De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 26 februari pagina 3

26 februari 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

t4-'No. 1131 DE AMSTERDAMMER WKEKBLADVOOR NEDERLAND. die de beginselen, waarvoor hij zegt te willen (strijden, in gevaar ziet gebracht, betaamt. 2. dat ik het van den redacteur van Ons Belang", Orgaan dar coöperatie in Nederland," een hoogst merkwaardige uiting acht: dat de hoegrootheid van 't winstpercentage aan de werklui voor de sociale waarde cener produdieonderneming slechts van ondergeschikt be lang is." Het is voor mr. S. dus volkomen onverschillig, of de arbeiders in eenige zaak b.v. 2 pCc. van de winst ontvangen, terwy'1 de directie 80 pCt. ontvang'. Hoofdzaak is voor hem het beginsel: dat zy aandeel hebben in de winst, al zij dit aandeel nog zoo gering. Men ziet 't, mr. S. is een man van be ginselen! 3. dat Mr. S. de zaak mooier tracht voor te stellen dan zy is, wanneer hy beweert, dat de arbeid 50 pCt. van de winst ontvangt. Want, zegt hy', 10 pCt. aan commissarissen, 25 pCt. aan de directie, 10 pCt. aan de vaste, 5 pCt. aan de losse werklieden, dat maakt tezamen 50 pCt... aan den arbeid! Mr. S. ziet hierby bovendien over 't hoofd, dat ik niet sprak van den arbeid, doch van het personeel, zijnde een geheel andere factor in eene ouderneming dan directie en com missarissen. 4. dat ik Mr. S.'s tegenstelling tusschen arbeidewmaatschappen", die hun kapitaal geleend'', andere maatschappen, die ik weet niet vanwaar hun kapitaal verkregen hebben, niet begryp. Indien Mr. S. niet van plan ware, niet meer te antwoorden, zou ik hem hierover gaarne opheldering hebben ge vraagd indien hy die geven kan! 5. dat ik mynen ty'd wel beter gebruiken kan, dan om gevolg te geven aan mr. S's uitnoodiging «eenige wenk of opmerking" te geven, die tot verbetering van zyn werk dienen kan". Indien hy dat werk na my'n eerste artikel niet zelf verbeteren kan, zoo zouden mijn verdere wenken toch, zonder twijfel, nutteloos blijven. En hiermede wensch ik voor heden het debat te besluiten. Of ik het weder zal opvatten, zal van mr. Slotemaker afhangen. _. Dr. E. IHIIimiUllllllllimilHllllimmUlmriimillllllMimitmillllllM InM in de Hoofdstad. 't Was geen gunstig tijdstip, waarop de pianiste Mejuffrouw Anna Haasters uit Keulen ons is komen bezoeken. Amsterdam is geheel vol van Lamond. Zy'ne vier klavier- avonden met telkens ander programma hebben iedereen verbaasd; maar meer nog heeft de groote bekoring- van zyn echt en warm talent allen verkwikt die hem hebben gehoord en met hem in aanraking zy'n gekomen Doch ik sprak over mej Haasten. Zij speelde Donderdag 16 dezer Beethoven's onvolprezen Esdur Concert en een paar kleinere stukken van Schumann, Chopin en Liszt. De techniek van me j. Haasters is niet on. ontwikkeld. Zij heeft blijkbaar goede studiSn gemaakt en legt ook smaak aan den dag by het aanbrengen harer nuances. De kracht harer spieren is echter niet vol doende om een reus als Beethoven weer te geven. Juist dit vijfde Concert moet met echt mannelyken ernst en imponeerende breedheid worden vertolkt. De teedere gedeelten ge lukten haar dan ook betrekkelijk beter, hoewel het toch niet hetzelfde is of meo zulke phrases hoort van een krachtvollen man, die zich door zachte aandoeningen laat beheerschen, of van eene vrouw die nauwelijks andere kleuren op haar palet heeft dan die van teederen aard. Het Finale gelukte wel het minst, daar het in rhythmisch opzicht enorm veel te jwenschen overliet. Mej. Haasters had het Concert van Beethoven niet moeten spelen. Enkele harer kunslausteron, zooals eertijds Sophie Menter en thans Teresina Careno mogen zich met goed gevolg van dio taak kwijten, in het al gemeen zal Beethoven's vyfde pianoconcert aan mannelgke handen moeten toevertrouwd blij ven. In de nummers van het tweede deel trof MiiiuimuiiiiiiiiiiiiiiiiiMtimt niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiu Een paar schoenen. Naar het Russisch VAN J. N. POTAPENKO. (Uit het studentenleven.) 't Was in het jaar 188 In een klein huisje van twee verdiepingen, dat uiterlijk veel geleek op een net gebouwd schuurtje, maar de sporen droeg van niet onderhouden te zij», te oordeelen naar het groezelig-bruine tintje verf, dat eigenlijk geen kleur meer kon genoemd worden, woonde Anna Karlofna Foent en verhuurde gemeubileerde kamers. Ongetwij feld was zij bij het bouwen van dit huisje er op bedacht geweest, er zooveel mogelijk voor deel van te trekken, maar als men bedenkt, dat van haar zes inwoners slechts n goed betaalde, d. w. z. geregeld per maand, de anderen stonden allen voor korter of langer ter mijnen bij haar in schuld valt het zeer te betwijfelen, of Anna Karlofna haar doel bereikte. Een vreemde vrouw was ze. Haar leven ging voorbij met pruttelen tegen de wanbetalers en dreigementen van hun de kamers" te zullen opzeggen, maar tot feiten kwam ze nooit. Anna Karlofna had een goed hart, dat haar altijd den baas bleef. 't Was einde Mei, Door de Moskou'sche straten steeg het stof wolksgewijze op, de lacht was vol onaangename sladsgenren. De kamer, welke door de twee vrienden Piratof en Kamsolin bewoond werd in het huisje van Anna Karlofua, was juist zóó groot, dat een smal ledikant er zijn plaats in kon vinden, benevens een kleine, korte rustbauk, die ook als slaapplaats door een hunner werd gebezigd. De rastbank was, kort en vertoonde de eigen aardigheid, dat in het midden de springveeren door het versleten omhulsel staken en dit gaf aanleiding dat bet liegen daarop waarlijk geen genot kon heeten; het ledikant was dus bij de rus t ba L, k vergeleken een heerlijke rustplaats. Het wat lang genoeg voor den langen Kamsolin en voldoende breed voor den breedgeachouderden het my nog meer dan in het concert hoe mej. Haasters de melodische lyn maltraiteert. Aller lei ongemotiveerde en willekeurige accenten kwamen de glooiing der melodie verstoren. Er was dan ook geen t-poor van d clamatie waar te nemen. Indiea men de Nocturne van Chopin zóó zou hooren zingt n als mej. Haasters die gespeeld heeft, zou men verbaasd zy'n o?er zulk eene opvatting. Het orchest bood een prachtvolle vertolking van Mendelssomi's S immernachtstraum ouver ture en Bsch's Pastorale uit het Weihnachtsoratorinm, benevens eene my nog onbekende fymphonie in A van Mozart, by'na geheel voor strykquirtet geschreven. De eerste twee deelen dezer tymphonie hebben mij byzonder bekoord door hunne echt Mozartsche naïveteit; de andere kwamen mij voor niet op dezelfde hoogte te staan. En thans uog een paar woorden tot slot, over den pianist Frederic Lamond. Zy'n wen ch om met ons Concertgebouw-orchest het besmol pianoconcert van Tschaikowsky te spelen is 11. Zondag op de Matinee in vervulling ge gaan. En hoe hy dat gespeeld heeft i:u, daar zal wel n roep over wezen! Zóó indruk wekkend van af de e<rste breede Des-dur accoorden tot aan de laatste onstuimige octayenpas&ages van het allegro con fuoco heeft in de laatste jaren wel geen pianist zijne toehoorders gevangen gehouden in den ban van zy'n machtig talent. Het zal wel tot de zeldzaamhedeu behooren dat een kiavierheros in de uitingen van teederheid zoowel als van kracht, zich zóó aan het orch.st weet te huwen en omgekeerd dat een orchest in zulk een moeilyk concert als dat van TscLaikowsky, de jnste intentiën van den solist zóó weet te raden. Hierin ligt wel de grootste loi opgesloten voor ons vourtreff lyk keurcorps en zyn eminenten dirigent Mengelberg. Waarlyk wat Lamoiid en Mengelberg hier hebben ver richt is van zeer buitengewonen aard. Het concert is een werk dat men gerust naast de beste compositiën van den russischen meester mag plaatsen. Het eerste deel is grootsch in zyn opbouw en nobel in zyn melodiek. liet tweede deel is een juweel *an orchestklank en tevei s innigheid vati expressie en het Finale herinnert, met zy'n vurige en onstuimige rhytbmiek, aan de eigenaardigheid der Slavische nationaliteit. Het publiek besefte dat het hier een bui tengewone verschijning te huldigen had. Is er sedert Liszt en Riibinstein hunne triompheu vierden, geen zoo groot pianist in ODS midden geweest, zeer zes r is er sedert die dagen, nog aan niemand zulk een spontane ovatie gebracht. De toehoorders stonden na afhop van het pianoconcert als a man op, om den even eenvoudigen als genialen kunste naar voortdurend warmer toe te juichen. Lamond is thans vertrokken. Onbekend was hy by zyn komst beroemd is hy by zyn vertrek. Met groote vreugde zal Amsterdam hem steeds begroeten, wanneer zyn weg hem wederom naar ons land voert! In het eerste deel dezer matinee speelde het orchest de tweede symphor.ie van Brahms zoo schoon als ik haar nog zelden heb hooren uit voeren. Na het concert van Tschaikowsky volgde nog de tweede Leonore-ouverture van Beethoven. Dinsdag J.l. bezocht ik tot aan de pauze de uitvoering der oratoriumvereeniging in de \rena" waar Schumann's Het Paradijs en de Peri" werd uitgevoerd. Het werk mag ik veilig als algemeen bekend beschouwen. Het wordt overal en zelf» tamelyk dikwyls uitgevoerd l Toch heeft het mij ditmaal niet zoo gepakt als vrooger. Zou zulks aan het werk liggen, of' zou het komen omdat intieme kunst als Schumana's koorwerk niet past in een gebouw als de Arena met zijne drie- a vierduizend toehoor ders? Die vraag wil ik vooralsnog onbeslist laten; eene eventueel volgende uitvoering in andere omgeving zal er misschien gemakkelijker het antwoord op geven. Van de uitvoering valt zeer veel goeds te vermelden. Het koor bleek duchtige studiën gemaakt te hebben. De attaques waren vast en zeker, behoudens eene enkele uit zondering, b.v. vóór den bas-solo Kom fiere held". In den klank had evenwel meer poëzie kunnen gelegen hebben, het slotnummer van het tweede deel Schlaf nunv enz klonk daarentegen prachtig. Het orchest, het Utrechtsche stedelyke, was zeer slagvaardig ah) altijd. Solisten waren de iiHimitiiiHim Piratof. 't Spreekt wel van zelf dat hun kame raadschap meebracht, om beurtelings van het ledikant gebruik te maken. Verder bevond zich in de kamer een tafeltje, een paar stoelen, en iets dat op een tagère, geleek die zoodanig met boeken en beschreven papier was beladen, dat het scheen alsof ze eenvoudig van den grond af waren opeengehoopt. De voornaamste versierselen der kamer bestonden uit een ongeloofeiijke hoeveelheid eindjes sigaren, afgestreken lucifers en een, aan den wand hargenden pautalon, waarvan beiden heeren niet konden uitmaken, wien hij toebe hoorde, en die door beiden bij zeer bijzondere gelegenheden gedragen werd. Misschien zal het menigeen vreemd toeschijnen, dat een en het zelfde kieedingstuk dienst kon doen bij den langen, tenger gebouwden Kamsnlm en den breedgeschouderden, dikken, kleinen Piratof, maar dan komt het menechelijk verstand te hulp en lost het raadsel op. De pantalon was noch voor Kamsolin, noch voor Piratof vervaardigd, maar voor een of ander onbekend wezen, dat zoowat 't midden hield tusschen Kamsolin en Piratof, zoodat hij iets te kort voor Kamsoliu en iets te lang voor Piratof was, de breedte daarge laten, waarmede zij zich door 't aanhalen der gesp goed konden behelpen. In het leven der vrienden kwamen ook nog wel eens »rijke" momenten voor. 't Geschiedde af en toe, dat ze beiden wel eens een nieuw kleediagstnk bezaten en er was een tijd, dat in de kamer een prachtige zwarte overjas van goeden snit aan den wand hing; maar al deze zaken waren aan het toeval onderhevig en verdwenen gewoonlijk ook al heel spoedig naar de Bank van Leeuing. Kamsolin sliep op de rustbank, Piratof in het ledikant, 't Gelui der klok van den naburigen toren deed hen ontwaken. Geen van beiden bezat een horloge, zoodat deze klok voor uuraauwijzer en wekker tevens figureerde. Zij stelden een eindeloos vertrouwen in haar, en nimmer had ze hen bedrogen, 't Was acht, uur. 'k Moet opstaan, bromde Kamsolin, terwijl hij zijn lauge beenen uitstrekte, die tot ver over den rand der rustbank heenstaken. Wat drommel, 'k heb nog geen lust om op te staan, antwoordde Piratof. Ik nog mmder, die verwenschte springveeren hebben niet alleen den ganschen nacht mijn lichaam gemarteld, maar 'k geloof ook mijn iiart.... dames Oldenboom, Anna Kappel en Anna Blaauw uit den Haag, de heer Kogmans, voor den heer Urlus ingevallen, en een dilettant-bas die de partij waarnam vo ir den heer Zalsman, welke door treurige familie-omstandigheden verhin derd wa<. Mevrouw Oldenboom is terecht als Peri zeer gewaardeerd, evenzoo kan mej. Blaauw verzekerd zyn van de sympathie harer toe hoorders. Mej. Kappel was hier minder bekend; van nu af echter weet men dat men in haar eene sopraan van bijzonder schoon zilverachtig timbre kan apprecieeren, die hier gaarne weer gehoord zal worden. De heer Rogmans vulde niet zy'n fraai orgaan de geheele Arena en den bas dilettant mag men dankbaar zy'n voor zy'n goeden wil om den heer Zalsman te vervangen; hoewel het te betreuren is dat men niet gezocht heeft raar een zanger met een metaalrijkcr en klankvoller stem, want al de goede wil van dezen zanger kon den toehoorder toch niet over het ontoereikende van zijne middelen heen zetten. De heer Tierie vervulde zijne dankbare taak met de hein eigene muzikaliteit en opgewekt heid. Men mag veilig beweren dat het applaus van het talryke publiek in hoofdzaak hem gold. Ik heb vroeger mijne meening reeds gezegd over de Oratoriumvereeniging" en de werk kring die naar mijn oordeel, voor haar is weg gelegd, als zy' haar taak in den ruimsten zin opvat. Die meening is sedert dien ty'd niet gewyzigti. Dat men nog eenmaal dergelijke werken door, wat men dan noemt hot volk uitgevoerd zal krijgen, daarvan ben ik vast overtuigd, zy het dan ook el of niet door toedoen van de Ora toriumvereeniging. Totdat die nieuwe, ge zondere toestand zal geboren worden, hoop ik dat de Oratoriumvereeniging er in zal slagen den toegang tot hare uitvoeringen alle-n te beper ken tot die klasse van menschen, voor wie zy bestemd zy'n. N emand zal durven beweren dat zu ks thans in volle mats bet geval is geweest. Am. AVBRKAMP. Nijmeeg's Mannenkoor. In de maand Augustus van dit jaars, den 18en, 19en en 20dn, zal Nymeeg'a Mannenkoor, di recteur Albert Roothaan, zy'n veertigjarig be staan op feestelyke wy'ze herdenken. Het zal de5 viering van rtat jubilédoen gepaard gaan met een »Nationalen wedstryd voor Mannenzangvereenigingen." De commissie van voor bereiding en leiding van den wedstryd bestaat uit den heer F. M. A. van Schaeck-Mathon, burgemeester, die welwillend het eere-voorzitterschap heeft aanvaard, mr. J. C. J. Riveanx, beschermheer van Nymeeg's Manenkoor, voor zitter; Aloys B. Jansen, Ie en Jacq. Kneppers, 2 a secretaris; mr. J. L.F. Böhtlingk, penning meester; Pierre Dobbelmanr, J. A. P. Gravers, J. W. B. Hage, Th. F. A. Hekking, B. J. van Meurs, H. S Nederburgh, Albert Roothaan, Chr. Vieweg, C. P. J. van Vlierden, A. C. E. Wegelin mMmHmMHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMi Een borstbeeld m Ten Kale, Naar aanleiding van een paar stukken van Magnus en Minus met eene noot van de Redactie, in de beide vorige nummers van dit Weekblad opgenomen, zij het my vergund met een enkel woord te verklaren, waarom ik de circulaire mede heb onderteekend, die bijdragen vraagt voor een huldeblijk aan de nagedachtenis van den dichter Ten Kste in den vorm van een borstbeeld, aan te bieden ter plaatsing in het Rijksmuseum. Ik spreek niet uit naam van de andere onderteekenaars en zeg alleen mijne persoonlijke meening. Met Magnus ben ik het eens, dat er minstens tien jaar moesten verloopen na den dood van een kunstenaar vóór er sprake van kon wezen, zyn portret of borstbeeld in een rijksmuseum te plaatsen. De smartelijke en tot vereering stemmende indruk, dien het overlijden van een kunstenaar altijd op zy'ne goede vrienden maakt, moet voorbij zy'n, mag althans niet meer eene voorname beweegreden wezen tot een huldebetoon, waarin het Ry'k min of meer wordt betrokken. Middelmatigheden zyn tien jaar na hun dood gewoonlijk by'na vergeten. Maar Magnus, die dit aanvoert als argument tegen de huldebetooning aan Ten Kate, heeft er daarmee juist vóór gepleit. Ten Kate is werkelyk al tien jaar dood, maar toch nog zóó bekend en hij velen zóó geliefd gebleven, dat ook Magnus zelf, toen hy zyn stukje schreef, zich blykbaar niet heeft kunnen voorstellen, hoe lang het overlijden van Ten Kate reeds achter ons ligt. Wanneer persoonlijke vrienden of volgelin gen van een predikant hun vriend of voorgan ger wenschen te vereeren, moet daarvoor geen ryksmuseum worden gekozen, zegt Magnus zeer terecht; en er zyn onder de onderteeke naars der circulaire zeker persoonlijke vrien den van Ten Kate ; maar zy zyn het toch niet allen. Zoo bv. kan ik my'zelf daaronder niet rangschikken. Nooit heb ik Ten Kate persoonlyk gekend, en ik aarzel niet dit er by te voegen, misschien zou zy'ne persoonlijkheid, indien ik hem gekend had, my meer hebben aangetrokken, dan zy nu ooit heeft gedaan. Door zy'ne geschriften en zy'n geheele optreden in de letterkundige beweging zijns tij Is gaf hij mij den indruk van te weinig natuurlyk en eenvoudig te zy'n. Hem als mensch te hul digen, zou daarom niet in my opkomen. Zelfs meen ik, dat de kunstenaar in hem geleden heeft onder zijne eigenaardigheden als mensch, zoodat hy zich in zy'ne latere levensjaren niet heeft kunnen handhaven op het hooge stand punt, dat hy vroeger had ingenomen, en maar al te vaak tot zielloos gerymel is vervallen. Behoor ik dus niet tot Ten Kate's persoon lijke vrienden, evenmin ben ik van hem als predikant een bewonderend volgeling. Als predikant hem te huldigen laat ik gaarne over aan de christelijke kerk, waartoe ik niet be hoor. Dat in Ten Kate's poëzie de predikant al te dikwyls voor den dag komt, kan hem by mij persoonlijk niet tot aanbeveling strekken, ofschoon ik daarin evenmin aanleiding meen te mogen vinden tot ongunstige beoordeeling. De kunst is geen bekrompen eenzijdig gebied. Alles behalve het onbeduidende lage en gemeene is geschikt voor haar als materiaal om mee te werken, en wie stichtelijk materiaal kiest, staat daarom niet lager, dan wie dat niet doet. Op de kunst zelf komt bet aan. En nu staat Ten Kate als kunstenaar hoog ; niet hoog als een Vondel, een Bilderdyk of een Hooft, maar hooger, niet in alle opzichten, doch alles samengenomen, dan eenig dichter, die na hem is opgetreden, en zeker wel zoo hoog, dat hy gerekend kan worden tot de vijftig of zestig dichters te behooren, waaraan Magnus eene plaats gunt in het Rijksmuseum. Men zal misschien met deze apodictische uitspraak geen genoegen nemen en bewijs vorderen; maar aan die vordering denk ik niet te voldoen. Kunst is geen wetenschap en alleen op het laatsts gebied behoort men zy'ne bewy'zen aan te voeren. Op kunstgebied velt alleen de geschiedenis vonnis. Dat Ten Kate tegenwoordig by velen als dichter afgsdaan heeft, spreekt van zelf. Iedere nieuwe richting oordeelt het hardst en onbillykst over de beste vertegenwoordigers der onmiddellijk vooraf gaande richting. Ojk weet ik heel goed, dat er onder de tien die laag op Ten Kate neerzien, nauwelijks n is, die hem anders dan by name of uit een paar kleine gedichtjes of fragmentjes kent. Tot zulke bekrompen ijveraars voor een eigen of van anderen overgenomen doctrine is de oproeping, om aan de hulde betooning van Ten Kate bij te dragen, natuur lijk niet gericht. Die medeklinkers in het alphabet der kunst kunnen buiten rekening gelaten worden. I-der daarentegen, die de poëzie van Ten Kate wél kent. die weet, welk eene tol hy op het tooneel der letterkundige beweging gespeeld heeft vóór 1850, in den bloeitijd der romantiek ; ieder, die weet, dut hy tusschen 1850 en 1870 zich allengs een naam heeft verworven van eerste onzer toenmaals levende dichters ; ieder die hem heeft leeren kennen en waardeeren als taalbeheerscher en taai schepper in den goeden zin des woords, en daarby beseft, hoe weinigen het vermogen be zitten, de taal te verryken met hetgeen meer dan voorbijgaande nieuwheid is, ieder, die over dat alles met kennis van zaken en onbe vooroordeeld weet mee te spreken, zal my, vertrouw ik, toegeven, dat er meer aanleiding is om voor Ten Kate een borstbeeld in het Rijksmuseum te plaatsen, dan voor Hasebroek en Hofdijk, die door Magnus worden genoemd als zy'ns gelyken. Onder veel middelmatigs, veel onbeduidend» zelfs, dat ook Ten Kate heeft geschreven, zal n zy'ner dichtwerken classiek blijven in onze literatuur, bekend en geliefd by' velen: »De i Schepping. Hoe populair het jaren lang was, weet ik uit herinnering ; hoe populair het zelfs Me dunkt reden genoeg om zoo snel mogelijk de rustbauk vaarwel te zeggen. O ja, maar niet voor ik kans zie, in het ledikant over te stappen.... Hm. ... ik zie dat je nog al kieskeurig bent.... Maar mijn bed bevalt mij best.... Nu, dat kan ik niet van mijn slaapplaats getuigen Denk je wel aan het examen vandaag? We zullen er ons aan moeten onder werpen .... EQ de schoenen dan ? De schoenen ? Hm ... da's gek .... Men moet weten, dat de vrienden slechts a paar schoenen ter hunner beschikking had den. Eu in welk een toestand waren ze ! De hakken waren versleten, stukiteu op de voor schoenen, in n woord 't was een paar schoenen, waarmede men kans liep ze op een goeden keer op straat, te verliezen. Maar n ding stond boven twijfel verheven, n.l. dat 't een paar schoenen was en dat degene die ze op straat mocht vinden, nimmer het recht had te zeegen, dat 't geen schoenen waren Hoe het kwam, dat de twee volwassen be woners van de kamer slechts n paar schoenen bezaten, wil ik liever niet vertellen, 't verbaal zou te lang worden, alleen kan ik meededen, dat er ook wel eens een tijd was, dat beiden een paar bezaten, In welke groep ben jij ? vroeg Piratof, zich behagelijk in bed uitstrekkend. In de derde was Kauisolin's antwoord, die zich niet behagelijk kon uitstrekken, dank zij de scherpe springveeren. Welnu, dan is de zaak helder genoeg, merkte Piratof op. Dan ga ik eerst en dan jij! Ho, ho ! Maar als je 't eeiis vergat! Zulk een ernstige zaak zal ik niet ver geten l mompelde Piratof en voelde zich beleedigd. Maar dat duurde slechts twee seconden, hij begon met het goedigste gezicht ter wereld aanstalten te maken om op te staan. Nauwelijks dat hij zich uit bed had gewerkt en zijn breede, zware gestalte op den grond had laten neerzakken, of Kam^oliii sprong van de ru-tbank en s'apte over m 't bed. Nu ben ik de gelukkige, riep hij uit, vergezeld van zulk een uitbundigeu kreet, dat hooren en zien verging. De klok onderwijl werd het luiden niet moede, bij iedereu nieuwen slag deed zij er aan herinneren, dat de minuten verliepen.' Piratof begon zijn toilet. Hij kon daar snel mee gereed zijn, omdat zijn plunje niet over dadig, maar heel eenvoudig was. Doch plotse ling bleef hij in nadenken verzonken staan, met een veelbeteekenenden blik op het aan den wand hangend bewuste kieedingstuk. Zou hij het bij deze gelegenheid gebruiken? Moest een examen geaciit worden, deftig genoeg te zijn, om dit prachtstuk tot zijn recht te laten komen ? Blijk baar kwam hij tot de overtuiging van het tegendeel, daar het prachtstuk bleef hangen waar het hing. Na eindelijk de benoodigde papieren te heb ben gevonden, verliet hij, zijn vriend een aan gename rust toewenschend, de kamer. Kamsolin kroop nog genoegelijker onder de dekens en droomde zeker na korten tijd de liefelijkste droomen. Piratof had, vóór hij de woning verliet, Anna Karlofua verzocht zijn vriend om n uur te l wekken. Dat, hij dit deed, was wel een beetje vreemd. Piratof was zich heel goed bewust, dat Kamsolin zonder schoenen niets beginnen kon. Hij had ze aan en Kamsolin kou niet naar het examen, alvorens bij was teruggekeerd. Niet temin, hij waarschuwde de weduwe. Misschien, dat hij overtuigd was bijtijds terug te zijn, waarschijnlijk dat hij op zijn goeden genius ver trouwde, die hem altijd vergezelde, mogelijk ook dat, hij het beter achtte voor Kamsolm in elk geval examen te doen zonder schoenen, dan 'theelemaal niet te doen. Zoo giugen enkele uren voorbij. Anna Karlofua, die altijd de nauwgezetheid zelve was, wekte Kamsolin op het aangegeven uur. Kamsoliu geeuwde, vroeg slaperig hoe laat het was en vernam dat het weldra n uur zou slaan. In de volle overtuiging dat Piratof wel dadelijk thuis zou komen, kleedde hij zich aan en bleef met langzame schreden de kamer op en neer loopen. Onderwijl genoot hij van een kop koffie die Anna Karlofna hem gebracht had en stipte nog eenige punten voor het examen aan. 't Werd twee uur en nog was Piratof niet ver schenen. Nu begon Kamsoliu zich wat te ver ontrusten. Hij moest vandaag eximen doen, 't was de laatste dag dat het kou en deed hij 't niet, dan was een half jaar wachten er 't gevolg van. Toen Piratof steeds niet verscheen, begon Kamsolin te begrijpen dat hij voor den gek was gehouden. Niet dat hij Piratof kwade bedoe lingen toeschreef, doch hij kon zich de zaak nu duidelijk voorstellen. Indien Piratof met goed nu nog is, nadat er zoovele en zoo heftige aanvallen op Ten Kate zyn gedaan, blykt telkens. In hetzelfde nummer van het Week blad, waarin de Redactie Minus beantwoordt, komt eene aanhaling uit »De Schepping" voor in het stuk, dat J. W. van Nispen tot Savenaer over Hilda schreef. Ook behoort het werk tot de weinige gedichten, die, in het Buitenland bekend, d:t;ir tot bewijs strekken, dat ons volk geen volstrekt ondichterlijke natie is, zooals niet zelden wordt beweerd. Dat onze prozawerken in vreemde talen worden overgebracht is niet ongewoon en niet opmerkelijk: het kan eenvoudig boekverkoopersspeculatie zyn. Dichtwerken daarentegen, en dan nog wel zulke uitvoerige als >De Schepping", vinden buitenslands hunne ver talers alleen in bewonderaars, die tevens by hunne landgenooten instemming meenen te mogen verwachten. Van Ten Kate's Schepping nu verschenen er drie vertalingen: eene in het Hoogduitsch, eene in het Engelsen en eene in het Zweedsch. A m s t, 19 Febr. 1899. J. TE WINKEL. Met genoegen plaatsen wij bovenstaand stuk van prof. te Winkel. Natuurlyk is het ons een by'zondere voldoening, dat ook hij den eisen van Magnus, om eerst tien jaar na den dood over iemands huldiging in het Ryksmuseum te beslissen, billy'k acht. Wy zyn het echter niet met hem eens, dat »middelmatigheden" tien jaar na hun dood gewoonlyk vergeten zy'n ; in een klein land, uit den aard der zaak een land der middelmatigheden, is dit in den regel niet het geval, allerminst als die middelmatigheden dichterpredikant zyn geweest. Onder de ondertee kenaars der circulaire telt men behalve per soonlijke vrienden van Ten Kate niet minder dan tien predikanten. Zeker, ook o. i. behoort Ten Kate daar eer nog dan Laurillard, Hofdyk en Hasebroek ! maar even zeker meenen wy te mogen verkla ren, dat deze vier in de halle der onsterf lijkheid geen plaats toekwam. En pry'kten daar niet reeds de drie dichters (?). wie zou er aan durven denken Ten Kate aldus te huldigen ? De heer Te Winkel moge de Schepping .klas siek" noemen, over vijftig of honderd jaar zal zy toch wel niet meer klassiek zyn dan thans v. Alphen's stichtelijke poëzy of Feith's en Tollen's ontboezemingen Het spreekt van zelf, Magnus dacht niet aan vyftig dichters, maar aan de vy'ttig min of meer geniale Nederlanders, wier nagedach tenis in den loop van een paar eeuwen in het Rijksmuseum eer kon worden bewezen. Tot deze vyftig behoort Ten Kate zeker niet; wel echter, als men hem vergelykt met Lau rillard, Hofdyk en Hasebroek, maar hoe velen zouden in dit geval daar niet nu reeds op een plaatsje aanspraak kunnen maken ? De toestand is eenvoudig belachelijk ge worden. RKD. Ten Kate's buste in 's Ryksmuseum. (Ingezonden). Na hetgeen de Redactie aan het artikel van MINUS toevoegde, kan ik kort zyn. Ik ben het daarmede volkomen eens. Mocht MINUS er belang in stellen myne meening omtrent het predikambt en zy'ne bedienaren te vernemen, zoo vindt hy die uit gedrukt in I Tim. III vs. 1. MAGNUS. DMwerk en DrnMnüst. By alle mismoedigheid die een mensch kan overvallen, als hy de pogingen van ernstige werkers, tot het terugvinden var. het schoonheidsbeginsel in drukwerk, ziet te gronde gaan eendeels door wei-willen, maar niet-kunnen, uit gebrek aan een zuiver leidend beginsel by beroepsdrukkers, is het een werkelyke verkwikking de inleiding van den catalogus der laatst-gehouden expositie van modern drukwerk door de Northern Art-Worker's Gnild te Manchester gegeven, eens te mogen doorbladeren. De liefdevolle overuiging, waar mee de stof behandeld is valt des te meer te apprecieeren, als men weet dat de schrijver der inleiding zelf beroepsdrukker is. Hieronder zullen eenige grepen uit dit ge schrift weergegeven worden, waaruit men zal bemerken dat in Engeland, en in dit by zondere geval te Manchester, men zeer zeker den goeden weg opgaat. WfIHIIIIftfllfIMIIflIlllllllftllllllll gevolg examen had gedaan, was hij natuurlijk, uitgelaten van geluk met de kameraden naar de »kroeg" gegaan en geheel en al zijn vriend vergeten. Niets was duidelijker! Was hij ge dropen, natuurlijk dat hij onder een glas wijn zijn verdriet trachtte te vergeten. Ook niets natuurlijker dan dit. Hoe meer de minuten verliepen, hoe meer hij tot de overtuiging kwam, dat het zoo zij a moest, als hij vermoedde Maar hoe zou hij nu examen doen? Zonder schoenen toch niet! Daar kwam hij op het denkbeeld er met Anna Karlofna over te spreken. 't Kon toch zijn, dat zij misschien een paar oude schoenen had. mogelijk ook dat een der andere bewoners te huis was gebleven, en Kamsolin zijn schoenen mocht leenen; doch 't was heel onwaarschijnlijk, zij haddep allen hn-n bezigheden buitenshuis. Misschien dat de eenige goede betaler, de heer Owigoelcka zich de weelde van twee paar schoenen veroorloofde, doch de bewuste heer keek eersteng altijd van uit de hoogte de overige bewoners aan en op de twee studenten in 't bijzonder, en ten tweede, hij was een heel accuraat persoon, die altijd bij 't verlaten zijner kamer de deur afsloot en den sleutel meenam. Evenwel, Kamsolin besloot zijn hospita raad te vragen. Hij deelde haar zijn verdriet mee. Het dikke, eenigsüns gerimpelde gelaat der foede vrouw getuurde van oprechte deelneming. ij wilde niets liever dan Kamsolin een paar schoenen verschaffen, doch 't was haar onmo gelijk. Alle bewoners waren naar hunne kan toren. Owigoelcka, de eenige die twee paar bezat, bad zij o deur afgesloten. Zouden de mijnen ook kunnen dienen, mijnheer Kamsolin f prevelde de oude vrouw, en zij tilde haar rok op en toonde hem haar pantoffels, die veel op klompen geleken. Kamsolin kruiste de armen over de borst en zag, na ze even te hebben bekeken, dat 't on mogelijk was gebruik te maken van deze vreemdsoortige voortbrengselen der kunst. Ten eerste waren ze hem t« groot, Anna Kar lofna leed aan gezwollen voeten; ten tweede was de vorm er vwi zóó" vreemdsoortig, dat ze de aandacht der gansche universiteit moesten trekken. In a woord 't was onmogelijk. En met dat al ging de tijd voorbij, en met iedere minuut liep Kamsolin gevaar te laat voor 't examen te komen. (Slot volgt J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl