De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 26 februari pagina 8

26 februari 1899 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1131 De Fransche pretendenten. (Le Sire.) De Hertog van Orléans. Een nienwe Topsy, (Judge.) TOFST (AouiNALDo): Ik ben zoo verbazend ondeugend, dat niemand wat met me beginnen kan en ik maak dat Misa Feely (Uncle Sam) aldoor tegen me vloeken moet, zóó lastig ben ik. (De hut van Uncle Torn.) Na fle Kaïerzittig, . (Le Eire.) Zeg! ik verwed er een pinije wy'n onder, dat ze gisteren weer ministers hebben geïnterpelleerd. Attai's Offerande, (Der Floh.) ABRAHAM (ÜDPUT) tot IZAK (Loirvv) : Wat wilt ge, mjjn zoon, ik moet u wel offeren, want de ram (Quesnay de Beaurepaire) wil zich niet stil houden. Rechtmatige trots. (Puck.) Ik ben trotsch op myn moeder, Bill; negen en negentig jaar en ze hakt nog al 't hout voor de keuken. om aan te passen 5 pets. Ryks-Adels-Agrarbank. Ge hebt dan soliditeit, billyke rente, kans op langzame kapitaalsvermeerdering en op de grillige gunst van Fortuna. Dames Soh. te A. en te L. Zoo spoedig mogelijk zal ik schrijven. * »* Brieven, verslagen, circulaires en prospec tussen voor deze rubriek te zenden aan D. SIIGTEE. Amst., Alexanderkade 4, 23,24 Feb. '99. IIHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIHItirillllllllllllllllllllllllllllH &/ETLNSCHAP ' Qnantiteit. ;pipm '^*!^/x'v.t'*--» Eene proeve van het dialectische in de Rede, Wat is grootheid ? Datgene wat zich laat vermeerderen en verminderen. Zoo luidt eene omschrijving, veel gehoord uit den mond van schrandere en kundige lieden, die allicht met duizelingwekkende vaardigheid vermogen te cyferen en te construeeren, te differentieeren en te integreeren, doch aan «de spraak!eer van het hooger onderwijs" nooit hebben gedaan, en daarom onschuldig zyn gebleven aan elk begrip van het Begrip; in die bepaling stellen zij dan een glansrijk voorbeeld van omschrijvingen, zooals zij niet behooren te zyn. Gemelde bepaling lijdt namelijk aan het euvel, dat het te omschrijven onderwerp tot het leveren der omschrijving zelve bedektelyk weer gebezigd wordt, en indien deze argelooze verkeerdheid dan wordt goedgemaakt, blyft van de omschrijving niets over dan de mededeeling, dat de grootheid iets veranderlyks is; zoo bly'kt het, dat men in het geheel geene bepaling had gegeven. Omschrijvingen dienen in het gezegde mér dan ne algemeenheid te hebben; zy vermelden het onderwerp als iets van eene bepaalde soort uit dit of dat geslacht, en even weinig als de woorden «rood is eene kleur" eene bepaling inhouden, is dat ook met de gezuiverde voorgewende omschrij ving van grootheid het geval. Ook het groen is eene kleur, ook de hoedanigheid is iets veranderlyks; wie het groen als kleur en de grootheid als iets veranderlyks vermeldt, heeft gekategorizeerd, doch geene bepaling gegeven. Eene omschrijving van «grootheid" in den gewonen zin van het woord omschrijving zal ieder te vergeefs beproeven. Eene bepaling in den alledaagschen trant kan men geven van een rund of kameel, als behoorende tot eene «peciës van het genus herkauwende dieren, doch niet, o onwy'sgeerige landgenooten, van «quantiteit". Nergens op aarde zult gy «de quantiteit" als exemplaar van deze of die soort uit dit of dat geslacht zien rondwandelen; zy behoort tot «het Begrip" zelf als by zonder heid in de verscheidenheid van het algemeen menschely'ke denken, en van zulk eene bijzon derheid geeft men geen «definitie" met differentia specifica en genus proximum. De grootheid in het algemeen, als begrip dus, is slechts te begrijpen als een trant waarin be grepen wórdt, niet als een voor beschrijving vatbaar voorwerp van begrip. Bij het ge wagen van quantiteit behoort hooren en zien u eigenlyk te vergaan, daar men van zelf het j onaanschouwelijk algemeene noch hoort noch ziet, en het Begrip hier slechts te doen krijgt met zich zelf; wie quantiteit, zuivere quantiteit, verlangt te leeren kennen, moet ze met het oog des géstes zien. Dan ziet hy' evenwel zich zelf, schoon in zich zelf me een ook.... ieder ander; de zuivere quantiteit als groot heid, welke geene grootheid heeft, is niets dan bestaanswyze van het menschelyk denken als zoodanig Als het inhondlooze en ledige idem buiten het ledige idem is zy niets dun het Ik in het algemeen, in een bepaalden graad slechts van bezinning, het bewustzijn, dat in dezen veelal onbewust blyft van zich zelf. Want niet waar; een wiskundig mensch is in zyne scherpzinnigheid zoo tamelijk wakker, en toch: welk onwysgeerig wiskundige maakt zich helder duidelijk, dat hy in alle quantiteit ....zich zelf begrypt? En toch is grootheid als begrip een zuiuer of volslagen onaanschouwelyk begrip, en zyn alle «zuivere" be grippen slechts bijzonderheden in de ver scheidenheid van «het Begrip", dat daarin van zich zelf niets anders dan zich zelf weer onderscheidt, om in de veelheid n te blyven, gely'k het in zijne eenheid eene ver scheidenheid is. Eene verscheidenheid in eenheid doet denken aan verschil van betrekkelijke samen gesteldheid en vereenvoudiging. Is «het Begrip" het geheel eener veelheid van by'zondere begrippen of denkwyzen, dan moet er in de samengesteldheid van dat getal inhoudende onlichamelijke en perkenlooze onzienlijke verscheidenheid van betrekkelijke volte en leegte, van volledigheid en afgetrokkenheid, schuilen. Nu zal de afgetrokkenste trant, waarin het Denken aan en in zich zelf «iets anders" vermag te denken, wel die van het zuivere stellen en ontkennen als zoodanig zyn, en het eigenaardige aan die allerafgetrokkenste tegenstelling is terstond een wederzijdsch.... verdwijnen in eigen tegen deel. Een zuiver of hol en ledig stellen van niets is als zoodanig het niet stellen of ver loochenen van al het mogelijke, gelyk om gekeerd het zuivere en algemeene ontkennen van..., niets het zuivere stellen en beamen van alles is. E'i allicht nog merkwaardiger is het, dat er eene derde denkwy'ze is, waaraan de twee tegendeelen tot eene drieëenheid te zamen vallen, namelijk de beperking, die immers eenheid van bevestiging en ontkenning, van toekenning en ontzegging is. Als een gesteld zyn dat niet als eigen ge steld zy'n wordt bevroed, vertoont zich aan ! het Denken het objectieve Zyn. Er is voor het Begrip eene verscheidenheid van het niet begrepene; het Ik neemt niet iks waar, en denkt: er »is" eene zon, er »is" eece wereld, er »is" verandering van vertooning. Doch daarin »is" weer wet en regelmaat, er »is" ook eene tallooze verscheidenheid van onzichtbare en ontastbare strevingen en aandoeningen en vreemde denkingen, ja, wat »is" er zoo al niet? Het stuueerend Begrip vrage zich nu echter ook eens, wat het met een algemeen toepasselijk »is" bedoelt. Wat is het zuivere Zyn als zoo danig? Het antwoord is even »raar" als een voudig: in zyne volmaakte onbepaaldheid is het zuivere zyn niets anders dan het dei.ken, het Begrip zelf, in alomvattende «nietigheid"; als de afgetrokkenste aller denkingen is het 01,bepaalde zy'n van niets bijzonders hoege naamd i atuurlyk.... niets. Het «zuivere" zy'n is het niet zyn van al het mogelyke, uitgeriomen van zelf het denken weer, waarin het wordt gesteld. Met andere woorden: het gedachte niet zy'n zelf is in weerwil zijner zuiverheid en algeheele afgetrokkenheid weer niet het volstrekte niets, maar' slaat om in het zuivere of nog op inhoud wachtende zyn van het denken als het door zich zelf begrepene Begrip. En er is eene denkwijze waaraan de twee eene drieëenheid vormen: het aanzijn of bepaalde zy'n, dat als het beperkte zyn van niet zijn spreekt zoowel als van het zijn. Edoch : aan de beperking als zoodanig ging de slingering tusschen bevestiging en ontken ning vooraf, en eerder dan het aanzijn komt het worden. Worden is onafleidbare zweving tusschen zyn en niet zyn, tusschen niet zy'n en zijn. In zuivere algemeenheid maken het zyn, het niet zyn en het worden de ruimste afgetrokkenheden uit, waarmede het Begrip eene wereld in zich zelf, zich zelf in eene wereld denkt, het Begrip, dat in die wereld ook aan de Quantiteit zich zelf moet weder vinden. Vertoont zich in de wereld de qnantiteit dan bygeval ook naar de denkwijzen van het zyn, het niet zyn en het worden? Zeer zeker. «Vertoonen" als zijnde doet %y zich als ruimte; als zuivere ruimte erlangt de zuivere quantiteit een zinly'k onzinlyk bestaan, terwijl zy als duur in zuiveren tyd het niet bestaande is, en naar den denktrant van het worden als beweging zich vertoont. Als dwaze onweersprekelijke eenheid van het buiten elkander zyn, van het buiten zich zelf zijn, der Natuur verbeeldt het Begrip zich eene objectieve leegte; aan den duur, die altijd ter weerszijden van het nu het verleden of de toekomst invalt, stelt het Begrip het niet zy'n aller quantiteit, en aan de bewegingsvoorstelling als eenheid van zien lijke ruimelykheid en onzienlijke tijdelijkheid is de vertooning van quantiteit een worden. Het Begrip is aan en in het begrijpen van het begrepene door het begrijpende eene drie enheid van zy'n en niet zyn in de verschei denheid van onbestendigheid, die aan de ongerymde en onloochenbare eenheid van tegendeelen, welke wy beweging noemen, als vertooning aan niet-iks ontwaard wordt. Want ruimte is algemeen gestelde zichtbaarheid en tastbaarheid, terwijl tyd onzichtbaar en ontast baar blyft, het negatieve in het zinlyke, dat met de ruimte tot beweging samenvalt. Daaraan, daarin, speelt quantiteit als zelve steeds de eenheid van tegendeelen, die «aanzyn" krygen in «het quantum" ; is er geene bepaling van quantiteit in den gewonen zin des woords «bepaling", als eene ongerijmde doch onweer sprekelijke «verklaring" van quantiteit blyft de uiteenlegging mogely'k van de keerzyden, die er dialektisch tot «aanzyn" in geraken. Want quantiteit ia eenheid van verbijzondering en samenhang, van discretie en continuïteit; zietdaar hare dialektische «uit- n -zetting". Zuivere verbijzondering leidt tot ... niets, en even weinig bekomt men quantiteit, wanneer men niets dan eenheid denken wil van samen hang; om grootheid te stellen, behoeft men samenhang en n zijn in verbijzondering of niet n zyn. Want merkwaardig: zelfs in de eenheden van volmaakte verbijzondering, de nietige eenheden van het zuivere getal, ontstaat de quantiteit weer uiteraard door de soortelijke ononderscheidenheid, het n zyn dus, de samenhang, van het verbijzonderde, gelijk omgekeerd in de zuiverste en ouvoorwaardelykst gedachte eenheid van samenhang . . . het buiten elkander zyn, de veelheid aan die eenheid tot bewustzijn komt. En hoe zoude dit ook anders kunnen, dewyl de Quantiteit als het «zuivere" idem buiten het «zuivere" idem niets anders is dan . . . het bewustzijn, het Begrip, dat zelf slechts eenheid is in onderscheid, gelyk het veelheid ook van eenheid is? De discretie heeft aan zich zelve de conti nuïteit als onafscheidelijk tegendeel; ook in het stellen van het «zuiverste" getal geraakt het Begrip buiten zich zelf in een continuüm van tyd. En omgekeerd de continuïteit is eenheid van het discrete; ook aan het aanschouwelykste extensieve continuüm is onbe grensde mogelijkheid van getalstelling gegeven. Men merke nog op, dat in de zuiver stelsel matige «uit- n- zetting" van de zelfopenbaring of zelfverinnerlyking, het tot zich zelf komen, des Begrips aan de quantiteitsgedachte de ver bijzondering en de samenhang voorafgaan, doch als tegendeelen, welke reeds aan en in elkander schuilen nog eer zij na de bewuste zelfontvouwing aan de derde denking zich »met begrip" hereenigen. Zóó is het, dat aan quantiteit het Begrip slechts zich zelf stelt, al bedoelt het ze steeds te stellen als ... iets anders; zelf zonder grootte en dus »de groot heid" niet, stelt het in alle grootheid toch iets anders, waarin het by' zich zelf verblijft. Zoo wordt in de zelfbeweging van het denken aldoor een onderscheid, dat niets dan aldoor weder denken is; zoo differentieert zich wat onbewust reeds onderscheiden was, 5n n, ten einde zich te vereenzelvigen tot geesteseenheid, welke eveneens van den beginne onbewustelyk gewerkt had in verscheiden heid. Zoo is, om kort te gaan, het algemeen begrip van ht-t Begrip eene zelfonderscheiding die zich als samenvatting, eene zelfvereeniging welke zich in onderscheidingen, ver wezenlijkt. Leiden, Febr. '99. G. J. P. J. BOLLAND. Boek en Tijdscnrilt De Hollandsche Revue. Wie graag af beeldingen van groote werken : viaducten, tunnels, mijnen ziet, kan ditmaal in de rubri'k Wereldgeschiedenis van dit blad het plan bekijken van tiet Nicaragua- Kanaal in spe. Onder de Belangrijke Onderwerpen noemt, Netsoher de wensen van H. A. M. Ri.elauts Jr. tot bezit van een Nederlandsch Boekdrukkrrswapen. Of Koster de uitvinder was of niet, het typografengilde mag toch wel een eigen blazotn voeren in het, land, dat in vroeger tijd eeii vrijplaats was voor hen, die hier hun werken konden uit geven, terwijl het elders verboden was. Verder neemt hij een en ander over uit het, artikel van C. A. Weinecke, die in Vraaen v/d Dag ouwes Dekker besprak. Zeer juist zei hij van deze figuur : Deze mensch is m het; midden der eeuw een licht, waaruit stralen glanzen tot over dezen tijd. Hij is het volk, dat zich bewust begint te worden, zijn zwakte ziet, het verhevene wil, maar nog niet vatten kan. Ook meldt hij, dat Multatuli de generatie van '80 heeft verwekt en voorgevoeld ; hij had er best bij kunnen voegen ook het, geslacht, dat, nu opkomt. De Karakterschets van Mevr. B. Wasklewicz Van Sclulfgaarde, presidente van den Ned. Vrouwen bond ter Internationale Ontwapening, begint met een vrede-stemming, waar helaas ondergeteekend evenmenschje alweer geen vrede mee hebben kan. Het is een beschrijving op Zolaïstisehe manier van een Kerstmis-morgen, maar als introductie tot beschouwingen over de Wereld-Vrede is het te realistisch. Wie van verbroedering droomt, moet geen kerkgangers bekijken als mede-dieren, die als schapen naar een stal loopen of al heeft hij het ook gehoord hier spreken van een kleine klepel, die tegen het brommen van een, andere toreiistem in luidt, als een sehoolhondje dat keft tegen een dof blaffende bulhond. Voor Couperus moet het wel een voldoening wezen, dat o. m. de lezing van zijn roman: Wereld vrede deze dame dreef tot haar ijveren tegen den oorlog. De redacteur schenkt eenige bijzon derheden over haar en de geschiedenis van de Ned. Vrouwenbond. Zoo is zij geen feministe, geen lid van eenige vrouwen-vereeniging behalve o theorie en practijk ! van die uaie en vijaudin van het vrouwenkiesrecht, zoo lang als het duurt. Ze vergeet, dat ze, om die sociale beweging intellectueel goed te kunnen volgen en belieerschen, een dosis godsdienst-, politiek-, en rechtsgeschiedenis, en economie moet door werken, die alleen reeds haar tot emancipatie dwingen. Bovendien zal ze wel genoodzaakt worden n als spreekster soms op te treden n van het vrouwenkiesrecht gebruik te maken, om de stembiljetten als ammunitie te doen fungeeren tegen de oorlog. Ook het manifest van den Czaar staat geheel in dit artikel afgedrukt en daarnaast cijfers van oorlogsbudgetten en meer zoo om van te rillen. Als Boek van de Maand koos de redactie Le Syndicat de Trahison door Unus met eenige portretteu en korte biografiëa er bij van den uit gever Stock, Picquart, Reinaeb, Yves-Guyot e.a. * Elsevier's Maandschrift. In dit nummer vertelt mevrouw Tué3 Bouw meester haar leven aan M. J. Brusse. Dit interview zal zeker door vele gelezen worden. Er staan verscheidene portretten van deze groote actrice in o.a. een zeer mooi, waar ze op poseert als Cleopatra. Pol de Mont klaagt er over als inleiding tot zijn biogranS van den schilder Albrecht Baertsoen, dat zoovele artisten steeds zwaar te kampen hebben om er financieel te komen; de hier besprokene was wat dat betreft een Zondagskiud. Tüans echter kan een deel der Hollandsche en Vlaamsche kunste naars nl.: de litteratoren daar eenige verandering in brengen en een volgend geslacht een betere geldelijke veigoeding voor hun arbeid verzekeren,. door zoover de omstandigheden het maar toelaten in de nieuwe spelling te schrijven. Daarin kan on* taal nog lichter aangeleerd worden dan bef Engelscb, want dan is onze grammaire niet moeilijker en de ortographie veel meer in harmonie met de uitspraak dan in die taal. Noch Noord Amerika, noch Groot Brittaoniëhebben op dit oogenblik een litteratuur als de onze. Hoe meer we zorgen voor andere volken verstaanbaar te worden, en in ZuidAfrika, ons Ind.ëen de Vereenigde Staten, waar nog 60 Hollandsche couranten verschijnen, ons taai-gebied uit te breiden, hoe beter de fiaancieele toestand van onze auteurs, ook van de journalisten, worden zal En laten ze niet geloovcn, dat de tijd daarvoor nog niet rijp is, want reeds nu heeft de Jonge Gids abonué's iu de Transvaal. Dan kan menig htterator zich er al wat lezers berzorgen. Pol de Mont prijst in Baertsoen, dat hij zich vtij houdt van alle schoolschbeid, dat, hij in zijn werken beter dan wie ook de karakteristieke weemoed der Vlaam sche buitenwereld weet weer te geven. Wouter door Jafir begint met de verklaring, dat Wouter altijd een vreemd jongetje geweest was, de auteur zelf waarschijnlijk ook, want anders Iaat zich moeielijk begrijpen, hoe hij aan het einde van dit vod waarachtig a goede zin zet.. Johan Gram wijdt een artikel aan Gerard Keiler , G. Bloch vertelt weer van zijn Kijkje in fFestAfrika en f)r. J. Th. Vogel vertaalde wat uit Indische Sproten. » * Woord en Beeld. Op Molenaars Scherzo na muziek, die ik niet bepordeelen kan, is deze aflevering ergburgerlyk ; dan zag de vor ge er toch b teruit. Twee Schetsen van L. J. C. J. van Ravenstein met een enkel goed zinnet) j er in, maar vooral de eerste niets bizonders. Hij spreekt van purperen" zon, zooals hy er zelf nooit een zag ondergaan, en in de tweede van groen (der hoornen), dat geen teleurstel ling! nog gekend had. Het slot daarvan pakt nog al. Op Celebes van A. A. Clant van der Myll met enk--J sty've maar ook met geroeide teekeningen van dat eiland door G. B. Hooyer vervaardigd, niets, totaal niets als beschrijving, zoo droog als een register van den burgerlijken stand. Een Standbeeld voor Frans Hals met twee ontwerpen en portretten van Henri A. Scholte en Charles van Wyk, die den eersten en tweeden pry's behaalden. Een nullig arti keltje over Mevr. Theo Bouwmeester, met por tretten natuurlijk, maar de voornaamste af beelding hierby lang niet zco frappant als die van deze figuur wezen kon. Ze staat er ver der in verschiJJende rollen, maar niet opiedere lichtdruk in een pose, die een der ho fdmomenten er van verbeeldt ; als Antigoneb. v. heeft ze niets heroieks, als de Atheensche vrouw daarentegen in zittende houding iykt ze werkelijk tooneel te spelen. De verkleedt Haan, komiek kippen- en hanen-drama door J. H. Speenhoff, aan het slot wat flauw, toch niet zonder een paar goede zetten. Ten slotte een fra^m^nt novelle, waarvan de vorm niets beteekent, maar waarvan de intrige zoo voortgesponnen heel aardig kan worden. De Nieuwe Dit nummer kan van grooten invloed wezen op den toestand df r sociaal- demokratibchepai ty in de naaste toekomst door de drie sub-artikelen vervat in : Ons aanstaand Congres ; onder die titel laschte Heyerma s een berekening in, die de mogelykheid aantoont een dagblad te bekostigen, waar de Internationale bier gebrek aan heeft. Het orgaan: De Sociaal -democraat zou daarin dan moeten veranderd worden. C. H. J. verwyst de Hollandsche arbeider* naar de organisatie der roode kiezerscorpsen in DuitRchlanci, die ju st door de dwingelandij van Bismarck zo i solide werd en thans hun hier tot model kan strekken, terwyl P. van der Goes de hereeniging wenscht van de S. D. A. P. en de Socialistenbond. Als dit tot stand k<>mt, rukken de proletariers, mir,us de vry'e socia listen" weer gezamenlijk ten strijde. In Politiek wordt verklaard, waardoor het radika'e Kamer lid de Boer slechts half werk doet voor de veldarbeiders en kleine pachters met zijn \<\ een over landnationalisatie. In het Oceriicht Tijd schriften houdt H. H. Jr. prof. Siegeiibeek van Heukelom voor de mal inet zy'n artikel over de zelfmoord, waarvan in geen enkel land betrouw bare statistieken bestaan. Van De economische theoriën van Karl Marx populair uiteengezet door Kautbky en vertaald door J. F. .\. weer een leerzaam stuk en heel i tevessant de be schouwing van Maurice MaeterlinJc door mevr, Boland- Holst. Menig n an verbetert haar die niet. Uitgaande van de groote Marxistische ontdekking, dat de kunst de reflex is van de economische verhoudingen der maatschappij, toont ze aan hoe het angstleven van Maeterlinks. figuraties, want hy geeft eer gevoels-incama

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl