De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 26 februari pagina 2

26 februari 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1131 neescbe gouvernement, aanstonds een des kundige aan te wijzen of uit te zenden. Attachés voor bijeondere belangen zijn toch waarlijk zoo zeldzaam niet. Duitschland hoeft te Washington izelfs een landbouwspecialiteit als attaché; waarom zoude Nederland zich in het vak waarin zijne ingenieurs sterk zijn, niet doen vertegen woordigen in China, waar meer dan elders de wetenschap der waterbouwkunde een terrein vindt? EED. Een Volksleger. Indien 't geschetter van krijgsklaroenen den vijand buiten 't land kon houden, zou Jhr. Ram,-Ie luit der Grenadiers eene daad van groote vaderlandsliefde hebben ver richt, 't Zwitsersche volksleger is nu ge oordeeld en ik daarbij. Dat leger, zoo luidt 't vortnjs, «was in '74 even onvoldoende voor zijne taak berekend als in '98; en nujn oordeel daarover is uitgesproken, »na eene zeer oppervlakkige kennismaking". Wat 't eerste betreft, grondt mijn geëerde tegenstander zich op geen mindere autoriteit dan Oberst Wille, naar wiens brochure over eene hervorming van 't Zwitsersche leger ik in mijn vorig stuk verwees, of, gelijk 't hem behaagt, te zeggen, die ik zoo warm heb aanbevolen! Voor 't tweede ge deelte dient men zich bij zijne uitspraak maar neer te leggen, 't Gunstig oordeel der vreemde officiers wordt als niet ter zake dienende eenvoudig genegeerd. Wij zullen evfivwel zien, dat zijne aanmatiging niet door wijsheid wordt geschraagd. Genoemde overste, eene eigenaardige, krachtige persoonlijkheid en een man van groote militaire kennis, naar ik vernam, behoort tot die Zwitsersche officiers, welke met veel heiligheid tegen hun eigen leger te velde plegen te trekken. Telkens als zij hunne stem verheflen, vinden zij een willig gehoor. Men is in Zwitser! and n iet dorpsch genoeg om 't oor te sluiten voor hunne alarm k re t en, al voelt men er zich dikwijls onaangenaam door getrofien. Men volgt hen integendeel met gespannen aandacht om hunne opmerkingen aan eigen ervaring te toetsen. Gezonde kritiek houdt de belangstelling gaande en belet het inslapen. Vandaar, dat men in Zwitserland altijd op verbete ringen bedacht is. Wie nudeonnoozelheid heeft, eene scherpe kritiek reet voorbijzien van anderer meening voor de eenvoudige, naakte waarheid te houden, toont geen twgrip van een ernstig, onpartijdig onder zoek te hebben en heeft eene bedenkelijke neiging om alleen die oordeelvellingen aan. te nemen, welke in zijne eigeu kraam te pas komen. Oberst Wille zou vreemd opzien, wanneer hij wist, dat een Ie luit. van ons leger verschillende van zijne uit hun verband gerukte krasse uitspraken als zijn oordeel over 't Bondsleger durft voor stellen. Zijn die zelfs niet geschikt om een goed denkbeeld te geven van 't kritische deel van zijn werk, zij kun n en ui t de a aard der zaak volstrekt geen kijk geven op 't opbouwende gedeelte daarvan. En daarop juist komt 't hier aan. Hoeveel hij moet wroordeelen, hij laat de hopfdzaak onaan getast en tracht daarom aan te toonen, hoe, naar zijne meening, de Zwitsersche strijd krachten beter aan hunne roeping kunnen beantwoorden. Iemand als Oberst Wille is er niet de man naar, eene instelling te helpen hervormen, die hij in den grond der zaak ongezond acht: Daarom schreef ik in mijn vorig stuk, dat 't bemoedigend is voor de voorstanders van 't Zwitsersche . stelsel, dat hy zelfs eene hervorming daar van op den bestaanden grondslag zeer goed mogihjk vindt. 't Staat nu aan den lezer, te beslissen of 'teen gelukkige zet was van mijn tegen' stander, mij te plaatsen tegenover dien overste. Doch al zou deze of een ander knap officier nu of later den staf willen breken over hun legerstelsel,'t zou daarmee toch niet geoordeeld zijn. In spijt van 't vernietigend vonnis van een enkele, zou zich 't gunstig oordeel der groote meerder heid 'blijven handhaven. Indien de heer Ram 't Zwitsersche volk in zijn leven en streven kende, zou hij dit kunnen begrijpen. Misschien zou hij er zich dan ook voor gewacht hebben, met zooveel luchthartige oppervlakkigheid eene zaak aan te tasten, waarvan hij blijkbaar niets weet als door anderen. Een van de belangrijkste uitspraken van Oberst Wille, door nem aangehaald, ver dient eene nadere beschouwing, omdat zij de gevechtswaarde van 't Zwitsersche leger betreft. In 't kort komt zij hierop neer, dat de manoeuvres tot groote verbazing der buiteulandsche officiers in de beste orde van stapel löopen, zoolang al les zorg vuldig voorbereid wordt en stelselmatig wordt afgewikkeld; maar dat de heele boei in de war moet geraken, zoodra een toeval of een misverstand storend tusschen beide treedt. Wat 'teerste gedeelte hiervan betrtft, zou men kunnen opmerken, dat er een leger is, waar in weerwil van alle voorbereiding dat rezultaat niet bereikt kan worden. Doch de hoofdzaak ligt in 't tweede ge deelte. Daar een dergelijk stout beweren al zijne beteekenis aan den persoon zelf ont leent, kan ik mij tot de opmerking bepalen, dat het nog niet door de praktijk gerecht vaardigd is, ja, veeleer door haar werd ge logenstraft. Bij de laatste groote manoeuvres heeft zich dat onverwachte, dat n iet vooruit te berekenen incident voorgedaan, al ge schiedde het ook op uitdruk k el ij ken last derBondsregeering. Eene brigade in fanterie werd met twee artillerie en cavalerie-regimenten ter g ezamenlijke sterkte van 6000 man zonder e e n i g e voorbereiding, evenals in t ij a van nood b ij eene plotselinge mobilisatie, g e k o mmandeerd om aan den strijd deel te nemen. Zoo ooit de Zwitsertche leger organisatie aan eene zware proef werd onderworpen, was dat nu 't geval. TOT GROOTE VERBAZING VAN_ ALLE VREEMDE OFFICIERS heeft zij die proef met uitstekend gevolg doorstaan. Hoeveel er ook nog verbetering behoeft, 't stelsel is proefhoudend gebleken. De vleiende lofspraak van Gen. Maj. von Alten was verdiend. Ook uit een sociaal-economisch oogpunt kan men die manoeuvres volkomen geslaagd heeten. Want voor Zwitserland met zijne 3 Miljoen inwoners heeft de samentrekking van 40 000 man evenveel ie beteekenen, als voor Duitschland met xijne 50 Milj mensohen de mobilisatie van 700,000! Wat de toepassing van 't Zwitsersche stelsel voor ons land betreft, behoeven wij geen vreemde autoriteiten te raadplegen. Niemand weet beter dan wij _ zei ven, wat voor ons nuttig en mooglijk is. Hadden wij slechts den moed om ons zelven te zijn en konden wij er slechts toe besluiten, niet meer onze militaire wijsheid bij voor keur in Duitschland en Frankrijk te gaan opdoen! Dat getuigt van eene groothanzerij die aan de begrippen omtrent eene goede landsverdediging veel kwaad doet. Want hoogstens kunnen wij 't tot eene mislijke verwatering van hun toestanden brengen. Natuurlijk kunnen wij met goedmoedigheid en volgzaamheid geen leger organiseeren. Maar 't zijn onmisbare hoedanigheden, waar ons de samenwerking ontbreekt, die in zoo hooge mate bij de Zwitsers bestaat. Zoo Jhr. Ram zijne volgzaamheid en goedmoe digheid geheel dreigt te zullen verliezen, als onze legerhervorming den Zwitserschen kant uit gaat, kan hij zich veilig terug trekken. Het land heeft geen behoefte aan de medewerking van officiers, zooals hij. 't Behoeft geen betoog, dat 't Zwitsersche stelsel niet in alle landen kan toegepast worden. In de groote monarchiën, waar het volk altijd geregeerd is geworden en nooit toegelaten is tot eenige zelfregeering van beteekenis, zou het eene onnatuurlijke, onbegiepen instelling zijn ; ook al had men daar niet zoo onweerstaanbare-behoefte aan militair vertoon en aan eene strijdraacht voor groote veldtochten en zware verove ringsoorlogen. Maar in een land als 't onze, waarzeJfregeerirjg van oudsher bestaan heeft en de laatste oorlog de Tiendaagsche veldtocht met 't beste gevolg door 't volk zelf gevoerd werd en waar de herinnering daaraan nog voortdurend levendig wordt gehouden door de wapenoefeningen der schutterij, zal een volksleger in den geest der Zwitsers dadelyk begrepen worden en tot eene goede uitkomst leiden. Onze sterk ontwikkelde persoonlijke vrijheid zal daar entegen steeds een hinderpaal blijven voor een militairistisch leger, dat niet de disci pline als middel, maar als doel wil hebben. Toch zou 't van groote onnoozelheid ge tuigen, wanneer men meende, dat een mili tieleger plotseling kon worden ingevoerd. Het onderstelt eene lichamelijke voorberei ding, die hier te lande bijna geheel ont breekt. Het zoogenoemde milüairische Vorunterricht, de Eidgenössisehe Turnerschaft, de Ring- en Schwingvereinen en de talrijke fccherptchuttersvereenigingen stellen den jeugdigen Zwitser in staat om zich in korten tijd de specifiek militaire verrichtin gen volkomen eigen te maken. De vraag blijft slechts, hoe tot eene algemeene en doeltreffende gymnastische opleiding voor 't opkomend geslacht te geraken. Voorloopig kan ik volstaan met eene verwijzing naar de brochures: Lichaamsoe rening en Volksweerbaarheid, Rotterdam, Nijgh en van Dit mar 1888 en Volksfeesten en Volksoef mingen, Amsterdam, S. L- van Looy, beide door S. VAN AKEN, docent in de gymnastiek aan 't Eraamiaansch gymnasium, Hoe Zwitserland voor de opleiding van zyne officiers zorgt, kan gerust buiten be schouwing blijven, daar wij met een theore tisch uitstekend opgeleid officiers-korps kun nen beginnen, dat zich bovendien in Indi eene schitterende reputatie heeft verworven door zijn^beleidvol en onverschrokken voor gaan in den strijd. In elk geval zal men begrijpen, dat ik met de toepassing van 't Zwitsersche stelsel geen slaaftche navolging bedoel. Wie zijne omstandigheden, behoeften en krachten kent en onafhankelijk genoeg is otn alleen daarmee rekening te houden, zal zich voor eene domme naaperij weten te behoeden. Zoo begrepen het ook de Zwitsers. Afkeerig van bluf en persoonlijke overwegingen deden zij als ernstige mannen, die zichzelf durven zijn, en maakten hunne instellingen naar den eisch hunner behoeften zonder de grens hunner krachten te overschrijden. 't Was bij hen niet de vraag, welk mili tair stelsel op zich zelf 't beste was ; maar, welk stelsel in hunne omstandigheden met 't oog op hunne middelen en hun volksaard t best aan het groote doel kon beantwoorden. De heer Ram schijnt 't een bedenkelijk teeken te vinden, dat zij zelf hun legtrstelsel niet als ef n toonbeeld van absolute voortreffelijkheid beschouwen ; wat erg naïef is in een officier, die toch bij zijn eigen troep genoeg zal ondervonden hebben, dat men zijne handen niet moet uitslaan naar 't onbereikbare. Het volstrekte is on bestaanbaar. Zoodra wij hebben te kiezen tusschen het stelsel, dat miljoenen ver slonden heeft en ons land in een hopeloozen toestand van weerloosheid heeft gebracht; en het Zwitsersche, dat voor een volk als 't onze alle denkbare voordeelen aanbiedt, zullen ook wij ons moeten afvragen : hoe kunnen wij voor 't groote doel werken met de minste opofferingen en de grootste kans van slagen? En wij zullen, praktisch en eenvoudig als de Zwitsers, handelen zooals zij, wanneer de geest van sleur, persoonlijke belangen en gemakzucht onze kracht niet geheel verlamd heeft. R o 11., 21 Febr. H. KIERSCII. Na de presidents-veiiiezing. De veel gesmade constitutie-Wallon heeft toch waarlijk ook hare goede zijde. Naar men beweert, is zij indertijd gemaakt met de onuitgesproken bedoeling, de wederinvoering der monarchie voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Nu heeft het monarchistisch stelsel ongetwijfeld dit groote voordeel, dat het overlijden van den monarch slechts bij groote uitzonde ring storend werkt op den geregelden gang van zaken. De Franschen zelven hebben dit uitgedrukt in hun bekend: Ie roi est mort, vive Ie roi! En in de tegenwoordige grondwet zijn de bepalingen over de zoogenoemde transmission des pouvoirs in de republiek van dien aard, dat de wisseling van het hoofd van den staat op de een voudigste en snelste maniei plaats h''eft, en dat de mogelijkheid eener langduiige agitatie bij deze gelegenheid volkomen uit gesloten is. Twee dagen na het overlijden van Félix Faure had Emile Loubet hem reeds vervangen als president der Franscfee Republiek. En in dit bijzonder geval is de eerste stemming al dadelijk de be slissende geweest. Natuurlijk is gedurende die twee dagen in de pers eene uiterst heftige polemiek gevoerd, en is het ook in de straten van Parijs niet volkomen rustig gebleven. Maar die polemiek heeft op de verkiezing weinig of geen invloed gehad, en al heeft een klein deel van het Parijsche straatpubliek naar hartelust ?uGonspuex, Loubet!" en »A bas Loubet!" geschreeuwd, niemand ziet in deze zoo scherp klinkende uitdrukkingen iets meer dan eene voorbijgaande uiting van teleur stelling of slecht humeur, hetzij van de manifestanten zelven, hetzij van hunne lastgevers. Felix Faure. t Een tweede merkwaardigheid van deze verkiezing is, dat zij een zoo duidelijke en onbetwistbare republikeinsche betee kenis had. De pretendenten hebben hun manifesten stilletjes in den zak gehouden (de zotte redevoering van den hertog van Orleans, den prince gamelle, die trouwens nog vóór den dood van president Faure werd uitgesproken, kan niemand voor een ernstig manifest houden). Doch niet van die zijde dreigde het gevaar, maar het zou zeker niet verrassend zijn geweest, midden in den Dreyfusi-trijd, die door zoovelen als eene beleedigende campagne tegen het leger wordt voorgesteld, als de naam van een populair generaal het vereenigingspunt was geworden van de antirevisionisten in 't algemeen en de antirepublikeinen in 't bijzonder. Daarvan is echter geen sprake geweest. Niet het kleinste puntje van een degen of een steekhoed heeft een schaduw geworpen op deze zuiver republikeinsche stemming. De eenige serieuse candidaten waren Loubet en Méline. Nu mag het waar zijn, wat jwrthou, de voorzitter der progressisten (lees: gematigder) in den Senaat beweerde: »de candidatuur Méline, tot welke ik zelf aanvankelijk heb mede gewerkt, is door de geestdriftvolle instem ming van alle reactionnairen eene demon stratie tegen de republiek geworden," het blijft toch een feit van groote beteekenis, dat die reactionnairen geen ander candidaat hebben kunnen vinden dan een onverdacht republikein. Men mag dus, zonder eenige overdrij ving, de presidentsverkiezing noemen eene groote en onbetwistbare overwinning voor de Republiek. Helder lichtend komt haar beeld naar voren uit den troebelen ach tergrond van binnenlandeche verdeeldheid en partijhartstocht. Vol spijt, riep, nadat de uitslag der stemming was bekend ge maakt, de mouarchist Buudry d'Asson, toen zich de kreet »Vive la Rrpublique!" deed hooren, uit: »Elle est jolie votre Rrpublique l"1 Zeker, jolie is zij in den laatsten tijd niet ge,wees-1, maar toch is de overgroote meerderheid der Fransche natie haar getrouw gebleven. Daarvan heeft de stemming te \ersailles een schit terend getuigenis afgelegd. En de Dreyfus quaestie? Hoe denkt de nieuw benoemde president der Repu bliek daarover? De antirevisionisten noe men hem een Dreyfusard eu de radicale revisionist Clémcnceau heeft, ronduit ver klaard : xJe voie pour Loubet.'' Hebben zij gelijk? Toen president Loubet, na zijne verkiezing eenige persoonlijke vrienden ontving en daarbij enkele vijandige demonstraties van het Parijsche straatpubliek ter sprake kwamen, moet hij, volgens den Figaro, hebben gezegd: ?ja, dat leek op een uit daging. Ik zal die aannemen. Ik heb niet gewetiFcht, allerminst onder de tegenwoor dige omstandigheden, president der Rtpubli» k te worden. Maar zij, die op mij gestemd hebben, kunnen op mij rekenen. Men heeft dikwijls gesproken over mijne goedhartigheid: ik zal u nu verrassen door mijn weerstandsvermogen." En toen kwam de houding van den president over de Dreyfus-zaak aan de orde. »Op welken grond kan men be weren" vroeg de heer Loubet, »<iat ik een Dreyf'usard ben? Toch zeker niet daarom, dat ik aan de Commissie uit den Senaat, die mij mededeelde, dat zij eene meerderru id van n stem had voor het wetsvoorstel Dupuy, heb geantwoord: »Dat verheugt mij, het zal ons in staat stellen, aan de affaire voor goed een einde te maken." Niemand heeft het recht te zeggen, dat ik Drryfusard of anti-Dreyfusard ben. Ik ben met de meerderheid van de natie voor de waarheid gegrond op de justite." e uiting van vreugde over die ne stem meerderheid is voor hen, die in den nieuwen president der Republiek een voor stander van de revisie meenden te zien, wel een weinig verdacht; maar de ver klaring is overigens correct in den mond van het hoofd van den Staat. Doch correct en duidelijk is lang niet hetzelfde. En daarom was men dubbel benieuwd naar hetgeen de presidentieele boodschap over de Dreyfus-zaak zou zeggen. Hier moet men zoeken, want recht streeks wordt van de zaak geen melding ge maakt. Wel zegt de president, dat hij zijne verkiezing beschouwt als de uiting van den wensch om de gemoederen tot rust te brengen en de eenheid tusschen de republikeinen te herstellen en te be stendigen, en belooft hij het Parlement te zullen helpen bij dit werk van verdraag zaamheid en eendracht. Wel spreekt hij de hoop uit, dat Frankrijk de koelbloedig heid, de waardigheid en het patriotisme, die het tegenover het buitenland heeft aan den dag gelegd, ook in zijne binnenlandsche aangelegenheden zal toonen. Maar dat zijn algemeenheden, die alle republikeinen kunnen onderschrijven. Iets meer licht geeft de volgorde, waarin de presidentieele boodschap de «essentieele organen der maatschappij" opnoemt, die door het land «gelijkelijk" moeten worden geëerbiedigd: eerst de wetgevende macht, die «vrijelijk" over de wetten beraadslaagt, dan de magistratuur, die deze wetten toepast; vervolgens de regeering, die er de uitvoering van verzekert, en pas in de laatste plaats het leger. Maar het is hier last nol least: het leger krijgt een extra pluimpje, »het nationale leger, dat de onafhankelijkheid in de onschendbaar heid van ons vaderland verdedigt, het leger, dat door het volk zoozeer wordt bemind, en terecht, omdat in zijne gele deren de geheele natie den zelfden plicht van tucht en zelfverloochening vervult, omdat die natie weet, dat zij in het leger den trouwen bewaker zal vinden van hare eer en van hare wetten." In den Senaat moet binnenkort het wetsontwerp in behandeling komen, waarbij de behandeling van de Dreyfus-zaak aan de strafkamer van het Hof' van Cassatie wordt ontnomen. Wanneer de Senaat weigert dit ontwerp goed te keuren en zulk een verzet tegen het Kamervotum is, hoewel niet waarschijnlijk, toch zeer goed denkbaar, dan is er een conflict en bijna onvermijdelijk eene minisiterieele crisis. Eerst dan zal kunnen blijken, hoe zich president Loubet de op lossing der Dreyf'us-quaestie denkt. Dat hij het kabinet-Dupuy heeft gehandhaafd, nadat het juist bij de behandeling der allesbeheerschende quaestie in de Kamer eene aanzienlijke meerderheid verkreeg, was constitutioneel volkomen juist. Van een initiatief zal eerst iets te merken zijn, wanneer zich voor den president de gele genheid voordoet, om een staatsman van andere meening dan Dupuy met de vor ming van een ministerie te belasten. Etnile Loubet. Scoiala t De Graaf de Chamliriin. Frankrijk, hefarme, verdoolde Frankrijk, heeft dezer dagen weder een zijner groote mannen verloren. Op Maandag den 13en Februari, des avonds tegen 7 uur, blies de graaf' de Chambrun op zijn buiten te Nizza den laatsten adem uit, nadat hij nog tot vier uur in den namiddag van denzelfden dag zijnen gewonen geestelijken arbeid had verricht. Ook hier, bij ons te lande, was de graaf de Chambrun welbekend; vooral in de dagen toen de eerste steenen werden aan gedragen voor de fundamenten, waarop naar wij hopen, eenmaal het «CentraalBureau voor Sociale Adviezen'' zal ver rijzen, werd door de aanhangers van dat plan zijn naam meermalen gtnoemd, werd er aan herinnerd, dat hij het is, die in zijn vaderland op de meest nobele wijze het voorbeeld tot de stichting eener soortgelijke inrichting heeft gegeven: het Mubée Social te Parijs staat thans daar om een onver gankelijk getuigenis af te leggen van den nobelen gtest, die zijnen stichter heeft be zield, om als spoorslag te dienen voor allen, die de sociale denkbeelden van den graaf de Chambrun werischeri te volgen. De graaf de Chambrun weid in 1821 als zoon van een oud-adellijk geslacht geboren, en aanvaardde al spoedig, nadat hij zijne juridische studiën had voltooid, eene betrek king bij het biijnenlandsch bestuur. Nadat i hij daarin de positie van prefect van het ! Jura-departemeut had bereikt, verliet hij ! dezen werkkring, om zich tot het jaar 1879 aan den pat lemen tairen arbeid te gaan wijden, en eene beteekenisvolle figuur eerst in de » Assemblee Générale" later in den »Sénat" te worden. Hij schreef en studeerde veel, liet zijnen. geest geen oogenblik rusten en interesseerde zich behalve voor de politiek en de sociale hervormingen in hooge mate voor de kunst en voor de wetenschap. Nadat hij door zijn huwelijk eigenaar van de groote glasfabrieken van Baccarat geworden was, alwaar hij voor het eerst gelegenheid vond door de instelling van verschillende instellingen in het belang van zijn personeel, zijne sociale denkbeelden practisch uit te voeren, werd hij vooral na en door den dood zijner vrouw op den weg gedreven, die zijnen naam onsterfelijk zou maken. Mevrouw de Chambrun droeg haren echtgenoot bij het einde harer levensdagen namelijk op, hun vorstelijk fortuin »aan God en de armen" te schenken. Terwijl hij zich steeds meer en meer in zijne sociale studiën verdiepte, trachtte de graaf de Chambrun op verschillende wijzen den wensch zijner vrouw in vervulling te brengen: zoo ontving de «Sociétéd'Economie sociale", die een der eerste groote vereenigingen was, welke zich met het maat schappelijk vraagstuk bezig hielden, in Januari 893 de respectabele som van ?25,000 ten geschenke, om haar streven en wtrken te bevorderen; anderen weer ontvingen niet minder schitterende bewijzen van belang stelling in hunnen arbeid van dezen nobelen filantroop. Doch de kroon plaatste hij zonder twijfel op zijne dader, toen hij den lOen Mt-i 1894 aan zijne vrienden zijn voornemen openbaarde tot de stichting van het «Musée Social", welk voornemen hij wederom op de hem eigen gulle en geniale wijze ten uitvoer bracht. Niet alleen stelde hij dit maal zijne beurs daarvoor in ruime mate ter beschikking, doch hij nam ook een belang rijk werkzaam aandeel aan de oprichting en de organisatie dezer instelling, die thans alom algemeene bekendheid heeft ver kregen, en die ten doel hteft «gratis ter beschikking te stellen van het publiek, onder verschaffing van alle gewenschte inlichtingen en raadgevingen, de stukken, modellen, ontwerpen, statuten, enz. van sociale instellingen en organisatiën, welke ten doel en tot resultaat hebben: de ver betering van den stoffelijken en geestelijken toestand der arbeiders. Bij de vervulling van deze taak heeft het Musée zich steeds strikt buiten alle politieke of'^ reiigieuse vraagstukken streng te houden/' Aan deze stichting wijdde de thans overledene zijne laatste en onophoudelijke zorgen, aan haar in de eerste plaats werd zijn vermogen gewijd; haar maakte hij ten slotte universeel erfgenaam van zijn eei biedwekkeud fortuin, welks juiste omvang tot dusver nog niet werd bekei d gemaakt. Toch mag, eerlijkheidshalve, niet worden ontkend, dat met zóó rijke middelen uit het ?Musée Social" vél meer had kunnen worden gemaakt, dan tot op heden is geschied, al werd ook ongetwijfeld toch menige daad verricht, welke zoowel voor de wetenschap als voor den socialen vooruitgang in htt algemeen van. beteekenis moet worden genoemd.^ Al mogen de geschriften, welke het »Mutée Social", dat door tal van mannen van. naam, onder wie Charles Robert, Jules Siegfïied, Emile Cheysson enz. wordt bestuurd, nog niet in staat zijn onverdeelde en voortdurende belangstelling te wekken, zoo heeft de in 1897 uitgeschreven prijsvraag toch onge twijfeld de litteratuur o ver het winBtdeeliugsvraagstuk met eejjige uitmuntende studiën welker waarde voor de wetenschap hoog mag worden aangeslagen, doen verrijken. In dat jaar toch werd aan het »Musée Social" op initiatief' van den graaf' de Chambrun een prijsvraag over het vraag: stuk der participatie uitgeschreven, waarbij een prijs van niet mii,der dan 25,OUO francs aan de deelnemers in uitzicht werd gesteld, terwijl tegelijkertijd door den stichter een even groote som werd beschikbaar gesteld voor eene goede verhandeling over het arbeidersvereenigings-wezen. Inderdaad, van een man, die tot dergelijke daden den stoot gaf', die op zulk eene wijze zijn fortuin ten nutte zijner medemetischen aanwendde, mag veilig worden getuigd, dat hij een der nobelste mannen van zijn vader land en van zijnen tijd is geweest; en ten volle begrijpelijk is het derhalve, dat door allen, die hem zelven en zijn werk hebben gekend, met oprecht leedwezen het bericht van zijnen dood is vernomen. Doch zonder twijfel zullen zij, aan wie thans de schoone taak is opgedragen, zijn werk voort te zetten, zullen de bestuurders van het «Musée Social" al hunne krachten er aan wijden, de nagedachtenis van dezen edelen menschenvriend in eere te houden. En ook wij willen trachten het onze daartoe bij te dragen door in een der volgende artikelen een overzicht te geven van het gedeukteeken, dat de graaf de Chambrun zich zelven heeft geplaatst, door aan de hand van statuten, geschriften en andtre mededeelingen ook ntderlandsche lezers in staat te stellen het «Musée Social" van den graaf Chambrun te leereu kennen. Eenige mtdedeelingen omtrent de »Centralsselle iür Wohliahrts Einnchtingen' te Berlijn mogen dan eene passende aan sluiting daaraan vormen. Delft. Dr. J. C. E. Toch onder valsclie Ylag. Daar ik eene polemiek met den heer Slote maker over de sociale strekking van de naamlooze vennootschap Sachs & Co" welker statuten ik in de Groene van 4 dezer besprak, i.utteloos en voor mr. blotemaker bover.dien niet ! gewenscht acht, moge slechts een k-rt woord ten antwoord dienen op zijne uitvoerige, maar verre van overtuigende verdediging>rede in het i vorige nummer. Waarlijk, het ware beter geweest, indien mr. S. ruiterlijk erkend hadde : ik heb ver keerd gehandeld", dan op zulk eeLe wijze te j trachten zijne handelwijze goed te praten, om ten slotte. erg uit de hoogte te vertellen, dat hij zijn laatste woord in deze zaak ges-proken hetff, wijl hij zijnen tijd beter kan gebruiken"; | het gewone besluit van menschen, die zich in het nauw gebracht gevoelen. Maar enfin, ctat is zyn zaak. Ik wensch thans slechts nog in 't midden te brengen: 1. dat ik mr. S. niet beschuldigd heb, de courantenartikelen, waarvan ik schreef, in de wereld te hebben gezonden. Ik verweet hem slechts, hem, den bekenden er operator, ze niet te hebben tegengesproken, gelijk het een man,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl