verder nog dit: er zy'n menschen, die hun
geliefkoosd denkbeeld (hetzy sociaal-demo
cratie, geheel-onthouding, feminisme) willen
doordry'ven, omdat ze van dat ne denkbeeld
de hervorming verwachten van al wat er in
de maatschappy slecht is.
De opvatting van deze »maniaques" is
bedenkelyk, omdat ze zoo onwaar en zoo opper
vlakkig is. De sbewegingsmeaschen" zijn
dikwy'ls niet doorgedrongen in het ontstaan der
beweging, geen wonder dan, dat zoo vaak »de
stry'd der idieeën ten slotte (wordt) uitgestreden
buiten de menschen om, en boven de hoofden
der menschen uit." (Hel. Merr.ier).
En ten slotte: velen zoeken bun leven in
den boni in plaats van het eerst in zichzelf
te willen vinden. Hun denken is niet meer
vry, omdat ze zich alty'd zien als een deeltje
van den bond en dus als zoodanig ook moeten
handelen; ze gehoorzamen slaafs aan de letter,
maar zondigen o zoo dikwyls in den geest.
»De mensch meest mensch werkt meest tot
heil", zegt E. Browning in Aurora Leigh;
maar zou door oppervlakkigheid, eenzy'digheid,
onverdraagzaamheid niet een groot deel van
dat echt menschelyke verloren gaan ? Zou niet
's menschen karakter bedenkely'k verzwakt
worden door zyn werken naar buiten, zoolang
het werken naar binnen nog voor hem zoo
noodig is V
»Uit stilte tot actie" is de weg, waarop een
beweging wordt voorbereid ; actie zonder stilte
doet slechts de beweging ontaarden in
bewegelykheid, de kracht in zivakheid.
In het »doen" ligt dan alleen beteekenis,
wanneer het een uitvloeisel is van het »zijn'':
vorm u eerst tot een persoonlykheid, schep
door rustig nadenken u zelf een overtuiging,
verzamel u zooveel schatten als ge kunt, en
dan spreek mee en geef aan anderen van
't geen ge hebt ontvangen; maar begin niet
met het geven, terwijl ge zelf nog aan het
ontvangen zy't.
Vereenigingen zijn noodig (zij het misschien
ook als noodzakely'k kwaad), maar mochten
dan ook zich aansluiten alleen z\j, die bet met
zichzelf eens zy'n. En, tot bonden behoorende
of niet, mogen we er voor bewaard blijven,
ooit iets te doen, dat ons tot minder complete
menschen zou maken.
M. W. K.
uuiiuniiiiiiiiiimiiiiiii
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHMIIMIIIIIIIIIIII
Mode. Schoonheidsicedstrijd. De
nrouiv in Engelsch- Lndic. Kanten.
Geestdrift. Recept.
Ondanks de politieke beroeringen is het
Parijsche seizoen in vollen gang. De families
zijn niet meer buiten en nog niet naar Cannes,
Nice, Monte Carlo; de huisvrouwen houden
haar jour. De salons vertoonen nog steeds
ofschoon sedert een paar jaren beweerd werd
dat het uit den smaak zou gaan de gezellige
verwarring en overlading van diverse meubelen,
stoeltjes, canapeetjes, tafeltjes, kussens,
haardbanken, tabouretjes, poufs. driehoekjes. ledere
huisvrouw tracht naar bet bezit van het een
en ander »echts," een echte Boucher, een echte
Corot, een echte Ostade, een echte urn of vaas
of schotel of lamp, hetzy dan Grieksch of
Oostersch, of oud-Italiaansch of Renaissance
of Moorsch, en omgeeft dat »echte" zonder
gewetenswroeging met de y'delheden van den
dag.
Nieuw daarbij zy'n evenwel de costumen, de
kleurencombinaties, en verwondering wekt het
steeds, hoe men daarin allerlei ongekends durft.
Vreemde tinten van violet worden met rose,
met blauw, met mauve, met groen samengesteld
en toch zoo, dat ze het oog weldadig aandoen.
Violet is de grondkleur van een aantal cos
tumen, hoewel wonderly'ke rose's en nieuwe
gobelinblauwen ook niet uitgesloten zy'n. Een
mooi costuum ontvangtoilet is dit:
amandelgroen satin souple, strak om de heupen
en knieën, van onderen in een bovenmatig
wyden strook uitloopend, van boven de stof
strak maar schuins gedrapeerd. Ceintuur met
lange einden links van voren afhangend
van zwart mousseline chiffon; over het groen
een soort redingote, van achteren lang, van
zwarte tulle met chenille en stalen pailletten.
Aan de patronen waarin op alle toiletten che
nille, borduursel, applicatie is aangebracht,
moet men kunnen zien, dat het niet van 't
stuk is, maar met de hand er opgemaakt.
Zoo ook een bezoektoilet van violet panne
(dun fluweel); hierop zijn, met dezelfde voor
zorg, ongelijke bloemen van violet laken
geappliceerd. De volant is hier van laken; het
schouderstuk van gevouwen mauve zijde. Steeds
ia ook bontversiering, zoowel by' rluweelen en
laken toiletten als by de dunste lichtste
stoffen, gewild; sneeuwwitte tulle met bison
(visori) is nog mogelyk.
Het kapsel is: wat iemand het best staat.
Het eigenlyke modekapsel toch, de breede
regelmatige golven, om het gezicht als
draperietjes opgenomen, vereischt een by'zonder
gezicht; iedere onregelmatigheid staat er onhar
monisch by, en al te regelmatige gezichten
worden er te popperig door. Alles is dus mode;
het haar hoog op de kruin en laag in den
nek; het haar omhoog als dat van
MarieAntoinette of in kroes op het voorhoofd en
om het gezicht; de bandeaux laag als van Cleo
de Mérode of een aureool als van Liane de
Pongy, of schuin als van Mad. de Stael of
jongensachtig als van Rosa Bonheur. Men
draagt absoluut wat men wil, alleen voorloopig
nog heel weinig valsch, wat ook wel weer
veranderen zul.
* *
*
De redactie van den Gil-Bias gaat een
wonderlijken internationalen wedstryd uit
schrijven, waarvan nog niet alle voorwaarden
bekend zijn, maar wel de hoofdprijs en de
jury. Het is een schoonheidswedstry'd, maar
zonder openbare tentoonstelling; er zal noch
met maatschappelyken toestand, noch met
»elegance" der candidaten rekening gehouden
worden, wel met haar ^gratie"; elegance is dus
hier genomen in den zin van zich modieuser
te kunnen kleeden. De jury bestaat uit Sarah
Bernhardt, den nimfenschilder Henner, den
damesschilder Besnard, wiens portret van
Réjane beroemd is, de beeldhouwers Falguière
en Rodin, den dichter Camille Mendès, wiens
Reine Fiummelta op 't oogenblik in het Odéon
vertoond wordt, den directeur der Groote
Opera Gailhard, den novellist Kichard O'Monroy,
de teekenaars Pal en Chéret, de couturiers
Doucet en Redf'ern.
De hoofdprijs is een uitzet van 5000 francs ;
de tweede pryg 2000 francs in geld; de derde
1000 francs, de andere kunstvoorwerpen, en
ieder der tien of twaalf winsters ontvangt een
diploma.
Dan zal er een feest gegeven worden, waar
voor de medestrydsters invitaties zullen ont
vangen, maar zullen mogen bedanken. Inschrij
ving vóór 8 Maart by' de redactie van den
Gil - Ilias.
* *
*
In een artikel van een cyclist in lh
('ontemporunj komen eenige, niet nieuwe, maar toch
belangwekkende opmerkingen voor over het
vooroordeel en de onbillykheid der
Europeesche maatschappij in Azië, vooral tegenover
de vrouw.
Een Ilindoesch advokaat, zeer beschaafd,
zeer knap, zeer respectabel en weldadig, was
getrouwd met de dochter van een Londensch
staatsman. Zijn vrouw werd volkomen ge
negeerd door de Engelschen en hun vrouwen
in Indië. Menig ambtenaar in Indiëen in
Burma houdt er een of meer inlandsche meisjes
als «huishoudsters" op na. Zijn chefs vrouw
weet dat heel goed; maar geen deur wordt
voor hem gesloten, hij wordt te eten gevraagd,
mag flirten met jonge Engelsche meisjes, ze
zelfs trouwen. Maar laat hy met de inlandsche
trouwen, hoe beschaafd, deugdzaam, respec
tabel zy' wezen mag ; iedere deur wordt voor
hem gesloten, zijn naam wordt geschrapt van
de visitely'st.
De Eurasiër, al heeft hy zeven achtste
Engelsch bloed in de aderen, al is hy blank en
blond, al is zy'n vrouw een Engelsche, wordt
een »nigger" genoemd; hy' en zyn kinderen
zy'n paria's voor de Europeesche maatschappij ;
in zy'n gezicht noemt men hem »damned
halfbreed"; men betaalt hem lager loon ; van zy'n
geboorte tot zy'n dood wordt hy' onderdrukt
en als mindere behandeld.
Maar de ergste van alle wezens vindt de
schrijver »The Treaty-port woman"
deEuropeeeche vrouw in de Cbineesche havens. De
mannen zy'n lui, arrogant, niet altoos eerlyk,
maar de vrouwen hebben ongeveer alle on
deugden, zij zy'n onuitstaanbaar trotsch, wreed,
extravagant, y'del, grof en dom.
liet in contact komen met inlanders is voor
den man gevaarlijk, voor de vrouw verderfelijk.
* *
*
De mooiste zakdoek ter wereld moet in het
bezit van koningin Margherita van Italiëzy'n ;
hij is van Brusselsche kant en wordt op 150,000
francs geschat. Drie kantwerksters hebben er
twee jaar lang aan gewerkt. Wanneer deze er
ieder een derdepart van de som, dus ieder
50,000 francs voor gekregen hebben, dus per
jaar 2500 francs, is dat voor een kantwerkster
zoo gering niet, maar er is wel vrees dat
tuascbenpersonen en weerverkoopers ook hierin
niet bet grootste aandeel zyn gaan stry'ken.
De zakdoek is zoo rijn, dat, wanneer men
de oogen sluit en het weefsel op de hand
gelegd wordt, men het niet voelt; opgevouwen
gaat hy' in een gouden doosje van den vorm en
de grootte van de peul van een prinsesseboon.
Ook keizerin Eugénie heeft mooie kanten,
onder anderen een stuk dat 125,000 francs de
meter gekost heeft. Een werkelijken schat aan
kanten hebben de Pausen in het Vatikaan;
de collectie daar wordt op 4,375,000 francs
geschat. Koningin Victoria bezit voor 1,875,000
l francs aan kanten, maar de familie Vanderbilt
j voor 2,500,000 francs; de prinses van Wales
j voor 1,250,000, maar Mrs. Astor voor 1,500,000
francs.
* *
De abt Perosi heett aan het Milaneesche
blad La Lunibardta een proces aangedaan,
wegens laster, omdat het blad had beweerd
dat na de uitvoering van de «Risurrezione" in
de Kerk van St. Arnbrogio de geestdriftvolle
dames hem gekust hadden, evenals de
Amerikaansche dames dat luitenant Hobson van de
»Merriniac" deden. La Lombardia houdt haar
bewering vol, en kondigt aan dat het de bewuste
dames als getuigen h décharge zal laten
dagvaarden.
* *
Horschtsdii De beroemde Russische soep
wordt verschillend toebereid al naar de pro
vincie; maar als uitstekend recept geldt het
volgende:
Twee varkensstaarten en een varkensoor,
drie braadworsten, ',4 kilo rundvleesch, '/4 kilo
schapenvleesch; '/4 kilo zuurkool, twee
oiigeschilde bieten, een ui, een gele wortel, l'/a
selderieknol, een peterseliewortel, zout, wat
kruidnageleii en een snuitje paprika. Uit alles wordt
met bouillon overgoten en langzaam zacht
gekookt. Al naarmate de ingrediënten gaar
worden, neemt men ze er uit, snijdt het vleesch
aan dubbeltjes, de worst aan schijfjes, de
knollen aan streepjes. Is alles er uit, dan
neemt men het vet van de bouillon, doet er
het sap van nog een biet bij, legt alles weer
in. de bouillon, laat ze nog even koken en
discht ze op.
In dit recept is niet vermeld een halve liter
zure room, die in andere recepten voorkomt.
E?e.
«iiiiiiiiiuuiiinnntniiiiiiiiiiinntiitiiHiiiini
ofnazzonbm.
MIllllllllllllllllillttMIIIIIIIIIIfiillllllliiiiiiiiiiiiiiiMIIUIIIIIIUUIIIIIIIIH
Levensgeluk.
(Een woord naar aanleiding van freule Lolimans
brochure).
Tegenwoordig, by het voortdurend behan
delen van de vrouwenkwestie, zou men er
genoeg van gaan krygen, toch blyft het bekende
gezegde van Boileau van kracht: «cent fois sur
ie métier remettez votre ouvrage," en moeten
wy vrouwen ons tegen dat gevoel van over
verzadiging in zetten ; hoe meer immers eene
zaak van alle kanten bekeken wordt, hoe meer
nieuwe gezichtspunten zich daarby opdoen.
Dat is net geval met de laatste brochure van
freule Lohwan, zich aansluitende aan haar
roman, Het ne Noodige. In beide wordt het
liefdeleven voor de vrouw als eerste behoefte,
als grootste geluk beschouwd. Zonder die
liefde voor den man, al wordt die ook niet
beantwoord, is met de woorden van Laura
Marhoiui. de vrouw »ein leeres Gefüss. Een
man kan in een leven van wei ken allén
(blz. 14 der brochure) zyn geluk vinden,
de vrouw niet. Uit nu is het nieuwe, tot iiog
toe werd de liefde als iets zuiver mensclieli/jks
beschouwd, waaraan de man evenveel behoefte
had als de vrouw, warme innige sympathie
met een wezen van een ander geslacht. Zou
werkelijk de man in een leven van werken
allén zyn geluk kunnen vinden ? Ik geloof
het zeker niet; vanwaar al die onvoldane oude
vrijers, die aan alle kanten van het leven heb
ben genoten, die zich nuttig hebben gemaakt
in de een of andere betrekking, maar die toch
steeds een zekere leegte voelen ? Van waar
die mannen, die niettegenstaande hunnen nut
tigen werkkring, en niettegenstaande hun
huwely'k, zich toch diep ongelukkig voelen, omdat
zy daarin niet gevonden hebben, wat zy zochten,
en die vaak hunne affecties elders plaatsen ?
Neen, voor mij is 't uitgemaakt, dat de mannen
even goed behoefte hebben aan die innige
affectie en sympathie als wy vrouwen, maar
hebben zij 't ongeluk, die niet te vinden, dan
dient hun werkkring, hun betrekking, hun als
middel van «verdooving", even goed als het dat
voor een vrouw zou doen. Wil men het eigen
lijke vrouwelijke releveeren, zoo moet men
bet oog slaan |>p de vrouw als moeder, zoo als
zij voor haar kindje, zorgt, leeft, en geheel
in op gaat, dat zorgen, dat liefhebben van het
teere, het hulpelooze, is het eigenaardig
vrouwely'ke; van daar dat de vrouw als verpleegster,
wijkzuster, onderwyzeres, zoo ver boven den
man staat in geduld en liefde. Dat gevoel
kan zij in eiken werkkring en onder allerlei
omstandigheden tot zy'n recht laten komen,
overal is er immers te helpen en op te beuren.
Naar het mij voorkomt is freule Lohman in
andere opzichten by'zonder pessimistisch, is
werkelyk echte liefde zóó zeldzaam, en zy'n
gelukkige huwelijken zóó moeilyk te vinden?
Ik geloof ook dat niet; integendeel er is veel
stil geluk, waarover niet gesproken wordt,
maar dat toch bestaat, terw\jl juist tragische,
treurige verhoudingen het meest tot de buiten
wereld doordringen. Op n punt heeft freule
Lohman echter groot gely'k en daarin gaat zy
ook geheel met mevr. Goekoop samen, al ver
schillen zij in zooveel anders, namelijk in het
onvoldoende der opvoeding van vele jonge
dames, in het banale, onware, dat daarby op
den voorgrond treedt. Zoo Wel in
«Vragensmoede" als in Hiida vindt men hetzelfde leven
van flirtation,van beuzelary van,en verachtenden
nietsbeteekenenden omgang met mannen,waarbij
een zeer oppervlakkige kennismaking vaak tot
een ongelukkig huwelijk leidt. Beiden, mevr.
Goekoop en freule Lohman, komt de eer toe,
het licht hierop te hebben doen vallen, en
gelukkig niet te vergeefs. Hoe langer hoe
meer dringt het besef door dat in den ydelen,
nietsbeteekenenden omgang van jongelieden
van verschillend geslacht, in het galonleven,
verandering moet komen. Maar hoe ? dat is
juist het moeilijkst. Naar mijne meening moet
men met de kinderen beginnen; weg met die
gedwongen scheiding van jongens en meisjes
op een leeftyd, wanneer zy' juist den besten
invloed op elkaar kunnen hebben. Laat hen
gymnasia en H, Burgerscholen te zamen be
zoeken, geef hen de gelegenheid elkaar te
leeren waardeeren op een geheel andere wyze,
dan dit in de salons gebeurt, laat leelyke of
onbevallige, maar lieve of verstandige meisjes
tot haar recht komen. Op een leeftijd, wan
neer een overheerschende hartstocht zich nog
niet doet gevoelen, ziet het aankomende geslacht
alles zoo helder en waar, zy zien soms een
»kat" of een »valsch spook", want hunne
uitdrukkingen zy'n niet parlementair, in een
jonge dame, die later in salons schittert, terwy'l
een jongmensch, die in diezelfde salonwereld
stil en ingetrokken en saai wordt gevonden,
in de schoolwereld bemind was om zijn gulheid
en hulpvaardigheid. Op dien leeftyd leeren
jongelui by hun dagelyksch werk elkaar het
best kennen, en waar zy gewoon zy'n aan
gesprekken over dezelfde belangen, aan
degelyken omgang, zullen zy dienzelfden toon
langzamerhand in den salon brengen, zal een
conversatie van dwaze complimentjes en bana
liteiten hun tegenstaan. In co-edueatie op
groote schaal, later voortgezet, zoo noodig, by
hoogere studie, bestaat het redmiddel voor
vele treurige toestanden. Weerkeerige waar
deering en vriendschap, die in sommige ge
vallen later tot liefde leidt, is het gevolg er
van. Laat ons dan hopen, dat hoe langer hoe
meer inrichtingen voor jongens en meisjes
samen zullen opengesteld worden en dat in
de toekomst een kostschoolopvoeding tot de
uitzonderingen zal gaan behooren.
ALB. VAN LEEUWBN-FHANCKBN.