De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 februari pagina 9

19 februari 1899 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

HOL HSO DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOORNEDERLA N D. 9 Iaën tegen eene overeengekomen rente (en ?6 pCt. ia d wikt n»ij mooi genoeg) dan heb ik toch, all ik behoorlijk op tijd myne rente «a aflossing betaal, bet volste recht op alle whu-t die ik door de wijze waarop ik met hoofd en handen werkend, het kapitaal gebruik, weet te behalen?! ? Na zegt dr. E dat by van Marken's druk kerij vennootschap 50 pet. van de winst, bij ?de .Voorpost" 6& pet. en bij »Trio" 60 pet. v»n de winst, aan de werklieden wordt uit gekeerd, ,.. maar, m.iju hemel! wie krijgt dan ??de rest, de overige 50 pet., de overige 35 pet. «H de overige 40 pet. van de winst die er in deze arbeiders-maatschappij overschiet? I Baad van beheer, commissarissen, opzichters? ?wie zijn dat ? ! De gehéle winst is toch hier door de werk lieden, de leden der maatschap, met hoofd en handen verdiend ? ! Als zij de rente en aflos sing op tjjd betalen, dan is toch de geheele winst Kun rechtmatig eigendom! Bovendien moet zoo'n eerstbeginnende onderneming toch altqd zoeken naar afzet,- debiet, klandizie. Dit is bij' de vennootschap «Sachs''1 niet het geval, daar is. de afzet, het debiet, de klan dizie, aanwezig, reeds 17 jaren bestaat, «n «teeds meer bloeiend de zaak. Slaagt zoo'n eerstbeginnende onderneming van werklieden niet, dan wordt iet lot van -deze menschen niet verbeterd, maar integedeel _ veel slechter, adres aan de »Voorpost" " niettegenstaande ten haren aanzien, de eigenaars van het ter leen verstrekt kapitaal, door zuivere .gevoelens van menschlievendheid gedreven, volkomen belangeloos en met bewonderens waardige toewijding, zoowel intellectueelen als moreeten steun hebben verleend en daarmee nog steeds doorgaan. Nu moet Dr. E. wél begrijpen dat ik met mijne bovenstaande redeneering aangaande :arbeidersmaatschappijen, allén heb bedoeld, aan te toonen hoe gemakkelijk het is om een blaam te werpen op hen, die met goede maat schappelijke gevoelens bezield, metterdaad streven naar verbetering. Ik heb namelijk in zyne kritiek te vergeefs gebracht Benige wenk of opmerking te vinden, die" tot verbetering van mijn werk zou kunnen dienen. ik vond niets den onverdienden blaam. Voorzeker zal het lang duren voordat iedere werkgever zijne verplichtingen tegenover zijne werklieden duidelijk inziet, maar ik ben -er heilig van overtuigd, dat de weg, dien wij hier hebben ingeslagen, voert, en ook nergens «nders heen voeren kan, als naar verzoening van kapitaal en arbeid, naar ontwikkeling van den werkman, naar men&chwaardig bestaan. Mynheer de redacteur, ik dank u voor de verleende plaatsruimte, ik geloof niet, dat ik nog eens nader by u aankloppen zal, want vrerkelyk ik kan myn. tijd beter gebruiken. MR. A. SLOTEMAKEK. Degerloch, 181, '99. (Wuerttemberg.) Den beeren Redacteuren van De Amsterdammer, weekblad voor Nederland, Amsterdam. Waarde heeren, veroorlooft mij naar aan leiding van een klein gedeelte van den inhoud van uw blad in zijn laatste en voorlaatste nummer (15 en 8 Jan. '99) een punt aan te roeren, dat my niet geheel en al van belang ontbloot schijnt. Aanleiding is het in 2 stukken op telkens het groene omslag dier afleveringen verschenen feuilleton »Heel toevallig" : eenige zinsneden uit dat verhaal waren mg opgevallen en, nader toeziende, ontdekte ik toen, de vorige week reeds, eene novelle van Boudewijn Groller, »ganz zufaellig", voor mij te hebben, mij even eens «Heel toevallig bekend" van eenen regenaehtigen zomerdag omstreeks 1S03, ergens in eene leeskamer, toen ik na de lectuur der dagbladen genoten te hebben, nog eenige afleveringen van een belletristisch tijdschrift doorbladerde. Tusechen hoop en vreeze of wel de nog ongenoemde Nederlandsche »auteur" den eigenlijken schrijver zou vermelden, wachtte ik nu, na die van 8, de uitgave van 15 Januari af en, ziedaar, mijne vrees werd bewaarheid, schoon niet volkomen gelukkig, daar tenminste ook geen ander onderteekende, de schepper van het litterair product werd.... doodge zwegen. Hierom nu wend ik mij heden aan u, de verantwoordelijke redactie, met de vraag: «waarom ?" Ik sta in dit geval minder op het standpunt »eere wien eere toekomt", ik kan den heer ?Groller riiet, noch acht ik mij geroepen zijne mindere of meerdere letterkundige verdiensten jn net licht te stellen, dan wel laat ik mij leiden door overwegingen, die zich vastknoopeti aan het antwoord dat, zoo al niet u beiden, ' dan toch velen in den lande voor bovenstaande vraag, vergis ik mij niet, zonden gereed hebben : »wat kan dat den lui nu schelen, wie het 'inniiiiimimmnuinnniiiniiiiiiMiMiiuiniiiiiiitiiiiHiiiiiM SNUIFJES, Nog altijd zijn de Maandagochtend- en avondbladen de belangrijkste,die gedurende ?de geheele week verschijnen: maar toch ze zijn er niet op vooruitgegaan bij de vroegere vergeleken. Het heeft soms zelfs den schijn alsof de redacteuren met opzet de beste be richten minder interessant maken zóó weinig zorg wordt er aan besteed, 't Meest treft mij de nonchalance juist bij die mededeeling, welke mij voor de volgende dagen der week in goede stemming pleegt te brengen,ik bedoel hetberichtaangaande het kerk bezoek der koninklijke familie. Zoo mocht ik nu weer lezen,dat H. M. de KoninginMoeder en Prinses Elisabeth van Waldeck 's morgens te kerk zijn geweest bij Ds. Quandt. Natuurlijk deed het mij genoegen. dat te mogen weten. Quandt is een goede Hét laatste bezoek aan Toekoe Oemar. AGUINALDO : »Ge hebt het zoolang tegen de «Kompanie" uitgehouden, maar het ioopt nu met u op't end. Voor ge nu heengaat, geef mij en mijn Filipinos nog eens een goeden raad." «geschreven heeft ? ze kennen den vent [sic!] toch niet...." .... Er worden in ons land menigmaal vertaald, soms zelfe, cl., onvertaald, schrifturen van kleineren of grooteren om vang (zelfs onder werken voor de jeugd, b.v. «het boek der uitvindingen, ambachten en fa brieken," 3 deelen IV formaat, van ongenoemden oorsprong met eene voorrede van Dr. J. Bosscha j gedrukt, op wier geestelijk vaderschap geen Nederlandsche onderdaan of in Nedetland ge vestigde buitenlander aanspraak kan maken, zonder dat steeds, zij het van de ontvangsten. eene uitkeering aan het rechtmatige adres plaats vindt, zij het als verontschuldiging voor dit verzuim de kennelijke bedoeling der uit gevers (of vertalers) kan gelden niet van eigen winst, doch van veredeling des volks door ver spreiding der in druk aangeboden denkbeelden; of dergelijke ondernemingen al dan niet met een batig saldo sluiten, misschien zelfs niet zelden nauwelijks de kosten dekken, ook zonder uitkeeringen als genoemd, dit doet natuurlijk hier niet ter zake. Laat men nog de flnaucieele zijde der quaestie voor wat zij is, de bijzondere verhoudingen in Nederland houden wellicht eenigszins eene verklaring in, zoo bijft de moreele : het escamoteeren van den oorsprong der op de markt gebrachte waar. Ilfervoor eene verklaring te vinden, zelfs waar in het vaag omschrijvend begrip van «drang der omstandigheden," lijkt ondoenlijk; en er is geene verklaring, eene verontschul diging nog minder! Men moet dan wel konstateeren een bedenkelijk iets, dat in allerlei schakeeringen loopen kan, van onverschilligheid ter eener tot het verlangen naar tooi met vreemde veeren ter anderen zijde toe. Twee voorbeelden van uiteenloopenden aard wil ik hier nog aanhalen: In een Nederlandsen dagblad verschijnen al' en toe natuurwetenschappelijke feuilletons van de hand van eenen Nederlandschen docent op dat gebied; eenmaal, 't was alweer »heel toevallig", ik mag dus niet generaliseeren viel mij op, dat deze zich daarbij bediende van den inhoud van een populair wetensctiappelijk reforeerend buitenlandsch tijdschrift, zoodat een groot deel van het Nederlandsche opstel niets anders dan een beknopt resum van enkele fragmenten uit de laatst versche nen aflevering van dat tijdschrift beteekende, zonder, alweer, dat deze bron was genoemd. Met het andere voorbeeld komen wij ook op ander terrein : Een door eenen Nederlandschen fabrikant geleverd artikel herkende ik als niet diens fabrikaat, doch afkomstig van eene bepaalde buitenlandsche lirma ; eene opmerking desbe treffend, jegens den kooper met het toonen van het Nederlandsche naamplaatje op het voor werp beantwoord. Toen echter dit verwijderd was, kwam de door mij genoemde buiten andsche naam inderdaad te voorschijn ; tegen hanger, dit laatste, van het dwaze en nietszeg gende »made in Londen for. .. .", dat zooge naamde »heorenartikelen" ten onzent met een soort nimbus schijnt te omgeven. Waartoe nu, heeren redacteuren, en daarmede kom ik ten slofte tot den cardo quaestioiüs, waartoe dit litteraire en andere geknoei V '? Heeft het iets »goeds", zij 't het allergeringste, 't zij zoo, men knoeie voort in vrede wie zich niet schaamt allhans! Valt echter op geen enkel lichtpunt te wijzen, dixn breke men met de 't woord moet er j uit, traditie en 't zedeiyke peil van zelf- | bewustzijn des volks zal nog hooger stijgen ! dan het reeds staat, door de wetenschap dat j uit zijn midden ouk waar ijc.cn i'erijrijp u'onll yfp/eeqd, miar yccne straffende litind w te rreezeii., dat het groot is, ook hier, »in dat- l «gene, waarin ook een klein volk groot kan zijn." J. J. T.UJMN ClIAIiilT. Arnhem, 22 Januari 1809. Den heer J. F. N. te R. Mijnheer. Vergun mij, dat ik u even lastig val; niet j voor mij zelven, o neen ! maar voor mijn jongste neefje, die op 't oogenblik voor de hulpacte studeert. Gij hebt dien armen jongen bijna kippenvel doen krijgen door uw stukje in het laatste nummer van »de groene", waarop ik als zorgvolle oom, zijne aandacht vestigde; met het oog op zijn examen, weet u ! Toen de goede jongen het gedeelte »over breuken" gelezen had, zag hij zoo wit als een tafellaken. K.)rt daarna sprong hij evenwel op, ging naar zijne boekenkast, greep daaruit «Terwey, Nederl. Spraakkunst" (elfde druk, nagezien door M. Mieras de jongen moet altijd de laatste drukken hebben; anders brommen de leeraars zoo geweldig, zegt hij) en riep triomfantelijk uit: »Maar, oom, ziet u eens, hier (bladz. l IJ!),) staat: Onregelmatig zwakke werkwoorden. a. De werkwoorden: brengen, denken, dun ken, zoeken en koopeu komen hierin overeen, dat enz.. Diwfnui schijnt die Mijnkeer N. dus niets te weten .. .." «Maar, jongen,'' voegde ik hem van zelve toe, ..wat durf jij al zeggen van iemand, die in »de groene" schrijft ! Weet jij of die mijn heer N. niet wellicht zelf is een of ander advocaat of rechter ot professor of oud-majoor met den rang van schoolopziener V" »Dat kan mij niet schelen oom, als hij mij maar geen examen moet afnemen. Ziet u eens wat hier nog staat (in het stuk van den heer N. namelijk); het (koopen) is een werkwoord met een opgeschoven verleden tijd ; zou dat ook in »Ter\vey" stean'? Neefje bladert eenige iiiimiiMliimiumiimiiinnimmimiflit bladzijden terug en roept dan lachend: «och, och, die mijnheer «.iemand" is ook al den kluts kwijt net zooals ik dacht. Op bladz. 104 onderaan staat: Onregelmatige sterke werkwoorden. a. kunnen, zullen, mogen, weten, moeten. Deze vijf dragen den naam van werkwoorden met een opgeschoven verleden tijd. Zij heetten zoo," enz. | <>Ik moet zeggen, dat het mij ook niet recht duidelijk is, wat die mijnheer N. hier ge schreven heeft, neefje, maar ik begin ook aj oud te worden, ik weet die zaken niet meer zoo uit elkaar te houden. Het is zeker iets geheel nieuws, een nieuwe ontdekking. Ge moest er eerst eens met je leeraar over spreken en vooral niet meer zoa kleinachtend je uit laten over de kunde van den heer N. en dieng «iemand "." »Dat wil ik wel doen oom, maar dan moet u om inlichtingen vragen aan den heer J. A. N. te R.." Ziedaar, mijnheer, waarom ik in afwachting mij durf roemen : Uw. die. MAS HOLLAND. P. S. Het antwoord zie ik ook liefst in J)e Amsterdammer te gemoet. Wil u aan mij persoonlijk schrijven, uwen brief kunt u dan, als nader adres, richten tot den boekhandelaar M. van den Berge te Arnhem. preêker, en ik mager mij dus van overtuigd houden, dat (ie koningin moeder en hare zuster, Elisabeth van Waldeck Pyrwiont, zich niet te beklagen zullen hebben gehad. Aangaande de godsdienstoefening van H. AL de Koningin zelve word ik echter in het geheel niet ingelicht. Allerlei vragen, daaromtrent blijven onbeantwoord. Heeft H. M. Zondag niet gekerkt, was II. M. misschien ongesteld of' gaat, II. M' liever niet naar Quandl, houdt II. M. minder van een Uuitsche preek ieder begrijpt dat ik, die reeds zo» meeleef met de kerkelijke bewegingen van II. M.'s moeder en tante, vooral van H. AI. zelve als kerk gangster, me gaarne zoo getrouw mogelijk zie op de hoogte gehouden. Maar er is meer. Vroeger werd ons bij dit belangrijk bericht tevens de tekst opgegeven waarover de dominégepreekt had, en ik ben er zeker van, dat niet alleen ik, maar duizenden in den lande hun bijbeltje eens oven van de plank haalden, om die woorden na te lezen, en er het hunne bij te denken, en dat was geen gering voordeel, want een tekst is niet alleen het voornaamste van een preek, maar dikwijls veel meer nog dan de leer rede zelf'. Waarom wordt ons dat uu onthouden? Gebrek aan ruimte in de kolommen kan het niet zijn, een kwart regeltje wordt er nauwelijks voor gevorderd. Dit kan niet anders wezen dan een schromelijke slordigheid en een blijk van niet minder schromelijke onverschilligheid bij de behandeling van 's lands hoogste aangelegenheden, aan den dag gelegd door het Haagsche correspondentie-bureau, dat de natie te dien opzichte heeft in te lichten. En verder: ik verneem in tien laatsten tijd in het geheel niet meer of HM. MM. met of zonder gevolg de godsdienstoefening hebben bijgewoond. Geen woord daarover. Vroeger werd het meermalen uitdrukkelijk verzekerd, o. a. in de dagen van Wiüeni III, dat de vorst ter kerke was geweest nicl gevolg, maar juist omtrent dit zóó veel , ik zou haast zeggen, a/fes'-beteekenend feit bij een koninklijk bezoek aan den tempel, worden wij in onzekerheid gelaten. liet schijnt wel, dat het Ilaagsehe eorrtspontiü-bureau niet eens meer de moeite neemt, daarnaar eens ten paleize te inf'ormeeren. Intusschen al kon onze persdienst beter worden vervuld, ik ben nog dankbaar, nu het niet erger is. De hoofdzaak of' de koningin, of' haar moeder of tante naar de kerk zijn geweest, kom ik toch nog te weten; en bij al te groote leemte kan ik deze wel aanvullen, door bijzondere correspondentie met mijn Haagsche vrienden. Ik durf /eggen, dat mijn notitieboekje van de kerkelijke daden der koninklijke familie, sedert tal vanjaren bijgehouden, zoo goed als compleet is, ter wijl ik toch bijna uitsluitend mijn ge gevens uit de dagbladen heb verkregen. Wat mij evenwel wel eens gehinderd heeft is het stelselmatig verzwijgen van deze voor ons, geregeerden, zoo leerrijke bijzon derheden aangaande de overige autoriteiten. "Waarom, zoo vroeg ik mij reeds dikwijls af', waarom geven de Arnsterdamsche couranten me nu nooit eens te lezen, waar mijnheer en mevrouw Vening Aleinesz ter kerk gaan, of Boellaart, de comman dant der schutterij of' de rector-magnilieus van de universiteit... Niet dat ik op dit gebied reclame zou willen. Het heeft mij genoeg geërgerd dat Brornmeijer altoos zoo met IJöhringer te koop heeft, geloopen, alsof' die de eenige Luthersche doiuinéwas, naar wieu het de moeite waard kon zijn een geheelen ochtend te luisteren. Neen verre van dien ; maar op die manier zou je ten minsteden menschen weer aan het verstand kunnen brengen, dat de kerk en de staatsdienst nog altijd in nauw verband in 11 elkaar staan, zoodat hoe hooger iemand als autoriteit is gezeteld, er des te meer reden voor is, het den volke te doen weten, dat, Iwc, waar en wanneer hij kerkt. Want het is een treurige dwaling van onzen tijd. te rneenen, dat de godsdienst een sfeer is, waarin liet maat schappelijk onderscheid der menschen ver dwijnt, en het bijwonen van een godsdienst oefening door een heel hooge geen stof voor krantenberichten behoort te zijn. Evenals ik, zullen vele Nederlanders, en in het bijzonder de apothekers, zich verheugd l hebben, nu een hunner door den senaat j der Groningache hoogeschool honoris causa tot doctor is benoemd. De heer Domela Nieuwenhuis sprak als rector-magnificus i daar eea hartig woordje bij: steeds, zoo j zeide hij, »is het den senaat der Groninger ! universiteit een groot voorrecht, iemand van wezenlijke wetenschappelijke verdienj sten aldus openlijk te huldigen". Natuur| lijk. Een senaat, zelf een verzameling1 van i mannen van «wezenlijke wetenschappelijke verdiensten" wie twijfelt er aan slaat het hart blij, als hij eens een evenknie komt te ontmoeten, waarop hij niet gere kend had. Tot zoo ver ga ik geheel met dien rector in heerlijkheid me;ê. Maar in het vervolg van zijn toespraak komf, iets voor, dat mij minder helder is. «Gij, zoo sprak Z.II.Gel. gij hebt in het stille .Steen wijk, verwijderd van centra van wetenschap en verkeer, tijd en lust weten te vinden, u te wijden aan wetenschappelijke onder zoekingen, waarvan de resultaten ter kennis zijn gekomen van meerdere hoogleeraren aan meerderehoogescholen." Nu zouik wil len vragen : wat kan men in het stille Steen wijk anders doen dan studeereu ... waar zou men er zijn tijd mee kunnen dooden, eeri stedeke zelfs zonder een Sterrébosclt en een. Harmonie! Had de Ilector niet moeten zeggen : Ik bewonder u, mijnheer Wisselingh, de resultaten door u verkregen zijn groolsch, gemeten aan onze wetenschappe lijkheid zijn uwe yerdiensten inderdaad wezenlijk maar gij zult moeten erkennen, gij woondet dan ook in een gat als Steen wijk, dat h ad t gij op ons hier te Groningen voor; in dit centrum van verkeer zou het u heel wat moeielijker hebben gevallen tijd voor u\ve onderzoekingen te vinden en' dit zal u wel in het oog dienen te houden, als wij, uwe promotors, niet n voor n tot doctor honoris causa zouden kunnen worden gepromoveerd! En, ware ik de onderstelling alleen reeds getuigt misschien van te groote inge nomenheid met mijn eigen verdienste professor AFoll geweest, ik zou den heer Wisseliugh zeker hebben toegevoegd : maar wat mij het allermeest verbaast, is, dat u het tot zulk een hoogte in de'plant- en dierkunde heeft gebracht, zonder de be oefening der klassieke talen, het Latijn en Grieksch. »Gij hebt steeds uw meesterschap geloond in het stellen eener vraag" zeiMoll,1 zonder er op te laten volgen: ea dat of schoon ge Plato niet in het oorspronkelijke; hebt gelezen en aangaande. Socrates nog door een gymnasiast zoudt kunnen worden onderricht. Ik hoop dat Borgesius dit maar niet zal lezen. Gevaarlijk, is en blijft hij voor het Grieksch.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl