De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 26 februari pagina 4

26 februari 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1131 »De wederopleving van het ambacht in het algemeen, moet wel tot gevolg hebhen een weder opbloei der drukkunst in het bijzonder. Dit opleven is in twee richtingen onderschei den; de eene bepaalt zich, met goede oude dingen tot voorbeeld, gebruikmaking van uit de hand gemaakt papier etc., tot nabootsen en is gedoemd uit gebrek aan nieuwe levensgappen na verloop van eene korte spanne tijds te sterven; de andere tracht, gebruik makend van de middelen zooals ze tegen woordig gegeven zyn en met de oude zuivere beginselen als basis, het vak op te voeren tot de meest bruikbare volmaaktheid. Wy kunnen hierbij gerust buiten bespreking laten het werk van die drukkers, welke steeds voortsukkelend, al ruimschoots tevreden, zelfs wel wat overtevreden zyn met hetgeen ze dagelijks voor hunnen neus zien, (zooals by het meerendeel in ons goede Holland.) Komen ze al eens buiten hun huisje, dan is het om het verbaasde, doch immer goedgeloofsche publiek te vergasten op eenige onsmakelijke, aerobati che toeren op zetgebied. Leesbaarheid is zeker een der eerste eischen die aan drukwerk gesteld kannen worden, maar 't kan tevens zoo' wezen dat het werk er belangwekkend of monotoon, mooi of leely'k door is. Vrees voor het monotone heeft de entwerpers van lettervormen er toe gebracht ons te vergasten op eindelooze vormenhoeveelheid; laat my er even tusschen twee haakjes by'zeggen: de een al leely'ker dan het andere, Wy zyn en worden nog altijd overstroomd met honderden soorten Engelsche, Duitsche en Amerikaansche typen, waarvan alleen gezegd kan worden dat oe teekenaar of ontwerper ons op een uitgebreide collectie zonderlingheden vergast, en dat de vormenzuiverheid eenvoudig zoek is. Het eenige wat deze dingen uitrichten is: dat ze komen, een poot j a gebruikt worden om daarna als oud metaal vrijwel het meeste succes te hebben, niet, jammer genoeg, omdat ze niet gewild waren, maar omdat ze reeds weer.... verouderd zijn. En toch, er zyn standaard-typen, die door alle tijden heen, al wendt men zich ook momenteel tot nieuwe gcden, steeds weer gebezigd worden. De Romeinsehe letter van de Italiaansche drukkers uit de laatste helft van de löJe en bfgin van de 161e eeuw, wordt nog altyd gebruikt, en het spreekt zoo zeer voor zich z.lf, die voortdurende terugkeer als resultaat van vier eeuwen arbeid», dat men zich wel eens ernstig mag bezinnen voor men allerlei nieuwigheden begaat die iiiet op deugdelyken grondslag rusten. Het ontwerpen van letters is toch zeker een zaak die (ie aandacht van e ze ernstige teekenaars en artisten in hooge tutte waardig is, want helderheid en zuiverbuid van omtrekken kan alleen tot stand komen by smaakvolle overweging van een vormensc boonheid, die tot reinheid van lyn zal voeren. In het algemeen is 't tegenwoordige type te zwak en te klein; de drukkers maken een te groot gebruik van spaties en interlinies. Werd dit wat minder toegepast dan zou een grooter lype gebruikt kunnen worden, zonder dat daardoor het aantal pagina's zou vermeerderen. De schrijver komt verder nog op tegen de a'tyd voorkomende gebreken, b. v. het gebruik maken van te gry'ze inkt, te veel gebruik maken van nieuwe regels en het laten insprin gen van het eerste woord by een nieuwen regel, dat vroeger een noodzakelijkheid was, maar nu totaal o per bod ig. Een kapitaal is vol doende en duidelijk genoeg, en 't ongebroken vierkant blijft dus doende stand houden. Het ornament behoort zorgvuldig geplaatst te worden en in grootte en styl zuiver by de letter aan te sluiten. In dezen ty'd is de gulden regel: »hoe minder ornament hoe beter". Bui tendien behoort handels- en strikt wetenschap pelijk werk, zoowel boekjes als tijdschriften uitsluitend voorzien van handels-illustraties, viy van alle ornament te zyn. Het volgend principe moest op elke drukkerij toor elkeen zichtbaar op gehangen zyn. Wanneer het gewenscht is een bladzijde te versieren, begin dan altyd in de allereerste plaats de letters te zetten en tracht dan zulk ornament te bezigen dat bet in overeenstemming met 't letter type is. «Doe nooit omgekeerd'. Dit laatste worde den kunstenaars, welke zich met boekversieringskunst bezighouden, met nadruk eveneens in overweging gegeven, terwql die artisten welke in een werk de illustraties bezorgen niet minder op hunne hoede dienen te zyn. Wat is dikwijls een illustratie in een overigens goed gezette pagina een onoogelyke niets zeggende vlek! De wen se h naar kunstvoller arbeid sluit volstrekt niet in zich het verw'aarloozen van de voordeelen en het gemak dat de moderne machine geeft. Oud werk is ook niet altyd even logisch mooi, evenmin als nieuw werk noodzakelijk slecht behoeft te wezen. Nog sterker. Een moderne machine kan even ge makkelijk en even zuiver, ja, soms nog beter werk te voorschyn brengen dan haar oudere zuster. Het hangt er maar van af, wie het werktuig bestuurt. Wy moeten altyd de meester bl|jven en de machine ons dienstbaar. Maar veelty'ds overheerscht hét werktuig ons en maakt zynen schepper tegelykerty'd tot zyn slaaf. De Elngelsche drukker raakt in het boven staande den spyker maar fluik op den kop en 't is van harte te hopen dat zy'ne gilde broeders niet al to hardnekkig met doovemansooren zullen luisteren. Een van de groote oorzaken van de armoede in drukkunst is zeker ook'het merkwaardig feit, dat de geboorte dier kunst zoowat gelijk tijdig samen viel met hare grootste en meest volmaakte uitingen. Maar dit feit dat trouwens by' de terzelfder ty'd merkwaardig hoog opge voerde Manuscripten, niet kon uitblijven, be hoeft ons, nu we in 't bezit zyn van hyna vol maakte werktuigen, niet te ontmoedigen. Indien wg slechts onverpoosd trachten na te speuren en er zyn goede voorbeelden te over om ons hierin krachtig te steunen het hoe en het waarom dier mooie dingen uit vroeger ty'den; als wy' trachten ons te doordringen van den geest dier oude ambachtslieden, en onze opmerkzaamheid juist aan die voorbeelden wijden, die door alle ty'den heen hun kracht gehandhaafd hebben als de edelste uitingen van het ambacht; dan zullen zeker door ons, binnen een niet te ver verschiet, dingen be reikt worden, die niet alleen de beste oude werken zullen evenaren, maar ze tevens zul len overtreffen. J. G. V. Hij zegt dat de grondtoon van Kloos'werken en dichten geen andere dan die der diepste melancholie is. Waar hij rozen langs zijn weg vindt ontlokken deze hem slechts eeue klacht. En dan volgt het citaat van Kloos' gedicht: Rozen ik vind u droef enz." De heer Poelliekke is vaa goeden wil en goed begrip. Maar daar hij met 's dichters persoon en zich om dien persoon gegroepeerd hebbende feiten niet bekend is, is de uitlegging dat de grondtoon van 's dichters werk melancholie is, van weinig nut. Wanneer men niet bekend is met de intieme levensbijzonderheden van een dichter, moet men in zoo een geval de hypothese opstellen dat den dichter een bepaald ongeluk is overkomen. Het is dus geen algemeene weltschmerz die de aan. leiding is, maar een bepaald iets. Daar s>taat dan ook duidelijk: HNIttHIHIIINIIMIIflIIIMIIIII door M. A. P. C. POELHEKKE. Deze auteur geeft, ons hier een overzicht van eenige werken van vijf moderne auteurs, name lijk van Willem Kloos, Paul Verlaine, August Strindberg, Johannes Jörgensen en Frederik van Eeden. schijnt mij geen morgenrood vaa nieuwe liefde enz. Het zal dus verstandig wezen met algemeenhedtn voorzichtig te zijn en aan te nemen dat niet de algemeene weemoed deze verzen heeft doen neerschrijven, maar bet verbleeken eetier oude liefde van den hier behandelden dichter. De heer Poelhekke is overigens vol lof over Kloos : zoo zegt hij: f Voor wie de taal beheerscht als hij is zij erts, dat zwaar is van goud. Wie de taal be heerscht als hij, tooiit hoe hoog de dichtkunst staat naast de andere zusterkunsten.... n .. ..Soberheid van vorm, juistheid van het woord, welluidendbeid in rijkdom van sonore klinken, wat bewondert gij het meest in het sonnet, waarmee hij den bundel opent en dat geiend moet worden door ieder, die weten wil hoe schoon onze tegenwoordige taal is P" Dan komt de heer Poelhekke aan Verlaine. Als katholiek ziet hij in hem voorname lijk den boeteling en den man van »Sagesse" en het schoone vindt ook hier zijn waardeering. Zeer scherp is het van hem gezien dat /rde echte Verlaine niet in Holland is geweest. Hier heeftf hij met zich laten sollen maar niet geleefd, maar geen groote emoties gehad." Wie het voorrecht beeft gehad Verlaine stil letjes te observeeren in de dagen dat hij nu zeven of acht jaren geleden in Holland was, kan van geen andere opinie zijn. Zoo zat in de Caves de France een kring van een vijf en twintig heeren en dames zwijgend, uit eerbied zwijgend om den man geschaard en men kou zien, dat hij met zich zelf verlegen was. Hij die gewoon was als een grappemaker en goedige leukert op de schou ders getikt te worden, of in den Chatnoir onder tafel te rollen, moest daar de pose van een afgodsbeeld aannemen. Dat giag hem niet goed af en wie keek moest medelijden hebben of schaterlachen over het enorm komieke van het geval. Wel beschouwd was het de meest geraffl teerde komedie die men zich denken kan. Oin een soort plicht van dankbaarheid te ver vullen heeft hij dan ook dat boekje over zijne reis naar Holland geschreven. Dit heeft Poelhekke zeer juist gevoeld hoewel hij de lezingen van Verlaine hier te lande waarschijnlijk niet heeft bijgewoond. Zonder twijfel behoort Verlaine tot de beste dichters dezer eeuw. De schooatuid zijner figuur verliest veel aan glans door de grenzenlooze eerzucht die htm bezielt en verbleekt deze tot vaal wordens toe wanneer men naast de zijne de blanke en srrootsche gestalten van Musset en Lamarüue laat oprijzen. Verlaine heeft het goede gehad geen kapitalist te zijn geweest. Hij was een arme drommel, maar hij heeft nooit iemand kwaad gedaan Hij was wat men noemt eeu echte," even als Viïlers de l'isle d'Adam, wiens glorie ieder jaar toeneemt. Ik zou trouwens liever den versleten eii rossigeu hoed van Lamartine zien dan den glimmenden cyliuder vau Baudelaire eu mij dunkt deze laatste, alhoewel iu ei.kele oplichten de meerdere van Verlaine, veel minder sympathiek dan deze. Slechts ongeluk en ellende geeft de aureool en zonder tragedie geen ware grootheid. Na Verlaine spreekt de auteur over August Strindberg. Dit opstel is zeer incompleet, bovendien schijnt hij mij den schrijver van «Inferno" niet genoeg te waardeere^. Gaarne zien wij van Poelhekke, die Zweedsch ve staat, eene grondiger studie over Striudberg tegemoet, want bij is toch waarschijnlijk de belangrijkste figuur van de vijf hier behandelde schrijvers. Het spijt mij te moeten bekennen, dat de naam van Johauues Jörgensen vóór het ops el in dit boek mij geheel onbekend was, maar veel wijzer word ik door dit ook niet. Het eenige wat ik verneem is dat deze een bekeerling is. Maar wat was bij vroeger, vóór zijn katholi cisme? Protestant? Vrijdenker allén? Het blijkt niet uit dit boek. Verlaine was ook een bekeerling, maar hij was toch vroeger ook Katholiek. Zeer uitvoerig neemt de heer Poelhekke het werk van Dr. van Eeden onderhanden. Som mige produc en van dezen laat sten worden zeer grondig bloot gelegd. Hij laat ons bet vele schoone zien en wijst ook op het vaak onbe stemde van diens leveu>doel, daar deze dichter nog tevens een wijsgeer en een zoeker is is mijns inziens een dtfuutief oordeel over dezen passiouate pelgrim naar het rijk der waarheid voorbarig en gevaar ijk. 't L» trouweus vreemd, dat hij met zijn jongste theorieën nog niet tot practisch katholicisme is overgegaan. Bloed en Vuur. Bloed en vmir, door PAUL MEEBTEBS. Uitgave G. J. Slothouwer, Amersfoort. Haar Hooglied, door CHJUSTINE DOOBMAN. Uitgate W. de Haan, Utrecht. Bloed en Vuur" is een iom;»u met strekking, ten dienste van Het Leger des Heils. De vuurroode omslag, de titel, eu een blik over de blad zijdes zeggen het dadelijk. Wie een tendenz-boek beoordeelen wil, moet begmuen met zich aan die tendenz te kunnen geven, wat lang niet altijd gemakkelijk is. Hij mag niet in de strekking opgaan, wijl ziju oor deel dan vrijwel waardeloos wordt en hij mag er evenmin tegen ageeren, om het verwijt van partijdigheid te ontgaan. Hij moet eigenlijk alles sparen en er toch zoowat alles van zeggen. Is het boek litterair of heeft het daarvan altliaus de allures zoo kan hij de strekking voorbij zien, dit dan overlatend aan de schrijvers van brochures, die in heftige en heilige beroering zoo'n tendenz-roman naar hartelust kunnen bevitten of ophemelen. Het, beoordeelen van een tendenz-boek, dit wil ik dau maar zeggen, behoort allerminst tot de aangename bezigheden, want zelfs het lezen ervan bezorgt ons allicht, een indigestie of misschien óók wel een criante verveling. En toch dient, om eerlijk te zijn, het werk geheel te worden doorlezen, en zelfs de einde looze versjes en liederen, die in deze Leger-des Heus roman zoo gereedelijk voorkomen, mogen niet worden overgeslagen. Zulke liederen toch kunnen de innerlijke waarde verhoogen of ver minderen. In dit boek van den heer Paul Meertens zijn ze niet bepaald storend, maar afgekort of hier en daar slechts aangegeven zou toch de leesbaarheid van het geheel ver hoogen. 't Spreekt evenwel, waar dit boek als tendeuz werd geschreven, men geen gelegenheid voorbij mocht laten gaan om deze liederen nog meeidere populariteit te bezorgen. In strekkingswerk is dit nu eenmaal geoorloofd. Bloed en vuur" van Paul Meertens is geen litterair bock ia de beteekenis van artistiek litterair. Fijn geschreven zinnen, teerverzorgde regels komen er haast niet in voor. De taal en zin bouw bloeien er in als ocgesnoeide stadhuisrethoriek. En de conceptie, niet al te kwaad, wordt in het tweede gedeelte toch wat erg lang van draad. Wie bij het Leger des Heils een paar jaar is geweest, of bij de recherche, kan neel wat vertellen over de donkere buurten, doch dit alles behoeft in een boek niet te worden uitge sponnen. Och ja! ik zou 't nu al vergeten", het is toch een tendenz-roman voor Het Leger en wanneer er dit aan ontbrak zou er veel gemist worden wat voor het belang" 't belangiijksteis. Wie een bot k begint met: Heel Amsterdam bevatte geen vroolijker, aangenamer gezin dan dat van de familie van IJssel, ouders en kin deren waren om het zeerst aan elkaar gehecht," stelt zich als litterator geen enkelen eisch. En hierom zal 't den heer Paul Meertens dan ook denkelijk wel niet te doen zijn geweest, wél om de lezers een goed begrip van't Leger te geven. Toch zijn er in dit werk zeer goed geslaagde gedeelten, gedeelten waarin het boek zelfs lezenswaard wordt voor hen die op de strek king tegen hebben. De engelen(Ljuur van Mar. celle, het onwetend, ongeloovig vrouwtje, dat den echtgenoot alles vergeeft en sterft door verwaarlooziiig van den man, is mooi van zuiver gehouden teerheid. Ook de hoofdfiguur Carla van IJssel, hütenante in 't Leger des Heils en mevr. Siutclair zijn zeer sympathiek. Zij, die op de vrouwententoonstelHng de Maréehale Booth-Clibborn hebben gehoord en gezien, zien ook in dit boek deze serene vrouwenfiguur voor zich leven. Mea kan zicli volkomen indeuken welk een invloed, welk een magische bekoring kau uitj^aau vau een schoone vrouw, uit hooge krin gen, die volkomen harmoniscb, ons onder sug gestie brengt van haar aestüetische gebaren en haar zilveren, reine stem. Het is dezelfde werking die we ondergaan bij het hooren voor dragen van verzen in eeu klassiek drama. De karakters in het boek zijn bijzonder vaag. Niet eeu oogeublik merken we, dat de personen in 't boek onmogelijk, anders kunnen andelen dan de schrijver bet ons vertelt, en zelfs in de laatste pagma's als Carla gered wordt van een wissen dood door haar vroegeren ge liefde, hopen we dat het anders zal gaan, al geven we den schrijver toe, dat hij correct blijvend in zijn tendeuz, niet anders de historie kan laten verloopen. Iu eeu enkel opzicht geeft Paul Meertens critiek op het Leger des Heils. Dit is over het huwen ouder elkaar. Niemand kan twee machten dienen laat hij Carla zeggeu. De vrouw kan zich niet aan het gezin wijden en zich tegelijk geheel aan God geven. Hiermee raakt de schrijver, misschien meer dan hij zelf bevroedt, de kera van Het Leger aan. Scüaf bij hen het huwelijk af en 't is een gewoue godsdienstsecte, eeaigszins afwijkend van de oestaauden, levend vau liet afval van die an deren en ook minder kiesch eu minder kieskeurig in de uiterlijke uitoefening er van, maar daarom niet minder, wellicht beter, maar dan toch in elk geval een godsdienstsecte.terwijl bij het huwe lijk, dus bij voort teeling op religeusen grondslag het wordt een soort goddelijk socialisme, een gemeenschap van menschen die opgaan in den dienst tot God. De vraag wordt in het boek natuurlijk niet zoo gesteld. Waarschijnlijk heeft de auteur slechts zijn persoonlijke meening gezegd om »Het Leger" te zuiveren van een blaam die onwelwillende menschen er op werpen. Het doel van Het Leger" is toch niet een seete te vormen met leeken en godsdienst leeraren, maar alle menschen van't zelfde gevoel te doordringen, waardoor dan moet ontstaan een religieus-sociale samenleving in opklimmende en afdalende graden, met de grootst mogelijke opoffe ring eu strikte gehoorzaamheid als eerste eischen. Iu hoeverre dit bestaaubaar is met de men^chelijke individualiteit en de wetten der verandering waaraan de menschen onderhevig zijn, wil ik hier m 't midden laten, maar wel verdient het overweging dat die strikte gehoor/.aamtieid in lijdzame onderwerping in dit botk net uiterste nadert. Waar Carla voor hare standvastigheid ?waardeering en erkenning verdiende, worut zij terwille van de innerlijke organisatie vervallen verklaard van haar kapiteinswaardigheid, kau zij beginnen van-onderaf-aan eri wordt bovendien nog naar Bombay overgeplaatst. Hier zou 't nu, voor iemand uie de organisatie vau 't Leger des Heils goed kent, de moeite loouen om eens verder te gaan uitpluizen. Wellicht zou de veronderstelling niet geheel ongegrond blijken, dat inferii uren bij Het. Leger, in de hoop door den val van Carla te stijirtn, in hare plaats te komen, tot haar val hadden medegewerkt. Hoe dau ook, vergevingsgezindheid, of dit is het woord verkeerd gezet als geen misstap begaan wtrd, maar meerdere mildheid dan tuch ware hier plicht geweest. Wanneer Het Leger", dat zich niet btkummert, omtrent de openbare meciiiiig, zich hierin toch aan de openbare meenu g stoort, is het niet zoo sterk als het we) wil lattn voorkomen. Iu het boek wordt herhaald* lijk er op gewezen, d<it niemand voor eeuwig aan Het Ltger" zich verbindt; dat ieder, elk oo^enbhk terugtreden kan. Dat moge nu waar zijn, hoe wordt evenwel de verhouding als de geheele samenleving eets t-t //Het Leger" is overgegaan? Wel wat openhartig laat i'aul Meertens tel kens doorschemeren dat //Het Leger" een palladium is tegen de Sociaal-Democratie, zonder ook maar met een enkel woord aan tetoouen, dat de sociaal-democratische maatschappij zoo bijzonder te verwerpen is. Nu. toch krijgt het veel vaa een goedkoope speculatie op de beurzen der meer gegoeden om toch maar rijkelijk een penning voor hen af te zonderen. Gemakkelijk en aangenaam maakt de schrijver het zich door een rijke en begaafde jonge vrouw tot hoofdfiguur te kiezen. Als men maar aldoor gereed kan staan met te geven, den nood te lenigen waar men die ontmoet, heeft men niet de meest moeilijke zijde. Maar hoe groot wordt de ellende van de arme, totaal-zonder-n.iddelenzijnde heilsoldaat, die overal op tegenstand stuit en juist omdat hij geen voortgang maakt ook niet op de ladder van 't leger stijgt? Is het i hier weer niet het geld, dat onderscheid kweekt i tusschen leden van dezelfde corporatie, het den l een gemakkelijk maakt, den ander zeer moeilijk doet worden? Als ik mij wel herinner was het juist dat gebrek lijden bij de arme corpsen, nu eenige jaren terug, toen verschillende officieren Het Leger" uittraden, dat zooveel gerucht maakte. Als dit door den heer Paul Meertens voorbij wordt gegleden, zegt dit wel dat hij ons slechts de schoonste zijde laat zien. In dien tijd werd ook de opmerking gemaakt, dat de Heilsoldaten moeilijk terug kunnen, omdat zij zich in de samenleving niet meer thuis gevoelen, omdat zij door het zwervend leven, niet meer voor het gewone werk deugen. En des te wreeder wordt het dan, wanneer men onvoorwaardelijke gehoorzaamheid vraagt, we tend dat de meesteu toch niet terug kunnen. Het gegeven van dit verhaal is een vrijzinnig gezin met nog een sprankje godsdieasttraditie. In Parijs waar de familie vertoeft om inkoopen te doen voor het huwelijk van Carla, taakt deze Carla in kennis met Het Leger des Heils." Haar verloofde, een zuiver materialist en verstandsmensch, door ziekte van zijn moeder naar Holland teruggeroepen, verbreekt, als hij later haar vroom-worden verneemt, hun engagement. Dit nu is eenigszins een anachronisme. Het is niet meer precies van onzen tijd, dat een onge loovig christen een meisje dat hij lief heeft, alleen om die vroomheid niet tot zij u vrouw zou willen nemen. Dit was misschien voor een tien, vijftien jaar het geval, nu zijn de atheïsten hierover heen. Overwegend is het in dit boek evenwel niet en 't zou heelmaal geen bezwaar zijn, indien de schrijver over genoegzame kracht van uitbeelden beschikte, waardoor we ons dien strijd tusschen twee zieles kunnen voorstellen. Zoo nuchterlijk vertelt verkrijgt het niet die waarde. En ook wel vreemd is het, dat deze jonge ingenieur, die niet gelooft, toch in haar blijft gelooven, zoo'n eminent mensch blijkt. En nu komt de vraag zou deze Carla indien ze inpleats van Heilsoldaat te worden dezen man gelukkig had gemaakt, geen beter werk hebben gedaan ? Uit twee zulke nobele menschen was allicht een niet minder waardig geslacht gekomen. Is het wel juist de laagst gezonkeuen, alleen omdat ze laag gezonken zijn, op te heffen en daar aan de beteren te offeren P Bewijst de ondervinding niet, en leeren de statistieken van Het. Leger" zelf niet, dat slechts een zeer klein gedeelte van die geredden als blijvend gered kunnen be schouwd worden? Waar wint men ten slotte meer, indien men de kern verbetert of de uitpuilsels verguldt en zoo de kern van hare beste krachten berooft ? Wat baat die versterving van enkelen als het algeheel voordeel zoo van verre blijft? Is het ook wel eerlijk naar die enkele groote zielen te wijzen ? Bij eiken godsdienstvorm waren de voorgangers zoo, terwijl bij volgende geslach ten dit toch wel vervaagt. Heeft Het leger des Heils," dat een strijd aanbindt tegen allen vormendienst, dan wel het recht aan den verstandsdienst de beste krachten te onttrekken, zooals in dit boek als een lof bare daad wordt voorgesteld ? Maar dit zijn maar vragen. Hierop in te gaan, gaat verder dan deze beperkte beschouwing. Men komt er toe wanneer de litteraire waarde geen aanleidirg geeft tot breede bespreking. Toch is er veel goeds in dit boek, al was het maar om zich een juist begrip te kunnen maken over de suggestie, die Het Leger" oefent op zijne dis cipelen en op allen die met zijn wijzen van wer ken in aanraking komen. Het vele goeds door Het Leger" verricht is daarvan zeker een der oorzaken, maar het systeem van suggereering draagt hiertoe ook bij. Wie dit boek leest voelt al hoe het op hem inwerkt. Een der meest krachtdadige middelen om iemand onder suggestie te brengen is toch het herhalen der zelfde vraag, telkens een weinig varieerend. Waaneer op een bijeenkomst van het Leger des Heil» herhaaldelijk doordringend wordt gevraagd: Zijt ge al gered ? Wilt ge dan niet gered worden ? Is uw ziel al rein ? Waarom wilt ge niet gered wordeu ? dan is het zeer verklaarbaar dat een ontvankelijk mensch onder deze macht komt. Zoo ook ia dit boek de Carla-fLruur, we begrijpen het volkomen. Of deze verdooving van 't verstand uit zuiver zedelijk oogpunt te verdedigen is,laat ik onbeslist. Haar Hooglied van Ctiristine Doormaa is geen zuiver tendenzboek, maar er zit toch zwakjes zoo iets van een tendenz in. Het is zwak, erg zwak, tot zelfs in wat ik inplaats van strekking dan maar onderstrooming zal noemen. Er wordt in dit boek duanetjes geproclameerd wat de litteraire socialisten willeu. Er wordt slapjes ia gezegd dat men niet gelukkig is, zich niet sterk kan gevoelen voor men iii kunst, zich geheel heeft, gegeven aan de Gemeenschap. Hier door loopt, even dun en schraal de feminististe tendenz (De uitgever kondigt het dan ook aan als een boek voor dames.) Haar Hooglied is het werk van mevr. Goekoop en dat vau IVruooy- Apel (?Orn het mensch worden") tot op eeu twintigste verduud. Eu deze werken vau genoemde auteurs ziju beiden al niet sterk. Toch wil ik van mej. Doorman niet te veel kwaads zeggen. Met al die onvolkomenheden blijkt er wel uit een reine, eenvoudige ziel. Ze zou het zeker beter dueu als ze maar wist hoe het moest, worden gedaan, e ijver en de ernst zijn er wel. Mej. Doorman heeft reeds vele aard ge kin derboeken geschreven als: //Goudvischjes", //Zoo zijn onze manieren", Meihloempjes" euz., mede bij den zelfden uitgever (W. de Haan, Utrecht) verschenen. Dat weet ze wel aardig te doen. Dit boek is haar eerste groote werk. Het blijkt ook uit, meer dan ecu pagina. Zij zal verstandig doen in 't vervolg met, schetsen te beginnen ea deze voor zelfcontrole naar onze tijdschriften te zenden. Geheel hu rep aan kan me,; wel niet, ' maar bij benadering ziju de tijdschrift redacties toch wel een waardemeter voor de kwaliteit van het werk. En dan dit nog: dialoog moet mej. Doorman voorloopig niet meer schrijven. IL' is in haar boek erbarmelijk. Wie dialoogvorm bezigt, moet niet de banale, gi spri-kkcn op papier brengen. Daarvoor is papier t u druk, hoe goedkoop dan ook, nog te kostbaar. Een g< sprek moet altijd gekristallizeerd zijn, waarde hebben om gelezen te wordeu. En het morielijke, schuilt daarin, dat als men 't leest, er het, moet. staan alsof het gewoon gesprek is, alsof liet zoo uit den mond komt. Ook moet, dialoog uit, de. situatie voortkouieu en de beschrijving versterken. G. VAN HULZEN. In den maalstroom des Levens, door W. DE HHDYN. Amsterdam, N. J. Boon. ? 1.90. In de maalstroom des levens worden meege sleept en verzwolgen ongeveer al de personen die in den roman op den voorgrond komen. Van August Kröner z> u men dit niet hebben verwacht. Hy was een jong advocaat. In zijn jeugd had hij hard gewerkt (in zijn vroege ieugd dus) en nu was hy een groot denker geworden, die veel dacht en schreef over het socialisme. (Natuurly'k! waarover anders ?) Vroe ger (nog al vroeger ?) had hy' geleerd wat Lijden beteekent (Lijden wordt geschreven met een kapitale L, waarschynly'k omdat hevig, of omdat eerbiedwaardig lyden bedoeld wordt") en hij besteedde zijn ty'd om dat Lijden niet alleen te verzachten maar om zyn ideaal plan te ver wezenlijken : om een oplossing der sociale toe standen, om eenheid te brengen onder de men schen, om eenheid te brengen in plaats van strijd, om vreugde te geven in plaats van het lij.ien. Wereldvrede, wereld vreugde moest er zijn, en om dat doel te bereiken leeide hy" (pag. 30). Na doze introductie begrijpen de lezers terstond, dat August Kröner ten buitengewone denker was; gewone denkers zouden niet licht het plan opvatten om een oplossing der sociale toestanden te brengen onder de menschen". Wel was er iets belangryks van onzen denker te verwachten, want hy verkeerde in de gun stigste omstandigheden; hij was verloofd met een schatrijk meisje, Nirii Nibelung. Zoo iemand, dan was hy in staat, mocht het hem al niet gelukken een oplossing der sociale toestanden onder de menschen te brengen, althans veel Lyden te verzachten. Helaas l hy wordt gedwarbboomd door het Noodlot. Dat Noodlot kan een meusch verbazende parten spelen I August moest naar een congres in Keulen. Daar werd veel gesproken; het Lyden der Wereld moest weg, dat mocht niet langer bestaan l Niet meer lijden, niet meer doen lyden, niet meer zien lyden, zoo moest het zyn, dat was de leuze, die ala een vrome bede door elkeen moest worden geuit" pag. 33. Maar '«avonds git gen de groote denkers in clubjes uit en August Kröner bezocht het «Grand Théatre". Daar zong de schoone Martha; hu werd verliefd op het heilige schepseltje", dat de kostbaars e geschenken van bare vereerders afwees, maar zyn attenties aanvaardde, en weldra gelukte het hem van haar te maken: zy'ne maitresse. De gevolgen bleven niet uit. Zelfs zeer middelmatige denkers zien in, dat August moest komen in zeer benarde omstan digheden. Hy had nu een schatrijke beeld schoon e bruid die al bezig was aaa haar uitzet en een arme beeldschoone minnares, die weldra moeder zou worden. Een van de twee moest hy laten varen. Zyn vriend dr. S'ein zegt: ik ben een even groot socialist als jij en geef dus een anderen raad dan de meeste vrienden: trouw Martha, want met haar ben je verder gegaan dan met de andere. Ga verweg met haar, bijv. naar Holland en maak 't afscheid vaa Nini zoo zacht als ge kunt. Ja, ja, ant woordde August, dat zou te doen z\jn. Maar hy doet 't niet; bij trouwt met Nini en houdt Martba voorloopig aan. Niets ontbrak aan het huwelijksgeluk van Nini dan alleen de sombere buien van August" (pag. 66). Hiermede wordt niet bedoeld, dat voor het huwely'k sombere buien van den echt genoot een vereischte zijn en dat Nini ze miste; Integendeel! August had sombere buien, daar aan ontbrak het niet. Geen wonder trouwens, want wat had hy veel te verbergen! Geen der twee vrouwen mocht iets merken. Hy bewonderde zyn comediespel, en hij dankte God, dat alles tot hiertoe zoo gelukkig geschikt was. Tot heden wist Martha nog niets van zyn gesloten huwely'k, hetgeen te danken was aan de uitgestrektheid van Keulen. Martha woonde in een geheel andere richting der stad en nooit kwam er een dagblad in huis waaruit ze de nieuwtjes vernemen kon" (pag. 66). Hier hebben wy' weer den grooten denker; alles is gelukkig geschikt, dit erkent hy ondanks zijn sombere buien, er! hy bewondert zyn come diespel. Hy is evenwel bescheiden genoeg om de gelukkige schikking niet uitsluitend aan zijn comediespel toe te schryven; hy dankt er God voor, en heeft tevens een open oog voor de eindige oorzaken, als daar zyn: de uitge strektheid van Keulen, de afgelegen woonplaats van Martha en de omstandigheid, dat zy' geen couramen las. Het Noodlot blyft hier natuur lijk buiten beschouwing, dit komt alleen in aanmerking by ongelukkige schikkingen, 't Zou zich gauw genoeg doen gelden. De bom moet eindelyk barsten. Martha wordt afgezegd. Zij staat daar met fonkelend oog en dreigt met de straf des hemels. En August stond verbluft. Wat te'doen te midden dier ellende, 'e midden van dat lijden... ...O iemand zien lyden!... iemand doen lyden ... wat sombere fataliteit van het leven ; wat een bewijs van me; schelyke onvolmaakt heid om een schepsel te doen lyden, dat men zou willen gelukkig zien!' (pag. 73). Onzfi auteur ver^t toch wel wat ve l van de wf Iwillendheid zijner lezers als hij hun den indruk wil geven, dat August in des levens maalstroom werd meegesleept als een slacht offer v*n het noodlot en niet door een aantal domheden en karakterloosheid in de klem kwam. Manha's vader die levenslang boet voor een misdaad gepleegd in zijn jeugd, is nog min of meer een tragische figuur. De luitenant Constant, d;e zirh hals over kop niet Martha verloofd heeft en, als hi) hoort, dat zij een onecht" ki> d heeft, zich in 't geval schikt, maar als m»n hem vertelt, dat haar vader een mo;ird heeft gedaan, haar atschryft bewerende, dat hij daartoe gedwongen wordt door machten buiten hem, en dat het maar het beste zal wezen overplaatsing aan te vragen naar een ander regeinent (pag. 138) redt zich op de gebruikelijke wijze uit des levens maal stroom. In een ander garnizoen zal hij wel opduiken en het NoodJo zegenen. August gaat ond-r. De groote deiikër gaf zijn eenige dochter aan een iongen vreemdeling zonder zelfs te vragen naar de namen van des jongelings ouders Toen hij ontdekte dat hij zijn wettige dochter aan zijn onwettig^n y.mn had toegezegd, sloeg hij de hand aan zijn leven. Had hij zich vroeger voor den kop ge schoten hij zou veel rnenschen Lijden bespaard hebben (met een groote L) en den lezers van zijn levensgeschiedenis ergernis, v. H. iiiiiiHiiiuimiiiiiiiimi'i c/ïiciamw. 40 cents per regel. Henneberg-Zijde all -pn echt, indien Hirect van miJM fabrieken betrokken, zwart, wit en geklemd van35 ct«tot f!4»O5 per M-ter effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast em. (ca. 240 versch. qual. en 2000 vertic.h. t leuren dessins, enz.). Franco en vrij \ ai» invoerrechten in bui». Stalen omm<-gaa::d Dubbel br.efpono naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever.), Züiïch.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl