Historisch Archief 1877-1940
4
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1131
»De wederopleving van het ambacht in het
algemeen, moet wel tot gevolg hebhen een
weder opbloei der drukkunst in het bijzonder.
Dit opleven is in twee richtingen onderschei
den; de eene bepaalt zich, met goede oude
dingen tot voorbeeld, gebruikmaking van uit
de hand gemaakt papier etc., tot nabootsen
en is gedoemd uit gebrek aan nieuwe
levensgappen na verloop van eene korte spanne
tijds te sterven; de andere tracht, gebruik
makend van de middelen zooals ze tegen
woordig gegeven zyn en met de oude zuivere
beginselen als basis, het vak op te voeren
tot de meest bruikbare volmaaktheid. Wy
kunnen hierbij gerust buiten bespreking laten
het werk van die drukkers, welke steeds
voortsukkelend, al ruimschoots tevreden, zelfs
wel wat overtevreden zyn met hetgeen ze
dagelijks voor hunnen neus zien, (zooals by
het meerendeel in ons goede Holland.) Komen
ze al eens buiten hun huisje, dan is het om
het verbaasde, doch immer goedgeloofsche
publiek te vergasten op eenige onsmakelijke,
aerobati che toeren op zetgebied.
Leesbaarheid is zeker een der eerste eischen
die aan drukwerk gesteld kannen worden,
maar 't kan tevens zoo' wezen dat het werk
er belangwekkend of monotoon, mooi of leely'k
door is. Vrees voor het monotone heeft de
entwerpers van lettervormen er toe gebracht
ons te vergasten op eindelooze
vormenhoeveelheid; laat my er even tusschen twee haakjes
by'zeggen: de een al leely'ker dan het andere,
Wy zyn en worden nog altijd overstroomd
met honderden soorten Engelsche, Duitsche
en Amerikaansche typen, waarvan alleen gezegd
kan worden dat oe teekenaar of ontwerper
ons op een uitgebreide collectie
zonderlingheden vergast, en dat de vormenzuiverheid
eenvoudig zoek is.
Het eenige wat deze dingen uitrichten is:
dat ze komen, een poot j a gebruikt worden
om daarna als oud metaal vrijwel het meeste
succes te hebben, niet, jammer genoeg, omdat
ze niet gewild waren, maar omdat ze reeds
weer.... verouderd zijn. En toch, er zyn
standaard-typen, die door alle tijden heen, al
wendt men zich ook momenteel tot nieuwe
gcden, steeds weer gebezigd worden.
De Romeinsehe letter van de Italiaansche
drukkers uit de laatste helft van de löJe en
bfgin van de 161e eeuw, wordt nog altyd
gebruikt, en het spreekt zoo zeer voor zich
z.lf, die voortdurende terugkeer als resultaat
van vier eeuwen arbeid», dat men zich wel
eens ernstig mag bezinnen voor men allerlei
nieuwigheden begaat die iiiet op deugdelyken
grondslag rusten. Het ontwerpen van letters
is toch zeker een zaak die (ie aandacht van
e ze ernstige teekenaars en artisten in hooge
tutte waardig is, want helderheid en
zuiverbuid van omtrekken kan alleen tot stand komen
by smaakvolle overweging van een
vormensc boonheid, die tot reinheid van lyn zal voeren.
In het algemeen is 't tegenwoordige type te
zwak en te klein; de drukkers maken een te
groot gebruik van spaties en interlinies. Werd
dit wat minder toegepast dan zou een grooter
lype gebruikt kunnen worden, zonder dat
daardoor het aantal pagina's zou vermeerderen.
De schrijver komt verder nog op tegen de
a'tyd voorkomende gebreken, b. v. het gebruik
maken van te gry'ze inkt, te veel gebruik
maken van nieuwe regels en het laten insprin
gen van het eerste woord by een nieuwen
regel, dat vroeger een noodzakelijkheid was,
maar nu totaal o per bod ig. Een kapitaal is vol
doende en duidelijk genoeg, en 't ongebroken
vierkant blijft dus doende stand houden.
Het ornament behoort zorgvuldig geplaatst
te worden en in grootte en styl zuiver by de
letter aan te sluiten. In dezen ty'd is de gulden
regel: »hoe minder ornament hoe beter". Bui
tendien behoort handels- en strikt wetenschap
pelijk werk, zoowel boekjes als tijdschriften
uitsluitend voorzien van handels-illustraties,
viy van alle ornament te zyn.
Het volgend principe moest op elke drukkerij
toor elkeen zichtbaar op gehangen zyn.
Wanneer het gewenscht is een bladzijde te
versieren, begin dan altyd in de allereerste
plaats de letters te zetten en tracht dan zulk
ornament te bezigen dat bet in overeenstemming
met 't letter type is. «Doe nooit omgekeerd'.
Dit laatste worde den kunstenaars, welke
zich met boekversieringskunst bezighouden,
met nadruk eveneens in overweging gegeven,
terwql die artisten welke in een werk de
illustraties bezorgen niet minder op hunne
hoede dienen te zyn. Wat is dikwijls een
illustratie in een overigens goed gezette pagina
een onoogelyke niets zeggende vlek!
De wen se h naar kunstvoller arbeid sluit
volstrekt niet in zich het verw'aarloozen van
de voordeelen en het gemak dat de moderne
machine geeft. Oud werk is ook niet altyd
even logisch mooi, evenmin als nieuw werk
noodzakelijk slecht behoeft te wezen. Nog
sterker. Een moderne machine kan even ge
makkelijk en even zuiver, ja, soms nog beter
werk te voorschyn brengen dan haar oudere
zuster. Het hangt er maar van af, wie het
werktuig bestuurt. Wy moeten altyd de meester
bl|jven en de machine ons dienstbaar. Maar
veelty'ds overheerscht hét werktuig ons en
maakt zynen schepper tegelykerty'd tot zyn slaaf.
De Elngelsche drukker raakt in het boven
staande den spyker maar fluik op den kop
en 't is van harte te hopen dat zy'ne gilde
broeders niet al to hardnekkig met
doovemansooren zullen luisteren.
Een van de groote oorzaken van de armoede
in drukkunst is zeker ook'het merkwaardig
feit, dat de geboorte dier kunst zoowat gelijk
tijdig samen viel met hare grootste en meest
volmaakte uitingen. Maar dit feit dat trouwens
by' de terzelfder ty'd merkwaardig hoog opge
voerde Manuscripten, niet kon uitblijven, be
hoeft ons, nu we in 't bezit zyn van hyna vol
maakte werktuigen, niet te ontmoedigen. Indien
wg slechts onverpoosd trachten na te speuren
en er zyn goede voorbeelden te over om ons
hierin krachtig te steunen het hoe en het
waarom dier mooie dingen uit vroeger ty'den;
als wy' trachten ons te doordringen van den
geest dier oude ambachtslieden, en onze
opmerkzaamheid juist aan die voorbeelden
wijden, die door alle ty'den heen hun kracht
gehandhaafd hebben als de edelste uitingen
van het ambacht; dan zullen zeker door ons,
binnen een niet te ver verschiet, dingen be
reikt worden, die niet alleen de beste oude
werken zullen evenaren, maar ze tevens zul
len overtreffen.
J. G. V.
Hij zegt dat de grondtoon van Kloos'werken
en dichten geen andere dan die der diepste
melancholie is. Waar hij rozen langs zijn weg
vindt ontlokken deze hem slechts eeue klacht.
En dan volgt het citaat van Kloos' gedicht:
Rozen ik vind u droef enz." De heer
Poelliekke is vaa goeden wil en goed begrip. Maar
daar hij met 's dichters persoon en zich om
dien persoon gegroepeerd hebbende feiten niet
bekend is, is de uitlegging dat de grondtoon
van 's dichters werk melancholie is, van weinig
nut. Wanneer men niet bekend is met de intieme
levensbijzonderheden van een dichter, moet men
in zoo een geval de hypothese opstellen dat den
dichter een bepaald ongeluk is overkomen. Het
is dus geen algemeene weltschmerz die de aan.
leiding is, maar een bepaald iets. Daar s>taat
dan ook duidelijk:
HNIttHIHIIINIIMIIflIIIMIIIII
door M. A. P. C.
POELHEKKE.
Deze auteur geeft, ons hier een overzicht van
eenige werken van vijf moderne auteurs, name
lijk van Willem Kloos, Paul Verlaine, August
Strindberg, Johannes Jörgensen en Frederik
van Eeden.
schijnt mij geen morgenrood
vaa nieuwe liefde enz.
Het zal dus verstandig wezen met
algemeenhedtn voorzichtig te zijn en aan te nemen dat
niet de algemeene weemoed deze verzen heeft
doen neerschrijven, maar bet verbleeken eetier
oude liefde van den hier behandelden dichter.
De heer Poelhekke is overigens vol lof over
Kloos : zoo zegt hij:
f Voor wie de taal beheerscht als hij is zij
erts, dat zwaar is van goud. Wie de taal be
heerscht als hij, tooiit hoe hoog de dichtkunst
staat naast de andere zusterkunsten....
n .. ..Soberheid van vorm, juistheid van het
woord, welluidendbeid in rijkdom van sonore
klinken, wat bewondert gij het meest in het
sonnet, waarmee hij den bundel opent en dat
geiend moet worden door ieder, die weten wil
hoe schoon onze tegenwoordige taal is P"
Dan komt de heer Poelhekke aan Verlaine.
Als katholiek ziet hij in hem voorname
lijk den boeteling en den man van »Sagesse"
en het schoone vindt ook hier zijn waardeering.
Zeer scherp is het van hem gezien dat /rde
echte Verlaine niet in Holland is geweest.
Hier heeftf hij met zich laten sollen maar niet
geleefd, maar geen groote emoties gehad."
Wie het voorrecht beeft gehad Verlaine stil
letjes te observeeren in de dagen dat hij nu zeven
of acht jaren geleden in Holland was, kan van
geen andere opinie zijn. Zoo zat in de Caves de
France een kring van een vijf en twintig heeren en
dames zwijgend, uit eerbied zwijgend om den man
geschaard en men kou zien, dat hij met zich
zelf verlegen was. Hij die gewoon was als
een grappemaker en goedige leukert op de schou
ders getikt te worden, of in den Chatnoir onder
tafel te rollen, moest daar de pose van een
afgodsbeeld aannemen. Dat giag hem niet goed
af en wie keek moest medelijden hebben of
schaterlachen over het enorm komieke van het
geval. Wel beschouwd was het de meest
geraffl teerde komedie die men zich denken kan.
Oin een soort plicht van dankbaarheid te ver
vullen heeft hij dan ook dat boekje over zijne
reis naar Holland geschreven. Dit heeft Poelhekke
zeer juist gevoeld hoewel hij de lezingen van
Verlaine hier te lande waarschijnlijk niet heeft
bijgewoond.
Zonder twijfel behoort Verlaine tot de beste
dichters dezer eeuw. De schooatuid zijner
figuur verliest veel aan glans door de
grenzenlooze eerzucht die htm bezielt en verbleekt
deze tot vaal wordens toe wanneer men naast
de zijne de blanke en srrootsche gestalten van
Musset en Lamarüue laat oprijzen. Verlaine
heeft het goede gehad geen kapitalist te zijn
geweest. Hij was een arme drommel, maar hij
heeft nooit iemand kwaad gedaan Hij was
wat men noemt eeu echte," even als Viïlers de
l'isle d'Adam, wiens glorie ieder jaar toeneemt.
Ik zou trouwens liever den versleten eii
rossigeu hoed van Lamartine zien dan den
glimmenden cyliuder vau Baudelaire eu mij dunkt
deze laatste, alhoewel iu ei.kele oplichten de
meerdere van Verlaine, veel minder sympathiek
dan deze. Slechts ongeluk en ellende geeft de
aureool en zonder tragedie geen ware grootheid.
Na Verlaine spreekt de auteur over August
Strindberg. Dit opstel is zeer incompleet,
bovendien schijnt hij mij den schrijver van
«Inferno" niet genoeg te waardeere^. Gaarne
zien wij van Poelhekke, die Zweedsch ve staat,
eene grondiger studie over Striudberg tegemoet,
want bij is toch waarschijnlijk de belangrijkste
figuur van de vijf hier behandelde schrijvers.
Het spijt mij te moeten bekennen, dat de
naam van Johauues Jörgensen vóór het ops el
in dit boek mij geheel onbekend was, maar veel
wijzer word ik door dit ook niet. Het eenige
wat ik verneem is dat deze een bekeerling is.
Maar wat was bij vroeger, vóór zijn katholi
cisme? Protestant? Vrijdenker allén? Het blijkt
niet uit dit boek.
Verlaine was ook een bekeerling, maar hij
was toch vroeger ook Katholiek.
Zeer uitvoerig neemt de heer Poelhekke het
werk van Dr. van Eeden onderhanden. Som
mige produc en van dezen laat sten worden zeer
grondig bloot gelegd. Hij laat ons bet vele
schoone zien en wijst ook op het vaak onbe
stemde van diens leveu>doel, daar deze dichter
nog tevens een wijsgeer en een zoeker is is
mijns inziens een dtfuutief oordeel over dezen
passiouate pelgrim naar het rijk der waarheid
voorbarig en gevaar ijk. 't L» trouweus vreemd,
dat hij met zijn jongste theorieën nog niet tot
practisch katholicisme is overgegaan.
Bloed en Vuur.
Bloed en vmir, door PAUL MEEBTEBS.
Uitgave G. J. Slothouwer, Amersfoort.
Haar Hooglied, door CHJUSTINE DOOBMAN.
Uitgate W. de Haan, Utrecht.
Bloed en Vuur" is een iom;»u met strekking,
ten dienste van Het Leger des Heils. De
vuurroode omslag, de titel, eu een blik over de blad
zijdes zeggen het dadelijk.
Wie een tendenz-boek beoordeelen wil, moet
begmuen met zich aan die tendenz te kunnen
geven, wat lang niet altijd gemakkelijk is. Hij
mag niet in de strekking opgaan, wijl ziju oor
deel dan vrijwel waardeloos wordt en hij mag
er evenmin tegen ageeren, om het verwijt van
partijdigheid te ontgaan. Hij moet eigenlijk
alles sparen en er toch zoowat alles van zeggen.
Is het boek litterair of heeft het daarvan
altliaus de allures zoo kan hij de strekking voorbij
zien, dit dan overlatend aan de schrijvers van
brochures, die in heftige en heilige beroering
zoo'n tendenz-roman naar hartelust kunnen
bevitten of ophemelen.
Het, beoordeelen van een tendenz-boek, dit
wil ik dau maar zeggen, behoort allerminst tot
de aangename bezigheden, want zelfs het lezen
ervan bezorgt ons allicht, een indigestie of
misschien óók wel een criante verveling.
En toch dient, om eerlijk te zijn, het werk
geheel te worden doorlezen, en zelfs de einde
looze versjes en liederen, die in deze Leger-des
Heus roman zoo gereedelijk voorkomen, mogen
niet worden overgeslagen. Zulke liederen toch
kunnen de innerlijke waarde verhoogen of ver
minderen. In dit boek van den heer Paul
Meertens zijn ze niet bepaald storend, maar
afgekort of hier en daar slechts aangegeven
zou toch de leesbaarheid van het geheel ver
hoogen. 't Spreekt evenwel, waar dit boek als
tendeuz werd geschreven, men geen gelegenheid
voorbij mocht laten gaan om deze liederen nog
meeidere populariteit te bezorgen. In
strekkingswerk is dit nu eenmaal geoorloofd.
Bloed en vuur" van Paul Meertens is geen
litterair bock ia de beteekenis van artistiek
litterair.
Fijn geschreven zinnen, teerverzorgde regels
komen er haast niet in voor. De taal en zin
bouw bloeien er in als ocgesnoeide
stadhuisrethoriek. En de conceptie, niet al te kwaad,
wordt in het tweede gedeelte toch wat erg lang
van draad.
Wie bij het Leger des Heils een paar jaar
is geweest, of bij de recherche, kan neel wat
vertellen over de donkere buurten, doch dit
alles behoeft in een boek niet te worden uitge
sponnen. Och ja! ik zou 't nu al vergeten",
het is toch een tendenz-roman voor Het Leger
en wanneer er dit aan ontbrak zou er veel gemist
worden wat voor het belang" 't belangiijksteis.
Wie een bot k begint met: Heel Amsterdam
bevatte geen vroolijker, aangenamer gezin dan
dat van de familie van IJssel, ouders en kin
deren waren om het zeerst aan elkaar gehecht,"
stelt zich als litterator geen enkelen eisch. En
hierom zal 't den heer Paul Meertens dan ook
denkelijk wel niet te doen zijn geweest, wél om
de lezers een goed begrip van't Leger te geven.
Toch zijn er in dit werk zeer goed geslaagde
gedeelten, gedeelten waarin het boek zelfs
lezenswaard wordt voor hen die op de strek
king tegen hebben. De engelen(Ljuur van Mar.
celle, het onwetend, ongeloovig vrouwtje, dat
den echtgenoot alles vergeeft en sterft door
verwaarlooziiig van den man, is mooi van
zuiver gehouden teerheid.
Ook de hoofdfiguur Carla van IJssel, hütenante
in 't Leger des Heils en mevr. Siutclair zijn
zeer sympathiek. Zij, die op de
vrouwententoonstelHng de Maréehale Booth-Clibborn hebben
gehoord en gezien, zien ook in dit boek deze
serene vrouwenfiguur voor zich leven.
Mea kan zicli volkomen indeuken welk een
invloed, welk een magische bekoring kau
uitj^aau vau een schoone vrouw, uit hooge krin
gen, die volkomen harmoniscb, ons onder sug
gestie brengt van haar aestüetische gebaren
en haar zilveren, reine stem. Het is dezelfde
werking die we ondergaan bij het hooren voor
dragen van verzen in eeu klassiek drama.
De karakters in het boek zijn bijzonder
vaag. Niet eeu oogeublik merken we, dat de
personen in 't boek onmogelijk, anders kunnen
andelen dan de schrijver bet ons vertelt, en
zelfs in de laatste pagma's als Carla gered wordt
van een wissen dood door haar vroegeren ge
liefde, hopen we dat het anders zal gaan, al geven
we den schrijver toe, dat hij correct blijvend
in zijn tendeuz, niet anders de historie kan laten
verloopen.
Iu eeu enkel opzicht geeft Paul Meertens
critiek op het Leger des Heils. Dit is over
het huwen ouder elkaar. Niemand kan twee
machten dienen laat hij Carla zeggeu. De vrouw
kan zich niet aan het gezin wijden en zich
tegelijk geheel aan God geven.
Hiermee raakt de schrijver, misschien meer
dan hij zelf bevroedt, de kera van Het Leger
aan. Scüaf bij hen het huwelijk af en 't is een
gewoue godsdienstsecte, eeaigszins afwijkend van
de oestaauden, levend vau liet afval van die an
deren en ook minder kiesch eu minder kieskeurig
in de uiterlijke uitoefening er van, maar daarom
niet minder, wellicht beter, maar dan toch in
elk geval een godsdienstsecte.terwijl bij het huwe
lijk, dus bij voort teeling op religeusen grondslag
het wordt een soort goddelijk socialisme, een
gemeenschap van menschen die opgaan in den
dienst tot God.
De vraag wordt in het boek natuurlijk niet
zoo gesteld. Waarschijnlijk heeft de auteur
slechts zijn persoonlijke meening gezegd om
»Het Leger" te zuiveren van een blaam die
onwelwillende menschen er op werpen.
Het doel van Het Leger" is toch niet een
seete te vormen met leeken en godsdienst
leeraren, maar alle menschen van't zelfde gevoel
te doordringen, waardoor dan moet ontstaan een
religieus-sociale samenleving in opklimmende en
afdalende graden, met de grootst mogelijke opoffe
ring eu strikte gehoorzaamheid als eerste eischen.
Iu hoeverre dit bestaaubaar is met de
men^chelijke individualiteit en de wetten der verandering
waaraan de menschen onderhevig zijn, wil ik
hier m 't midden laten, maar wel verdient het
overweging dat die strikte gehoor/.aamtieid in
lijdzame onderwerping in dit botk net uiterste
nadert. Waar Carla voor hare standvastigheid
?waardeering en erkenning verdiende, worut zij
terwille van de innerlijke organisatie vervallen
verklaard van haar kapiteinswaardigheid, kau zij
beginnen van-onderaf-aan eri wordt bovendien
nog naar Bombay overgeplaatst.
Hier zou 't nu, voor iemand uie de organisatie
vau 't Leger des Heils goed kent, de moeite
loouen om eens verder te gaan uitpluizen.
Wellicht zou de veronderstelling niet geheel
ongegrond blijken, dat inferii uren bij Het. Leger,
in de hoop door den val van Carla te stijirtn,
in hare plaats te komen, tot haar val hadden
medegewerkt.
Hoe dau ook, vergevingsgezindheid, of dit is
het woord verkeerd gezet als geen misstap
begaan wtrd, maar meerdere mildheid dan tuch
ware hier plicht geweest.
Wanneer Het Leger", dat zich niet
btkummert, omtrent de openbare meciiiiig, zich hierin
toch aan de openbare meenu g stoort, is het niet
zoo sterk als het we) wil lattn voorkomen.
Iu het boek wordt herhaald* lijk er op gewezen,
d<it niemand voor eeuwig aan Het Ltger" zich
verbindt; dat ieder, elk oo^enbhk terugtreden
kan. Dat moge nu waar zijn, hoe wordt evenwel
de verhouding als de geheele samenleving eets
t-t //Het Leger" is overgegaan?
Wel wat openhartig laat i'aul Meertens tel
kens doorschemeren dat //Het Leger" een
palladium is tegen de Sociaal-Democratie, zonder
ook maar met een enkel woord aan tetoouen,
dat de sociaal-democratische maatschappij zoo
bijzonder te verwerpen is. Nu. toch krijgt het
veel vaa een goedkoope speculatie op de beurzen
der meer gegoeden om toch maar rijkelijk een
penning voor hen af te zonderen.
Gemakkelijk en aangenaam maakt de schrijver
het zich door een rijke en begaafde jonge vrouw
tot hoofdfiguur te kiezen. Als men maar aldoor
gereed kan staan met te geven, den nood te
lenigen waar men die ontmoet, heeft men niet
de meest moeilijke zijde. Maar hoe groot wordt
de ellende van de arme,
totaal-zonder-n.iddelenzijnde heilsoldaat, die overal op tegenstand stuit
en juist omdat hij geen voortgang maakt ook
niet op de ladder van 't leger stijgt? Is het
i hier weer niet het geld, dat onderscheid kweekt
i tusschen leden van dezelfde corporatie, het den
l een gemakkelijk maakt, den ander zeer moeilijk
doet worden?
Als ik mij wel herinner was het juist dat
gebrek lijden bij de arme corpsen, nu eenige
jaren terug, toen verschillende officieren Het
Leger" uittraden, dat zooveel gerucht maakte.
Als dit door den heer Paul Meertens voorbij
wordt gegleden, zegt dit wel dat hij ons slechts
de schoonste zijde laat zien.
In dien tijd werd ook de opmerking gemaakt,
dat de Heilsoldaten moeilijk terug kunnen,
omdat zij zich in de samenleving niet meer
thuis gevoelen, omdat zij door het zwervend
leven, niet meer voor het gewone werk deugen.
En des te wreeder wordt het dan, wanneer men
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid vraagt, we
tend dat de meesteu toch niet terug kunnen.
Het gegeven van dit verhaal is een vrijzinnig
gezin met nog een sprankje godsdieasttraditie.
In Parijs waar de familie vertoeft om inkoopen
te doen voor het huwelijk van Carla, taakt deze
Carla in kennis met Het Leger des Heils."
Haar verloofde, een zuiver materialist en
verstandsmensch, door ziekte van zijn moeder naar
Holland teruggeroepen, verbreekt, als hij later
haar vroom-worden verneemt, hun engagement.
Dit nu is eenigszins een anachronisme. Het is
niet meer precies van onzen tijd, dat een onge
loovig christen een meisje dat hij lief heeft,
alleen om die vroomheid niet tot zij u vrouw
zou willen nemen.
Dit was misschien voor een tien, vijftien jaar
het geval, nu zijn de atheïsten hierover heen.
Overwegend is het in dit boek evenwel niet en
't zou heelmaal geen bezwaar zijn, indien de
schrijver over genoegzame kracht van uitbeelden
beschikte, waardoor we ons dien strijd tusschen
twee zieles kunnen voorstellen.
Zoo nuchterlijk vertelt verkrijgt het niet
die waarde.
En ook wel vreemd is het, dat deze jonge
ingenieur, die niet gelooft, toch in haar blijft
gelooven, zoo'n eminent mensch blijkt. En nu
komt de vraag zou deze Carla indien ze inpleats
van Heilsoldaat te worden dezen man gelukkig
had gemaakt, geen beter werk hebben gedaan ?
Uit twee zulke nobele menschen was allicht een
niet minder waardig geslacht gekomen. Is het
wel juist de laagst gezonkeuen, alleen omdat
ze laag gezonken zijn, op te heffen en daar aan
de beteren te offeren P Bewijst de ondervinding
niet, en leeren de statistieken van Het. Leger"
zelf niet, dat slechts een zeer klein gedeelte van
die geredden als blijvend gered kunnen be
schouwd worden?
Waar wint men ten slotte meer, indien men
de kern verbetert of de uitpuilsels verguldt en zoo
de kern van hare beste krachten berooft ? Wat
baat die versterving van enkelen als het algeheel
voordeel zoo van verre blijft?
Is het ook wel eerlijk naar die enkele groote
zielen te wijzen ? Bij eiken godsdienstvorm waren
de voorgangers zoo, terwijl bij volgende geslach
ten dit toch wel vervaagt. Heeft Het leger
des Heils," dat een strijd aanbindt tegen allen
vormendienst, dan wel het recht aan den
verstandsdienst de beste krachten te onttrekken,
zooals in dit boek als een lof bare daad wordt
voorgesteld ?
Maar dit zijn maar vragen. Hierop in te gaan,
gaat verder dan deze beperkte beschouwing. Men
komt er toe wanneer de litteraire waarde geen
aanleidirg geeft tot breede bespreking. Toch is
er veel goeds in dit boek, al was het maar om
zich een juist begrip te kunnen maken over de
suggestie, die Het Leger" oefent op zijne dis
cipelen en op allen die met zijn wijzen van wer
ken in aanraking komen. Het vele goeds door
Het Leger" verricht is daarvan zeker een der
oorzaken, maar het systeem van suggereering
draagt hiertoe ook bij. Wie dit boek leest voelt
al hoe het op hem inwerkt. Een der meest
krachtdadige middelen om iemand onder suggestie
te brengen is toch het herhalen der zelfde vraag,
telkens een weinig varieerend. Waaneer op een
bijeenkomst van het Leger des Heil» herhaaldelijk
doordringend wordt gevraagd: Zijt ge al gered ?
Wilt ge dan niet gered worden ? Is uw ziel al
rein ? Waarom wilt ge niet gered wordeu ? dan
is het zeer verklaarbaar dat een ontvankelijk
mensch onder deze macht komt. Zoo ook ia dit
boek de Carla-fLruur, we begrijpen het volkomen.
Of deze verdooving van 't verstand uit zuiver
zedelijk oogpunt te verdedigen is,laat ik onbeslist.
Haar Hooglied van Ctiristine Doormaa is geen
zuiver tendenzboek, maar er zit toch zwakjes
zoo iets van een tendenz in.
Het is zwak, erg zwak, tot zelfs in wat ik
inplaats van strekking dan maar onderstrooming
zal noemen.
Er wordt in dit boek duanetjes geproclameerd
wat de litteraire socialisten willeu. Er wordt
slapjes ia gezegd dat men niet gelukkig is, zich
niet sterk kan gevoelen voor men iii kunst, zich
geheel heeft, gegeven aan de Gemeenschap. Hier
door loopt, even dun en schraal de feminististe
tendenz (De uitgever kondigt het dan ook aan
als een boek voor dames.)
Haar Hooglied is het werk van mevr. Goekoop
en dat vau IVruooy- Apel (?Orn het mensch
worden") tot op eeu twintigste verduud. Eu deze
werken vau genoemde auteurs ziju beiden al
niet sterk.
Toch wil ik van mej. Doorman niet te veel
kwaads zeggen. Met al die onvolkomenheden
blijkt er wel uit een reine, eenvoudige ziel. Ze
zou het zeker beter dueu als ze maar wist hoe
het moest, worden gedaan, e ijver en de ernst
zijn er wel.
Mej. Doorman heeft reeds vele aard ge kin
derboeken geschreven als: //Goudvischjes", //Zoo
zijn onze manieren", Meihloempjes" euz., mede
bij den zelfden uitgever (W. de Haan, Utrecht)
verschenen. Dat weet ze wel aardig te doen.
Dit boek is haar eerste groote werk. Het blijkt
ook uit, meer dan ecu pagina. Zij zal verstandig
doen in 't vervolg met, schetsen te beginnen
ea deze voor zelfcontrole naar onze tijdschriften
te zenden. Geheel hu rep aan kan me,; wel niet, '
maar bij benadering ziju de tijdschrift redacties
toch wel een waardemeter voor de kwaliteit
van het werk.
En dan dit nog: dialoog moet mej. Doorman
voorloopig niet meer schrijven. IL' is in haar
boek erbarmelijk. Wie dialoogvorm bezigt, moet
niet de banale, gi spri-kkcn op papier brengen.
Daarvoor is papier t u druk, hoe goedkoop dan
ook, nog te kostbaar. Een g< sprek moet altijd
gekristallizeerd zijn, waarde hebben om gelezen
te wordeu. En het morielijke, schuilt daarin, dat
als men 't leest, er het, moet. staan alsof het gewoon
gesprek is, alsof liet zoo uit den mond komt.
Ook moet, dialoog uit, de. situatie voortkouieu
en de beschrijving versterken.
G. VAN HULZEN.
In den maalstroom des Levens, door
W. DE HHDYN. Amsterdam, N. J.
Boon. ? 1.90.
In de maalstroom des levens worden meege
sleept en verzwolgen ongeveer al de personen
die in den roman op den voorgrond komen.
Van August Kröner z> u men dit niet hebben
verwacht. Hy was een jong advocaat. In zijn
jeugd had hij hard gewerkt (in zijn vroege
ieugd dus) en nu was hy een groot denker
geworden, die veel dacht en schreef over het
socialisme. (Natuurly'k! waarover anders ?) Vroe
ger (nog al vroeger ?) had hy' geleerd wat Lijden
beteekent (Lijden wordt geschreven met een
kapitale L, waarschynly'k omdat hevig, of omdat
eerbiedwaardig lyden bedoeld wordt") en hij
besteedde zijn ty'd om dat Lijden niet alleen
te verzachten maar om zyn ideaal plan te ver
wezenlijken : om een oplossing der sociale toe
standen, om eenheid te brengen onder de men
schen, om eenheid te brengen in plaats van
strijd, om vreugde te geven in plaats van het
lij.ien. Wereldvrede, wereld vreugde moest er
zijn, en om dat doel te bereiken leeide hy" (pag.
30). Na doze introductie begrijpen de lezers
terstond, dat August Kröner ten buitengewone
denker was; gewone denkers zouden niet licht
het plan opvatten om een oplossing der sociale
toestanden te brengen onder de menschen".
Wel was er iets belangryks van onzen denker
te verwachten, want hy verkeerde in de gun
stigste omstandigheden; hij was verloofd met
een schatrijk meisje, Nirii Nibelung. Zoo iemand,
dan was hy in staat, mocht het hem al niet
gelukken een oplossing der sociale toestanden
onder de menschen te brengen, althans veel
Lyden te verzachten. Helaas l hy wordt
gedwarbboomd door het Noodlot. Dat Noodlot kan
een meusch verbazende parten spelen I August
moest naar een congres in Keulen. Daar werd
veel gesproken; het Lyden der Wereld moest
weg, dat mocht niet langer bestaan l Niet meer
lijden, niet meer doen lyden, niet meer zien
lyden, zoo moest het zyn, dat was de leuze,
die ala een vrome bede door elkeen moest
worden geuit" pag. 33.
Maar '«avonds git gen de groote denkers in
clubjes uit en August Kröner bezocht het «Grand
Théatre". Daar zong de schoone Martha; hu
werd verliefd op het heilige schepseltje", dat de
kostbaars e geschenken van bare vereerders
afwees, maar zyn attenties aanvaardde, en
weldra gelukte het hem van haar te maken:
zy'ne maitresse. De gevolgen bleven niet uit.
Zelfs zeer middelmatige denkers zien in, dat
August moest komen in zeer benarde omstan
digheden. Hy had nu een schatrijke beeld
schoon e bruid die al bezig was aaa haar uitzet en
een arme beeldschoone minnares, die weldra
moeder zou worden. Een van de twee moest
hy laten varen. Zyn vriend dr. S'ein zegt:
ik ben een even groot socialist als jij en geef
dus een anderen raad dan de meeste vrienden:
trouw Martha, want met haar ben je verder
gegaan dan met de andere. Ga verweg met
haar, bijv. naar Holland en maak 't afscheid
vaa Nini zoo zacht als ge kunt. Ja, ja, ant
woordde August, dat zou te doen z\jn. Maar
hy doet 't niet; bij trouwt met Nini en houdt
Martba voorloopig aan.
Niets ontbrak aan het huwelijksgeluk van
Nini dan alleen de sombere buien van August"
(pag. 66). Hiermede wordt niet bedoeld, dat
voor het huwely'k sombere buien van den echt
genoot een vereischte zijn en dat Nini ze miste;
Integendeel! August had sombere buien, daar
aan ontbrak het niet. Geen wonder trouwens,
want wat had hy veel te verbergen! Geen der
twee vrouwen mocht iets merken.
Hy bewonderde zyn comediespel, en hij
dankte God, dat alles tot hiertoe zoo gelukkig
geschikt was. Tot heden wist Martha nog niets
van zyn gesloten huwely'k, hetgeen te danken
was aan de uitgestrektheid van Keulen. Martha
woonde in een geheel andere richting der stad
en nooit kwam er een dagblad in huis waaruit
ze de nieuwtjes vernemen kon" (pag. 66).
Hier hebben wy' weer den grooten denker;
alles is gelukkig geschikt, dit erkent hy ondanks
zijn sombere buien, er! hy bewondert zyn come
diespel. Hy is evenwel bescheiden genoeg om
de gelukkige schikking niet uitsluitend aan
zijn comediespel toe te schryven; hy dankt er
God voor, en heeft tevens een open oog voor
de eindige oorzaken, als daar zyn: de uitge
strektheid van Keulen, de afgelegen woonplaats
van Martha en de omstandigheid, dat zy' geen
couramen las. Het Noodlot blyft hier natuur
lijk buiten beschouwing, dit komt alleen in
aanmerking by ongelukkige schikkingen, 't Zou
zich gauw genoeg doen gelden.
De bom moet eindelyk barsten. Martha wordt
afgezegd. Zij staat daar met fonkelend oog
en dreigt met de straf des hemels.
En August stond verbluft. Wat te'doen te
midden dier ellende, 'e midden van dat lijden...
...O iemand zien lyden!... iemand doen
lyden ... wat sombere fataliteit van het leven ;
wat een bewijs van me; schelyke onvolmaakt
heid om een schepsel te doen lyden, dat men
zou willen gelukkig zien!' (pag. 73).
Onzfi auteur ver^t toch wel wat ve l van de
wf Iwillendheid zijner lezers als hij hun den
indruk wil geven, dat August in des levens
maalstroom werd meegesleept als een slacht
offer v*n het noodlot en niet door een aantal
domheden en karakterloosheid in de klem kwam.
Manha's vader die levenslang boet voor een
misdaad gepleegd in zijn jeugd, is nog min of
meer een tragische figuur.
De luitenant Constant, d;e zirh hals over
kop niet Martha verloofd heeft en, als hi) hoort,
dat zij een onecht" ki> d heeft, zich in 't geval
schikt, maar als m»n hem vertelt, dat haar
vader een mo;ird heeft gedaan, haar atschryft
bewerende, dat hij daartoe gedwongen wordt
door machten buiten hem, en dat het maar het
beste zal wezen overplaatsing aan te vragen
naar een ander regeinent (pag. 138) redt zich
op de gebruikelijke wijze uit des levens maal
stroom. In een ander garnizoen zal hij wel
opduiken en het NoodJo zegenen.
August gaat ond-r. De groote deiikër gaf
zijn eenige dochter aan een iongen vreemdeling
zonder zelfs te vragen naar de namen van des
jongelings ouders Toen hij ontdekte dat hij
zijn wettige dochter aan zijn onwettig^n y.mn
had toegezegd, sloeg hij de hand aan zijn
leven. Had hij zich vroeger voor den kop ge
schoten hij zou veel rnenschen Lijden bespaard
hebben (met een groote L) en den lezers van
zijn levensgeschiedenis ergernis,
v. H.
iiiiiiHiiiuimiiiiiiiimi'i
c/ïiciamw.
40 cents per regel.
Henneberg-Zijde
all -pn echt, indien Hirect van miJM fabrieken
betrokken, zwart, wit en geklemd van35
ct«tot f!4»O5 per M-ter effen, gestreept,
geruit, gewerkt, damast em. (ca. 240 versch.
qual. en 2000 vertic.h. t leuren dessins, enz.).
Franco en vrij \ ai» invoerrechten
in bui». Stalen omm<-gaa::d Dubbel
br.efpono naar Zwitserland.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken
(k. & k. Hoflever.), Züiïch.