Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1133
den heer K heeft bereikt. HU verliet Zwitserland
vóór de groote manoeuvres en wat hy hiervan
mededeelt ontleent bij aan verslagen in de
Nette Züricher Zeitung. Is de yerbaziag en
bewondering der vreemde officieren eri de
mededeeüngen in zyn vierde artikel met cursief
gedrukte en gwpatieerde letters vermeld, ook
uit die verslagen geput?
Al bezaten die feiten en mededeelingen de
bewijskracht die de heer K. aan hen toekent,
voor een lezer bezitten ze eerst wetenschap
pelijke waarde, wanneer de bron bekend is
waaruit ze, voortkome*, en deze de waarborgen
iu zich heeft dat ze met juistheid en onpar
tijdigheid z\jn waargenomen. Dat bezit, in het
algemeen gesproken, een manoeuvre-verslag in
een dagblad, niet. Ook toasten, zelfs al worden
ze door den gei eraal von Alten uitgesproken
zjjn geen wetenschappelijk materiaal.
Het zg mjj vergund nog eenmaal een uit? p r aak
van den generaal Wille hier aan te halen:
Er ware dies vieflelcht die Stelle, nm die
Wrtwendige Bemerkung auzubrinjjen >>er die
Art, wie man Lob und Tadel des Auslandes
aoffasst. Jedes Lob, ob es uur eine einfache
Höflichkeitspbrasa ist, oder ob ihm eine Tendenz
zugrunde lag, wird als eine unparteiische
Verküadigung der Wahrheit hingestellt und wird
dem Volks als Bestatigueg seiner eigenen und
seiner Institutionen Yortremichkeit mitgeteilt".
Bovenstaande beschouwingen, zich bazeerende
op feiten, ondermijnen den grond waarop de
boer K. zijne redeneering bouwt: de voortref
felijkheid van het Zwitsersche Volksleger. Zijn
verder betoog zou dos onbesproken kunnen
bleven. Toch geeft het nuj aanleiding tot een
paar opmerkingen.
Vooreerst kan het zijn nut hebben, voor
enkele lezers die zich de moeite geven dit
debat te volgen, en die minder t'huis zijn in
technische legerquaestieën, een paar hoofdlijnen
van een volksleger aan te geren. Hoe men dit
ook wentcht in te richten, aan ne voorwaarde
kan men niet ontkomen: een uiterst korte
eetste oefeatjjd al of niet in kasernes doorge
bracht. In Zwitserland b.v. is deze eerste
oefentijd 45 dagen.
Om velerlei redenen, vooral om financieele,
vindt men bij een Volksleger geen beroepskader.
Officieren zoowel onderotficieren maken van
deze militaire charge niet de hoofdzaak van
hun levenstaak; slechts een zeer klein aantal (in
Zwitserland b.v. het cyfer 100 niet te boven
gaande) vormen hierop een uitzondering en
maken van de militaire betrekking hun uitslui
tend beroep. Dit z\jn de militaire instructeurs.
Het gevolg van een dergelijk legersysteem is
dat het grootste gedeelte van de opvoeding
van den soldaat valt buiten den tijd door hem
in het leger doorgebracht. Waar de verplichte
wapenhandel hiervoor te kort is, moet door
vrijwillige oefening hierin tegemoet gekomen
worden.
Is het verkrijgen van voldoende technische
bedrevenheid bij oen dergelyk systeem in theorie
niet ondenkbaar, hoe staat het met de onont
beerlijke ditcipline? Dat discipline gemist zou
kunnen worden is nog nimmer beweerd. Dat
integendeel hare mate ten slotte beslist over
do «eerdere of mindere waarde van een leger,
ig het oordeel van alle officieren met
kryg»ervaring Bij een volksleger nu hangt de disci
pline in het leger geheel af van het karakter
van het volk. Is het van aanleg gewillig zich
aan gezag te onderwerpen; bezit het een
krachtige nationale eigenliefde, die geen offer
te swur acht voor 'i loods onafhankelijk
heid; bestaat er samenwerking? Op deze
wagen dient op goeden grond bet antwoord
toestemmend te luiden, voor dat op de vraag,
of een Volksleger, büons, een goed leger
BOU kunnen zgn een antwoord kan gegeven
worden.
Na al hetgeen historische nasporingen omtrent
den TiéndaagKhen Veldtocht geleerd hebben
geloof ik niet dat voorstanders van een volks
leger zich nog langer op de ondervinding van
8?12 Au;. 1831 opgedaan, kunnen beroepen,
vaoral niet als me bedenkt tegenover welk leger
OBze troepen in geval van oorlog, in het veld
gebracht tollen worden.
Ten slotte nog dit: de overtuiging dat onze
tegenwoordige leger-inrichting onvoldoende is,
is niet het uitsluitend eigendom van den heer
K. De officieren in de eerste plaats verlangen
naar verbetering. ledere verandering echter is
geene verbetering; en wel meen ik te mogen
«imMIIIMIHIIIIMIHIHHIIIimMmMIIIHMHIIIIIIIHIIIimtHMMIIimilltmill
zeggen dat slechts weinige officieren in ons
leger de verandering, die de heer Kiersch
voerstelt, eene verbetering zouden aibten.
Den Haag, Jhr. RA.M,
2& Februari 1899. Ie luit. der grenadiers.
HHtimniiinimnittiM i u luiuimiiitiiiiiiiiuniuiiK
1H
Vrij naaf het Tün
Indien ik eeu beschrijving van mijzelf had
moeten geven, dan zou die eenvoudig geluid
hebben. : John Blount, handelsreiziger.
Ik was ia dienst bij een voornaam
koopmansbuis ; de aard mijner betrekking maakte, dat ik veel
moe«t reizen en ik hield van dat werkzame leven,
BOO vol afwisseling. Dat wil zeggen, ik hield er
Tan, toen ik nog ongetrouwd was, maar ik was
nog' heel jong, pas vijf en twintig, toen ik ver
liefd werd en spoedig daarop trouwde; en toen
werd ik gewaar, dat mijn zwervend bestaan zeer
zeker een hinderpaal was voor volkomen huise
lijk geluk. Mary, mijn vrouw, was een opge
wekt schepseltje, dat altijd de zaken van den
vroolijksten kant beschouwde, maar zelfs zij
beweerde soms, dat zij even goed met een zee
raan had kunnen trouwen als met iemand van
het vasteland, die zoo weinig thuis was! Maar,
oooaU ik reeds «eide, ze was altijd opgewekt,
«a lij en mijn zuster bielden elkander
getel?cbaB iu mijn afwezigheid.
Het was in bet tweede jaar van mijn trou
wen, dat ik, reeds eenige weken op reis zijnde,
vaa mijtt zuster yerna», dat er een hevige koorts
beerschte in ons distrikt, en dat ook Mary er
door aangeta»t was. Kitty schreef echter, dat
Mary niet erg ziek was, en voegde er bij, dat
ze wel dacht, dat haar patiënt tegen den tijd,
dat ik thuis verwacht werd, weer herstellende
BOU WJB. Ik vertrouwde Kitty volkomen, zoodat
ik de aaak niet heel ernstig inzag.
Maar, toeu ik een paar dagen hier, na een
langen vermoeienden dag in het hotel, waar ik
logeerde, terugkwam, lag daar een telegram op
mn te wachten. Myn hart stond een oogenblik
stil toen ik de onheilspellende enveloppe zag
liggen, want ik wist, dat mijn zuster mij niet
dau bij volstrekte noodzakelijkheid getelegra
feerd zou hebben. Het telegram meldde, dat
ofschoon Kitty nog het beste ervan hoopte, een
groote verandering in den toestand had plaats
gegrepen, en dat ik dadelijk moest terugkomen.
Stel je komst niet uit, kom dadelijk," seinde zij.
Ik dacht natuurlijk niet aan uitstel. Ik betaalde
lil Spanje.
Ministerieele crisissen hebben in Spanje
meestal een zeer eigenaardig verloop. Het
is bekend, dat de regeering daar te Jande
ds verkiezingen »maakt" en dat dus elk
nieuw optredend kabinet zich haast, de
Kamers te ontbinden, ten einde volkomen
zeker te zijn van eene vaste meerderheid
in het Parlement. Nu is zulk eene meer
derheid wel niet onverslijtelijk, en het
behoort «iet tot de onmogelijkheden, dat
zij in eene minderheid verandert, maar
het is tóch eene uitzondering, dat het
kabinet valt ten gevolge van een afkeu
rend Kamervotum, en meestal hebben
intriges buiten het Parlement het grootste
aandeel aan de oorzaken van zulk een
val. Eigenlijk had het er veel van, of
Sagasta, sedert vele jaren de leider der
liberalen, en Canovas del Castillo, sedert
bijna even langen tijd de leider der conser
vatieven, met onderling goedvinden de
rollen verdeelden, en met tamelijk gere
gelde tusscbenpoozen beurtelings als regee
ring en als oppositie optraden.
Dezen keer is het eenigszins anders
gegaan. De crisis, hoewel binnen niet al
te langen tijd met zekerheid te verwachten,
heeft den ouden, gliminen Sagasta toch
nog verrast, en een votum van den Senaat
heeft het liberale kabinet tot aftreden
gedwongen. Ongetwijfeld zou dit niet, of
althans niet op deze wijze zijn geschied,
wanneer Canovas del Castillo nog in leven
was geweest, en indien de oorlog ook in
de parlementaire toestanden geen ingrij
pende wijziging had gebracht.
De houding van Sagasta was trouwens
weinig geschikt om aan zijn kabinet dit
maal een langeren levensduur dan den
gewonen te verzekeren. »Het hoofd der
liberale partij" zoo schreef de Madridsche
correspondent van de Frankfurter Zeitung
onmiddellijk na het uitbreken van de
crisis »is te oud en te stijf, om zijn
persoonlijkheid te veranderen en, zooais
men zegt, den nieuwen mensch aan te
doen. Hij behoort tot degenen, die niets
vergeten en niets loeren. Het ontzettende
onheil, dat in de laatste jaren, en in
't bijzonder voor eenige maanden Spanje
heeft getroffen, maakte op hera geen
bijzonderen indruk. Het verlies van
een geheel koloniaal rijk, de ondergang
van de geheele marine, de dood van vele
duizenden aan den honger en de gele
koorts prijsgegeven soldaten, schenen voor
hem geen verdere gevolgen te hebben. De
hoofdzaak was, dat de dynastie geen ge
vaar liep, dat in 't algemeen niets aan de
de bestaande orde van zaken werd ver
anderd, dat het landsbestuur volgens den
ouden sleur werd voortgezet, dat het oude
poppenspel der partijen kon voortduren.
Hij sloot de oogen geheel voor de zich in
alle deelen van het land verheffende stem
men, die met steeds meer nadruk eischten,
dat een nieuwe koers zou worden gestuurd,
dat oude ongerechtigheden zouden worden
afgeschaft, dat de financiën geregeld en
administratieve hervormingen ingevoerd
zouden worden. Hij geloofde, dat er in
Spanje geen openbare meening bestond,
of dat deze, zoo zij er al was, toch te
zwak was om zich te doen gelden, zoo
tMlllimiMIUIMIimilllMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIMMlIIIIMIMIIIUMMIl
mijn rekening van het hotel, gaf orders, dat
mijn bagage den volgeuden dag verstuurd zou
worden, en minder dan een half aar, nadat ik bet
telegram geopend had, stormde ik het kleine,
primitieve station binnen. Ik bereikte het per
ron juist bijtijds om het roode licht achter aan
den vertrekkenden trein in de opening van den
tunnel te zien verdwijnen. Een oogenblik stond
ik als een oanoozele voor mij uit te staren.
Toeu kwam de stationschef, die mij van aanzien
kende, naar mij toe, en zei: »Dat scheelde maar
een paar seconden, mijnheer l"
»Ja," antwoordde ik kortaf, want ik begon
nu alles te begrijpen en was zenu*achtig we
gens dit oponthoud. /?Hoe laat gaat de vol
gende trein 'i"
,0m zes vijf, morgenochtend, mijnheer. Dit
is de laatste van avond!"
,En de sneltrein dan, waarmee ik zoo dik
wijls gegaan ben?"
»Die houdt hier niet op, mijnheer. Die stopt
pas bij de volgende halte."
Een oogenblik wachtte ik; toeu vroeg ik,
hoe laat de sneltrein van de volgende halte
wegging.
,Ooa negen vijftien!" was het antwoord,
??En hoever is de halte hier vandaan; zou ik
er nog bijtijds kunnen komen'f"
Geen denken aan, mijnheer. Het is bijna drie
uur rijden."
Ik dacht een oogenblik na.
Aan mijn linkerhand staken de groene heu
veltoppen donker tegen de avondlucht af. Het
was een van de meest bergachtige streken van
Engeland en de tunnel, die de heuvels door
boorde, was een triomf voor de bouwkunst. Op
den steenen boog wijzend, zei ik peinzend:
»Het station is zeker vlak bij het andere
eind van den tunnel f"
Juist, mijnheer; het ligt nog geen b al ve mijl
verder."
»En hoe lang is de tunnel?"
»Zoow»t drie mijlen, mijnheer, en er is geen
bocht in!"
Weer een pauze; toen zei ik langzaam:
,Voor de sneltrein komt gaat er zeker niets
meer door?"
/rNeen, mijnheer !"
Ook niet van den anderen kant?"
»Neen, mijnheer, in de eerste paar uren niet,
behalve misschien eeu paar goederenwagons,
maar er is nog niets daaromtrent geseind."
De stationschef keek mij wel eenigszins ver
wonderd aan bij al mijn vragen; maar hij had
blijkbaar niet het minste vermoeden van wat er
dat hij van haar niet de minste notitte
behoefde te nemen."
Bij de eerste stemming in den Senaat
is Sagasta op onzachte wijze uit dien droom
wakker geschud. Door de conservatieven
was namelijk aan het wetsvoorstel betref
fende den afstand der Philippijnen een
artikel toegevoegd, waarin de houding der
regeering werd afgekeurd. De regeer ing
had al hare getrouwen bijeenverzameld:
zij had de Spaansche gezanten uit Parijs,
Rome en Londen laten overkomen, en vier
kapiteins-gei>eraal, die leden van den Senaat
zijn, naar Madrid ontboden. Desniettemin
zou zij verslagen zijn als niet twee repu
blikeinen en drie Senatoren voor Cuba,
benevens drie leden van het kabinet (deze
laatsten in strijd met alle usantie) vóór
haar hadden gestemd. En toch verkreeg
zij slechts 120 stemmen en de oppositie.
118. Toen zag Sagasta in, dat hij het
spel had verloren en dat de gelukwenschen
zijner vrienden misplaatst waren. Op deii
persten Maart diende hij bij de
KoninginRpgentes de aanvraag in om ontslag van
het geheele kabinet, en twee dagen later
was het kabinet-Silvela kant en klaar.
Een conservatief kabinet, natuurlijk,
maar tegelijk een clericaal en een reac
tionair kabinet, zooals blijkt uit Ac be
noeming van den weibekenden heer Pidal
tot minister van buitenlandsche zaken en
van generaal Polavieja tot minister van
oorlog. Don Carlos zelf kan niet clericaler
zijn dan het driemanschap
Silvela-PidalPolavipjas, en de invloedrijke geestelijkheid
kan dus hare sympathieën veilig van de
Carlisten op de Alfonsisten overbrengen.
Reeds voor een paar maanden trouwens
heeft Silvela verklaard, dat tot hem en
zijne partij al diegenen behoorden, die
luisterden naar de woorden van het
Vatikaau.
Het nieuwe kabinet heeft tevens een
militaristisch karakter. Was reeds de libe
rale Sagasta gedurende den oorlog genood
zaakt, de burgerlijke rechten en vrijheden
deels op te heffen, deels te beperken, en
eene soort van dictatuur in te voeren, het
nieuwe ministerie zal allerminst tegen zulke
maatregelen opzien. Wat zal men er van
zeggen, dan dat elk land de regeering
heeft, die het verdient, en dat het in dit
geval heusch niet der moeite waard was
geweest de changer de gouvernement ? De
Spanjaarden moeten het zelven weten, of
zij een voorbeeld willen nemen aan hunne
vroegere koloniën, de Zuid-Amerikaansche
republieken.
Wat echter het buitenland, om goede
redenen, belang inboezemt, is de vraag,
of van het kabinet-Silvela eene reorgani
satie der Spaansche financiën te ver
wachten is. 1)e staatsinkomaten bedragen
750 millioen peseta's, maar daarvan zijn
600 millioen, dus vier vijfden, noodig voor
den dienst der staatsschuld, die in ronde
cijfers 10 milliarden bedraagt. Het
jaarlijksch deficit is reeds tot 50 millioen ge
stegen, en het zal na den oorlog niet
minder worden, omdat de militaire partij,
zelfs in de tegenwoordige misère, van geen
bezuiniging wil hooren. Het koloniale leger
bestaat niet meer, omdat Spanje geen
koloniën heeft, maar de 8000 generaals
en officieren van dat leger excusez du
peu.' maken aanspraak op hun volle
activiteits-traktement. En behalve dezen
overvloed van koloniale officieren heeft
Spanje nog 200 generaals ter beschikking.
Zoolang dergelijke toestanden gehandhaafd
worden, ziet het er niet de toekomst van
Spanje droevig uit.
UflmnnillllllllllllMIIIMIIIIUIIIIMIlmMnlflIIIIMIIIIItlllltlllMHItlMMm
in mij omging, want hij ging weer naar zijn
bureau en liet mij op het perron alleen achter.
Ik was jong en onstuimig en bad plotseling
een besluit genomen. In mijn vurig verlangen
om bij mijn zieke vrouw te zijn, scheen een
oponthoud van eenige uren mij een eeuwigheid,
en mijn eenige wensch was de sneltrein aan de
halte te halen; maar was dat mogelijk P Slechts
n weg lag voor mij open en dat wa» door
den tunnel. Ik zou dat denkbeeld altijd ais
een onmogelijkheid beschouwd hebben, maar nu,
op dit uur greep ik mij eraan vast, als aan een
stroohalm, en trachtte ik mijzelf wijs te maken,
dat er geen reden tot vrees bestond. Er kon
immers van beide kanten geen trein komen;
En liet was een goede gelijke weg, niet meer
dan drie mijlen lang en ik had anderhalf uur
om ze af te leggen. En wat hinderde het, of
het er donker was? Ik kon den weg niet
missen; ik had dus niets anders te doen, dan
flink door te stappen. Zeker, het kon best, en
ik was vast er toe besloten.
Ik dacht dus niet langer na, maar liep naar
het eind van het perron en stapte op de rails,
niet ver van de opening van den tunnel ver
wijderd. Toen ik de donkere poort binnenging,
zou ik heel wat gegeven hebben, als ik een
lantaarn bad kunnen meenemen.
Maar er was geen denken aan, dat ik aan
het station er om kon gaan vragen. Feitelijk
was ik dankbaar, toen ik in het duister stond,
en dus wist, dat ik niet meer gezien kon
worden.
Tien minuten lang stapte ik vlug voort; ik
trachtte niet te denken, maar voelde, dat lang
zamerhand mijn moed mij begon te ontzinken.
Bah, wat een afschuwelijke lucht! Dat was
haast nog erger dan de ondoordringbare duisternis.
Ik herinnerde mij hoe ik dikwijls door tunnels,
ook door deze was gegaan, in een prettige,
verlichte coupé, en fluks het raampje opgetrokken
had om de verpestende lucht buiten te sluiten;
en in deze atmosfeer moest ik zeker nog een
uur blijven ! Ik rilde bij het denkbeeld. Maar
de duisternis was toch eigenlijk even erg.
Van mijn jeugd af had ik nooit van het
donker gehouden, en nu scheen het ahof ik,
evenals in mijn kindsheid, allerlei verschrikkin
gen om mij heen bespeurde. Ik moest, al was
het ook maar voor een oogenblik, licht hebben.
Ik stond stil, en stak een lucifer aan. Voor
zichtig beschutte ik hem met mijn hand en
keek in het rond. Hoe akelig zag het er uit!
Haast nog akeliger in werkeiijkheid dan in mijn
verbeelding. Bij het zwakker flikkerende licht
?tttiiiiiiitiHiiiiMitiniiiiMniiiiiitimimiiniiiiiiniHtiimmiiuiiiiMimui
Het Franscbe Centraal-tean w
Sociale Aimzen,"
Het was in het jaar 1894, den löen Mei
toen de graaf De Chambrun, wiens levens
loop wij in een voorgaand artikel hebben
geschetst, zijn voornemen kenbaar maakte
tot de stichting van het »Musée Social",
terwijl hij deze bekendmaking van een ge
schenk in klinkende munt deed verge
zeld gaan.
Hei doel van het Musée was weldra in
zijne statuten, welke den 31en Augustus
van hetzelfde jaar reeds werden goedge
keurd, omschreven, als zijnde: «gratis ter
beschikking te stellen van het publiek, on
der verschaffing van alle gewenschte inlich
tingen en raadgevingen, de stukken, model
len, ontwerpen, statuten enz. van sociale
instellingen en organisatien, welke ten doel
hebben : de verbetering van den gtoffelijken
en geestelijken toestand der arbeiders. Bij
de vervulling van deze taak heeft het Musée
zich strikt buiten alle politieke of'
religieuse vraagstukken te houden."
Als middelen ter bereiking van dit doel
bezigt het Musée: lo. eeiie permanente
sociaal-economische tentoonstelling; 2o. een
bibliotheek en werkkamer, gratis ter be
schikking van het publiek; 3o. het op aan
vrage verschaffen van inlichtingen omtrent
sociale instellingen aan een ieder, die daarbij
belang heeft; 4o. het houden van vergade
ringen, cursussen en voordrachten, mtt
het doel, de tentoongestelde stukken nader
toe te lichten en de kennis omtrent
sociaal-economische instellingen te ver
spreiden; 5o. het houden van erjquêtes in
Frankrijk en elders; Go. het publiceeren
van geschriften, welke het werk van het
Musée Social en de door dit verzamelde
stukken in ruimeren kring bekend maken ;
7o. het uitloven van prijzen en medailles
voor de merkwaardigste sociale instellingen,
en het organiseeren van concoursen (prijs
vragen) over speciale onderwerpen.
Aan onstoffelijke middelen ontbreekt het
't Mueée dus evenmin als aan stoffelijke,
gelijk wij in ons voorlaatste artikel hebben
aangetoond. Dat het aan deze laatste
vooral geen gebrek heeft, blijkt ten
duidel\jksie uit een der volgende artikelen der
statuten, dat waarschijnlijk wel nimmer in
die van het nederlandsche Musée Social zal
worden aangetroffen, en hetwelk luidt:
»Dewijl het Musée ocial met eene voldoende
schenking is begiftigd, zullen de leden geen
enkele bijdrage te betalen hebben."
Zouden er wel veel vereen i gin gen zijn,
over den geheelen aardbol, die op zulk eene
benijdenswaardige bepaling in hare sta
tuten mogen wijzen?
Het ligt echter voor de hand, dat büzulk
een gunstigen toestand, het lidmaatschap
de vereen iging niet door aanmelding alleen
verkrijgbaar is. De leden van het Musée
Social werden dan ook tijdens het leven
van den graaf de Charnbrun door dezen
voor een tijdvak van drie jaren benoemd,
terwijl het recht dezer benoeming thans
berust bij den »Grand Conseil", het opper
ste bestuur, dat, uit ten hoogste GO leden
bestaande en de eerste maal door den
stichter samengesteld, in het vervolg in de
in zijn midden ontstane vacatures zelf
voorziet. Alle leden worden geacht een
werkzaam aandeel aan het Musée te nemen,
en zijn met dat doel in sectiën ingedeeld.
Behalve hen, «membres collaborateurs"
genoemd, telt de instelling nog
correspondeerende leden, welke op gelijke wijze
worden benoemd.
Behalve door den »Grand Conseil", dje
dus het oppertoezicht houdt, wordt het Musée
geleid door een Raad van Bestuur, uit 7 leden
bestaande, die voor een tijdvak van 7 jaren
worden gekozen, en daarna herkiesbaar zijn.
Evenals voorden »Grar>d Conseil" werden
ook de leden van dezen »Raad van Bestuur"
de eerste maal door den stichter
aangewe
?IIIIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIimilllMIIIIMIIIttlllllllllUIIIIW
kon ik juist den vochtigen muur zien, die
overal met uitwassen bezet was; en daarti sschea
glinsterde het slijmachlige spoor van slakken.
Het zou er wel wemelen van allerlei kruipende
diereu! Toen de lucifer uitging, hoorde ik een
geluid in de steenen; ik stak er haastig nog
n aan, juist bijtijds om een groote rat in een
opening te zien verdwijnen. Eeu mijnwerker,
ja een ieder, wiens beroep hem noodzaakt onder
den grond te werken, zou mij om mijn kinder
achtige vrees uitgelachen hebben, maar mijn
toestand was iets geheel nieuws voor mij, eu ik
moet ook bekennen, dat ik van nature een zenuw
achtige verbeeldingskracht heb. Toch ergerde
ik mij over mij a angst, en vervolgde ik mijn
tocht, mijn best doende niet aan mijn akelige
omgeving te denken. Ik dacht aan mijn tehuis;
zou Mary van mijn komst iets afweten? Of
zoudeu ze het haar niet hebben durven vertellen?
Met welk een voldoening zou ik straks in den
sneltrein stappen en op het geleden leed terug
zien ! Met welk een trots zou ik van dit avontuur
kunnen spreken! Dit gaf mij nieuwen mued!
Zoo heel erg was het toch ook niet; ik had
slechts tot bet einde toe de rails te volgen.
Zoo liep ik ongeveer eeu half uur lang voort.
Nu en dan kwam ik langs eeu soort rooster,
dat voor luchtververschmg diende. Maar er
groeide meestal zooveel onkruid tussehen, dat
het weinig licht en nog minder lucht gaf. Wan
neer men in een donkere plaats vlug doorloopt,
heeft men het gevoel over zich, alsof er allerlei
voorwerpen vlak bij ziju, waarmee men ieder
oogenblik in botsing kan komen. Dit gevoel
had ik ten minste over mij, en dit deed mij
ieder oogenblik mijn baad uitsteken als om een
slag af te weren. Zoo sloeg ik plotseling met
mijn linkerhand togen de muur van den tunnel.
Mijn vingers schaafden langs den ruwen steen
en een groote angst bekroop mij.
Van het begin af, had ik de volgende moge
lijkheid ia het oog gehouden: De stationschef
kou zich vergist hebben, wat de treinen betrof;
het kon zijn, dat er toch een trein door den
tunnel moest komen. In dat geval zou ik mij
tegen den muur aandrukken, tot de trein voorbij
was. Nu ik echter door schaven mijner vingers
bemerkte, hoe weinig ruimte er was begon ik
mij het allerergste voor te stellen: Al s de twee
treinen eens in den tunnel elkaar passeerden!
Dan was er haast geen ruimte over! Het was
een afschuwelijk denkbeeld. Ik kon nu onmo
gelijk meer terug, want ik was stellig over de
helft, en als ik terugging, zou ik zeker den
sneltrein tegenkomen! Maar er zouden toch in
zen, doch vult thans de Raad, ingeval van
vacatures zichzelven aan.
Dat het beheer der instelling: thans in
goede handen is, mag blijken uit de namen
van hen, die thans den genoemden »Raad
van Bestuur" vormen : Jules Siegfried, oud
minister, president, Charles Robert, oud
afgevaardigd, directeur der
verzekeringmaatechappij 4'Union"; Emil Cheysson,
hoogleeraar en inspecteur- generaal van
bruggen en wegen ; Eduard Gruner, mijn
ingenieur; Audiffred, afgevaardigde, enz.
De leden van den «Grooten Raad" (Grand
Conseil) en van den «Raad van Bestuur"
worden niet bezoldigd.
nmaal per jaar vindt eene algemeene
vergadering van alle leden der vereeniging
plaats.
Zonder toestemming van den »Raad van
Bestuur" wordt geen enkel geschrift van
wege het Musée gepubliceerd.
Terwijl dus onder het oppertoezicht van
den Grooten Raad, en onder d*
onmiddelijke hoede van den Raad van Bestuur het
Musée Social wordt bestuurd, berust de
dagelrjksche leiding der instelling bij de
Directie, welke in den persoon van den direc
teur, den heer Léopuld Mabülau, die in
deze taak wordt bijgestaan door een «per
manent gedelegeerde voor industrie- en
arbeiders-aangelegenheden", een dito voor
landbouwaangele?enheder), een algemeen
secretaris, een adjunct secretaris, een biblio
thecaris en een conservator van het museum
en de archieven. Bovendien weiden in ver
schillende landen bezoldigde corresponden
ten benoemd, wier taak het is, het Musée
Social geregeld van de sociale gebeurte
nissen m hunne respectieve landen op de
hoogte te houden. Als correspondent voor
Nederland fungeert sedert ongeveer een
jaar mr. P. Tjeenk Willink te Delft.
Dit is dus in groote trekken de inwen
dige organisatie van het Musée Sacial,
welke wij, niet zonder opzet, met vermelding
van eenige min of meer ondergeschikte
bijzonderheden hier mededeelen, ten einde
eene vergelijking met andere soortgelijke
instellingen, in de eerste plaats met het
bij ons in wording- zijnde «Centraal Bureau
voor Sociale Adviezen", en in de tweede
plaats met de «Centralslelle <ür
Wohlfahrts-Etnrichtungen" te Berlijn mogelijk
en gemakkelijk te maken.
Reeds nu mag echter worden getuigd,
dat die organisatie, zooals wij haar hier
in groote lijnen hebben weergegeven, voor
ons, Nederlanders, en anderen weinig
leerzaams aanbiedt. Waar daar slechts in
de allerlaatste plaats aan de benoodigde
geldmiddelen behoefde te worden gedacht,
eene aangelegenheid, welke bij andere stich
tingen in den regel als een der eerste punten
van behandeling op de agenda moet wor
den geplaatst, kon onmiddellijk op eene
bijzondere wijze de organisatie worden ter
hand genomen, en wel op zoodanige wijze,
welke voor anderen onnavolgbaar mag
worden genoemd. Derhalve zal het later
te volgen overzicht der Berlijnsche instel
ling waarschijnlijk mér belangstelling
iHlffiiiHimiitiiiHimiHilltlililHiiHliiiiiiiiiiiinMiHllll
40 cents per regel»
iHnillHIIHtMIMUUiniliniUIIIIIMIUIHH
Ruwzijden
Bastkleederen
tot f42.75 per stof voor een compl. Robe
TusBora en Shantung-Pongees, alsmede
zwarte, witte en gekleurde
HennebergZy<Ie van 45 et. tot 114.65 per Meter
effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz.
(ca. 240 ver&cb. qual. en 2000 vewch. kleuren,
dessins enz.). Franco en vrtf van in
voerrechten in hals. Stalen ommegaand.
Dubbel briefporto naar Zwitserland.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken
(k. & k. Hoflever), Zürich.
«MHIIIIUllllllllllllllllllMIIIIIIIIIHIIIIIIIillllllUlllllllllimilllHmilllllMi
den muur wel bier en daar inhammen zijn?
Dit denkbeeld gaf mij eenige hoop. Nog eens
kwamen de lucifers voor den dag, maar mijn
handen beefden zoo, dat ik nauwelijks het doosje
geopend had, of het viel op den grond, en de
kostbare inhoud lag overal verspreid. Ik knielde
Beer en begon rond te tasten, maar vond er
slechts vier terug. Ik had ook geen tijd om
langer te zoeken; ik liep dus voort, de Incifers
achtereenvolgens afstrijkend, maar ontdekte geen
enkelen inham.
Eindelijk toen ik een heel eind verder was,
zag ik in de verte een klein plekje. Eerst dacht
ik, vol vreugde, dat het daglicht was, eu dat
ik dus het eind van den tunnel naderde; maar
opeens schoot het mij te binnen, dat het avond;
en de zon al lang onder was, zoodat het een
lamp moest zijn; en het was een lamp.
Ik begon het duidelijker te zien, want het
kwam dichter en dichter bij, en ik wist, dat
daar een trein aankwam. Ik stond stil en keek
er naar, ea op het zelfde oogenblik voelde ik
de heele grond onder mij schudden. De rail,
waarop mijn eene voet rustte trilde als van een
electischen schok, terwijl een plotselinge wind
hoos door den tunnel ging en ik wist, dat de
sneltrein achter mij aankwam! Ik zal het nooit
vergeten, wat ik toeu voelde: het scheen alsof
in dat ne oogenblik de ondervinding van jaren
zich ophoopte herinneringen aan mijn jeugd,
de gedachte aan mijn vrouw, de droomen voor
de toekomst, alles drong op mij aan! Zou ik
nu sterven!' Ik slaakte een wilden kreet om
hulp. Ik bad tot God, dat hij mij niet zou
laten sterven. Ik verloor al mijn tegenwoor
digheid f au geest; ik dacht er ook volstrekt
niet aan om tegen den muur te gaan staan.
In wilde wanhoop vloog ik voort.' Het
g«luid van mijn stem werd in een oogenblik
door het geraas van den trein overstemd. Ik
vloog voort recht op den goederentrein af; het
gele licht van de locomotief scheen op mij; de
dood was nabij. Het «cheen, dat slechts een
wonder mij kon redden, en bet was ook een
wonder, wat er uu. gebeurde:
Op slechts een paar meter afstand van de
machine werd ik eensklaps met ijzersterke hand
vastgegrepen en op zijde getrokken. Zelfs in
het eerste oogenblik wist ik, hoewel geheel
verbluft, dat ik mij ia n vau die inhammen,
bevond, waarnaar ik zoo vergeefs gezocht had.
(Slot volgt).