De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 12 maart pagina 2

12 maart 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1133 den heer K heeft bereikt. HU verliet Zwitserland vóór de groote manoeuvres en wat hy hiervan mededeelt ontleent bij aan verslagen in de Nette Züricher Zeitung. Is de yerbaziag en bewondering der vreemde officieren eri de mededeeüngen in zyn vierde artikel met cursief gedrukte en gwpatieerde letters vermeld, ook uit die verslagen geput? Al bezaten die feiten en mededeelingen de bewijskracht die de heer K. aan hen toekent, voor een lezer bezitten ze eerst wetenschap pelijke waarde, wanneer de bron bekend is waaruit ze, voortkome*, en deze de waarborgen iu zich heeft dat ze met juistheid en onpar tijdigheid z\jn waargenomen. Dat bezit, in het algemeen gesproken, een manoeuvre-verslag in een dagblad, niet. Ook toasten, zelfs al worden ze door den gei eraal von Alten uitgesproken zjjn geen wetenschappelijk materiaal. Het zg mjj vergund nog eenmaal een uit? p r aak van den generaal Wille hier aan te halen: Er ware dies vieflelcht die Stelle, nm die Wrtwendige Bemerkung auzubrinjjen >>er die Art, wie man Lob und Tadel des Auslandes aoffasst. Jedes Lob, ob es uur eine einfache Höflichkeitspbrasa ist, oder ob ihm eine Tendenz zugrunde lag, wird als eine unparteiische Verküadigung der Wahrheit hingestellt und wird dem Volks als Bestatigueg seiner eigenen und seiner Institutionen Yortremichkeit mitgeteilt". Bovenstaande beschouwingen, zich bazeerende op feiten, ondermijnen den grond waarop de boer K. zijne redeneering bouwt: de voortref felijkheid van het Zwitsersche Volksleger. Zijn verder betoog zou dos onbesproken kunnen bleven. Toch geeft het nuj aanleiding tot een paar opmerkingen. Vooreerst kan het zijn nut hebben, voor enkele lezers die zich de moeite geven dit debat te volgen, en die minder t'huis zijn in technische legerquaestieën, een paar hoofdlijnen van een volksleger aan te geren. Hoe men dit ook wentcht in te richten, aan ne voorwaarde kan men niet ontkomen: een uiterst korte eetste oefeatjjd al of niet in kasernes doorge bracht. In Zwitserland b.v. is deze eerste oefentijd 45 dagen. Om velerlei redenen, vooral om financieele, vindt men bij een Volksleger geen beroepskader. Officieren zoowel onderotficieren maken van deze militaire charge niet de hoofdzaak van hun levenstaak; slechts een zeer klein aantal (in Zwitserland b.v. het cyfer 100 niet te boven gaande) vormen hierop een uitzondering en maken van de militaire betrekking hun uitslui tend beroep. Dit z\jn de militaire instructeurs. Het gevolg van een dergelijk legersysteem is dat het grootste gedeelte van de opvoeding van den soldaat valt buiten den tijd door hem in het leger doorgebracht. Waar de verplichte wapenhandel hiervoor te kort is, moet door vrijwillige oefening hierin tegemoet gekomen worden. Is het verkrijgen van voldoende technische bedrevenheid bij oen dergelyk systeem in theorie niet ondenkbaar, hoe staat het met de onont beerlijke ditcipline? Dat discipline gemist zou kunnen worden is nog nimmer beweerd. Dat integendeel hare mate ten slotte beslist over do «eerdere of mindere waarde van een leger, ig het oordeel van alle officieren met kryg»ervaring Bij een volksleger nu hangt de disci pline in het leger geheel af van het karakter van het volk. Is het van aanleg gewillig zich aan gezag te onderwerpen; bezit het een krachtige nationale eigenliefde, die geen offer te swur acht voor 'i loods onafhankelijk heid; bestaat er samenwerking? Op deze wagen dient op goeden grond bet antwoord toestemmend te luiden, voor dat op de vraag, of een Volksleger, büons, een goed leger BOU kunnen zgn een antwoord kan gegeven worden. Na al hetgeen historische nasporingen omtrent den TiéndaagKhen Veldtocht geleerd hebben geloof ik niet dat voorstanders van een volks leger zich nog langer op de ondervinding van 8?12 Au;. 1831 opgedaan, kunnen beroepen, vaoral niet als me bedenkt tegenover welk leger OBze troepen in geval van oorlog, in het veld gebracht tollen worden. Ten slotte nog dit: de overtuiging dat onze tegenwoordige leger-inrichting onvoldoende is, is niet het uitsluitend eigendom van den heer K. De officieren in de eerste plaats verlangen naar verbetering. ledere verandering echter is geene verbetering; en wel meen ik te mogen «imMIIIMIHIIIIMIHIHHIIIimMmMIIIHMHIIIIIIIHIIIimtHMMIIimilltmill zeggen dat slechts weinige officieren in ons leger de verandering, die de heer Kiersch voerstelt, eene verbetering zouden aibten. Den Haag, Jhr. RA.M, 2& Februari 1899. Ie luit. der grenadiers. HHtimniiinimnittiM i u luiuimiiitiiiiiiiiuniuiiK 1H Vrij naaf het Tün Indien ik eeu beschrijving van mijzelf had moeten geven, dan zou die eenvoudig geluid hebben. : John Blount, handelsreiziger. Ik was ia dienst bij een voornaam koopmansbuis ; de aard mijner betrekking maakte, dat ik veel moe«t reizen en ik hield van dat werkzame leven, BOO vol afwisseling. Dat wil zeggen, ik hield er Tan, toen ik nog ongetrouwd was, maar ik was nog' heel jong, pas vijf en twintig, toen ik ver liefd werd en spoedig daarop trouwde; en toen werd ik gewaar, dat mijn zwervend bestaan zeer zeker een hinderpaal was voor volkomen huise lijk geluk. Mary, mijn vrouw, was een opge wekt schepseltje, dat altijd de zaken van den vroolijksten kant beschouwde, maar zelfs zij beweerde soms, dat zij even goed met een zee raan had kunnen trouwen als met iemand van het vasteland, die zoo weinig thuis was! Maar, oooaU ik reeds «eide, ze was altijd opgewekt, «a lij en mijn zuster bielden elkander getel?cbaB iu mijn afwezigheid. Het was in bet tweede jaar van mijn trou wen, dat ik, reeds eenige weken op reis zijnde, vaa mijtt zuster yerna», dat er een hevige koorts beerschte in ons distrikt, en dat ook Mary er door aangeta»t was. Kitty schreef echter, dat Mary niet erg ziek was, en voegde er bij, dat ze wel dacht, dat haar patiënt tegen den tijd, dat ik thuis verwacht werd, weer herstellende BOU WJB. Ik vertrouwde Kitty volkomen, zoodat ik de aaak niet heel ernstig inzag. Maar, toeu ik een paar dagen hier, na een langen vermoeienden dag in het hotel, waar ik logeerde, terugkwam, lag daar een telegram op mn te wachten. Myn hart stond een oogenblik stil toen ik de onheilspellende enveloppe zag liggen, want ik wist, dat mijn zuster mij niet dau bij volstrekte noodzakelijkheid getelegra feerd zou hebben. Het telegram meldde, dat ofschoon Kitty nog het beste ervan hoopte, een groote verandering in den toestand had plaats gegrepen, en dat ik dadelijk moest terugkomen. Stel je komst niet uit, kom dadelijk," seinde zij. Ik dacht natuurlijk niet aan uitstel. Ik betaalde lil Spanje. Ministerieele crisissen hebben in Spanje meestal een zeer eigenaardig verloop. Het is bekend, dat de regeering daar te Jande ds verkiezingen »maakt" en dat dus elk nieuw optredend kabinet zich haast, de Kamers te ontbinden, ten einde volkomen zeker te zijn van eene vaste meerderheid in het Parlement. Nu is zulk eene meer derheid wel niet onverslijtelijk, en het behoort «iet tot de onmogelijkheden, dat zij in eene minderheid verandert, maar het is tóch eene uitzondering, dat het kabinet valt ten gevolge van een afkeu rend Kamervotum, en meestal hebben intriges buiten het Parlement het grootste aandeel aan de oorzaken van zulk een val. Eigenlijk had het er veel van, of Sagasta, sedert vele jaren de leider der liberalen, en Canovas del Castillo, sedert bijna even langen tijd de leider der conser vatieven, met onderling goedvinden de rollen verdeelden, en met tamelijk gere gelde tusscbenpoozen beurtelings als regee ring en als oppositie optraden. Dezen keer is het eenigszins anders gegaan. De crisis, hoewel binnen niet al te langen tijd met zekerheid te verwachten, heeft den ouden, gliminen Sagasta toch nog verrast, en een votum van den Senaat heeft het liberale kabinet tot aftreden gedwongen. Ongetwijfeld zou dit niet, of althans niet op deze wijze zijn geschied, wanneer Canovas del Castillo nog in leven was geweest, en indien de oorlog ook in de parlementaire toestanden geen ingrij pende wijziging had gebracht. De houding van Sagasta was trouwens weinig geschikt om aan zijn kabinet dit maal een langeren levensduur dan den gewonen te verzekeren. »Het hoofd der liberale partij" zoo schreef de Madridsche correspondent van de Frankfurter Zeitung onmiddellijk na het uitbreken van de crisis »is te oud en te stijf, om zijn persoonlijkheid te veranderen en, zooais men zegt, den nieuwen mensch aan te doen. Hij behoort tot degenen, die niets vergeten en niets loeren. Het ontzettende onheil, dat in de laatste jaren, en in 't bijzonder voor eenige maanden Spanje heeft getroffen, maakte op hera geen bijzonderen indruk. Het verlies van een geheel koloniaal rijk, de ondergang van de geheele marine, de dood van vele duizenden aan den honger en de gele koorts prijsgegeven soldaten, schenen voor hem geen verdere gevolgen te hebben. De hoofdzaak was, dat de dynastie geen ge vaar liep, dat in 't algemeen niets aan de de bestaande orde van zaken werd ver anderd, dat het landsbestuur volgens den ouden sleur werd voortgezet, dat het oude poppenspel der partijen kon voortduren. Hij sloot de oogen geheel voor de zich in alle deelen van het land verheffende stem men, die met steeds meer nadruk eischten, dat een nieuwe koers zou worden gestuurd, dat oude ongerechtigheden zouden worden afgeschaft, dat de financiën geregeld en administratieve hervormingen ingevoerd zouden worden. Hij geloofde, dat er in Spanje geen openbare meening bestond, of dat deze, zoo zij er al was, toch te zwak was om zich te doen gelden, zoo tMlllimiMIUIMIimilllMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIMMlIIIIMIMIIIUMMIl mijn rekening van het hotel, gaf orders, dat mijn bagage den volgeuden dag verstuurd zou worden, en minder dan een half aar, nadat ik bet telegram geopend had, stormde ik het kleine, primitieve station binnen. Ik bereikte het per ron juist bijtijds om het roode licht achter aan den vertrekkenden trein in de opening van den tunnel te zien verdwijnen. Een oogenblik stond ik als een oanoozele voor mij uit te staren. Toeu kwam de stationschef, die mij van aanzien kende, naar mij toe, en zei: »Dat scheelde maar een paar seconden, mijnheer l" »Ja," antwoordde ik kortaf, want ik begon nu alles te begrijpen en was zenu*achtig we gens dit oponthoud. /?Hoe laat gaat de vol gende trein 'i" ,0m zes vijf, morgenochtend, mijnheer. Dit is de laatste van avond!" ,En de sneltrein dan, waarmee ik zoo dik wijls gegaan ben?" »Die houdt hier niet op, mijnheer. Die stopt pas bij de volgende halte." Een oogenblik wachtte ik; toeu vroeg ik, hoe laat de sneltrein van de volgende halte wegging. ,Ooa negen vijftien!" was het antwoord, ??En hoever is de halte hier vandaan; zou ik er nog bijtijds kunnen komen'f" Geen denken aan, mijnheer. Het is bijna drie uur rijden." Ik dacht een oogenblik na. Aan mijn linkerhand staken de groene heu veltoppen donker tegen de avondlucht af. Het was een van de meest bergachtige streken van Engeland en de tunnel, die de heuvels door boorde, was een triomf voor de bouwkunst. Op den steenen boog wijzend, zei ik peinzend: »Het station is zeker vlak bij het andere eind van den tunnel f" Juist, mijnheer; het ligt nog geen b al ve mijl verder." »En hoe lang is de tunnel?" »Zoow»t drie mijlen, mijnheer, en er is geen bocht in!" Weer een pauze; toen zei ik langzaam: ,Voor de sneltrein komt gaat er zeker niets meer door?" /rNeen, mijnheer !" Ook niet van den anderen kant?" »Neen, mijnheer, in de eerste paar uren niet, behalve misschien eeu paar goederenwagons, maar er is nog niets daaromtrent geseind." De stationschef keek mij wel eenigszins ver wonderd aan bij al mijn vragen; maar hij had blijkbaar niet het minste vermoeden van wat er dat hij van haar niet de minste notitte behoefde te nemen." Bij de eerste stemming in den Senaat is Sagasta op onzachte wijze uit dien droom wakker geschud. Door de conservatieven was namelijk aan het wetsvoorstel betref fende den afstand der Philippijnen een artikel toegevoegd, waarin de houding der regeering werd afgekeurd. De regeer ing had al hare getrouwen bijeenverzameld: zij had de Spaansche gezanten uit Parijs, Rome en Londen laten overkomen, en vier kapiteins-gei>eraal, die leden van den Senaat zijn, naar Madrid ontboden. Desniettemin zou zij verslagen zijn als niet twee repu blikeinen en drie Senatoren voor Cuba, benevens drie leden van het kabinet (deze laatsten in strijd met alle usantie) vóór haar hadden gestemd. En toch verkreeg zij slechts 120 stemmen en de oppositie. 118. Toen zag Sagasta in, dat hij het spel had verloren en dat de gelukwenschen zijner vrienden misplaatst waren. Op deii persten Maart diende hij bij de KoninginRpgentes de aanvraag in om ontslag van het geheele kabinet, en twee dagen later was het kabinet-Silvela kant en klaar. Een conservatief kabinet, natuurlijk, maar tegelijk een clericaal en een reac tionair kabinet, zooals blijkt uit Ac be noeming van den weibekenden heer Pidal tot minister van buitenlandsche zaken en van generaal Polavieja tot minister van oorlog. Don Carlos zelf kan niet clericaler zijn dan het driemanschap Silvela-PidalPolavipjas, en de invloedrijke geestelijkheid kan dus hare sympathieën veilig van de Carlisten op de Alfonsisten overbrengen. Reeds voor een paar maanden trouwens heeft Silvela verklaard, dat tot hem en zijne partij al diegenen behoorden, die luisterden naar de woorden van het Vatikaau. Het nieuwe kabinet heeft tevens een militaristisch karakter. Was reeds de libe rale Sagasta gedurende den oorlog genood zaakt, de burgerlijke rechten en vrijheden deels op te heffen, deels te beperken, en eene soort van dictatuur in te voeren, het nieuwe ministerie zal allerminst tegen zulke maatregelen opzien. Wat zal men er van zeggen, dan dat elk land de regeering heeft, die het verdient, en dat het in dit geval heusch niet der moeite waard was geweest de changer de gouvernement ? De Spanjaarden moeten het zelven weten, of zij een voorbeeld willen nemen aan hunne vroegere koloniën, de Zuid-Amerikaansche republieken. Wat echter het buitenland, om goede redenen, belang inboezemt, is de vraag, of van het kabinet-Silvela eene reorgani satie der Spaansche financiën te ver wachten is. 1)e staatsinkomaten bedragen 750 millioen peseta's, maar daarvan zijn 600 millioen, dus vier vijfden, noodig voor den dienst der staatsschuld, die in ronde cijfers 10 milliarden bedraagt. Het jaarlijksch deficit is reeds tot 50 millioen ge stegen, en het zal na den oorlog niet minder worden, omdat de militaire partij, zelfs in de tegenwoordige misère, van geen bezuiniging wil hooren. Het koloniale leger bestaat niet meer, omdat Spanje geen koloniën heeft, maar de 8000 generaals en officieren van dat leger excusez du peu.' maken aanspraak op hun volle activiteits-traktement. En behalve dezen overvloed van koloniale officieren heeft Spanje nog 200 generaals ter beschikking. Zoolang dergelijke toestanden gehandhaafd worden, ziet het er niet de toekomst van Spanje droevig uit. UflmnnillllllllllllMIIIMIIIIUIIIIMIlmMnlflIIIIMIIIIItlllltlllMHItlMMm in mij omging, want hij ging weer naar zijn bureau en liet mij op het perron alleen achter. Ik was jong en onstuimig en bad plotseling een besluit genomen. In mijn vurig verlangen om bij mijn zieke vrouw te zijn, scheen een oponthoud van eenige uren mij een eeuwigheid, en mijn eenige wensch was de sneltrein aan de halte te halen; maar was dat mogelijk P Slechts n weg lag voor mij open en dat wa» door den tunnel. Ik zou dat denkbeeld altijd ais een onmogelijkheid beschouwd hebben, maar nu, op dit uur greep ik mij eraan vast, als aan een stroohalm, en trachtte ik mijzelf wijs te maken, dat er geen reden tot vrees bestond. Er kon immers van beide kanten geen trein komen; En liet was een goede gelijke weg, niet meer dan drie mijlen lang en ik had anderhalf uur om ze af te leggen. En wat hinderde het, of het er donker was? Ik kon den weg niet missen; ik had dus niets anders te doen, dan flink door te stappen. Zeker, het kon best, en ik was vast er toe besloten. Ik dacht dus niet langer na, maar liep naar het eind van het perron en stapte op de rails, niet ver van de opening van den tunnel ver wijderd. Toen ik de donkere poort binnenging, zou ik heel wat gegeven hebben, als ik een lantaarn bad kunnen meenemen. Maar er was geen denken aan, dat ik aan het station er om kon gaan vragen. Feitelijk was ik dankbaar, toen ik in het duister stond, en dus wist, dat ik niet meer gezien kon worden. Tien minuten lang stapte ik vlug voort; ik trachtte niet te denken, maar voelde, dat lang zamerhand mijn moed mij begon te ontzinken. Bah, wat een afschuwelijke lucht! Dat was haast nog erger dan de ondoordringbare duisternis. Ik herinnerde mij hoe ik dikwijls door tunnels, ook door deze was gegaan, in een prettige, verlichte coupé, en fluks het raampje opgetrokken had om de verpestende lucht buiten te sluiten; en in deze atmosfeer moest ik zeker nog een uur blijven ! Ik rilde bij het denkbeeld. Maar de duisternis was toch eigenlijk even erg. Van mijn jeugd af had ik nooit van het donker gehouden, en nu scheen het ahof ik, evenals in mijn kindsheid, allerlei verschrikkin gen om mij heen bespeurde. Ik moest, al was het ook maar voor een oogenblik, licht hebben. Ik stond stil, en stak een lucifer aan. Voor zichtig beschutte ik hem met mijn hand en keek in het rond. Hoe akelig zag het er uit! Haast nog akeliger in werkeiijkheid dan in mijn verbeelding. Bij het zwakker flikkerende licht ?tttiiiiiiitiHiiiiMitiniiiiMniiiiiitimimiiniiiiiiniHtiimmiiuiiiiMimui Het Franscbe Centraal-tean w Sociale Aimzen," Het was in het jaar 1894, den löen Mei toen de graaf De Chambrun, wiens levens loop wij in een voorgaand artikel hebben geschetst, zijn voornemen kenbaar maakte tot de stichting van het »Musée Social", terwijl hij deze bekendmaking van een ge schenk in klinkende munt deed verge zeld gaan. Hei doel van het Musée was weldra in zijne statuten, welke den 31en Augustus van hetzelfde jaar reeds werden goedge keurd, omschreven, als zijnde: «gratis ter beschikking te stellen van het publiek, on der verschaffing van alle gewenschte inlich tingen en raadgevingen, de stukken, model len, ontwerpen, statuten enz. van sociale instellingen en organisatien, welke ten doel hebben : de verbetering van den gtoffelijken en geestelijken toestand der arbeiders. Bij de vervulling van deze taak heeft het Musée zich strikt buiten alle politieke of' religieuse vraagstukken te houden." Als middelen ter bereiking van dit doel bezigt het Musée: lo. eeiie permanente sociaal-economische tentoonstelling; 2o. een bibliotheek en werkkamer, gratis ter be schikking van het publiek; 3o. het op aan vrage verschaffen van inlichtingen omtrent sociale instellingen aan een ieder, die daarbij belang heeft; 4o. het houden van vergade ringen, cursussen en voordrachten, mtt het doel, de tentoongestelde stukken nader toe te lichten en de kennis omtrent sociaal-economische instellingen te ver spreiden; 5o. het houden van erjquêtes in Frankrijk en elders; Go. het publiceeren van geschriften, welke het werk van het Musée Social en de door dit verzamelde stukken in ruimeren kring bekend maken ; 7o. het uitloven van prijzen en medailles voor de merkwaardigste sociale instellingen, en het organiseeren van concoursen (prijs vragen) over speciale onderwerpen. Aan onstoffelijke middelen ontbreekt het 't Mueée dus evenmin als aan stoffelijke, gelijk wij in ons voorlaatste artikel hebben aangetoond. Dat het aan deze laatste vooral geen gebrek heeft, blijkt ten duidel\jksie uit een der volgende artikelen der statuten, dat waarschijnlijk wel nimmer in die van het nederlandsche Musée Social zal worden aangetroffen, en hetwelk luidt: »Dewijl het Musée ocial met eene voldoende schenking is begiftigd, zullen de leden geen enkele bijdrage te betalen hebben." Zouden er wel veel vereen i gin gen zijn, over den geheelen aardbol, die op zulk eene benijdenswaardige bepaling in hare sta tuten mogen wijzen? Het ligt echter voor de hand, dat büzulk een gunstigen toestand, het lidmaatschap de vereen iging niet door aanmelding alleen verkrijgbaar is. De leden van het Musée Social werden dan ook tijdens het leven van den graaf de Charnbrun door dezen voor een tijdvak van drie jaren benoemd, terwijl het recht dezer benoeming thans berust bij den »Grand Conseil", het opper ste bestuur, dat, uit ten hoogste GO leden bestaande en de eerste maal door den stichter samengesteld, in het vervolg in de in zijn midden ontstane vacatures zelf voorziet. Alle leden worden geacht een werkzaam aandeel aan het Musée te nemen, en zijn met dat doel in sectiën ingedeeld. Behalve hen, «membres collaborateurs" genoemd, telt de instelling nog correspondeerende leden, welke op gelijke wijze worden benoemd. Behalve door den »Grand Conseil", dje dus het oppertoezicht houdt, wordt het Musée geleid door een Raad van Bestuur, uit 7 leden bestaande, die voor een tijdvak van 7 jaren worden gekozen, en daarna herkiesbaar zijn. Evenals voorden »Grar>d Conseil" werden ook de leden van dezen »Raad van Bestuur" de eerste maal door den stichter aangewe ?IIIIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIHIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIimilllMIIIIMIIIttlllllllllUIIIIW kon ik juist den vochtigen muur zien, die overal met uitwassen bezet was; en daarti sschea glinsterde het slijmachlige spoor van slakken. Het zou er wel wemelen van allerlei kruipende diereu! Toen de lucifer uitging, hoorde ik een geluid in de steenen; ik stak er haastig nog n aan, juist bijtijds om een groote rat in een opening te zien verdwijnen. Eeu mijnwerker, ja een ieder, wiens beroep hem noodzaakt onder den grond te werken, zou mij om mijn kinder achtige vrees uitgelachen hebben, maar mijn toestand was iets geheel nieuws voor mij, eu ik moet ook bekennen, dat ik van nature een zenuw achtige verbeeldingskracht heb. Toch ergerde ik mij over mij a angst, en vervolgde ik mijn tocht, mijn best doende niet aan mijn akelige omgeving te denken. Ik dacht aan mijn tehuis; zou Mary van mijn komst iets afweten? Of zoudeu ze het haar niet hebben durven vertellen? Met welk een voldoening zou ik straks in den sneltrein stappen en op het geleden leed terug zien ! Met welk een trots zou ik van dit avontuur kunnen spreken! Dit gaf mij nieuwen mued! Zoo heel erg was het toch ook niet; ik had slechts tot bet einde toe de rails te volgen. Zoo liep ik ongeveer eeu half uur lang voort. Nu en dan kwam ik langs eeu soort rooster, dat voor luchtververschmg diende. Maar er groeide meestal zooveel onkruid tussehen, dat het weinig licht en nog minder lucht gaf. Wan neer men in een donkere plaats vlug doorloopt, heeft men het gevoel over zich, alsof er allerlei voorwerpen vlak bij ziju, waarmee men ieder oogenblik in botsing kan komen. Dit gevoel had ik ten minste over mij, en dit deed mij ieder oogenblik mijn baad uitsteken als om een slag af te weren. Zoo sloeg ik plotseling met mijn linkerhand togen de muur van den tunnel. Mijn vingers schaafden langs den ruwen steen en een groote angst bekroop mij. Van het begin af, had ik de volgende moge lijkheid ia het oog gehouden: De stationschef kou zich vergist hebben, wat de treinen betrof; het kon zijn, dat er toch een trein door den tunnel moest komen. In dat geval zou ik mij tegen den muur aandrukken, tot de trein voorbij was. Nu ik echter door schaven mijner vingers bemerkte, hoe weinig ruimte er was begon ik mij het allerergste voor te stellen: Al s de twee treinen eens in den tunnel elkaar passeerden! Dan was er haast geen ruimte over! Het was een afschuwelijk denkbeeld. Ik kon nu onmo gelijk meer terug, want ik was stellig over de helft, en als ik terugging, zou ik zeker den sneltrein tegenkomen! Maar er zouden toch in zen, doch vult thans de Raad, ingeval van vacatures zichzelven aan. Dat het beheer der instelling: thans in goede handen is, mag blijken uit de namen van hen, die thans den genoemden »Raad van Bestuur" vormen : Jules Siegfried, oud minister, president, Charles Robert, oud afgevaardigd, directeur der verzekeringmaatechappij 4'Union"; Emil Cheysson, hoogleeraar en inspecteur- generaal van bruggen en wegen ; Eduard Gruner, mijn ingenieur; Audiffred, afgevaardigde, enz. De leden van den «Grooten Raad" (Grand Conseil) en van den «Raad van Bestuur" worden niet bezoldigd. nmaal per jaar vindt eene algemeene vergadering van alle leden der vereeniging plaats. Zonder toestemming van den »Raad van Bestuur" wordt geen enkel geschrift van wege het Musée gepubliceerd. Terwijl dus onder het oppertoezicht van den Grooten Raad, en onder d* onmiddelijke hoede van den Raad van Bestuur het Musée Social wordt bestuurd, berust de dagelrjksche leiding der instelling bij de Directie, welke in den persoon van den direc teur, den heer Léopuld Mabülau, die in deze taak wordt bijgestaan door een «per manent gedelegeerde voor industrie- en arbeiders-aangelegenheden", een dito voor landbouwaangele?enheder), een algemeen secretaris, een adjunct secretaris, een biblio thecaris en een conservator van het museum en de archieven. Bovendien weiden in ver schillende landen bezoldigde corresponden ten benoemd, wier taak het is, het Musée Social geregeld van de sociale gebeurte nissen m hunne respectieve landen op de hoogte te houden. Als correspondent voor Nederland fungeert sedert ongeveer een jaar mr. P. Tjeenk Willink te Delft. Dit is dus in groote trekken de inwen dige organisatie van het Musée Sacial, welke wij, niet zonder opzet, met vermelding van eenige min of meer ondergeschikte bijzonderheden hier mededeelen, ten einde eene vergelijking met andere soortgelijke instellingen, in de eerste plaats met het bij ons in wording- zijnde «Centraal Bureau voor Sociale Adviezen", en in de tweede plaats met de «Centralslelle <ür Wohlfahrts-Etnrichtungen" te Berlijn mogelijk en gemakkelijk te maken. Reeds nu mag echter worden getuigd, dat die organisatie, zooals wij haar hier in groote lijnen hebben weergegeven, voor ons, Nederlanders, en anderen weinig leerzaams aanbiedt. Waar daar slechts in de allerlaatste plaats aan de benoodigde geldmiddelen behoefde te worden gedacht, eene aangelegenheid, welke bij andere stich tingen in den regel als een der eerste punten van behandeling op de agenda moet wor den geplaatst, kon onmiddellijk op eene bijzondere wijze de organisatie worden ter hand genomen, en wel op zoodanige wijze, welke voor anderen onnavolgbaar mag worden genoemd. Derhalve zal het later te volgen overzicht der Berlijnsche instel ling waarschijnlijk mér belangstelling iHlffiiiHimiitiiiHimiHilltlililHiiHliiiiiiiiiiiinMiHllll 40 cents per regel» iHnillHIIHtMIMUUiniliniUIIIIIMIUIHH Ruwzijden Bastkleederen tot f42.75 per stof voor een compl. Robe TusBora en Shantung-Pongees, alsmede zwarte, witte en gekleurde HennebergZy<Ie van 45 et. tot 114.65 per Meter effen, gestreept, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 ver&cb. qual. en 2000 vewch. kleuren, dessins enz.). Franco en vrtf van in voerrechten in hals. Stalen ommegaand. Dubbel briefporto naar Zwitserland. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken (k. & k. Hoflever), Zürich. «MHIIIIUllllllllllllllllllMIIIIIIIIIHIIIIIIIillllllUlllllllllimilllHmilllllMi den muur wel bier en daar inhammen zijn? Dit denkbeeld gaf mij eenige hoop. Nog eens kwamen de lucifers voor den dag, maar mijn handen beefden zoo, dat ik nauwelijks het doosje geopend had, of het viel op den grond, en de kostbare inhoud lag overal verspreid. Ik knielde Beer en begon rond te tasten, maar vond er slechts vier terug. Ik had ook geen tijd om langer te zoeken; ik liep dus voort, de Incifers achtereenvolgens afstrijkend, maar ontdekte geen enkelen inham. Eindelijk toen ik een heel eind verder was, zag ik in de verte een klein plekje. Eerst dacht ik, vol vreugde, dat het daglicht was, eu dat ik dus het eind van den tunnel naderde; maar opeens schoot het mij te binnen, dat het avond; en de zon al lang onder was, zoodat het een lamp moest zijn; en het was een lamp. Ik begon het duidelijker te zien, want het kwam dichter en dichter bij, en ik wist, dat daar een trein aankwam. Ik stond stil en keek er naar, ea op het zelfde oogenblik voelde ik de heele grond onder mij schudden. De rail, waarop mijn eene voet rustte trilde als van een electischen schok, terwijl een plotselinge wind hoos door den tunnel ging en ik wist, dat de sneltrein achter mij aankwam! Ik zal het nooit vergeten, wat ik toeu voelde: het scheen alsof in dat ne oogenblik de ondervinding van jaren zich ophoopte herinneringen aan mijn jeugd, de gedachte aan mijn vrouw, de droomen voor de toekomst, alles drong op mij aan! Zou ik nu sterven!' Ik slaakte een wilden kreet om hulp. Ik bad tot God, dat hij mij niet zou laten sterven. Ik verloor al mijn tegenwoor digheid f au geest; ik dacht er ook volstrekt niet aan om tegen den muur te gaan staan. In wilde wanhoop vloog ik voort.' Het g«luid van mijn stem werd in een oogenblik door het geraas van den trein overstemd. Ik vloog voort recht op den goederentrein af; het gele licht van de locomotief scheen op mij; de dood was nabij. Het «cheen, dat slechts een wonder mij kon redden, en bet was ook een wonder, wat er uu. gebeurde: Op slechts een paar meter afstand van de machine werd ik eensklaps met ijzersterke hand vastgegrepen en op zijde getrokken. Zelfs in het eerste oogenblik wist ik, hoewel geheel verbluft, dat ik mij ia n vau die inhammen, bevond, waarnaar ik zoo vergeefs gezocht had. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl