Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1131
neescbe gouvernement, aanstonds een des
kundige aan te wijzen of uit te zenden.
Attachés voor bijeondere belangen zijn toch
waarlijk zoo zeldzaam niet. Duitschland
hoeft te Washington izelfs een
landbouwspecialiteit als attaché; waarom zoude
Nederland zich in het vak waarin zijne
ingenieurs sterk zijn, niet doen vertegen
woordigen in China, waar meer dan elders
de wetenschap der waterbouwkunde een
terrein vindt?
EED.
Een Volksleger.
Indien 't geschetter van krijgsklaroenen
den vijand buiten 't land kon houden, zou
Jhr. Ram,-Ie luit der Grenadiers eene daad
van groote vaderlandsliefde hebben ver
richt, 't Zwitsersche volksleger is nu ge
oordeeld en ik daarbij. Dat leger, zoo luidt
't vortnjs, «was in '74 even onvoldoende
voor zijne taak berekend als in '98; en
nujn oordeel daarover is uitgesproken, »na
eene zeer oppervlakkige kennismaking".
Wat 't eerste betreft, grondt mijn geëerde
tegenstander zich op geen mindere autoriteit
dan Oberst Wille, naar wiens brochure
over eene hervorming van 't Zwitsersche
leger ik in mijn vorig stuk verwees, of,
gelijk 't hem behaagt, te zeggen, die ik zoo
warm heb aanbevolen! Voor 't tweede ge
deelte dient men zich bij zijne uitspraak
maar neer te leggen, 't Gunstig oordeel der
vreemde officiers wordt als niet ter zake
dienende eenvoudig genegeerd. Wij zullen
evfivwel zien, dat zijne aanmatiging niet
door wijsheid wordt geschraagd.
Genoemde overste, eene eigenaardige,
krachtige persoonlijkheid en een man van
groote militaire kennis, naar ik vernam,
behoort tot die Zwitsersche officiers, welke
met veel heiligheid tegen hun eigen leger
te velde plegen te trekken. Telkens als zij
hunne stem verheflen, vinden zij een willig
gehoor. Men is in Zwitser! and n iet dorpsch
genoeg om 't oor te sluiten voor hunne
alarm k re t en, al voelt men er zich dikwijls
onaangenaam door getrofien. Men volgt hen
integendeel met gespannen aandacht om
hunne opmerkingen aan eigen ervaring
te toetsen.
Gezonde kritiek houdt de belangstelling
gaande en belet het inslapen. Vandaar,
dat men in Zwitserland altijd op verbete
ringen bedacht is. Wie nudeonnoozelheid
heeft, eene scherpe kritiek reet voorbijzien
van anderer meening voor de eenvoudige,
naakte waarheid te houden, toont geen
twgrip van een ernstig, onpartijdig onder
zoek te hebben en heeft eene bedenkelijke
neiging om alleen die oordeelvellingen aan.
te nemen, welke in zijne eigeu kraam te
pas komen. Oberst Wille zou vreemd
opzien, wanneer hij wist, dat een Ie luit.
van ons leger verschillende van zijne uit
hun verband gerukte krasse uitspraken als
zijn oordeel over 't Bondsleger durft voor
stellen. Zijn die zelfs niet geschikt om een
goed denkbeeld te geven van 't kritische
deel van zijn werk, zij kun n en ui t de a aard
der zaak volstrekt geen kijk geven op 't
opbouwende gedeelte daarvan. En daarop
juist komt 't hier aan. Hoeveel hij moet
wroordeelen, hij laat de hopfdzaak onaan
getast en tracht daarom aan te toonen, hoe,
naar zijne meening, de Zwitsersche strijd
krachten beter aan hunne roeping kunnen
beantwoorden. Iemand als Oberst Wille
is er niet de man naar, eene instelling te
helpen hervormen, die hij in den grond der
zaak ongezond acht: Daarom schreef ik
in mijn vorig stuk, dat 't bemoedigend is
voor de voorstanders van 't Zwitsersche
. stelsel, dat hy zelfs eene hervorming daar
van op den bestaanden grondslag zeer goed
mogihjk vindt.
't Staat nu aan den lezer, te beslissen
of 'teen gelukkige zet was van mijn
tegen' stander, mij te plaatsen tegenover dien
overste. Doch al zou deze of een ander
knap officier nu of later den staf willen
breken over hun legerstelsel,'t zou daarmee
toch niet geoordeeld zijn. In spijt van
't vernietigend vonnis van een enkele, zou
zich 't gunstig oordeel der groote meerder
heid 'blijven handhaven. Indien de heer
Ram 't Zwitsersche volk in zijn leven en
streven kende, zou hij dit kunnen begrijpen.
Misschien zou hij er zich dan ook voor
gewacht hebben, met zooveel luchthartige
oppervlakkigheid eene zaak aan te tasten,
waarvan hij blijkbaar niets weet als door
anderen.
Een van de belangrijkste uitspraken van
Oberst Wille, door nem aangehaald, ver
dient eene nadere beschouwing, omdat zij
de gevechtswaarde van 't Zwitsersche leger
betreft. In 't kort komt zij hierop neer,
dat de manoeuvres tot groote verbazing
der buiteulandsche officiers in de beste
orde van stapel löopen, zoolang al les zorg
vuldig voorbereid wordt en stelselmatig
wordt afgewikkeld; maar dat de heele boei
in de war moet geraken, zoodra een toeval
of een misverstand storend tusschen beide
treedt. Wat 'teerste gedeelte hiervan
betrtft, zou men kunnen opmerken, dat er
een leger is, waar in weerwil van alle
voorbereiding dat rezultaat niet bereikt
kan worden.
Doch de hoofdzaak ligt in 't tweede ge
deelte. Daar een dergelijk stout beweren al
zijne beteekenis aan den persoon zelf ont
leent, kan ik mij tot de opmerking bepalen,
dat het nog niet door de praktijk gerecht
vaardigd is, ja, veeleer door haar werd ge
logenstraft. Bij de laatste groote manoeuvres
heeft zich dat onverwachte, dat n iet vooruit
te berekenen incident voorgedaan, al ge
schiedde het ook op uitdruk k el ij ken last
derBondsregeering. Eene brigade in
fanterie werd met twee artillerie
en cavalerie-regimenten ter g
ezamenlijke sterkte van 6000 man
zonder e e n i g e voorbereiding,
evenals in t ij a van nood b ij eene
plotselinge mobilisatie, g e k o
mmandeerd om aan den strijd deel
te nemen. Zoo ooit de Zwitsertche leger
organisatie aan eene zware proef werd
onderworpen, was dat nu 't geval. TOT
GROOTE VERBAZING VAN_ ALLE VREEMDE
OFFICIERS heeft zij die proef met
uitstekend gevolg doorstaan.
Hoeveel er ook nog verbetering behoeft,
't stelsel is proefhoudend gebleken. De
vleiende lofspraak van Gen. Maj. von
Alten was verdiend.
Ook uit een sociaal-economisch oogpunt
kan men die manoeuvres volkomen geslaagd
heeten. Want voor Zwitserland met zijne
3 Miljoen inwoners heeft de samentrekking
van 40 000 man evenveel ie beteekenen, als
voor Duitschland met xijne 50 Milj mensohen
de mobilisatie van 700,000!
Wat de toepassing van 't Zwitsersche
stelsel voor ons land betreft, behoeven wij
geen vreemde autoriteiten te raadplegen.
Niemand weet beter dan wij _ zei ven, wat
voor ons nuttig en mooglijk is. Hadden
wij slechts den moed om ons zelven te
zijn en konden wij er slechts toe besluiten,
niet meer onze militaire wijsheid bij voor
keur in Duitschland en Frankrijk te gaan
opdoen! Dat getuigt van eene groothanzerij
die aan de begrippen omtrent eene goede
landsverdediging veel kwaad doet. Want
hoogstens kunnen wij 't tot eene mislijke
verwatering van hun toestanden brengen.
Natuurlijk kunnen wij met goedmoedigheid
en volgzaamheid geen leger organiseeren.
Maar 't zijn onmisbare hoedanigheden, waar
ons de samenwerking ontbreekt, die in zoo
hooge mate bij de Zwitsers bestaat. Zoo
Jhr. Ram zijne volgzaamheid en goedmoe
digheid geheel dreigt te zullen verliezen,
als onze legerhervorming den Zwitserschen
kant uit gaat, kan hij zich veilig terug
trekken. Het land heeft geen behoefte aan
de medewerking van officiers, zooals hij.
't Behoeft geen betoog, dat 't Zwitsersche
stelsel niet in alle landen kan toegepast
worden. In de groote monarchiën, waar
het volk altijd geregeerd is geworden en
nooit toegelaten is tot eenige zelfregeering
van beteekenis, zou het eene onnatuurlijke,
onbegiepen instelling zijn ; ook al had men
daar niet zoo onweerstaanbare-behoefte aan
militair vertoon en aan eene strijdraacht
voor groote veldtochten en zware verove
ringsoorlogen. Maar in een land als 't
onze, waarzeJfregeerirjg van oudsher bestaan
heeft en de laatste oorlog de Tiendaagsche
veldtocht met 't beste gevolg door 't volk
zelf gevoerd werd en waar de herinnering
daaraan nog voortdurend levendig wordt
gehouden door de wapenoefeningen der
schutterij, zal een volksleger in den geest
der Zwitsers dadelyk begrepen worden en
tot eene goede uitkomst leiden. Onze sterk
ontwikkelde persoonlijke vrijheid zal daar
entegen steeds een hinderpaal blijven voor
een militairistisch leger, dat niet de disci
pline als middel, maar als doel wil hebben.
Toch zou 't van groote onnoozelheid ge
tuigen, wanneer men meende, dat een mili
tieleger plotseling kon worden ingevoerd.
Het onderstelt eene lichamelijke voorberei
ding, die hier te lande bijna geheel ont
breekt. Het zoogenoemde milüairische
Vorunterricht, de Eidgenössisehe
Turnerschaft, de Ring- en Schwingvereinen en de
talrijke fccherptchuttersvereenigingen stellen
den jeugdigen Zwitser in staat om zich in
korten tijd de specifiek militaire verrichtin
gen volkomen eigen te maken. De vraag
blijft slechts, hoe tot eene algemeene en
doeltreffende gymnastische opleiding voor
't opkomend geslacht te geraken. Voorloopig
kan ik volstaan met eene verwijzing naar
de brochures: Lichaamsoe rening en
Volksweerbaarheid, Rotterdam, Nijgh en van Dit
mar 1888 en Volksfeesten en Volksoef mingen,
Amsterdam, S. L- van Looy, beide door
S. VAN AKEN, docent in de gymnastiek
aan 't Eraamiaansch gymnasium,
Hoe Zwitserland voor de opleiding van
zyne officiers zorgt, kan gerust buiten be
schouwing blijven, daar wij met een theore
tisch uitstekend opgeleid officiers-korps kun
nen beginnen, dat zich bovendien in Indi
eene schitterende reputatie heeft verworven
door zijn^beleidvol en onverschrokken voor
gaan in den strijd.
In elk geval zal men begrijpen, dat ik
met de toepassing van 't Zwitsersche stelsel
geen slaaftche navolging bedoel. Wie zijne
omstandigheden, behoeften en krachten
kent en onafhankelijk genoeg is otn alleen
daarmee rekening te houden, zal zich voor
eene domme naaperij weten te behoeden.
Zoo begrepen het ook de Zwitsers. Afkeerig
van bluf en persoonlijke overwegingen deden
zij als ernstige mannen, die zichzelf durven
zijn, en maakten hunne instellingen naar
den eisch hunner behoeften zonder de
grens hunner krachten te overschrijden.
't Was bij hen niet de vraag, welk mili
tair stelsel op zich zelf 't beste was ; maar,
welk stelsel in hunne omstandigheden
met 't oog op hunne middelen en hun
volksaard t best aan het groote doel kon
beantwoorden. De heer Ram schijnt 't een
bedenkelijk teeken te vinden, dat zij zelf
hun legtrstelsel niet als ef n toonbeeld van
absolute voortreffelijkheid beschouwen ; wat
erg naïef is in een officier, die toch bij zijn
eigen troep genoeg zal ondervonden hebben,
dat men zijne handen niet moet uitslaan
naar 't onbereikbare. Het volstrekte is on
bestaanbaar. Zoodra wij hebben te kiezen
tusschen het stelsel, dat miljoenen ver
slonden heeft en ons land in een hopeloozen
toestand van weerloosheid heeft gebracht;
en het Zwitsersche, dat voor een volk als
't onze alle denkbare voordeelen aanbiedt,
zullen ook wij ons moeten afvragen : hoe
kunnen wij voor 't groote doel werken met
de minste opofferingen en de grootste kans
van slagen? En wij zullen, praktisch en
eenvoudig als de Zwitsers, handelen zooals
zij, wanneer de geest van sleur, persoonlijke
belangen en gemakzucht onze kracht niet
geheel verlamd heeft.
R o 11., 21 Febr. H. KIERSCII.
Na de presidents-veiiiezing.
De veel gesmade constitutie-Wallon heeft
toch waarlijk ook hare goede zijde. Naar
men beweert, is zij indertijd gemaakt met
de onuitgesproken bedoeling, de
wederinvoering der monarchie voor te bereiden
en gemakkelijk te maken. Nu heeft het
monarchistisch stelsel ongetwijfeld dit
groote voordeel, dat het overlijden van
den monarch slechts bij groote uitzonde
ring storend werkt op den geregelden gang
van zaken. De Franschen zelven hebben
dit uitgedrukt in hun bekend: Ie roi est
mort, vive Ie roi! En in de tegenwoordige
grondwet zijn de bepalingen over de
zoogenoemde transmission des pouvoirs in de
republiek van dien aard, dat de wisseling
van het hoofd van den staat op de een
voudigste en snelste maniei plaats h''eft,
en dat de mogelijkheid eener langduiige
agitatie bij deze gelegenheid volkomen uit
gesloten is. Twee dagen na het overlijden
van Félix Faure had Emile Loubet hem
reeds vervangen als president der
Franscfee Republiek. En in dit bijzonder geval
is de eerste stemming al dadelijk de be
slissende geweest. Natuurlijk is gedurende
die twee dagen in de pers eene uiterst
heftige polemiek gevoerd, en is het ook
in de straten van Parijs niet volkomen
rustig gebleven. Maar die polemiek heeft
op de verkiezing weinig of geen invloed
gehad, en al heeft een klein deel van het
Parijsche straatpubliek naar hartelust
?uGonspuex, Loubet!" en »A bas Loubet!"
geschreeuwd, niemand ziet in deze zoo
scherp klinkende uitdrukkingen iets meer
dan eene voorbijgaande uiting van teleur
stelling of slecht humeur, hetzij van de
manifestanten zelven, hetzij van hunne
lastgevers.
Felix Faure. t
Een tweede merkwaardigheid van deze
verkiezing is, dat zij een zoo duidelijke
en onbetwistbare republikeinsche betee
kenis had. De pretendenten hebben hun
manifesten stilletjes in den zak gehouden
(de zotte redevoering van den hertog van
Orleans, den prince gamelle, die trouwens
nog vóór den dood van president Faure
werd uitgesproken, kan niemand voor een
ernstig manifest houden). Doch niet van
die zijde dreigde het gevaar, maar het zou
zeker niet verrassend zijn geweest, midden
in den Dreyfusi-trijd, die door zoovelen als
eene beleedigende campagne tegen het
leger wordt voorgesteld, als de naam van
een populair generaal het vereenigingspunt
was geworden van de antirevisionisten
in 't algemeen en de antirepublikeinen in
't bijzonder. Daarvan is echter geen sprake
geweest. Niet het kleinste puntje van een
degen of een steekhoed heeft een schaduw
geworpen op deze zuiver republikeinsche
stemming. De eenige serieuse candidaten
waren Loubet en Méline. Nu mag het
waar zijn, wat jwrthou, de voorzitter der
progressisten (lees: gematigder) in den
Senaat beweerde: »de candidatuur Méline,
tot welke ik zelf aanvankelijk heb mede
gewerkt, is door de geestdriftvolle instem
ming van alle reactionnairen eene demon
stratie tegen de republiek geworden," het
blijft toch een feit van groote beteekenis,
dat die reactionnairen geen ander
candidaat hebben kunnen vinden dan een
onverdacht republikein.
Men mag dus, zonder eenige overdrij
ving, de presidentsverkiezing noemen eene
groote en onbetwistbare overwinning voor
de Republiek. Helder lichtend komt haar
beeld naar voren uit den troebelen ach
tergrond van binnenlandeche verdeeldheid
en partijhartstocht. Vol spijt, riep, nadat
de uitslag der stemming was bekend ge
maakt, de mouarchist Buudry d'Asson,
toen zich de kreet »Vive la Rrpublique!"
deed hooren, uit: »Elle est jolie votre
Rrpublique l"1 Zeker, jolie is zij in den
laatsten tijd niet ge,wees-1, maar toch is
de overgroote meerderheid der Fransche
natie haar getrouw gebleven. Daarvan
heeft de stemming te \ersailles een schit
terend getuigenis afgelegd.
En de Dreyfus quaestie? Hoe denkt
de nieuw benoemde president der Repu
bliek daarover? De antirevisionisten noe
men hem een Dreyfusard eu de radicale
revisionist Clémcnceau heeft, ronduit ver
klaard : xJe voie pour Loubet.'' Hebben
zij gelijk?
Toen president Loubet, na zijne verkiezing
eenige persoonlijke vrienden ontving en
daarbij enkele vijandige demonstraties van
het Parijsche straatpubliek ter sprake
kwamen, moet hij, volgens den Figaro,
hebben gezegd: ?ja, dat leek op een uit
daging. Ik zal die aannemen. Ik heb niet
gewetiFcht, allerminst onder de tegenwoor
dige omstandigheden, president der
Rtpubli» k te worden. Maar zij, die op mij
gestemd hebben, kunnen op mij rekenen.
Men heeft dikwijls gesproken over mijne
goedhartigheid: ik zal u nu verrassen door
mijn weerstandsvermogen."
En toen kwam de houding van den
president over de Dreyfus-zaak aan de
orde. »Op welken grond kan men be
weren" vroeg de heer Loubet, »<iat
ik een Dreyf'usard ben? Toch zeker niet
daarom, dat ik aan de Commissie uit den
Senaat, die mij mededeelde, dat zij eene
meerderru id van n stem had voor het
wetsvoorstel Dupuy, heb geantwoord: »Dat
verheugt mij, het zal ons in staat stellen,
aan de affaire voor goed een einde te
maken." Niemand heeft het recht te zeggen,
dat ik Drryfusard of anti-Dreyfusard ben.
Ik ben met de meerderheid van de natie
voor de waarheid gegrond op de justite."
e uiting van vreugde over die ne
stem meerderheid is voor hen, die in den
nieuwen president der Republiek een voor
stander van de revisie meenden te zien,
wel een weinig verdacht; maar de ver
klaring is overigens correct in den mond
van het hoofd van den Staat. Doch
correct en duidelijk is lang niet hetzelfde.
En daarom was men dubbel benieuwd
naar hetgeen de presidentieele boodschap
over de Dreyfus-zaak zou zeggen.
Hier moet men zoeken, want recht
streeks wordt van de zaak geen melding ge
maakt. Wel zegt de president, dat hij
zijne verkiezing beschouwt als de uiting
van den wensch om de gemoederen tot
rust te brengen en de eenheid tusschen
de republikeinen te herstellen en te be
stendigen, en belooft hij het Parlement te
zullen helpen bij dit werk van verdraag
zaamheid en eendracht. Wel spreekt hij
de hoop uit, dat Frankrijk de koelbloedig
heid, de waardigheid en het patriotisme,
die het tegenover het buitenland heeft
aan den dag gelegd, ook in zijne
binnenlandsche aangelegenheden zal toonen.
Maar dat zijn algemeenheden, die alle
republikeinen kunnen onderschrijven. Iets
meer licht geeft de volgorde, waarin de
presidentieele boodschap de «essentieele
organen der maatschappij" opnoemt, die
door het land «gelijkelijk" moeten worden
geëerbiedigd: eerst de wetgevende macht,
die «vrijelijk" over de wetten beraadslaagt,
dan de magistratuur, die deze wetten
toepast; vervolgens de regeering, die er
de uitvoering van verzekert, en pas in de
laatste plaats het leger. Maar het is
hier last nol least: het leger krijgt een
extra pluimpje, »het nationale leger, dat
de onafhankelijkheid in de onschendbaar
heid van ons vaderland verdedigt, het
leger, dat door het volk zoozeer wordt
bemind, en terecht, omdat in zijne gele
deren de geheele natie den zelfden plicht
van tucht en zelfverloochening vervult,
omdat die natie weet, dat zij in het leger
den trouwen bewaker zal vinden van
hare eer en van hare wetten."
In den Senaat moet binnenkort het
wetsontwerp in behandeling komen, waarbij
de behandeling van de Dreyfus-zaak aan
de strafkamer van het Hof' van Cassatie
wordt ontnomen. Wanneer de Senaat
weigert dit ontwerp goed te keuren
en zulk een verzet tegen het Kamervotum
is, hoewel niet waarschijnlijk, toch zeer
goed denkbaar, dan is er een conflict en
bijna onvermijdelijk eene
minisiterieele crisis. Eerst dan zal kunnen
blijken, hoe zich president Loubet de op
lossing der Dreyf'us-quaestie denkt. Dat
hij het kabinet-Dupuy heeft gehandhaafd,
nadat het juist bij de behandeling der
allesbeheerschende quaestie in de Kamer
eene aanzienlijke meerderheid verkreeg,
was constitutioneel volkomen juist. Van
een initiatief zal eerst iets te merken zijn,
wanneer zich voor den president de gele
genheid voordoet, om een staatsman van
andere meening dan Dupuy met de vor
ming van een ministerie te belasten.
Etnile Loubet.
Scoiala
t De Graaf de Chamliriin.
Frankrijk, hefarme, verdoolde Frankrijk,
heeft dezer dagen weder een zijner groote
mannen verloren. Op Maandag den 13en
Februari, des avonds tegen 7 uur, blies
de graaf' de Chambrun op zijn buiten te
Nizza den laatsten adem uit, nadat hij
nog tot vier uur in den namiddag van
denzelfden dag zijnen gewonen geestelijken
arbeid had verricht.
Ook hier, bij ons te lande, was de graaf
de Chambrun welbekend; vooral in de
dagen toen de eerste steenen werden aan
gedragen voor de fundamenten, waarop
naar wij hopen, eenmaal het
«CentraalBureau voor Sociale Adviezen'' zal ver
rijzen, werd door de aanhangers van dat
plan zijn naam meermalen gtnoemd, werd
er aan herinnerd, dat hij het is, die in
zijn vaderland op de meest nobele wijze het
voorbeeld tot de stichting eener soortgelijke
inrichting heeft gegeven: het Mubée Social
te Parijs staat thans daar om een onver
gankelijk getuigenis af te leggen van den
nobelen gtest, die zijnen stichter heeft be
zield, om als spoorslag te dienen voor
allen, die de sociale denkbeelden van den
graaf de Chambrun werischeri te volgen.
De graaf de Chambrun weid in 1821 als
zoon van een oud-adellijk geslacht geboren,
en aanvaardde al spoedig, nadat hij zijne
juridische studiën had voltooid, eene betrek
king bij het biijnenlandsch bestuur. Nadat
i hij daarin de positie van prefect van het
! Jura-departemeut had bereikt, verliet hij
! dezen werkkring, om zich tot het jaar 1879
aan den pat lemen tairen arbeid te gaan
wijden, en eene beteekenisvolle figuur eerst
in de » Assemblee Générale" later in den
»Sénat" te worden.
Hij schreef en studeerde veel, liet zijnen.
geest geen oogenblik rusten en interesseerde
zich behalve voor de politiek en de sociale
hervormingen in hooge mate voor de kunst
en voor de wetenschap.
Nadat hij door zijn huwelijk eigenaar
van de groote glasfabrieken van Baccarat
geworden was, alwaar hij voor het eerst
gelegenheid vond door de instelling
van verschillende instellingen in het
belang van zijn personeel, zijne sociale
denkbeelden practisch uit te voeren, werd
hij vooral na en door den dood zijner
vrouw op den weg gedreven, die zijnen
naam onsterfelijk zou maken.
Mevrouw de Chambrun droeg haren
echtgenoot bij het einde harer levensdagen
namelijk op, hun vorstelijk fortuin »aan
God en de armen" te schenken.
Terwijl hij zich steeds meer en meer in
zijne sociale studiën verdiepte, trachtte de
graaf de Chambrun op verschillende wijzen
den wensch zijner vrouw in vervulling te
brengen: zoo ontving de «Sociétéd'Economie
sociale", die een der eerste groote
vereenigingen was, welke zich met het maat
schappelijk vraagstuk bezig hielden, in
Januari 893 de respectabele som van ?25,000
ten geschenke, om haar streven en wtrken
te bevorderen; anderen weer ontvingen niet
minder schitterende bewijzen van belang
stelling in hunnen arbeid van dezen nobelen
filantroop.
Doch de kroon plaatste hij zonder
twijfel op zijne dader, toen hij den lOen
Mt-i 1894 aan zijne vrienden zijn voornemen
openbaarde tot de stichting van het «Musée
Social", welk voornemen hij wederom op
de hem eigen gulle en geniale wijze ten
uitvoer bracht. Niet alleen stelde hij dit
maal zijne beurs daarvoor in ruime mate ter
beschikking, doch hij nam ook een belang
rijk werkzaam aandeel aan de oprichting
en de organisatie dezer instelling, die thans
alom algemeene bekendheid heeft ver
kregen, en die ten doel hteft «gratis ter
beschikking te stellen van het publiek,
onder verschaffing van alle gewenschte
inlichtingen en raadgevingen, de stukken,
modellen, ontwerpen, statuten, enz. van
sociale instellingen en organisatiën, welke
ten doel en tot resultaat hebben: de ver
betering van den stoffelijken en geestelijken
toestand der arbeiders. Bij de vervulling
van deze taak heeft het Musée zich steeds
strikt buiten alle politieke of'^ reiigieuse
vraagstukken streng te houden/'
Aan deze stichting wijdde de thans
overledene zijne laatste en onophoudelijke
zorgen, aan haar in de eerste plaats werd
zijn vermogen gewijd; haar maakte hij ten
slotte universeel erfgenaam van zijn eei
biedwekkeud fortuin, welks juiste omvang
tot dusver nog niet werd bekei d gemaakt.
Toch mag, eerlijkheidshalve, niet worden
ontkend, dat met zóó rijke middelen uit het
?Musée Social" vél meer had kunnen worden
gemaakt, dan tot op heden is geschied, al werd
ook ongetwijfeld toch menige daad verricht,
welke zoowel voor de wetenschap als voor
den socialen vooruitgang in htt algemeen van.
beteekenis moet worden genoemd.^ Al mogen
de geschriften, welke het »Mutée Social",
dat door tal van mannen van. naam, onder
wie Charles Robert, Jules Siegfïied, Emile
Cheysson enz. wordt bestuurd, nog niet in
staat zijn onverdeelde en voortdurende
belangstelling te wekken, zoo heeft de in
1897 uitgeschreven prijsvraag toch onge
twijfeld de litteratuur o ver het
winBtdeeliugsvraagstuk met eejjige uitmuntende studiën
welker waarde voor de wetenschap hoog
mag worden aangeslagen, doen verrijken.
In dat jaar toch werd aan het »Musée
Social" op initiatief' van den graaf' de
Chambrun een prijsvraag over het vraag:
stuk der participatie uitgeschreven, waarbij
een prijs van niet mii,der dan 25,OUO francs
aan de deelnemers in uitzicht werd gesteld,
terwijl tegelijkertijd door den stichter een
even groote som werd beschikbaar gesteld
voor eene goede verhandeling over het
arbeidersvereenigings-wezen.
Inderdaad, van een man, die tot dergelijke
daden den stoot gaf', die op zulk eene wijze
zijn fortuin ten nutte zijner medemetischen
aanwendde, mag veilig worden getuigd, dat
hij een der nobelste mannen van zijn vader
land en van zijnen tijd is geweest; en ten
volle begrijpelijk is het derhalve, dat door
allen, die hem zelven en zijn werk hebben
gekend, met oprecht leedwezen het bericht
van zijnen dood is vernomen. Doch zonder
twijfel zullen zij, aan wie thans de schoone
taak is opgedragen, zijn werk voort te
zetten, zullen de bestuurders van het
«Musée Social" al hunne krachten er
aan wijden, de nagedachtenis van dezen
edelen menschenvriend in eere te houden.
En ook wij willen trachten het onze daartoe
bij te dragen door in een der volgende
artikelen een overzicht te geven van het
gedeukteeken, dat de graaf de Chambrun
zich zelven heeft geplaatst, door aan de
hand van statuten, geschriften en andtre
mededeelingen ook ntderlandsche lezers in
staat te stellen het «Musée Social" van den
graaf Chambrun te leereu kennen.
Eenige mtdedeelingen omtrent de
»Centralsselle iür Wohliahrts Einnchtingen'
te Berlijn mogen dan eene passende aan
sluiting daaraan vormen.
Delft. Dr. J. C. E.
Toch onder valsclie Ylag.
Daar ik eene polemiek met den heer Slote
maker over de sociale strekking van de
naamlooze vennootschap Sachs & Co" welker statuten
ik in de Groene van 4 dezer besprak,
i.utteloos en voor mr. blotemaker bover.dien niet
! gewenscht acht, moge slechts een k-rt woord
ten antwoord dienen op zijne uitvoerige, maar
verre van overtuigende verdediging>rede in het
i vorige nummer.
Waarlijk, het ware beter geweest, indien
mr. S. ruiterlijk erkend hadde : ik heb ver
keerd gehandeld", dan op zulk eeLe wijze te
j trachten zijne handelwijze goed te praten, om
ten slotte. erg uit de hoogte te vertellen, dat
hij zijn laatste woord in deze zaak ges-proken
hetff, wijl hij zijnen tijd beter kan gebruiken";
| het gewone besluit van menschen, die zich in
het nauw gebracht gevoelen.
Maar enfin, ctat is zyn zaak. Ik wensch thans
slechts nog in 't midden te brengen:
1. dat ik mr. S. niet beschuldigd heb, de
courantenartikelen, waarvan ik schreef, in de
wereld te hebben gezonden. Ik verweet hem
slechts, hem, den bekenden er operator, ze niet
te hebben tegengesproken, gelijk het een man,