Historisch Archief 1877-1940
t4-'No. 1131
DE AMSTERDAMMER WKEKBLADVOOR NEDERLAND.
die de beginselen, waarvoor hij zegt te willen
(strijden, in gevaar ziet gebracht, betaamt.
2. dat ik het van den redacteur van Ons
Belang", Orgaan dar coöperatie in Nederland,"
een hoogst merkwaardige uiting acht: dat de
hoegrootheid van 't winstpercentage aan de
werklui voor de sociale waarde cener
produdieonderneming slechts van ondergeschikt be
lang is."
Het is voor mr. S. dus volkomen onverschillig,
of de arbeiders in eenige zaak b.v. 2 pCc. van
de winst ontvangen, terwy'1 de directie 80 pCt.
ontvang'. Hoofdzaak is voor hem het beginsel:
dat zy aandeel hebben in de winst, al zij dit
aandeel nog zoo gering.
Men ziet 't, mr. S. is een man van be
ginselen!
3. dat Mr. S. de zaak mooier tracht voor
te stellen dan zy is, wanneer hy beweert, dat
de arbeid 50 pCt. van de winst ontvangt.
Want, zegt hy', 10 pCt. aan commissarissen,
25 pCt. aan de directie, 10 pCt. aan de vaste,
5 pCt. aan de losse werklieden, dat maakt
tezamen 50 pCt... aan den arbeid!
Mr. S. ziet hierby bovendien over 't hoofd,
dat ik niet sprak van den arbeid, doch van
het personeel, zijnde een geheel andere factor
in eene ouderneming dan directie en com
missarissen.
4. dat ik Mr. S.'s tegenstelling tusschen
arbeidewmaatschappen", die hun kapitaal
geleend'', andere maatschappen, die ik
weet niet vanwaar hun kapitaal verkregen
hebben, niet begryp. Indien Mr. S. niet van
plan ware, niet meer te antwoorden, zou ik
hem hierover gaarne opheldering hebben ge
vraagd indien hy die geven kan!
5. dat ik mynen ty'd wel beter gebruiken
kan, dan om gevolg te geven aan mr. S's
uitnoodiging «eenige wenk of opmerking" te
geven, die tot verbetering van zyn werk
dienen kan". Indien hy dat werk na my'n
eerste artikel niet zelf verbeteren kan, zoo
zouden mijn verdere wenken toch, zonder twijfel,
nutteloos blijven.
En hiermede wensch ik voor heden het debat
te besluiten. Of ik het weder zal opvatten,
zal van mr. Slotemaker afhangen.
_. Dr. E.
IHIIimiUllllllllimilHllllimmUlmriimillllllMimitmillllllM
InM in de Hoofdstad.
't Was geen gunstig tijdstip, waarop de pianiste
Mejuffrouw Anna Haasters uit Keulen ons is
komen bezoeken. Amsterdam is geheel vol van
Lamond. Zy'ne vier klavier- avonden met telkens
ander programma hebben iedereen verbaasd;
maar meer nog heeft de groote bekoring- van
zyn echt en warm talent allen verkwikt die
hem hebben gehoord en met hem in aanraking
zy'n gekomen
Doch ik sprak over mej Haasten. Zij speelde
Donderdag 16 dezer Beethoven's onvolprezen
Esdur Concert en een paar kleinere stukken van
Schumann, Chopin en Liszt.
De techniek van me j. Haasters is niet on.
ontwikkeld. Zij heeft blijkbaar goede
studiSn gemaakt en legt ook smaak aan den
dag by het aanbrengen harer nuances. De
kracht harer spieren is echter niet vol
doende om een reus als Beethoven weer te
geven. Juist dit vijfde Concert moet met echt
mannelyken ernst en imponeerende breedheid
worden vertolkt. De teedere gedeelten ge
lukten haar dan ook betrekkelijk beter, hoewel
het toch niet hetzelfde is of meo zulke phrases
hoort van een krachtvollen man, die zich door
zachte aandoeningen laat beheerschen, of van
eene vrouw die nauwelijks andere kleuren op
haar palet heeft dan die van teederen aard.
Het Finale gelukte wel het minst, daar het in
rhythmisch opzicht enorm veel te jwenschen
overliet. Mej. Haasters had het Concert van
Beethoven niet moeten spelen. Enkele harer
kunslausteron, zooals eertijds Sophie Menter
en thans Teresina Careno mogen zich met
goed gevolg van dio taak kwijten, in het al
gemeen zal Beethoven's vyfde pianoconcert aan
mannelgke handen moeten toevertrouwd blij
ven. In de nummers van het tweede deel trof
MiiiuimuiiiiiiiiiiiiiiiiiMtimt niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiu
Een paar schoenen.
Naar het Russisch
VAN
J. N. POTAPENKO.
(Uit het studentenleven.)
't Was in het jaar 188 In een klein
huisje van twee verdiepingen, dat uiterlijk
veel geleek op een net gebouwd schuurtje,
maar de sporen droeg van niet onderhouden
te zij», te oordeelen naar het groezelig-bruine
tintje verf, dat eigenlijk geen kleur meer kon
genoemd worden, woonde Anna Karlofna Foent
en verhuurde gemeubileerde kamers. Ongetwij
feld was zij bij het bouwen van dit huisje er
op bedacht geweest, er zooveel mogelijk voor
deel van te trekken, maar als men bedenkt,
dat van haar zes inwoners slechts n goed
betaalde, d. w. z. geregeld per maand, de
anderen stonden allen voor korter of langer ter
mijnen bij haar in schuld valt het zeer te
betwijfelen, of Anna Karlofna haar doel bereikte.
Een vreemde vrouw was ze. Haar leven
ging voorbij met pruttelen tegen de wanbetalers
en dreigementen van hun de kamers" te zullen
opzeggen, maar tot feiten kwam ze nooit. Anna
Karlofna had een goed hart, dat haar altijd den
baas bleef.
't Was einde Mei, Door de Moskou'sche
straten steeg het stof wolksgewijze op, de lacht
was vol onaangename sladsgenren.
De kamer, welke door de twee vrienden
Piratof en Kamsolin bewoond werd in het huisje
van Anna Karlofua, was juist zóó groot, dat
een smal ledikant er zijn plaats in kon vinden,
benevens een kleine, korte rustbauk, die ook als
slaapplaats door een hunner werd gebezigd.
De rastbank was, kort en vertoonde de eigen
aardigheid, dat in het midden de springveeren
door het versleten omhulsel staken en dit gaf
aanleiding dat bet liegen daarop waarlijk geen
genot kon heeten; het ledikant was dus bij de
rus t ba L, k vergeleken een heerlijke rustplaats.
Het wat lang genoeg voor den langen Kamsolin
en voldoende breed voor den breedgeachouderden
het my nog meer dan in het concert hoe mej.
Haasters de melodische lyn maltraiteert. Aller
lei ongemotiveerde en willekeurige accenten
kwamen de glooiing der melodie verstoren. Er
was dan ook geen t-poor van d clamatie waar
te nemen. Indiea men de Nocturne van Chopin
zóó zou hooren zingt n als mej. Haasters die
gespeeld heeft, zou men verbaasd zy'n o?er
zulk eene opvatting.
Het orchest bood een prachtvolle vertolking
van Mendelssomi's S immernachtstraum ouver
ture en Bsch's Pastorale uit het
Weihnachtsoratorinm, benevens eene my nog onbekende
fymphonie in A van Mozart, by'na geheel voor
strykquirtet geschreven. De eerste twee deelen
dezer tymphonie hebben mij byzonder bekoord
door hunne echt Mozartsche naïveteit; de andere
kwamen mij voor niet op dezelfde hoogte te
staan.
En thans uog een paar woorden tot slot,
over den pianist Frederic Lamond. Zy'n wen ch
om met ons Concertgebouw-orchest het
besmol pianoconcert van Tschaikowsky te spelen
is 11. Zondag op de Matinee in vervulling ge
gaan. En hoe hy dat gespeeld heeft i:u,
daar zal wel n roep over wezen! Zóó indruk
wekkend van af de e<rste breede Des-dur
accoorden tot aan de laatste onstuimige
octayenpas&ages van het allegro con fuoco heeft
in de laatste jaren wel geen pianist zijne
toehoorders gevangen gehouden in den ban
van zy'n machtig talent. Het zal wel tot
de zeldzaamhedeu behooren dat een
kiavierheros in de uitingen van teederheid zoowel
als van kracht, zich zóó aan het orch.st weet
te huwen en omgekeerd dat een orchest in
zulk een moeilyk concert als dat van
TscLaikowsky, de jnste intentiën van den solist zóó
weet te raden. Hierin ligt wel de grootste
loi opgesloten voor ons vourtreff lyk keurcorps
en zyn eminenten dirigent Mengelberg. Waarlyk
wat Lamoiid en Mengelberg hier hebben ver
richt is van zeer buitengewonen aard.
Het concert is een werk dat men gerust
naast de beste compositiën van den russischen
meester mag plaatsen. Het eerste deel is
grootsch in zyn opbouw en nobel in zyn
melodiek. liet tweede deel is een juweel *an
orchestklank en tevei s innigheid vati expressie
en het Finale herinnert, met zy'n vurige en
onstuimige rhytbmiek, aan de eigenaardigheid
der Slavische nationaliteit.
Het publiek besefte dat het hier een bui
tengewone verschijning te huldigen had. Is
er sedert Liszt en Riibinstein hunne
triompheu vierden, geen zoo groot pianist in
ODS midden geweest, zeer zes r is er sedert
die dagen, nog aan niemand zulk een spontane
ovatie gebracht. De toehoorders stonden na
afhop van het pianoconcert als a man op,
om den even eenvoudigen als genialen kunste
naar voortdurend warmer toe te juichen.
Lamond is thans vertrokken. Onbekend was
hy by zyn komst beroemd is hy by zyn
vertrek. Met groote vreugde zal Amsterdam
hem steeds begroeten, wanneer zyn weg hem
wederom naar ons land voert!
In het eerste deel dezer matinee speelde het
orchest de tweede symphor.ie van Brahms zoo
schoon als ik haar nog zelden heb hooren uit
voeren. Na het concert van Tschaikowsky
volgde nog de tweede Leonore-ouverture van
Beethoven.
Dinsdag J.l. bezocht ik tot aan de pauze
de uitvoering der oratoriumvereeniging in de
\rena" waar Schumann's Het Paradijs en
de Peri" werd uitgevoerd.
Het werk mag ik veilig als algemeen bekend
beschouwen. Het wordt overal en zelf» tamelyk
dikwyls uitgevoerd l
Toch heeft het mij ditmaal niet zoo gepakt als
vrooger. Zou zulks aan het werk liggen, of' zou het
komen omdat intieme kunst als Schumana's
koorwerk niet past in een gebouw als de
Arena met zijne drie- a vierduizend toehoor
ders?
Die vraag wil ik vooralsnog onbeslist laten;
eene eventueel volgende uitvoering in andere
omgeving zal er misschien gemakkelijker het
antwoord op geven. Van de uitvoering valt
zeer veel goeds te vermelden. Het koor bleek
duchtige studiën gemaakt te hebben. De attaques
waren vast en zeker, behoudens eene enkele uit
zondering, b.v. vóór den bas-solo Kom fiere held".
In den klank had evenwel meer poëzie kunnen
gelegen hebben, het slotnummer van het tweede
deel Schlaf nunv enz klonk daarentegen
prachtig. Het orchest, het Utrechtsche stedelyke,
was zeer slagvaardig ah) altijd. Solisten waren de
iiHimitiiiHim
Piratof. 't Spreekt wel van zelf dat hun kame
raadschap meebracht, om beurtelings van het
ledikant gebruik te maken.
Verder bevond zich in de kamer een tafeltje,
een paar stoelen, en iets dat op een tagère,
geleek die zoodanig met boeken en beschreven
papier was beladen, dat het scheen alsof ze
eenvoudig van den grond af waren
opeengehoopt. De voornaamste versierselen der kamer
bestonden uit een ongeloofeiijke hoeveelheid
eindjes sigaren, afgestreken lucifers en een, aan
den wand hargenden pautalon, waarvan beiden
heeren niet konden uitmaken, wien hij toebe
hoorde, en die door beiden bij zeer bijzondere
gelegenheden gedragen werd. Misschien zal het
menigeen vreemd toeschijnen, dat een en het
zelfde kieedingstuk dienst kon doen bij den
langen, tenger gebouwden Kamsnlm en den
breedgeschouderden, dikken, kleinen Piratof, maar
dan komt het menechelijk verstand te hulp en
lost het raadsel op. De pantalon was noch voor
Kamsolin, noch voor Piratof vervaardigd, maar
voor een of ander onbekend wezen, dat zoowat
't midden hield tusschen Kamsolin en Piratof,
zoodat hij iets te kort voor Kamsoliu en iets
te lang voor Piratof was, de breedte daarge
laten, waarmede zij zich door 't aanhalen der
gesp goed konden behelpen.
In het leven der vrienden kwamen ook nog
wel eens »rijke" momenten voor. 't Geschiedde
af en toe, dat ze beiden wel eens een nieuw
kleediagstnk bezaten en er was een tijd, dat in de
kamer een prachtige zwarte overjas van goeden
snit aan den wand hing; maar al deze zaken
waren aan het toeval onderhevig en verdwenen
gewoonlijk ook al heel spoedig naar de Bank
van Leeuing.
Kamsolin sliep op de rustbank, Piratof in
het ledikant, 't Gelui der klok van den
naburigen toren deed hen ontwaken. Geen van
beiden bezat een horloge, zoodat deze klok
voor uuraauwijzer en wekker tevens figureerde.
Zij stelden een eindeloos vertrouwen in haar,
en nimmer had ze hen bedrogen, 't Was acht, uur.
'k Moet opstaan, bromde Kamsolin,
terwijl hij zijn lauge beenen uitstrekte, die tot
ver over den rand der rustbank heenstaken.
Wat drommel, 'k heb nog geen lust om
op te staan, antwoordde Piratof.
Ik nog mmder, die verwenschte
springveeren hebben niet alleen den ganschen nacht
mijn lichaam gemarteld, maar 'k geloof ook
mijn iiart....
dames Oldenboom, Anna Kappel en Anna Blaauw
uit den Haag, de heer Kogmans, voor den heer
Urlus ingevallen, en een dilettant-bas die de
partij waarnam vo ir den heer Zalsman, welke
door treurige familie-omstandigheden verhin
derd wa<. Mevrouw Oldenboom is terecht als
Peri zeer gewaardeerd, evenzoo kan mej. Blaauw
verzekerd zyn van de sympathie harer toe
hoorders. Mej. Kappel was hier minder bekend;
van nu af echter weet men dat men in haar
eene sopraan van bijzonder schoon zilverachtig
timbre kan apprecieeren, die hier gaarne
weer gehoord zal worden. De heer Rogmans
vulde niet zy'n fraai orgaan de geheele Arena
en den bas dilettant mag men dankbaar zy'n
voor zy'n goeden wil om den heer Zalsman te
vervangen; hoewel het te betreuren is dat men
niet gezocht heeft raar een zanger met een
metaalrijkcr en klankvoller stem, want al de
goede wil van dezen zanger kon den toehoorder
toch niet over het ontoereikende van zijne
middelen heen zetten.
De heer Tierie vervulde zijne dankbare taak
met de hein eigene muzikaliteit en opgewekt
heid. Men mag veilig beweren dat het applaus
van het talryke publiek in hoofdzaak hem gold.
Ik heb vroeger mijne meening reeds gezegd
over de Oratoriumvereeniging" en de werk
kring die naar mijn oordeel, voor haar is weg
gelegd, als zy' haar taak in den ruimsten zin
opvat. Die meening is sedert dien ty'd niet
gewyzigti.
Dat men nog eenmaal dergelijke werken door,
wat men dan noemt hot volk uitgevoerd zal
krijgen, daarvan ben ik vast overtuigd, zy het
dan ook el of niet door toedoen van de Ora
toriumvereeniging. Totdat die nieuwe, ge
zondere toestand zal geboren worden, hoop ik
dat de Oratoriumvereeniging er in zal slagen den
toegang tot hare uitvoeringen alle-n te beper
ken tot die klasse van menschen, voor wie zy
bestemd zy'n. N emand zal durven beweren
dat zu ks thans in volle mats bet geval is
geweest. Am. AVBRKAMP.
Nijmeeg's Mannenkoor.
In de maand Augustus van dit jaars, den 18en,
19en en 20dn, zal Nymeeg'a Mannenkoor, di
recteur Albert Roothaan, zy'n veertigjarig be
staan op feestelyke wy'ze herdenken. Het zal
de5 viering van rtat jubilédoen gepaard gaan
met een »Nationalen wedstryd voor
Mannenzangvereenigingen." De commissie van voor
bereiding en leiding van den wedstryd bestaat
uit den heer F. M. A. van Schaeck-Mathon,
burgemeester, die welwillend het
eere-voorzitterschap heeft aanvaard, mr. J. C. J. Riveanx,
beschermheer van Nymeeg's Manenkoor, voor
zitter; Aloys B. Jansen, Ie en Jacq. Kneppers,
2 a secretaris; mr. J. L.F. Böhtlingk, penning
meester; Pierre Dobbelmanr, J. A. P. Gravers,
J. W. B. Hage, Th. F. A. Hekking, B. J. van
Meurs, H. S Nederburgh, Albert Roothaan,
Chr. Vieweg, C. P. J. van Vlierden, A. C. E.
Wegelin
mMmHmMHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMi
Een borstbeeld m Ten Kale,
Naar aanleiding van een paar stukken van
Magnus en Minus met eene noot van de Redactie,
in de beide vorige nummers van dit Weekblad
opgenomen, zij het my vergund met een enkel
woord te verklaren, waarom ik de circulaire
mede heb onderteekend, die bijdragen vraagt
voor een huldeblijk aan de nagedachtenis van
den dichter Ten Kste in den vorm van een
borstbeeld, aan te bieden ter plaatsing in het
Rijksmuseum. Ik spreek niet uit naam van de
andere onderteekenaars en zeg alleen mijne
persoonlijke meening.
Met Magnus ben ik het eens, dat er minstens
tien jaar moesten verloopen na den dood van
een kunstenaar vóór er sprake van kon wezen,
zyn portret of borstbeeld in een rijksmuseum
te plaatsen. De smartelijke en tot vereering
stemmende indruk, dien het overlijden van een
kunstenaar altijd op zy'ne goede vrienden
maakt, moet voorbij zy'n, mag althans niet
meer eene voorname beweegreden wezen tot
een huldebetoon, waarin het Ry'k min of meer
wordt betrokken. Middelmatigheden zyn tien
jaar na hun dood gewoonlijk by'na vergeten.
Maar Magnus, die dit aanvoert als argument
tegen de huldebetooning aan Ten Kate, heeft
er daarmee juist vóór gepleit. Ten Kate is
werkelyk al tien jaar dood, maar toch nog zóó
bekend en hij velen zóó geliefd gebleven, dat
ook Magnus zelf, toen hy zyn stukje schreef,
zich blykbaar niet heeft kunnen voorstellen,
hoe lang het overlijden van Ten Kate reeds
achter ons ligt.
Wanneer persoonlijke vrienden of volgelin
gen van een predikant hun vriend of voorgan
ger wenschen te vereeren, moet daarvoor geen
ryksmuseum worden gekozen, zegt Magnus
zeer terecht; en er zyn onder de onderteeke
naars der circulaire zeker persoonlijke vrien
den van Ten Kate ; maar zy zyn het toch niet
allen. Zoo bv. kan ik my'zelf daaronder niet
rangschikken. Nooit heb ik Ten Kate
persoonlyk gekend, en ik aarzel niet dit er by te
voegen, misschien zou zy'ne persoonlijkheid,
indien ik hem gekend had, my meer hebben
aangetrokken, dan zy nu ooit heeft gedaan.
Door zy'ne geschriften en zy'n geheele optreden
in de letterkundige beweging zijns tij Is gaf
hij mij den indruk van te weinig natuurlyk
en eenvoudig te zy'n. Hem als mensch te hul
digen, zou daarom niet in my opkomen. Zelfs
meen ik, dat de kunstenaar in hem geleden
heeft onder zijne eigenaardigheden als mensch,
zoodat hy zich in zy'ne latere levensjaren niet
heeft kunnen handhaven op het hooge stand
punt, dat hy vroeger had ingenomen, en maar
al te vaak tot zielloos gerymel is vervallen.
Behoor ik dus niet tot Ten Kate's persoon
lijke vrienden, evenmin ben ik van hem als
predikant een bewonderend volgeling. Als
predikant hem te huldigen laat ik gaarne over
aan de christelijke kerk, waartoe ik niet be
hoor. Dat in Ten Kate's poëzie de predikant
al te dikwyls voor den dag komt, kan hem by
mij persoonlijk niet tot aanbeveling strekken,
ofschoon ik daarin evenmin aanleiding meen
te mogen vinden tot ongunstige beoordeeling.
De kunst is geen bekrompen eenzijdig gebied.
Alles behalve het onbeduidende lage en
gemeene is geschikt voor haar als materiaal
om mee te werken, en wie stichtelijk materiaal
kiest, staat daarom niet lager, dan wie dat
niet doet. Op de kunst zelf komt bet aan.
En nu staat Ten Kate als kunstenaar hoog ;
niet hoog als een Vondel, een Bilderdyk of
een Hooft, maar hooger, niet in alle opzichten,
doch alles samengenomen, dan eenig dichter,
die na hem is opgetreden, en zeker wel zoo
hoog, dat hy gerekend kan worden tot de
vijftig of zestig dichters te behooren, waaraan
Magnus eene plaats gunt in het Rijksmuseum.
Men zal misschien met deze apodictische
uitspraak geen genoegen nemen en bewijs
vorderen; maar aan die vordering denk ik
niet te voldoen. Kunst is geen wetenschap en
alleen op het laatsts gebied behoort men zy'ne
bewy'zen aan te voeren. Op kunstgebied velt
alleen de geschiedenis vonnis. Dat Ten Kate
tegenwoordig by velen als dichter afgsdaan
heeft, spreekt van zelf. Iedere nieuwe richting
oordeelt het hardst en onbillykst over de beste
vertegenwoordigers der onmiddellijk vooraf
gaande richting. Ojk weet ik heel goed, dat
er onder de tien die laag op Ten Kate
neerzien, nauwelijks n is, die hem anders dan
by name of uit een paar kleine gedichtjes of
fragmentjes kent. Tot zulke bekrompen ijveraars
voor een eigen of van anderen overgenomen
doctrine is de oproeping, om aan de hulde
betooning van Ten Kate bij te dragen, natuur
lijk niet gericht. Die medeklinkers in het
alphabet der kunst kunnen buiten rekening
gelaten worden.
I-der daarentegen, die de poëzie van Ten
Kate wél kent. die weet, welk eene tol hy
op het tooneel der letterkundige beweging
gespeeld heeft vóór 1850, in den bloeitijd der
romantiek ; ieder, die weet, dut hy tusschen
1850 en 1870 zich allengs een naam heeft
verworven van eerste onzer toenmaals levende
dichters ; ieder die hem heeft leeren kennen
en waardeeren als taalbeheerscher en taai
schepper in den goeden zin des woords, en
daarby beseft, hoe weinigen het vermogen be
zitten, de taal te verryken met hetgeen meer
dan voorbijgaande nieuwheid is, ieder, die
over dat alles met kennis van zaken en onbe
vooroordeeld weet mee te spreken, zal my,
vertrouw ik, toegeven, dat er meer aanleiding
is om voor Ten Kate een borstbeeld in het
Rijksmuseum te plaatsen, dan voor Hasebroek
en Hofdijk, die door Magnus worden genoemd
als zy'ns gelyken.
Onder veel middelmatigs, veel onbeduidend»
zelfs, dat ook Ten Kate heeft geschreven, zal
n zy'ner dichtwerken classiek blijven in onze
literatuur, bekend en geliefd by' velen: »De
i Schepping. Hoe populair het jaren lang was,
weet ik uit herinnering ; hoe populair het zelfs
Me dunkt reden genoeg om zoo snel
mogelijk de rustbauk vaarwel te zeggen.
O ja, maar niet voor ik kans zie, in het
ledikant over te stappen....
Hm. ... ik zie dat je nog al kieskeurig
bent.... Maar mijn bed bevalt mij best....
Nu, dat kan ik niet van mijn slaapplaats
getuigen
Denk je wel aan het examen vandaag?
We zullen er ons aan moeten onder
werpen ....
EQ de schoenen dan ?
De schoenen ? Hm ... da's gek ....
Men moet weten, dat de vrienden slechts
a paar schoenen ter hunner beschikking had
den. Eu in welk een toestand waren ze ! De
hakken waren versleten, stukiteu op de voor
schoenen, in n woord 't was een paar
schoenen, waarmede men kans liep ze op een
goeden keer op straat, te verliezen. Maar n
ding stond boven twijfel verheven, n.l. dat 't
een paar schoenen was en dat degene die ze
op straat mocht vinden, nimmer het recht had
te zeegen, dat 't geen schoenen waren
Hoe het kwam, dat de twee volwassen be
woners van de kamer slechts n paar schoenen
bezaten, wil ik liever niet vertellen, 't verbaal
zou te lang worden, alleen kan ik meededen,
dat er ook wel eens een tijd was, dat beiden
een paar bezaten,
In welke groep ben jij ? vroeg Piratof,
zich behagelijk in bed uitstrekkend.
In de derde was Kauisolin's antwoord,
die zich niet behagelijk kon uitstrekken, dank
zij de scherpe springveeren.
Welnu, dan is de zaak helder genoeg,
merkte Piratof op. Dan ga ik eerst en dan jij!
Ho, ho ! Maar als je 't eeiis vergat!
Zulk een ernstige zaak zal ik niet ver
geten l mompelde Piratof en voelde zich
beleedigd. Maar dat duurde slechts twee seconden,
hij begon met het goedigste gezicht ter wereld
aanstalten te maken om op te staan.
Nauwelijks dat hij zich uit bed had gewerkt
en zijn breede, zware gestalte op den grond
had laten neerzakken, of Kam^oliii sprong van
de ru-tbank en s'apte over m 't bed.
Nu ben ik de gelukkige, riep hij uit,
vergezeld van zulk een uitbundigeu kreet, dat
hooren en zien verging.
De klok onderwijl werd het luiden niet
moede, bij iedereu nieuwen slag deed zij er aan
herinneren, dat de minuten verliepen.'
Piratof begon zijn toilet. Hij kon daar snel
mee gereed zijn, omdat zijn plunje niet over
dadig, maar heel eenvoudig was. Doch plotse
ling bleef hij in nadenken verzonken staan, met
een veelbeteekenenden blik op het aan den wand
hangend bewuste kieedingstuk. Zou hij het bij
deze gelegenheid gebruiken? Moest een examen
geaciit worden, deftig genoeg te zijn, om dit
prachtstuk tot zijn recht te laten komen ? Blijk
baar kwam hij tot de overtuiging van het
tegendeel, daar het prachtstuk bleef hangen
waar het hing.
Na eindelijk de benoodigde papieren te heb
ben gevonden, verliet hij, zijn vriend een aan
gename rust toewenschend, de kamer. Kamsolin
kroop nog genoegelijker onder de dekens en
droomde zeker na korten tijd de liefelijkste
droomen.
Piratof had, vóór hij de woning verliet, Anna
Karlofua verzocht zijn vriend om n uur te
l wekken. Dat, hij dit deed, was wel een beetje
vreemd. Piratof was zich heel goed bewust, dat
Kamsolin zonder schoenen niets beginnen kon.
Hij had ze aan en Kamsolin kou niet naar het
examen, alvorens bij was teruggekeerd. Niet
temin, hij waarschuwde de weduwe. Misschien,
dat hij overtuigd was bijtijds terug te zijn,
waarschijnlijk dat hij op zijn goeden genius ver
trouwde, die hem altijd vergezelde, mogelijk
ook dat, hij het beter achtte voor Kamsolm in
elk geval examen te doen zonder schoenen, dan
'theelemaal niet te doen.
Zoo giugen enkele uren voorbij. Anna
Karlofua, die altijd de nauwgezetheid zelve was,
wekte Kamsolin op het aangegeven uur.
Kamsoliu geeuwde, vroeg slaperig hoe laat het was
en vernam dat het weldra n uur zou slaan.
In de volle overtuiging dat Piratof wel dadelijk
thuis zou komen, kleedde hij zich aan en bleef
met langzame schreden de kamer op en neer
loopen. Onderwijl genoot hij van een kop koffie
die Anna Karlofna hem gebracht had en stipte
nog eenige punten voor het examen aan.
't Werd twee uur en nog was Piratof niet ver
schenen. Nu begon Kamsoliu zich wat te ver
ontrusten. Hij moest vandaag eximen doen, 't
was de laatste dag dat het kou en deed hij 't
niet, dan was een half jaar wachten er 't gevolg
van. Toen Piratof steeds niet verscheen, begon
Kamsolin te begrijpen dat hij voor den gek was
gehouden. Niet dat hij Piratof kwade bedoe
lingen toeschreef, doch hij kon zich de zaak nu
duidelijk voorstellen. Indien Piratof met goed
nu nog is, nadat er zoovele en zoo heftige
aanvallen op Ten Kate zyn gedaan, blykt
telkens. In hetzelfde nummer van het Week
blad, waarin de Redactie Minus beantwoordt,
komt eene aanhaling uit »De Schepping" voor
in het stuk, dat J. W. van Nispen tot Savenaer
over Hilda schreef. Ook behoort het werk tot
de weinige gedichten, die, in het Buitenland
bekend, d:t;ir tot bewijs strekken, dat ons volk
geen volstrekt ondichterlijke natie is, zooals
niet zelden wordt beweerd.
Dat onze prozawerken in vreemde talen
worden overgebracht is niet ongewoon en niet
opmerkelijk: het kan eenvoudig
boekverkoopersspeculatie zyn. Dichtwerken daarentegen,
en dan nog wel zulke uitvoerige als >De
Schepping", vinden buitenslands hunne ver
talers alleen in bewonderaars, die tevens by
hunne landgenooten instemming meenen te
mogen verwachten. Van Ten Kate's Schepping
nu verschenen er drie vertalingen: eene in
het Hoogduitsch, eene in het Engelsen en eene
in het Zweedsch.
A m s t, 19 Febr. 1899. J. TE WINKEL.
Met genoegen plaatsen wij bovenstaand
stuk van prof. te Winkel. Natuurlyk is het
ons een by'zondere voldoening, dat ook hij
den eisen van Magnus, om eerst tien jaar na
den dood over iemands huldiging in het
Ryksmuseum te beslissen, billy'k acht.
Wy zyn het echter niet met hem eens, dat
»middelmatigheden" tien jaar na hun dood
gewoonlyk vergeten zy'n ; in een klein land,
uit den aard der zaak een land der
middelmatigheden, is dit in den regel niet het geval,
allerminst als die middelmatigheden
dichterpredikant zyn geweest. Onder de ondertee
kenaars der circulaire telt men behalve per
soonlijke vrienden van Ten Kate niet minder
dan tien predikanten.
Zeker, ook o. i. behoort Ten Kate daar eer
nog dan Laurillard, Hofdyk en Hasebroek !
maar even zeker meenen wy te mogen verkla
ren, dat deze vier in de halle der onsterf
lijkheid geen plaats toekwam. En pry'kten daar
niet reeds de drie dichters (?). wie zou er aan
durven denken Ten Kate aldus te huldigen ?
De heer Te Winkel moge de Schepping .klas
siek" noemen, over vijftig of honderd jaar zal
zy toch wel niet meer klassiek zyn dan thans
v. Alphen's stichtelijke poëzy of Feith's en
Tollen's ontboezemingen
Het spreekt van zelf, Magnus dacht niet
aan vyftig dichters, maar aan de vy'ttig min
of meer geniale Nederlanders, wier nagedach
tenis in den loop van een paar eeuwen in het
Rijksmuseum eer kon worden bewezen. Tot
deze vyftig behoort Ten Kate zeker niet;
wel echter, als men hem vergelykt met Lau
rillard, Hofdyk en Hasebroek, maar hoe velen
zouden in dit geval daar niet nu reeds op een
plaatsje aanspraak kunnen maken ?
De toestand is eenvoudig belachelijk ge
worden. RKD.
Ten Kate's buste in 's Ryksmuseum.
(Ingezonden).
Na hetgeen de Redactie aan het artikel van
MINUS toevoegde, kan ik kort zyn. Ik ben het
daarmede volkomen eens.
Mocht MINUS er belang in stellen myne
meening omtrent het predikambt en zy'ne
bedienaren te vernemen, zoo vindt hy die uit
gedrukt in I Tim. III vs. 1.
MAGNUS.
DMwerk en DrnMnüst.
By alle mismoedigheid die een mensch kan
overvallen, als hy de pogingen van ernstige
werkers, tot het terugvinden var. het
schoonheidsbeginsel in drukwerk, ziet te gronde gaan
eendeels door wei-willen, maar niet-kunnen,
uit gebrek aan een zuiver leidend beginsel
by beroepsdrukkers, is het een werkelyke
verkwikking de inleiding van den catalogus
der laatst-gehouden expositie van modern
drukwerk door de Northern Art-Worker's
Gnild te Manchester gegeven, eens te mogen
doorbladeren. De liefdevolle overuiging, waar
mee de stof behandeld is valt des te meer
te apprecieeren, als men weet dat de schrijver
der inleiding zelf beroepsdrukker is.
Hieronder zullen eenige grepen uit dit ge
schrift weergegeven worden, waaruit men zal
bemerken dat in Engeland, en in dit by zondere
geval te Manchester, men zeer zeker den
goeden weg opgaat.
WfIHIIIIftfllfIMIIflIlllllllftllllllll
gevolg examen had gedaan, was hij natuurlijk,
uitgelaten van geluk met de kameraden naar
de »kroeg" gegaan en geheel en al zijn vriend
vergeten. Niets was duidelijker! Was hij ge
dropen, natuurlijk dat hij onder een glas
wijn zijn verdriet trachtte te vergeten. Ook
niets natuurlijker dan dit.
Hoe meer de minuten verliepen, hoe meer hij
tot de overtuiging kwam, dat het zoo zij a moest,
als hij vermoedde Maar hoe zou hij nu examen
doen? Zonder schoenen toch niet!
Daar kwam hij op het denkbeeld er met Anna
Karlofna over te spreken.
't Kon toch zijn, dat zij misschien een paar
oude schoenen had. mogelijk ook dat een der
andere bewoners te huis was gebleven, en
Kamsolin zijn schoenen mocht leenen; doch 't
was heel onwaarschijnlijk, zij haddep allen hn-n
bezigheden buitenshuis. Misschien dat de eenige
goede betaler, de heer Owigoelcka zich de weelde
van twee paar schoenen veroorloofde, doch de
bewuste heer keek eersteng altijd van uit de
hoogte de overige bewoners aan en op de twee
studenten in 't bijzonder, en ten tweede, hij
was een heel accuraat persoon, die altijd bij
't verlaten zijner kamer de deur afsloot en den
sleutel meenam.
Evenwel, Kamsolin besloot zijn hospita raad
te vragen. Hij deelde haar zijn verdriet mee.
Het dikke, eenigsüns gerimpelde gelaat der
foede vrouw getuurde van oprechte deelneming.
ij wilde niets liever dan Kamsolin een paar
schoenen verschaffen, doch 't was haar onmo
gelijk. Alle bewoners waren naar hunne kan
toren. Owigoelcka, de eenige die twee paar
bezat, bad zij o deur afgesloten.
Zouden de mijnen ook kunnen dienen,
mijnheer Kamsolin f prevelde de oude vrouw,
en zij tilde haar rok op en toonde hem haar
pantoffels, die veel op klompen geleken.
Kamsolin kruiste de armen over de borst en
zag, na ze even te hebben bekeken, dat 't on
mogelijk was gebruik te maken van deze
vreemdsoortige voortbrengselen der kunst. Ten
eerste waren ze hem t« groot, Anna Kar
lofna leed aan gezwollen voeten; ten tweede
was de vorm er vwi zóó" vreemdsoortig, dat ze
de aandacht der gansche universiteit moesten
trekken. In a woord 't was onmogelijk. En
met dat al ging de tijd voorbij, en met iedere
minuut liep Kamsolin gevaar te laat voor 't
examen te komen.
(Slot volgt J