De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 12 maart pagina 1

12 maart 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

NM133 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post f 1.63 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Dit blad i» Yerkrygbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst Grand Café', te Parijs. Zondag 12 Maart. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel * 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden ui tal uitend aangenomen door de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle nlialen dezer firma. I N H O V D. VAN 7EBBE EN VAN NABIJ: Onze bescha ving. Onze diplomatieke vertegenwoordiging in China, door * * *. Zaken geen personen, door Jhr. Bam. Uit Spanje. ?- SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Het Fransche centraal-bnrean over sociale adviezen", door Dr. J. O. E. K.DN8T EN LETTEREN: Maziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Nog eens de Nachtwacht. Spanje, een reisverhaal door Jozef Israels, beoor deeld door E. Boek en tijdschrift, door J. K. Rensburg. FEUILLETON: Een onderhandeling in het duister, vry naar het Engelseh. (L) BECLAMES. VOOB DAMES: Mooie liefde en mooie hnwelfy'ken, door Elise A. Haighton. Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVERTEN TIËN. wiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiintii! Onze beschaving. Eindelijk is het Revisie-ontwerp door de Tweede Kamer aangenomen. Toen wij in den zomer van 1898 er op aandrongen, dat zulk een ontwerp aan het initiatief van kamerleden zijn oor sprong mocht danken, werden wij niet zoo heel lang daarna verrast door de indiening er van, door den heer Harte c.s., nl. in de eerste week van September jl. In April zal nu de Eerste Kamer bijeen komen ter behandeling van dit ontwerp, en zoo bestaat er kans, dat acht maanden na de indiening het ontwerp wet zal zijn geworden! Zeer juist, herinnerde het Handelsblad, er nog eens aan, »onze wetgeving is ook in dat opzicht nog achterlijk. Eeeds een kwart eeuw geleden heeft de Nederlandsche Juristen-Vereeniging uitgesproken, dat de gevallen, waarin wegens dwaling in de feiten een strafvonnis moet kunnen ver nietigd worden, in ons strafproces veel te eng zijn geregeld. Duitschland en Frankrijk zijn in dit opzicht voorgegaan en eerst de bekende zaak der broeders Hogerhuizen heeft er toe geleid, dat ook hier te lande eindelijk een poging tot wetsverbetering is gedaan." Ook wij hebben meermalen op de achter lijkheid der wetgeving gewezen, en het doet ons genoegen, dat het Handelsblad, het welk onlangs nog verzekerde, dat het revisieontwerp geen gelegenheidswet was, doet uit komen hoe de bekende zaak der Hogerbuizen tot deze poging ter verbetering van de wet heeft geleid; m. a. w. nu er drie menschen, misschien onschuldig in de gevangenis zitten, en dat voor verscheidene jaren, ontstond daardoor een drang tot revisie, waaraan niet verder weerstand kon worden geboden. Acht maanden zal dus de Nederlandsche wetgever hebben noodig gehad, om een wet, die vóór vijf en twintig jaar al ver anderd had moeten zijn, op slechts n punt zoo te wijzigen als noodig is om drie menschen, die misschien verkeerd gevonnisd zijn, recht te verschaffen; van gevangenisstraf te bevrijden. Zoo staat bet nu met de Nederlandsehe beschaving in het jaar 1899. Inderdaad de comedie onzer wet geving teekent onze nationale beschaving. Gaat haar zien, zouden wij tot onze landgenooten willen zeggen ... gaat haar zien... en schaamt U! Zeker, wij Nederlanders doen niet onder voor eenig «beschaafd volk ter wereld," in eerbied voor wetenschap en kunst, in aanbidding van het kapitaal, in een wel behagen in titels en decoratiën; in n t\ oord, ten opzichte van alles wat intellectueele en materieele beschaving betreft, kunnen wij ons met de overige volken meten; maar de eigenlijke beschaving, kenbaar aan fijnheid van gevoel, teerheid van ge moedsleven, ontvankelijkheid voor mede lijden, zin voor rechtvaardigheid, geestdrift voor 't schoone en goede... zeg, hoever zijn wij dan? Acht maanden, om voor drie menschen die het ergste ondervinden wat men elkaar kan aandoen die wellicht onschuldig in de gevangenis zitten herzien ing van het vonnis mogelijk te maken, terwijl de overgroote meerderheid van leeken en deskundigen in twijfel over hun schuld verkeert; welk beschaafd volk veroorlooft zich zoo iets? En toch het geschiedde zonder eenig protest in de Kamer zelf. De honderd uitgezonderd de socialistische redenaars ? betoonden zich allen even mak. Geen jurist, geen priester, geen predikant, geen hoogleeraar, geen onderwijzer, niet n van hen heeft openlijk de schande ver kondigd, die in zulk een houding van Regeering en volksvertegenwoordiging voor de natie stak. De Dreyfus-zaak en die der gebroeders Hogerhuizen ? zijn niet op n lijn te stellen. Maar dit dient te worden opgemerkt: bij de revisie der Hogerhuizen-zaak was geen enkel schandaal aan te wijzen ; de revisie kan hoogstens leiden tot de blootlegging eener rechterlijke dwaling, natuurlijk zonder opzet begaan. Geen sterfling mocht er dus iets kwaads van tegemoet zien. Iets ontschuldigers voor personen, iets min der gevaarlijks voor het land kan men zich niet denken. En desniettemin heeft men minstens twee jaar noodig gehad, om op de revisie aan te dringen en de revisie mogelijk te maken. Welnu, wan neer hier te lande de zaak der Hogerhuizen eens een Dreyfus-zaak ware geweest, bij wier revisie de eer van onze voornaamste man nen, de naam van leger en volk wél in hooge mate betrokken waren waar hadden wij met ons revisie-ontwerp ons dan op dit oogenblik bevonden ? En een andere vraag: Indien de drie gebroeders Hogerhuizen, eens drie pro fessoren, drie generaals, drie rste-kamer leden waren geweest, omtrent wier schuld aan zeker misdrijf na de veroordeeling in zoo grooten kring twijfel ware gerezen zouden wij ook twee jaar hebben zien verloopen, of acht maan den na de indiening van het ontwerp? Wij weten het: er zullen zijn, die vol komen overtuigd antwoorden: ook in dat geval zou de loop der zaken geen dag zijn bespoedigd: de kamer is, waar het de rechten der individuen geldt, zoo blind voor stand en rang als Themis; maar wie zal het euvel durven duiden, dat een ander deel der natie een minder opti mistische slotsom trekt? En nu spreken we altijd van een revisieontwerp dat wet zal worden, acht maan den sa de indiening; maar we zijn nog niet zoo ver. Vóór de stemming heeft het Handels blad, op een leemte in het ontwerp ge wezen, van dezen aard: de mogelijkheid ontstaat, dat een gerechtshof een arrest van den Hoogen Raad zal kunnen vernietigen. Ia. dit geval komt hit voorstel in strijd met de Grondwet, welke in art. 164 den Hoogen Raad als den eenig bevoegden rechter aanwijst. Het verwondert ons zeer, dat de bekwame juristen, die dit ontwerp zoovele malen liebben bekeken, op dezen strijd niet hebben gelet. Dit ware voorkomen, als men met het Weekblad van kei Recht aannam, dat de Hooge Raad, als zij behandeling in revitie noodig acht, steeds het votige gewijsde behoorde te vernietigen. Dan kan de gewone rechter de zaak opnieuw behandelen, tenzij de Hooge Baad al terstond voldoende gegevens heeft verkregen om zelfde vrijspraak of het ontslag van rechtsvervolging uit, te spreken, en daardoor een noodelooze nieuwe behandeling en een langere kwelling voor den onschuldige te vermijdec. Dit is wel een der ernstigste gebreken der nieuwe regeling. lu allen gevalle behoort de strijd met art. 164 der Grondwet te worden weggenomen, door te bepalen dat in de gevalle», aldaar genoemd, geen verwijzing naar een eerechtshof plaats heeft, maar de Hooge Raad zelf htt eindvonnis wijst." In de praktijk is hiervan niets te vree zen ... maar voor den voorspoed van het ontwerp is de opmerking alles behalve onschuldig. Dit blijkt ons uit het kamer overzicht in het Handelsblad van 9 Maart, waar wij o. m. lezen: »In hooge mate bedenkelijk is het in elk geval dat er ern stige twijfel moet rijzen of de zoo unaniem aangenomen wetsvoordracht op een ge wichtig punt niet in strijd is met een belangrijke (?) bepaling van de Grondwet. Dit zou voor de Eerste Kamer wel eens een struikelblok kunnen worden tegen de aanneming van het ontwerp." Of de schrijver van die regelen hoopt, dan wel vreest, dat de Eerste Kamer in de Grondwet een struikelblok zal vinden, waarover het revisie-ontwerp, zooals het nu is, tuimelt, durven wij niet beslissen maar het geval is niet ondenkbaar, dat een Eerste Kamer meer van de grondwet zou houden dan voor 'slands belang nuttig was. Het kan zeer wel zijn, dat Eerste Kamerleden in de bovenstaande regelen een uitnoodiging meenen te moeten lezen, om de Tweede Kamer in trouw aan de grondwet een lesje te geven! Gelukkig heeft in de Tweede Kamer geen der leden het bezwaar, aan de grondwet ontleend, gevoeld: met algemeene stemmen, of sterker nog, zon der stemming, werd het ontwerp aange nomen. Toch, men kan niet weten. De comedie zou met een klucht kunnen ein digen en dan werden de acht maanden minstens twaalf. Zoo zou dan ook hier weer blijken, dat de grondwet een van die zaken is, waarvoor de natie niet dank baar genoeg kan zijn, daar zij er nooit anders dan pleizier van beleefde; de natie, natuurlijk opgevat als een verzame ling van politieke menschen, die liever de wereld zouden zien vergaan, dan een oneerbiedigheid te dulden tegen het Heilige Huisje. Onze diplomatieke vertegen woordiging in China. De geduldige lezer houde het ons ten goede, dat wij den moed hebben nog eens op meneer Gilbert Reid terug te_ komen. In het reglement van de «Mission among the Higher Classes of China" vinden wij op de eerste bladzijde de namen van de leden van het bestuur: Active Members: Rev. Gilbert Reid, Rev. W. H. P. Martin ; Advisory Council: His Excellency, F. M. Knobel, Netherlands Minister in Peking; hierop volgen de namen van 7 zendelingen. De aanhef van het reglement is aldus: »Whereas in Oriental countries thecommon people are still more inclined than those of' Europe to follow the lead of their miers halt, bepalen wij onze aandacht eerst bij deze grove onwaarheid. Dat men ons wél versta, wij hebben het hier over Chineezen, niet over Hindoes, Javanen of' Maleiers. In alle oorlogen, die de Engelschen tegen China gevoerd heb ben, met name in den oorlog der ge allieerden (Frankrijk en Engeland) tegen China in 1860 hebben Chiueezen den vijan den huns lands onschatbare diensten be wezen ; Chineesche koelies uit het Zuiden des ry'ks hebben als lastdragers dienst ge daan tiidens de operaties tegen de Takuforten, Tientsin en Peking. De Chinees volgt »the lead of the Mighly Dollar: »My top muchee likee dollar, must catchee chance'' is zijn parool. «Rijkdom verwtrven," zie daar de eeuwig lichtende, fluisterende leidstar aan den hoogen hemel, tot welken de gestaarte bewoner van hethemelscheryk vol ootmoed en met snaachtenden bhk opziet. In den Japansch-Chineeschen oorlog hebben de keizerlijke troepen, toen op het slagveld het vuur hun al te heet werd het gezond verstand CB het redeneerend vermogen van den langstaart verloochenen zich nooit tot hunne aanvoerders gezegd: Jullie hebben den oorlog begonnen, het vuurtje aangemaakt, weest gij ook de brand weermannen de soldaten hebben het e weer er bij neer gesmeten en zijn aan en haal gegaan follow the lead of their rulers! De Chineezen hebben van de Japanners klop gehad, China verliest Formosa; Duitschland legt de hand op een lap grond in Shangtung; de hooge heeren te Peking worden wakker. Dit wakker worden, zelfs van een Chinees, zal ieder gewoon, verstand als eene natuurlijke zaak Beschouwen. De heer Reid ziet er meer in, hij spreekt van. eeu «Providential opportunity" In de nietigste gebeurtenis van het dagelijksch leven ontdekt de heer Reid de hand der Voorzienigheid. Dr. Martin keert naar China terug, aanstonds heet het: »it is more and more clear to myself and to others that a kind Providence brought Dr. Martin back to China and linked him to the work of the Institute". Te Shangbai lijkt de Almachtige wel naar omlaag gekomen: There were other pleasing incidents _and some which seemed to me veiy providential. I could dilate on these with great fervency of spirit but I will preserve them as jewels in a casket enz." Onze kruisridder strijdt voor alles, hij strijdt voor z\jn instituut, hij heeft gestreden voor zijn jonggezellenstaat: »fbr_ fifteen years I have been de heer Reid is in alles »strong" a strong advocate of celibacy on the mission field. I have also practiced what I preached but l came, l saw and was conqueredl Een keer zijn vrouw _zou men meenen, dat Mr. Reid met bescheidenheid zou spreken van Mrs. Reid, doch de heer Reid vervolgt: there will be another very important factor in the plans aims hopes and work of the Institute; the sntle wise sympathetic enthusiastic and hopeful (sic) liï'e of a lady from a christian land enz." Eene meer gezellige symphonie dan die van het reglement hebben wij zelden gehoord, de muziek is on betaalbaar: artikel 3 van de Ie sectie (object of the institute) luidt aldus: >This institute will ai m to impart instructions and to extend enlightenment, seeking in the first place to enlarge the wisdom and to stimulate the activity of the higher classes etc," Artikel 6 van de 2e sectie handelt over >branch halls, s hou ld there be encouragement to extend the operations"; artikel 2 der 3esectie beeft het over »reception rooms" en «more cordial feeling and promoting harmopy'1 artikel 8 over het «Museum": a leadiug feature in the plan, artikel 9 over een «special Auditorium to be devoted to music and such lectures by eminent men as are likeJy to attract large audiences", artikel 10 over _ «seeking to atneliorate the physical condition of the people, as well ets to promote their moral and intellectual welfare". Laten wij niet artikel 3 der 2e sectie overslaan, dit voorziet in het geval dat de zaak mis mocht gaan: In case the Hall ehould fcuspecd its operations the Advisory Council dus ook de heer Knobel will take charge of its tproperty and funds enz." Aan het slot van zijn zevende rapport komt de heer Reid er openlijk voor uit: het gansche zaakje marcheert onder »the leadership of God . Voor zoover wij kunnen zien heeft het instituut als moeder het brein des betren Reid, als vader onzen Lieven Heer en als toezienden voogd onzen ambassadeur, meneer Knobel. Met zoovele anderen vra gen wij ons af, hoe komt de heer Knobel verzeild in dit wonderlijk gezelschap. Zijne Excellentie is de eenige diplomaat tusschen al deze vrome broeders. Zal een Kamerlid den moed hebben den Minister van Buitenlandsche Zaken te dezer zake te interpelleeren, -kan ja mag het Nederlandsche volk dulden, dat zijne driekleur blflve wap peren boven deze marionetten-tent? Wij hebben het altijd betreurd, dat de regeering in Den Haag in plaats van den heer Knobel te laten wat hij was: »Consul-Generaal der Nederlanden in China", hem tot minister resident te Peking heeft benoemd. De duivel van de groot heidswaan heeft hier weer gezegevierd, bet land weer parten gespeeld. Diplomaatjespelen en dat op eene plaats waar geen diplomaatje te spelen valt, althans niet voor een land, dat als politieke macht niets hoegenaamd niets be teeken t. Neen, wij vergissen ons eerewieneere toekomt verleden jaar in de Kroningsweek werden, wij alleraangenaamst verrast door het uitvoerige «Reuter" telegram uit Peking: het Nederlandsche Gezantschap gaf' heden een groot diner, enz. Telegraaf, avondblad 2 Sept. '98. Dat minister-residentEchap is den heer Knobel ten verderve geworden; ijverig, rusteloos als Zijne Excellentie is en niet voldoende materiaal hebbende aan het Nederlandgche diplomatieke hout, dat te Peking te versnijden of te verhakken valt, heeft Zijne Excellentie zich in de armen geworpen van een man als Gilbert Reid en is Zijne Excellentie ten leste terecht gekomen in den Advisory Council van het fameuze Instituut. De atmosfeer der missi onarissen is niet de lucht, waarin onze Minister-Rtsident moet ademhalen. In die atmosfeer ontbreekt de zuurstof' van het gezond verstand, is de stikstof van stug steil eenzijdig doctrinarisme overwegend. Het manna daarentegen wordt den heer Knobel onthouden. Wat is dit manna? Het is het verkeer, de gedachten wisseling met mannen van zaken. De heer Knobel moest in Shanghai zitten, voeling houden met de directeuren en chefs der verschil lende bankinstellingen en handelshuizen; de kooplieden zijn de informatiebureaus voor de consuls. De schrijver van dit stukje is werkzaam geweest in eene zaak aan welker hoofd stond een man van veel zijdige ontwikkeling. Hoe dikwerf kwam niet de Duitsche Consul-generaal om advies, hoe dikwerf hebben wij niet in de rapporten van dien Consul de hand van onzen toenmaligen chef gezien. De statistieken en officieele bescheiden zijn niet voldoende voor den consul, die zijn taak nauwgezet opvat. Die omgang met menschen van de praktijk zou uiterst heilzaam zijn voorden heer Knobel, zou Zijne Excellentie voor altijd genezen van zijne Museum ideetjes. De heer Knobel moge een knap man zijn, in den zin van geleerd, in koopmanszaken, in de eisenen, de behoeften van den handel betwijfelen wij of Zijne Excellentie het juiste inzicht heeft; Zijne Excellentie schijnt ons een volbloed pursang theoreticus te zijn. Voor drie jaar kwam de heer Knobel via SiberiëRusland naar Holland terug; in een verslag dier reis deed de heer Knobel eene lijst van Russische handelaren den Nederlandschen handel aan hand. Wij gelooven, dat zelfs niet met n dier aan hand gedane firma's een voorzichtig Amsterdamsch buis zaken zou wenschen te doen ; wij, die ook in Rusland gereisd hebben, met Rusland zaken doen zouden zulks evenmin begeeren. In Moskau byv. zijn een twintig-dertigtal betrouwbare firma's, maar wat de overigen betreft: hands off! Beroeps consuls bekijken de dingen veelal heel anders dan mannen van zaken, het is eigenaardig maar het is zoo; ieder koop man zal het bevestigen. De een is de theorie, de ander de prak tijk, de een de hoogere burgerschool, de ander de school des levens, de een houdt zich bezig met in- en uitvoercijfers, stati stieken, aanwas, achteruitgang van bevol king, handelsmusea, in 't kort met zaken van algemeen belang, de ander heeft uit sluitend het oog gericht op de zaken van zijn bijzonder belang, voornamelijk dit, of hij een bepaalde zaak kan kpopen of'verkoopen tot een bepaalden prijs. Waar de consul nieide voorlichting va» kooplieden inwint verliest hij zich in alge meenheden, waarvoor de koopman ijskoud onverschillig i», vandaar ook, dat consu laire rapporten zelden door kooplieden ge lezen worden. De consul zegt voor zooveel mülioen wordt 's jaarlijks aan shirtingsuit Engeland naar China ingevoerd; de koop man wil weten, of een shirting van een bepaalde qualiteit tot een bepaalden prijs te verkoopen is. De koopman vraagt niet, of hij zaken kan doen, maar of hij geld kan verdienen; het eerste is geen kunst, 't laatste wel. Holland cannot back its claims in China. De 9 a 10 pantserschepen, die onze Marine rijk is, hebben wij volop noodig voor debescherming van ons eigen landje, onze Oost en West. Tenware het voorbeeld van Italiëaanstekelijk mocht gewenst hebben in den Haag, gelijk zulks het geval is te Weenen, waar men zich ongerust maakt over «being left out in the cold," wat doen wij met een diplomaat in China ? De moeilijk heden, die het Indische gouvernement eenige jaren geleden ondervond met de emigratie van koelies uit China naar Deli werden geëfiend door den Duitschen gezant en de Duitsche consuls te Amoy en Swatow. Ware het niet beter, indien in zulke ge vallen de regeering te Batavia of in Nederland een commissaris of buitenge woon gezant en gevolmachtigd minister zond en tot steun en voorlichting aan die missie toevoegde den consul-generaal in China ? Die steun en voorlichting zouden des te grooter waarde hebben, naarmate de consul-generaal geademd had in de atmos feer van mannen van zaken. Onder die omstandigheden zou, dunkt ons, ook eerder een beroep gedaan kunnen worden op de hulp mocht die noodzakelijk blijken van eene ons Hollandje bevriende groote mogendheid, eerder dan zulks mogelyk zou, zy'n b\j de tegenwoordige regeling. Zaken ^een Personen. Het was de bedoeling van den heer Kiersch in zyn eerste drie artikelen de deugden en de deugdzaamheid van het Zwitsersche Volksleger i grootere bekendheid te geven en verder dej wenschelykheid te bepleiten ons leger op gelijke of soortgelijke wjjze in te richten. l Ik schreef myn artikel om aan te toonen dat de heer K. zyne redeneeringen bouwde o-p ! onvaste gronden. Uic het werk van den kolonel l Wille toch bleek met groote duidelijkheid dat j het Zwitsersche oificierskorpg »óór 1895 zóó overtuigd was van de ondt ugdelykheid van hun leger dat ze gezamenlijk eene agitatie in het leven riepen met het doel verandering in de legerwetten te krygen. Op deze agitatie volgde een tijdperk van ongev< er zeven jaren waarin vergaderd, gedebatteerd werd, waarin voorstellen werden ingediend, commissies be noemd enz.... het slot was dat alle pogingen om tot betere toestanden te geraken in bet bovengenoemde jaar afstuitten op den onwil van het Zwitserbche vclk. Vier jaar later geef t de kolonel Wille een geschrift uit, waarvan byzelf de hoofdstrekkiug noemt: daran zu erinnern dass eine Revision unserer Milifarorganisation ein noch unerledigtes Pottulat der Armee uneeres Landes sei, welches von den höchsten Militars und Staatsmannen! urd mit den ernstesten Gründen als eine gebieterische Notwendigheit erklart worden war." Kan men uit de logica dezer feiten eece and_ere gevolgtrekking maken dan deze: de Zwitsersche olficieren achten hun leger onvol doende berekend voor zy'ne taak? Ik zie niet goed hoe men aan deze conclusie ontkomen kan. De heer K. had er zich op moeten toeleg gen de onjuistheid hiervan aan te toonen. Dit had hem in ons debat eene fraaie over winning bezorgd. Een dergelijk betoog, helder en logisch in elkaar gezet, zie ik nog met verlangen tegemoet. Hy kan zich hier niet van afmaken door minder juist te beweren dat ik my uitsluitend beroep, by het geven myner conclusie, op de uitspraken van den kolonel Wille, of door te zeggen dat myne citaten uit hun verband zyn gerukt, (eencittat is alty'd uit zijn verband gelicht) en geen ky'k geven op het kritische deel van het werk van den auteur. Die citaten geven de meening van de kolonel over het tegenwoordig Zwitsersche volk-leger; eene andere bedoehng hebben ze niet. Ontbreekt nu aan het artikel vaa den heer K. de heldere en logische bewijsvoering, waarin het zyn kracht had behooren te zoeken, dit gemis wordt vergoed door eenige uitdrukking, waarvan de bedoeling is, niet imjn betoog, doch my'n persoon te treffen. Ik constateerde dit met eenige zelfvoldoening; in een debat toch ben ik meer bevreesd voor de juiste argumenten van mijn tegenparty, dan voor de uitingen van zyn slecht humeur. Met de eerste bewy'st hy zyn kracht, met de tweede zijn zwakheid. Uit dit oogpunt bezien geeft het laatste artikel van den heer Kiersch my veel stof tot tevredenheid. En hiermede sluit ik, wat my aangaat, het persoonlyk gedeelte van het debat, om voor een oogenblik het zakelyk deel te hervatten. Hiertoe behoort het oordeel der vreemde officieren door den heer K. in het debat be trokken. Dit oordeel staat tegenover dat van de eigen officieren, die uit den aard der zaak de waarde van hun leger juister hunnen taxeeren dan enkele vreemde officieren die de manoeuvres bywonen. Hetgeen mij echter weerhoudt aan dat oordeel groot gewicht toe te kennen is de twy'fel waarin ik verkeer omtrent de wy'ze waarop dit oordeel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl