De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 26 februari pagina 1

26 februari 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

svim DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 26 Februari. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer. . . . ,. . f Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden' uitsluitend aangenomen dooi de firma BUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V P. '- VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Clericaal of . Conservatief, door J. O. Fabius. De huldiging , van Mercnrins op het Departement van Buiten. landache Zaken, door 8. Een volksleger, door H. Kierach. Na de Presidents-verkiezing (met ' portretten). BQGIALE AANGELEGENHEDEN: f De graaf <ie Chambrun, door Dr. J. C. E. ' Toch onder valsche vlag, door Dr. E. KUNST '? EN LETTEREN : Muziek in de hoofdstad, door : Ant. Averkamp Een borstbeeld van Ten Kate, . door J. te Winkel. - Drukwerk en drukkunst, ^ door 1. Q. V. Modernen, door M. A. P. C. Poelhekke, Beoordeeld door E. Bloed en vuur, door G. van " Halzen. In den maalstroom des levens, door W. de Brnyn, beoordeeld door v. H.?Boek en Tfldschrift, ' door J. K. Bensburg. WETENSCHAP: Qnantiteit, door O. J. P. J. Bolland. FEUILLETON: " Een paar schoenen, naar het Bnssisch van J. N. , Potapenko. (I). RECLAMES. VOOR DAMES: . De daden der feministen, door Elise A. Haighton. . Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL PINAN? CEEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door ? D. Stigter. SCHETSJE: Hoe men geschenken ? geeft en ontvangt, vertaald uit het Fransen, naar . Eugène Chavette. (T.) ALLERLEI. INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBA8SEN. ADVERTENTIËN. Clericaal of Conservatief? Leerplicht en Schooldtvang. De Ka tholieken en het ontwerp Borgesius, door mr. S. J. VISSER. Advocaat bij den Hoogen Raad der Nederlanden, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1899. Waarom onze Roomsche medeburgers . toch zóó gekant waren tegen persoonlijken dienstplicht? Lang verachte ik er ver geefs naar; jaren geleden hierover in ge sprek met een R. C. Staatsman en slechts eene machtspreuk ten antwoord ontvan gend, veroorloofde ik mij te zeggen: »ja maar, dat is geen argument." »Daar heb je 't juist'' klonk mij ondeugend tegen »omdat het geen argument is, daarom kun je er niets tegen zeggen!" Mijne tegenpartij nu overleden, toen «en scherpzinnig man, om argumenten lang niet verlegen komt mij vaak voor den geest, als ik zoo lees, wat er al tegen leerplicht wordt ingebracht. »Zie je wel," zou hij gezegd hebben, »geen argumenten, spreek dus maar niet tegen t" 1) Laat ik, nu de redactie van de Am sterdammer mij de vereerende uitnoodiging doet om mr. Visser's brochure te bespre ken, maar eerlijk erkennen, dat de be denkingen van Katholieke zijde ingebracht in mijn oog wel iets hadden van clerlcalisme. Ckricalism&t Ja, daar staat het zoo waar, alsof ik niet voor enkele jaren te Brussel een al te heet gebakerd intellectuel had moeten herinneren, dat wij wijlen mijn hooggeschatte ambtgenoot Jhr. Verheven en ik ook »clericalen" waren.' Aanvaard ik gaarne dien naam, nu juist niet altijd vriendschappelijk gegeven, waar men er hem mede aanduidt, die ge looft in Christus, het vleesch geworden Woord; er is toch nog een ander clericalisme, hetwelk aan eenige weinige (liefst theologisch gevormde) leidslieden het bezit toekent »van eene op zoo goed als ieder »ding gelijk eene andere passe-partout slui»tende wereld- en levensbeschouwing, waar»van zij dank hunne vorming als andere »magiëra het geheim kennen, zoodat... de ?academies voor de natie van veelhooger ?belang zijn, dan de volksscholen en 't »meerendeel des volks zelfs geene andere vroraing dan in huisgezin en op ambacht ?behoeft." De aangehaalde woorden zijn van het hoofd eener lagere school met den Bjjjbel, 2) die daarmede over eigen geestverwanten klaagt; bewijs genoeg, dat mijne verdenking nu juist geene booze, uit. anti-papisme voortkomende gedachte was. Nochtans ik doe boete voor mijn argwaan. Mr. Visser, die zijne geloofsgenooten kent, overtuigt hen, die der leer plicht gram zijn,, van conservatisme. Dat was geen gemakkelijke taak, omdat, waar de clericaal redeneert er uit zijne uitingen genoegzaam is aan te toonen, dat hij het volk niet te veel ontwikkeling gunt en waarom hij dat volk het onderwijs schraaltjes toedeelt, men daarentegen bij het conservatisme te doen heeft met eene gemoedsgesteldheid, met stemmingen, veelal niet volkomen bewust. Wie in het oog houdt, welk doel Mr. Visser zich stelde, hoe moeilijk zijne taak was, kan niet anders dan grooten lof geven aan zijn boekje. De S. wil Katholieken overtuigen, dat inderdaad aan de beginselen, die zij met hem belijden, geen redelijke argumenten tegen leerplicht zijn te ontleenen; dat leer plicht ook waarlijk niets nieuws is. Hij roept daartoe getuigen op, welke zij niet kunnen wraken; Kardinaal Manning, het kerkelijk goedgekeurd Freiburgsch Kirchenlexicon, nu onder redactie van Dr. F. Kaulen, Theol. Prof. te Bonn en huisprelaat van den Paus, en Pater Cathreins' Moral-Philosophie. Niet tevreden met zelf uit deze getuigenissen af te leiden, dat het grondbeginsel van leerplicht door een Katholiek volmondig KAK gehuldigd, laat hij nog acht mannen van gezag in Duitsch land en Zwitserland spreken, wier brieven door hem worden afgedrukt en in originali ter visie gelegd. Zes hooggeplaatste geestelijken, twee staatslieden uit het Cen trum; wier meening kort is weer te geven met de woorden van n hunner, den reeds genoemden Prof. Kaulen: »Gegen den Schulzwang als solchen hat der Katholische Clerus keine Beschwerden." Niet tegen Schulxwang, mits geen Zwangschulel De schrijver onderscheidt ook deze beide scherp; en niet zonder reden; want herhaaldelijk hoort men van hen, die beter weten konden, uitingen alsof het ontwerp Borgesius feitelijk tot gewetensdwang leidt; terwijl het inderdaad door de bekende ge legenheid om te verklaren, dat men tegen de richting van het onderwijs bezwaar heeft en dus voor zijn kind van de school geen gebruik maken kan, meer waarlijk vrijzinnig is, dan eenige andere regeling bij de Christennaties, die bijna alle leer plicht hebben ingevoerd. Leerplicht een bij uitnemendheid Chris telijk, een anti-revolutionair beginsel! Ik mag dit niet laten voorbijgaan, waar ik zelf op dit punt sta tegenover zooveel geestverwanten. Mr. Visser doet eene aan haling, voor zijn doel vooral van gewicht, omdat Bisschop von Ketteler er mee in stemt, doch voor mij in dit stadium van den leerplichtstrijd, nu juist de anti-revolutionaire commissie voor schoolwetwijzi ging eenparig zich legen den leerplicht stelt, van uitnemend gewicht: ze is van Stahl, die in zijne rechtsphilosophie zegt: »de Staatsmacht kan in het algemeen een zekeren graad van ontwikkeling (Elementar Unterricht of lager onderwijs) eischen en daarom voor dit doel verlangen, dat alle kinderen óf de volksschool bezoeken, of eene school, die met de volksschool gelijk staat." Met deze anti-revolutionaire stelling scheiden we van het eerste deel van Mr. Visser's betoog, om te komen tot het tweede. Na de stelling, de tegenstelling: op wat grond wordt de noodwendigheid of wenschelijkheid van schooldwang door Nederlandsche Katholieken bestreden ? Zoo al gee^n principieele, er konden be zwaren zijn van praktischen aard. Toch laat de S. de statistieken van schoolver zuim en van den invloed, dien dit euvel heeft op criminaliteit en prostitutie niet zwaar wegen; hij hecht niet veel aan die cijferargumenten, waarmee vaak zoo won derlijk wordt omgesprongen; hij komt al ras tot de hoofdvraag, of niet particu lier initiatief voldoende, staatsbemoeiing daarentegen onredelijk is? Eén pakkend argument liet de S. zich hier ontglippen: de gelegenheid was zoo schoon voor de opmerking, dat een vrijgeboren Neder lander liever buigt onder de voor allen geldende Wet dan voor de liefdadigheidsvoogdij van werklooze heeren en bemoeizieke dames. Doch van dit «pakkende'' zijn bij hem maar enkele staaltjes te vinden b.v. als hij de tegenstanders van leerplicht der goedgeloovige gemeente laat wijsmaken, dat op die Wet noodzakelijk eene andere volgen moet, bepalende hoe laat de kin deren naar bed moeten, hoeveel en wan neer zij thuis mogen eten en hoe zij ge kleed mogen zijn! Over 't geheel volgt hij eene andere taktiek: hij laat feilen spreken b.v. elf verklaringen van Katholieke ge tuigen uit het Enquête-verslag; en hij doet daaraan wijs, want hij is er op uit zijne bestrijders de! brochure is uitge lokt door eene polemiek tusschen Grondwet en Centrum eenerzijds en Maasbode en Ti/jd anderzijds te doen kennen als conser vatieven, die de onwetendfieid hunner lezers misbruiken. Wat dan eigenlijk wel conservatief is? Het a priori afbakenen van de grenzen der Staatsmacht, met geen ander gevolg, dan dat elke hervorming, hoe wenschelijk ook, afstuit op het staatsrechtelijk dogma; elke voorgestelde regeling op het beginsel: »geene uitbreiding van overheidsbemoeiing". En uit verklaringen van gezaghebbende schrijvers, n uit den voortgang der poli tieke begrippen, n eindelijk uit de beroemde Encycliek »Rerum Novarum", leidt hij de conclusie af: de grenzen der Staatsbe moeiing hangen af van tijden en omstan digheden." Een gevaarlijke leer!? 't Is eenmaal niet anders; wie waarlijk wil ver beteren, moet wat durven; moet er zelfs geil aan wagen! Dit laatste punt blijft in de brochure bijna onbesproken ten terecht; dat wisten toch allen wel, die sociale rechtvaardigheid in hunne verkiezings-manifesten schreven, dat het geld kosten zou. Ook wij gaan op de financiëele kwestie niet in, al zouden wij zoo gaarne de angstvallige cijferaars verwijzen naar Luther's beroemden brief; maar wij leven in afwachting van gewij zigd ontwerp en Memorie van Antwoord; en eer dit uiteraard vluchtig overzicht van een 90 blz. tellend vlugschrift in druk is, liggen wellicht beide staatsstukken vóór ons, om eene zucht van verruiming ons te ontlokken: 't valt met het geld nogal mee! Dan volgt de openbare behandeling; en wij durven voorspellen, dat mr. Visser daarbij de eer van menige aanhaling ge nieten zal; maar gehuldigd of bestreden, niemand zal hem de verdienste kunnen betwisten en alle Katholieken zullen er hem dankbaar voor zijn glashelder te hebben aangetoond, dat het niet een aan volksontwikkeling vijandigclericalisme, maar slechts een al te behoedzaam conser vatisme is, dat leerplicht thans tegenstaat. Zoo was het met persoonlijke dienstplicht ; 't heeft vijf-en-twintig jaar geduurd, maar hij is er. Ook leerplicht zal er komen, maar wanneer? Ik ben niet zonder vreeze, dat zoo menige ook door mij vurig verlangde verbetering in onze onder wij s-regeling zal achterwege blijven door den strijd, die er ten slotte slechts een is over volgorde; wat eerst: leerplicht, of ruimer toepassing van het beginsel: vrijheid van onderwijs? Die twee, vrijheid van onderwijs en leer\ plicht, ze behooren onafscheidelijk bij elkander. Lange jaren moesten er voorbijgaan eer dit eerste groot beginsel werd erkend, en nogmaals lange jaren, eer het waarlijk werd gehuldigd. Ik geef toch den moed niet op, dat nog dit ne laatste jaar der 19de eeuw den kinderen van ons volk schenke den waarborg van goed, d. i. ge regeld onderwijs! Als het zóó ver komt, zal ook mr. Visser zich mogen beroemen daartoe iets te hebben bijgedragen. Delft, 18 Febr. '99. J. C. FABIUS. 1) Dat ik niet alle bestrijding das beoordeel, blijkt uit mijn verzet tegen de politieke bezwa ren van de Nederlander, waaraan zij met bewonderenswaardige onpartijdigheid in hare eigen kolommen eene eereplaats gaf. 21 D. Batjes. Het Unierapport voor School wetswijziging; den Haag?Bloemendaal 1898. De huldiging van Mercurius op het Departement van Buitenlandsche Zaken. Meermalen is in dit blad onze Regee ring krachtig aangespoord om de belangen van onzen handel, en van onze nijverheid te bevorderen. Laat men buiten beschouwing, dat zij, die zich aan deze takken van onze volks welvaart willen wijden, in de gelegenheid moeten zijn om zich voor hun beroep op grondige wijze te kunnen voorbereiden, dan mag van de Regeering worden ver langd, dat zij met alle haar ten dienste staande middelen er naar streeft om nieuwe handelswegen naar het buitenland te openen ; het gebied van afzet voor onze producten te vergrooten en op de wereld markt gunstige voorwaarden voor ons land te verwerven, ingeval van mededinging met andere landen. Voorts dat zij pogingen in deze richting van de zijde van particu lieren zooveel doenlijk aanmoedigt en steunt. Een uitnemend geschoold en georgani seerd consulair personeel met een kloek optredende diplomatie, die kennis aan doorzicht paart, zal ongetwijfeld zulk een taak naar eisch kunnen vervullen, mits aan een onzer departementen van alge meen bestuur een krachtige, ter zake kundige, centrale leiding zetelt. De toestand thans is nog verre van rooskleurig. In het nummer van dit blad van 24 Juli j.l. leest men in een artikel Mercurius ten Paleize : »»Dat hun eerste bezoek ten paleize niet het laatste zij I Met alle kracht moet er worden ingegrepen om te waken, zooals in het adres wordt gezegd: »dat ons land, van ouds een land van handel en nijver heid, in den wedloop der 'volken niet achterblijve"; of juister nog, dat ons land zoo achterlijk reeds, de schade althans een weinig inhafe."" De heer P. N. Muller schrijft in het nummer van 13 November j.l.: »dat onze Regeering nog een ruim veld voor zich heeft, als zij zich opgewekt genoeg voelt om ons volk krachtiger en welvarender te maken vooral op handelsgebied, ons ecu wenoud terrein van nationalen arbeid." »Krachtige regeeringshulp is onmisbaar, indien onze handel evenknie zal zijn van zijne mededingers, welke dien steun wel genieten. Niet door beschermende rechten, maar door de personen, die als pioniers uitgaan, in staat te stellen, hun arbeid te beginnen." Bij zooveel duisternis moet elke glimp van zich baan brekende schemering met vreugde worden begroet. En daarom las ik met instemming de vraag in hetVoorloopig Verslag der Commissie van Rappor teurs (van de Eerste Kamer der StatenGeneraal) over het ontwerp van wet tot vaststelling van het Illde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1899: »of het met het oog op de belangrijke werken, die stonden ondernomen te worden aan de Gele rivier in China, niet in het belang van Nederland zoude zijn een paar bekwame ingenieurs met den titel van attachéaan het gezantschap te Peking te verbinden. Die titel, meende men, was noodzakelijk, omdat in China alles langs den officieelen weg moet geschieden." Ik redeneerde toch, een paar bekwame ingenieurs in China werkzaam, zullen hun onderhebbend, opzicht voerend personeel liefst uit Nederland betrekken. Zij, die daarvoor in aanmerking komen, en reeds in ons land in betrekking zijn, zullen hunne positie kunnen verbeteren. Anderen zullen de daardoor vrij komende plaatsen in ons land kunnen aanvullen. De ervaring en de kennis in China opgedaan, zoowel uit een algemeen, als uit een technisch oogpunt, kunnen vroeg of laat Nederland en zijn koloniaal gebied ten goede komen. De voor de uitvoering van eenig werk noodige grondstoffen, materialen, werk tuigen en gereedschappen zullen vrij zeker zooveel doenlijk door Nederlandsche firma's worden geleverd. Hetgeen onze industrie niet alleen rechtstreeks zou baten, maar ook zijdelings. Want hare producten raken bekend in den vreemde op snelle en ge makkelijke wijze, zonder veel kosten. Het transport er van kan voor ons scheepvaartverkeer een niet te versmaden aanwinst zijn. Er worden aanknoopingspunten verkre gen, die aanleiding kunnen geven op velerlei gebied tot uitbreiding van onze handels betrekkingen. Een herinnering aan ons land wordt in den vreemde gewekt. De naam van ons land zal ongetwijfeld in het buitenland in aanzien rijzen. Ik zag dan ook niet zonder eenige span ning het antwoord der Regeering tegemoet. Al kon het m. i. niet anders zijn als een woord van hulde aan de scherpzinnigheid en het doorzicht van hem, die de vraag had gesteld. Een woord van verontschul diging, dat zoo belangrijk een zaak aan de aandacht van het departement van Buitenlandsche Zaken was ontsnapt. En voorts de toezegging, dat binnenkort een wetsontwerp aan het oordeel der Volksver tegenwoordiging zou worden onderworpen, waarbij gelden werden aangevraagd om aan het personeel van ons gezantschap te Peking eenige bekwame, degelijke ingenieurs te kunnen toevoegen. Uitgesloten natuur lijk de mogelijkheid, dat afdoend door de Regeering kon worden aangetoond, dat diplomatieke regels en gebruiken zich tegen zulk een toevoeging bepaald verzet'ten, of 's Lands belang er door zou worden geschaad. Niet aldus. Het antwoord der Regeering luidde: »Het verbinden van ingenieurs met den titel van attachéaan de gezantschappen te Peking is zoover den ondergeteekende (Minister van Buitenlandsche Zaken) be kend is door geen enkele mogendheid tot nog toe in praktijk gebracht." Ja, ja. Hoe kon ik het een oogenblik vergeten, dat wij nimmer de zeis hanteeren, vóórdat anderen ons al bet gras voor de voeten hebben weggemaaid. Niet n lid van de Eerste Kamer, die bij de jongste behandeling van het Illde Hoofdstuk onzer Staatsbegrooting naar aan leiding van dit antwoord eenige opmerking maakte. Ik zal ook het zwijgen er toe doen. Het is niet het eerste bewijs, of het meest over tuigende voor de stelling, dat ons regeeringsbeleid in zake buitenlandsche aan gelegenheden zich de laatste 60 jaar door weinig kloekheid en vèrziendheid beeft gekenmerkt. Maar velerlei en veler belang eischt, dat zoetjes aan aan deze bewijslevering paal en perk worde gesteld. Algemeen wordt thans er op aangedron gen, dat handels- en nijverheidsbelangen in den vervolge niet meer zóó zullen worden verwaarloosd door de regeering, als tot heden het geval is geweest. In de toelichting, die het «Schema voor het organiseeren van Kamers van Handel en Nijverheid, en van Districts-kamers van Handel en Nijverheid, met een Cen traal-bureau voor laatstgenoemden" verge zelt, (indertijd door een 14-tal heeren ver tegenwoordigers van verschillende Kamers van Koophandel en Fabrieken opgemaakt) leest men: »De Regeering voelde behoefte aan voor lichting door personen uit den handel en uit de nijverheid, van wie kon wordea ondersteld, dat zij wisten, wat ter ontwikke ling dezer takken van volkswelvaart be hoorde te worden gedaan en nagelaten." De regeering verklaart in haar Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer ad. Hoofdstuk III van de Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1899, dat: »Rechtstreeksche goed gemotiveerde aandrang van den handel zelf" noodig is om haar te nopen onze handelsbelangen te behartigen. Nu de regeering zoo volmondig haar onmacht heeft erkend, om onder de huidige toestanden haar plicht te vervullen, en daartoe een drang van buiten wordt vereiscbt, is de vraag gewettigd, of het particu lier initiatief zich niet krachtig moet doea gelden. En of het niet wenschelijk, neen noodzakelijk is, dat zich in ons land b.v. onder leiding van de Commissie die een Reorganisatie onzer Kamers van Koophan del en Fabrieken wil tot stand brengen een Vereeniging vorme van haudeldrijvenden, fabrikanten, industrieëlen, technici, reeders en werklieden, om de regeering er toe te brengen een actieve handelspolitiek te voeren. Het gevleugeld woord van den Duitschen keizer, dat de negentiende eeuw staat in het teeken van het verkeer, heeft ook ten onzent het burgerrecht verworven. Dat zulk een vereeniging levensvatbaarheid heeft en bij een goed geregelde en geleide propaganda haar doel zal bereiken, be hoeft niet te worden betwijfeld. Geeft zij een deugdelijke organisatie van onze Consulaire en diplomatieke vertegenwoor diging in het buitenland, en eene van Kamers van Koophandel en Fabrieken en Landbouw in het binnenland, in nauw onderling verband; formuleert zij hoedanig de centrale leiding moet zijn, en waar deze haar zetel moet opslaan, opdat voldoende krachten en middelen beschikbaar zijn, en de noodige gegevens worden verkregen en, kunnen worden verstrekt, om kloek en krachtig op deugdelijken grondslag te streven naar scherp omschreven doelen op het gebied van handel, landbouw, nij verheid, scheepvaart en industrie zeker zullen er Volksvertegenwoordigers worden gevonden, die bij de regeering op een doeltreffende regeling van een en ander bij de wet, en op het in het leven roepen van de noodige organen willen aandringen. En een regeering zal niet doof blijven voor zulk een aanmaning tot handelen, mits een meerderheid in onze Kamers zich eindelijk eens verklare tegen een politiek in het belang van partijen, en vóór een politiek in het belang van het land. S. Naar ons is ter oore gekomen, is reeds voor geruimen tijd bij de betrokken Mininisters, en wel op aansporing van bevoegd» xijde uit China, de wenschelijkheid van het uitzenden van een Nederlandsch ingenieur als technisch adviseur van onze vertegenwoordiging bepleit. Tot handelen is men nog niet gekomen, hetgeen te meer te betreuren is, nu andere mogendheden wij meenen o. a. Belgiëbereid zou den zijn, op eene aanvrage van het Chi

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl