Historisch Archief 1877-1940
svim
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 26 Februari.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer. . . . ,. . f
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden' uitsluitend aangenomen dooi
de firma BUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V P.
'- VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Clericaal of
. Conservatief, door J. O. Fabius. De huldiging
, van Mercnrins op het Departement van
Buiten. landache Zaken, door 8. Een volksleger, door
H. Kierach. Na de Presidents-verkiezing (met
' portretten). BQGIALE AANGELEGENHEDEN:
f De graaf <ie Chambrun, door Dr. J. C. E.
' Toch onder valsche vlag, door Dr. E. KUNST
'? EN LETTEREN : Muziek in de hoofdstad, door
: Ant. Averkamp Een borstbeeld van Ten Kate,
. door J. te Winkel. - Drukwerk en drukkunst,
^ door 1. Q. V. Modernen, door M. A. P. C. Poelhekke,
Beoordeeld door E. Bloed en vuur, door G. van
" Halzen. In den maalstroom des levens, door W.
de Brnyn, beoordeeld door v. H.?Boek en Tfldschrift,
' door J. K. Bensburg. WETENSCHAP:
Qnantiteit, door O. J. P. J. Bolland. FEUILLETON:
" Een paar schoenen, naar het Bnssisch van J. N.
, Potapenko. (I). RECLAMES. VOOR DAMES:
. De daden der feministen, door Elise A. Haighton.
. Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid.
Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL
PINAN? CEEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
? D. Stigter. SCHETSJE: Hoe men geschenken
? geeft en ontvangt, vertaald uit het Fransen, naar
. Eugène Chavette. (T.) ALLERLEI. INGE
ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBA8SEN.
ADVERTENTIËN.
Clericaal of Conservatief?
Leerplicht en Schooldtvang. De Ka
tholieken en het ontwerp
Borgesius, door mr. S. J. VISSER.
Advocaat bij den Hoogen Raad
der Nederlanden, 's Gravenhage,
Martinus Nijhoff, 1899.
Waarom onze Roomsche medeburgers
. toch zóó gekant waren tegen persoonlijken
dienstplicht? Lang verachte ik er ver
geefs naar; jaren geleden hierover in ge
sprek met een R. C. Staatsman en slechts
eene machtspreuk ten antwoord ontvan
gend, veroorloofde ik mij te zeggen: »ja
maar, dat is geen argument." »Daar
heb je 't juist'' klonk mij ondeugend
tegen »omdat het geen argument is,
daarom kun je er niets tegen zeggen!"
Mijne tegenpartij nu overleden, toen
«en scherpzinnig man, om argumenten
lang niet verlegen komt mij vaak voor
den geest, als ik zoo lees, wat er al tegen
leerplicht wordt ingebracht. »Zie je wel,"
zou hij gezegd hebben, »geen argumenten,
spreek dus maar niet tegen t" 1)
Laat ik, nu de redactie van de Am
sterdammer mij de vereerende uitnoodiging
doet om mr. Visser's brochure te bespre
ken, maar eerlijk erkennen, dat de be
denkingen van Katholieke zijde ingebracht
in mijn oog wel iets hadden van
clerlcalisme. Ckricalism&t Ja, daar staat het
zoo waar, alsof ik niet voor enkele jaren
te Brussel een al te heet gebakerd
intellectuel had moeten herinneren, dat wij
wijlen mijn hooggeschatte ambtgenoot Jhr.
Verheven en ik ook »clericalen" waren.'
Aanvaard ik gaarne dien naam, nu
juist niet altijd vriendschappelijk gegeven,
waar men er hem mede aanduidt, die ge
looft in Christus, het vleesch geworden
Woord; er is toch nog een ander
clericalisme, hetwelk aan eenige weinige (liefst
theologisch gevormde) leidslieden het bezit
toekent »van eene op zoo goed als ieder
»ding gelijk eene andere passe-partout
slui»tende wereld- en levensbeschouwing,
waar»van zij dank hunne vorming als andere
»magiëra het geheim kennen, zoodat... de
?academies voor de natie van veelhooger
?belang zijn, dan de volksscholen en 't
»meerendeel des volks zelfs geene andere
vroraing dan in huisgezin en op ambacht
?behoeft." De aangehaalde woorden zijn
van het hoofd eener lagere school met
den Bjjjbel, 2) die daarmede over eigen
geestverwanten klaagt; bewijs genoeg, dat
mijne verdenking nu juist geene booze,
uit. anti-papisme voortkomende gedachte
was. Nochtans ik doe boete voor mijn
argwaan. Mr. Visser, die zijne
geloofsgenooten kent, overtuigt hen, die der leer
plicht gram zijn,, van conservatisme. Dat
was geen gemakkelijke taak, omdat, waar
de clericaal redeneert er uit zijne uitingen
genoegzaam is aan te toonen, dat hij het
volk niet te veel ontwikkeling gunt en
waarom hij dat volk het onderwijs
schraaltjes toedeelt, men daarentegen bij het
conservatisme te doen heeft met eene
gemoedsgesteldheid, met stemmingen, veelal
niet volkomen bewust. Wie in het oog
houdt, welk doel Mr. Visser zich stelde,
hoe moeilijk zijne taak was, kan niet
anders dan grooten lof geven aan zijn boekje.
De S. wil Katholieken overtuigen, dat
inderdaad aan de beginselen, die zij met
hem belijden, geen redelijke argumenten
tegen leerplicht zijn te ontleenen; dat leer
plicht ook waarlijk niets nieuws is. Hij
roept daartoe getuigen op, welke zij niet
kunnen wraken; Kardinaal Manning, het
kerkelijk goedgekeurd Freiburgsch
Kirchenlexicon, nu onder redactie van Dr. F.
Kaulen, Theol. Prof. te Bonn en
huisprelaat van den Paus, en Pater Cathreins'
Moral-Philosophie. Niet tevreden met zelf
uit deze getuigenissen af te leiden, dat
het grondbeginsel van leerplicht door een
Katholiek volmondig KAK gehuldigd, laat
hij nog acht mannen van gezag in Duitsch
land en Zwitserland spreken, wier brieven
door hem worden afgedrukt en in
originali ter visie gelegd. Zes hooggeplaatste
geestelijken, twee staatslieden uit het Cen
trum; wier meening kort is weer te geven
met de woorden van n hunner, den reeds
genoemden Prof. Kaulen: »Gegen den
Schulzwang als solchen hat der
Katholische Clerus keine Beschwerden."
Niet tegen Schulxwang, mits geen
Zwangschulel De schrijver onderscheidt ook deze
beide scherp; en niet zonder reden; want
herhaaldelijk hoort men van hen, die beter
weten konden, uitingen alsof het ontwerp
Borgesius feitelijk tot gewetensdwang leidt;
terwijl het inderdaad door de bekende ge
legenheid om te verklaren, dat men tegen
de richting van het onderwijs bezwaar
heeft en dus voor zijn kind van de school
geen gebruik maken kan, meer waarlijk
vrijzinnig is, dan eenige andere regeling
bij de Christennaties, die bijna alle leer
plicht hebben ingevoerd.
Leerplicht een bij uitnemendheid Chris
telijk, een anti-revolutionair beginsel! Ik
mag dit niet laten voorbijgaan, waar ik
zelf op dit punt sta tegenover zooveel
geestverwanten. Mr. Visser doet eene aan
haling, voor zijn doel vooral van gewicht,
omdat Bisschop von Ketteler er mee in
stemt, doch voor mij in dit stadium van
den leerplichtstrijd, nu juist de
anti-revolutionaire commissie voor schoolwetwijzi
ging eenparig zich legen den leerplicht
stelt, van uitnemend gewicht: ze is van
Stahl, die in zijne rechtsphilosophie zegt:
»de Staatsmacht kan in het algemeen een
zekeren graad van ontwikkeling
(Elementar Unterricht of lager onderwijs) eischen
en daarom voor dit doel verlangen, dat
alle kinderen óf de volksschool bezoeken,
of eene school, die met de volksschool
gelijk staat."
Met deze anti-revolutionaire stelling
scheiden we van het eerste deel van Mr.
Visser's betoog, om te komen tot het
tweede. Na de stelling, de tegenstelling:
op wat grond wordt de noodwendigheid
of wenschelijkheid van schooldwang door
Nederlandsche Katholieken bestreden ?
Zoo al gee^n principieele, er konden be
zwaren zijn van praktischen aard. Toch
laat de S. de statistieken van schoolver
zuim en van den invloed, dien dit euvel
heeft op criminaliteit en prostitutie niet
zwaar wegen; hij hecht niet veel aan die
cijferargumenten, waarmee vaak zoo won
derlijk wordt omgesprongen; hij komt al
ras tot de hoofdvraag, of niet particu
lier initiatief voldoende, staatsbemoeiing
daarentegen onredelijk is? Eén pakkend
argument liet de S. zich hier ontglippen:
de gelegenheid was zoo schoon voor de
opmerking, dat een vrijgeboren Neder
lander liever buigt onder de voor allen
geldende Wet dan voor de
liefdadigheidsvoogdij van werklooze heeren en
bemoeizieke dames. Doch van dit «pakkende''
zijn bij hem maar enkele staaltjes te vinden
b.v. als hij de tegenstanders van leerplicht
der goedgeloovige gemeente laat wijsmaken,
dat op die Wet noodzakelijk eene andere
volgen moet, bepalende hoe laat de kin
deren naar bed moeten, hoeveel en wan
neer zij thuis mogen eten en hoe zij ge
kleed mogen zijn! Over 't geheel volgt hij
eene andere taktiek: hij laat feilen spreken
b.v. elf verklaringen van Katholieke ge
tuigen uit het Enquête-verslag; en hij
doet daaraan wijs, want hij is er op uit
zijne bestrijders de! brochure is uitge
lokt door eene polemiek tusschen Grondwet
en Centrum eenerzijds en Maasbode en Ti/jd
anderzijds te doen kennen als conser
vatieven, die de onwetendfieid hunner
lezers misbruiken.
Wat dan eigenlijk wel conservatief is?
Het a priori afbakenen van de grenzen
der Staatsmacht, met geen ander gevolg,
dan dat elke hervorming, hoe wenschelijk
ook, afstuit op het staatsrechtelijk dogma;
elke voorgestelde regeling op het beginsel:
»geene uitbreiding van overheidsbemoeiing".
En uit verklaringen van gezaghebbende
schrijvers, n uit den voortgang der poli
tieke begrippen, n eindelijk uit de beroemde
Encycliek »Rerum Novarum", leidt hij de
conclusie af: de grenzen der Staatsbe
moeiing hangen af van tijden en omstan
digheden." Een gevaarlijke leer!? 't Is
eenmaal niet anders; wie waarlijk wil ver
beteren, moet wat durven; moet er zelfs
geil aan wagen!
Dit laatste punt blijft in de brochure
bijna onbesproken ten terecht; dat wisten
toch allen wel, die sociale rechtvaardigheid
in hunne verkiezings-manifesten schreven,
dat het geld kosten zou. Ook wij gaan op
de financiëele kwestie niet in, al zouden
wij zoo gaarne de angstvallige cijferaars
verwijzen naar Luther's beroemden brief;
maar wij leven in afwachting van gewij
zigd ontwerp en Memorie van Antwoord;
en eer dit uiteraard vluchtig overzicht van
een 90 blz. tellend vlugschrift in druk is,
liggen wellicht beide staatsstukken vóór
ons, om eene zucht van verruiming ons te
ontlokken: 't valt met het geld nogal mee!
Dan volgt de openbare behandeling; en
wij durven voorspellen, dat mr. Visser
daarbij de eer van menige aanhaling ge
nieten zal; maar gehuldigd of bestreden,
niemand zal hem de verdienste kunnen
betwisten en alle Katholieken zullen
er hem dankbaar voor zijn glashelder
te hebben aangetoond, dat het niet een
aan volksontwikkeling vijandigclericalisme,
maar slechts een al te behoedzaam conser
vatisme is, dat leerplicht thans tegenstaat.
Zoo was het met persoonlijke dienstplicht ;
't heeft vijf-en-twintig jaar geduurd, maar
hij is er. Ook leerplicht zal er komen, maar
wanneer? Ik ben niet zonder vreeze, dat
zoo menige ook door mij vurig verlangde
verbetering in onze onder wij s-regeling zal
achterwege blijven door den strijd, die er
ten slotte slechts een is over volgorde;
wat eerst: leerplicht, of ruimer toepassing
van het beginsel: vrijheid van onderwijs?
Die twee, vrijheid van onderwijs en
leer\ plicht, ze behooren onafscheidelijk bij
elkander.
Lange jaren moesten er voorbijgaan eer
dit eerste groot beginsel werd erkend, en
nogmaals lange jaren, eer het waarlijk
werd gehuldigd. Ik geef toch den moed
niet op, dat nog dit ne laatste jaar der
19de eeuw den kinderen van ons volk
schenke den waarborg van goed, d. i. ge
regeld onderwijs! Als het zóó ver komt,
zal ook mr. Visser zich mogen beroemen
daartoe iets te hebben bijgedragen.
Delft, 18 Febr. '99. J. C. FABIUS.
1) Dat ik niet alle bestrijding das beoordeel,
blijkt uit mijn verzet tegen de politieke bezwa
ren van de Nederlander, waaraan zij met
bewonderenswaardige onpartijdigheid in hare
eigen kolommen eene eereplaats gaf.
21 D. Batjes. Het Unierapport voor School
wetswijziging; den Haag?Bloemendaal 1898.
De huldiging van Mercurius
op het Departement van
Buitenlandsche Zaken.
Meermalen is in dit blad onze Regee
ring krachtig aangespoord om de belangen
van onzen handel, en van onze nijverheid
te bevorderen.
Laat men buiten beschouwing, dat zij,
die zich aan deze takken van onze volks
welvaart willen wijden, in de gelegenheid
moeten zijn om zich voor hun beroep op
grondige wijze te kunnen voorbereiden,
dan mag van de Regeering worden ver
langd, dat zij met alle haar ten dienste
staande middelen er naar streeft om
nieuwe handelswegen naar het buitenland
te openen ; het gebied van afzet voor onze
producten te vergrooten en op de wereld
markt gunstige voorwaarden voor ons land
te verwerven, ingeval van mededinging met
andere landen. Voorts dat zij pogingen in
deze richting van de zijde van particu
lieren zooveel doenlijk aanmoedigt en steunt.
Een uitnemend geschoold en georgani
seerd consulair personeel met een kloek
optredende diplomatie, die kennis aan
doorzicht paart, zal ongetwijfeld zulk een
taak naar eisch kunnen vervullen, mits
aan een onzer departementen van alge
meen bestuur een krachtige, ter zake
kundige, centrale leiding zetelt.
De toestand thans is nog verre van
rooskleurig. In het nummer van dit blad
van 24 Juli j.l. leest men in een artikel
Mercurius ten Paleize :
»»Dat hun eerste bezoek ten paleize niet
het laatste zij I Met alle kracht moet er
worden ingegrepen om te waken, zooals
in het adres wordt gezegd: »dat ons land,
van ouds een land van handel en nijver
heid, in den wedloop der 'volken niet
achterblijve"; of juister nog, dat ons
land zoo achterlijk reeds, de schade althans
een weinig inhafe.""
De heer P. N. Muller schrijft in het
nummer van 13 November j.l.: »dat onze
Regeering nog een ruim veld voor zich
heeft, als zij zich opgewekt genoeg voelt
om ons volk krachtiger en welvarender te
maken vooral op handelsgebied, ons ecu
wenoud terrein van nationalen arbeid."
»Krachtige regeeringshulp is onmisbaar, indien
onze handel evenknie zal zijn van zijne
mededingers, welke dien steun wel genieten.
Niet door beschermende rechten, maar door
de personen, die als pioniers uitgaan, in
staat te stellen, hun arbeid te beginnen."
Bij zooveel duisternis moet elke glimp
van zich baan brekende schemering met
vreugde worden begroet. En daarom las
ik met instemming de vraag in
hetVoorloopig Verslag der Commissie van Rappor
teurs (van de Eerste Kamer der
StatenGeneraal) over het ontwerp van wet tot
vaststelling van het Illde hoofdstuk der
Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1899:
»of het met het oog op de belangrijke
werken, die stonden ondernomen te worden
aan de Gele rivier in China, niet in het
belang van Nederland zoude zijn een paar
bekwame ingenieurs met den titel van
attachéaan het gezantschap te Peking te
verbinden. Die titel, meende men, was
noodzakelijk, omdat in China alles langs
den officieelen weg moet geschieden."
Ik redeneerde toch, een paar bekwame
ingenieurs in China werkzaam, zullen hun
onderhebbend, opzicht voerend personeel
liefst uit Nederland betrekken. Zij, die
daarvoor in aanmerking komen, en reeds
in ons land in betrekking zijn, zullen
hunne positie kunnen verbeteren. Anderen
zullen de daardoor vrij komende plaatsen
in ons land kunnen aanvullen. De ervaring
en de kennis in China opgedaan, zoowel
uit een algemeen, als uit een technisch
oogpunt, kunnen vroeg of laat Nederland
en zijn koloniaal gebied ten goede komen.
De voor de uitvoering van eenig werk
noodige grondstoffen, materialen, werk
tuigen en gereedschappen zullen vrij zeker
zooveel doenlijk door Nederlandsche firma's
worden geleverd. Hetgeen onze industrie
niet alleen rechtstreeks zou baten, maar ook
zijdelings. Want hare producten raken
bekend in den vreemde op snelle en ge
makkelijke wijze, zonder veel kosten.
Het transport er van kan voor ons
scheepvaartverkeer een niet te versmaden
aanwinst zijn.
Er worden aanknoopingspunten verkre
gen, die aanleiding kunnen geven op velerlei
gebied tot uitbreiding van onze handels
betrekkingen. Een herinnering aan ons
land wordt in den vreemde gewekt. De
naam van ons land zal ongetwijfeld in
het buitenland in aanzien rijzen.
Ik zag dan ook niet zonder eenige span
ning het antwoord der Regeering tegemoet.
Al kon het m. i. niet anders zijn als een
woord van hulde aan de scherpzinnigheid
en het doorzicht van hem, die de vraag
had gesteld. Een woord van verontschul
diging, dat zoo belangrijk een zaak aan
de aandacht van het departement van
Buitenlandsche Zaken was ontsnapt. En
voorts de toezegging, dat binnenkort een
wetsontwerp aan het oordeel der Volksver
tegenwoordiging zou worden onderworpen,
waarbij gelden werden aangevraagd om
aan het personeel van ons gezantschap te
Peking eenige bekwame, degelijke ingenieurs
te kunnen toevoegen. Uitgesloten natuur
lijk de mogelijkheid, dat afdoend door de
Regeering kon worden aangetoond, dat
diplomatieke regels en gebruiken zich
tegen zulk een toevoeging bepaald
verzet'ten, of 's Lands belang er door zou
worden geschaad.
Niet aldus.
Het antwoord der Regeering luidde:
»Het verbinden van ingenieurs met den
titel van attachéaan de gezantschappen
te Peking is zoover den ondergeteekende
(Minister van Buitenlandsche Zaken) be
kend is door geen enkele mogendheid tot
nog toe in praktijk gebracht."
Ja, ja. Hoe kon ik het een oogenblik
vergeten, dat wij nimmer de zeis hanteeren,
vóórdat anderen ons al bet gras voor de
voeten hebben weggemaaid.
Niet n lid van de Eerste Kamer, die
bij de jongste behandeling van het Illde
Hoofdstuk onzer Staatsbegrooting naar aan
leiding van dit antwoord eenige opmerking
maakte.
Ik zal ook het zwijgen er toe doen. Het
is niet het eerste bewijs, of het meest over
tuigende voor de stelling, dat ons
regeeringsbeleid in zake buitenlandsche aan
gelegenheden zich de laatste 60 jaar
door weinig kloekheid en vèrziendheid beeft
gekenmerkt.
Maar velerlei en veler belang eischt, dat
zoetjes aan aan deze bewijslevering paal
en perk worde gesteld.
Algemeen wordt thans er op aangedron
gen, dat handels- en nijverheidsbelangen
in den vervolge niet meer zóó zullen worden
verwaarloosd door de regeering, als tot
heden het geval is geweest.
In de toelichting, die het «Schema voor
het organiseeren van Kamers van Handel
en Nijverheid, en van Districts-kamers
van Handel en Nijverheid, met een Cen
traal-bureau voor laatstgenoemden" verge
zelt, (indertijd door een 14-tal heeren ver
tegenwoordigers van verschillende Kamers
van Koophandel en Fabrieken opgemaakt)
leest men:
»De Regeering voelde behoefte aan voor
lichting door personen uit den handel en
uit de nijverheid, van wie kon wordea
ondersteld, dat zij wisten, wat ter ontwikke
ling dezer takken van volkswelvaart be
hoorde te worden gedaan en nagelaten."
De regeering verklaart in haar Memorie
van Antwoord aan de Eerste Kamer ad.
Hoofdstuk III van de Staatsbegrooting
voor het dienstjaar 1899, dat:
»Rechtstreeksche goed gemotiveerde aandrang van
den handel zelf" noodig is om haar te
nopen onze handelsbelangen te behartigen.
Nu de regeering zoo volmondig haar
onmacht heeft erkend, om onder de huidige
toestanden haar plicht te vervullen, en
daartoe een drang van buiten wordt
vereiscbt, is de vraag gewettigd, of het particu
lier initiatief zich niet krachtig moet doea
gelden. En of het niet wenschelijk, neen
noodzakelijk is, dat zich in ons land
b.v. onder leiding van de Commissie die een
Reorganisatie onzer Kamers van Koophan
del en Fabrieken wil tot stand brengen
een Vereeniging vorme van
haudeldrijvenden, fabrikanten, industrieëlen, technici,
reeders en werklieden, om de regeering
er toe te brengen een actieve handelspolitiek
te voeren.
Het gevleugeld woord van den Duitschen
keizer, dat de negentiende eeuw staat in
het teeken van het verkeer, heeft ook ten
onzent het burgerrecht verworven. Dat
zulk een vereeniging levensvatbaarheid
heeft en bij een goed geregelde en geleide
propaganda haar doel zal bereiken, be
hoeft niet te worden betwijfeld. Geeft
zij een deugdelijke organisatie van onze
Consulaire en diplomatieke vertegenwoor
diging in het buitenland, en eene van
Kamers van Koophandel en Fabrieken
en Landbouw in het binnenland, in nauw
onderling verband; formuleert zij hoedanig
de centrale leiding moet zijn, en waar deze
haar zetel moet opslaan, opdat voldoende
krachten en middelen beschikbaar zijn,
en de noodige gegevens worden verkregen
en, kunnen worden verstrekt, om kloek
en krachtig op deugdelijken grondslag
te streven naar scherp omschreven doelen
op het gebied van handel, landbouw, nij
verheid, scheepvaart en industrie zeker
zullen er Volksvertegenwoordigers worden
gevonden, die bij de regeering op een
doeltreffende regeling van een en ander
bij de wet, en op het in het leven roepen
van de noodige organen willen aandringen.
En een regeering zal niet doof blijven
voor zulk een aanmaning tot handelen,
mits een meerderheid in onze Kamers zich
eindelijk eens verklare tegen een politiek
in het belang van partijen, en vóór een
politiek in het belang van het land.
S.
Naar ons is ter oore gekomen, is reeds
voor geruimen tijd bij de betrokken
Mininisters, en wel op aansporing van bevoegd»
xijde uit China, de wenschelijkheid van
het uitzenden van een Nederlandsch
ingenieur als technisch adviseur van onze
vertegenwoordiging bepleit. Tot handelen
is men nog niet gekomen, hetgeen te meer
te betreuren is, nu andere mogendheden
wij meenen o. a. Belgiëbereid zou
den zijn, op eene aanvrage van het
Chi