De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 maart pagina 1

19 maart 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1134 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 19 Maart. Adverlenliën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. .....? 0.20 Reclames per regel > 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. INHOUD. TAN TEBBE EN VAN NABIJ: Verkoop van domeingrond, door Dr. G W. Bruinsma. Een volksleger, door H. Kiersch. De vredevorst te hais. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het Daitsche centraal-bnreau voor sociale adviezen", door Dr. J. C. E. KUNST EN LETTEREN : Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp Jozef Israëls het evangelie predikende met zijn penseel, door Dr. W. Haverkamp, beoordeeld door v. M. In den Haag, door v. M Nachtwacht. Over schryfsters, door W. G. van Nouhuys. Boek en tijdschrift, door J. K. Eensburg. De negende jaargang van T. en L., door M. Sig nalementen van onze spoorwegmannen", door Jan van 't Sticht (met portret). Brieven van een oud-officier aan zy'n zoon, door Donar. (XI.) FEUILLETON: Een onderhandeling in het duister, vrfl naar het Engelsen. (Slot.) BECLAMES. VOOB DAMES: De gehuwde vrouw en 't arbeids contract, door Isidore Hen. (I.) Nationale ten toonstelling van vrouwenarbeid. Allerlei, door E?e. Feuilleton: Borljjnsche huwelijksmarkt. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: Albertjes tanden. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBA8SEN. ADVEBTENTIEN. muil IIIHIII iiiiiilliiiniHiiiiimiiini Verkoop vao domeingrond. Door de regeering is bij de 2e Kamer ingediend een wetsontwerp tot goedkeuring van den onderhandschen verkoop van eenigen domeingrond in N.-Brabant. Het is een gedeelte van landerijen, indertijd bij toeval in eigendom aan den Nederlandschen Staat gekomen, daar zij behoorden tot de dotatie van wijlen Prins Frederik en, bij diens overlijden zonder mannelijke nako meling, op den Staat moesten overgaan. Het Kijk bezit in alle deelen van het land vaste goederen, wallen, dijken en kampen die onder het bestuur van het Departement van Oorlog staan en die het natuurlijk moet behouden, omdat zij een deel uit maken van of verbonden zijn aan vestingwerken. Ook is de Staat eigenaar van tal van kanalen en wegen, waarop brug- en tolgelden worden geheven, en van zeeën en stroomen, die hij verpacht ter uitoefe ning van visscherij, mosselvangst en oestercultuur ; bovendien nog van duinen en zeeweringen, die hij ter bescherming der kusten moet in stand houden. Al deze bezittingen zou het niet geoorloofd zijn te vervreemden, ook al brachten zij in gelds waarde tegenwoordig minder op dan een gewone rente. Heel iets anders echter is het met jachten en tienden, die de Staat jaarlijks als hem toebehoorende verpacht en waaraan voor hem geene bijzondere voordeelen verbonden zijn. Met heiden en bosschen is het weer eenigszins anders gesteld; vooral nu in de laatste jaren de regeering er toe is overgegaan, door nieuwe aanplanting, onder aanwijzing en bestuur der Heidemaatschappij, deze be zittingen zelf te exploiteeren en meer productief te maken, zal het maatschap pelijk nut van zulk een staatsbeheer grooter kunnen zijn dan de rente van de eenvoudige koopsom, misschien te bedingen. Bij het overgroot deel der goederen, uit de bovengenoemde dotatie den Staat indertijd toegevallen, gelden deze over wegingen niet; in geen enkel opzicht verdient op dit oogenblik hun bezit in handen van den Staat de voorkeur boven dat van particulieren; de landerijen worden, evenals gebruikelijk is in de streken, waar zij gelegen zijn, verpacht, en de penningen worden in ontvangst genomen door rent meesters, die tevens met hulp hunner opzichters toezicht houden op het naleven der pacht voor w aarden. Met het oog op ontginning, cultuur, landbouw of industrie hebben die landerijen geen beteekenis an ders of meer dan de naast en omgelegen «ronden aan particulieren toebehoorende. Wanneer men daarbij nagaat dat, de kosten van administratie in mindering brengende, van deze landerijen en hofste den vrij zeker slechts een zeer matige rente in verhouding tot de waarschijnlijke verkoopswaarde wordt getrokken, dan is het ietwat vreemd dat de Staat voortgaat deze bezittingen, als domeingronden in eigendom te behouden. Ongetwijfeld toch vallen zij onder de omschrijving van ar tikel l der Wet van 29 Augustus 1848 (Staatsblad No. 39), waarbij gezegd wordt: »alle de vervreemdbare domeinen van den Staat worden voortdurend in het openbaar verkocht," terwijl een volgend artikel aangeeft de voorwaarden, waar onder sommige gedeelten onderhands mo gen worden verkocht. Ik haast mij echter hier bij te voegen, dat al moge waar schijnlijk de verkoop uit een financieel oogpunt voordeelig zijn voor den Staat, het een geluk moet worden geacht, dat geen Nederlandsche regeering daartoe schijnt te willen overgaan. Deze «vervreemdbare" bezittingen toch bestaan uit een vijftigtal schoone hofsteden, op beste kleigronden in het Nd.-Westen van Nd.-Brabant gelegen, waar evenals in het aangrenzende Zeeland, een groot deel der landerijen in eigendom toebehooren aan buitenlanders, vooral in Belgiëen Frankrijk woonachtig. Bij de weinige geneigdheid, die de Nederlandsche kapitatalisten over -'t algemeen schijnen te be zitten om hun gelden in vaste goederen te beleggen lijdt tot geen twijfel of deze buitenlandsche liefhebbers zouden zich haasten hun eigendommen hier te lande uit te breiden. Met het oog op de macht, die deze vreemdelingen nu reeds als ingelanden direct kunnen uitoefenen in bestureu van polders en waterschappen, bij het aanleggen en verbeteren van gemeenscnapswegen enz. en den indirecten invloed, dien zij gemak kelijk in staat zijn niet zelden te doen gelden bij verkiezingen en op het bestuur van gemeenten, is het zeker niet wenscfaelijk de gelegenheid tot het verkrijgen van meer grondbezit zonder noodzaak open te stellen. Het in den aanhef genoemde wetsont werp heeft ten doel eenige losse landerijen, van deze zelfde dotatie afkomstig, onder hands af te staan, waarbij er geen sprake van kan zijn, dat zij in minder gewenschte handen geraken. Het zijn gronden, gelegen onder de gemeente Hooge- en Lage Zwaluwe, die, omdat zij niet ten allen tijde watervrij zijn, slechts voor beperkte cultuur, weiden en hooien geschikt zijn, en die ieder jaar in tal van perceelen publiek worden verhuurd, dus niet, zooals bij groote bijeenbehoorende landerijen veelal het geval is, evenals bij hofsteden als 't ware vaste pachters hebben, wier bedrijf er aan gebonden is. De bedongen koopsom, ?95,550 of nagenoeg 33 maal de jaarlijksche pachtopbrengst van /"29GS is hoog, zooals de regeering zelf erkent, daarenboven zijn er buitengronden onder begrepen, die zooals de memorie van toe lichting zegt: »veel door afslag ten gevolge »van stroomschuring en golfslag te lijden »hebben en zoude de Staat, wilde hij deze «buitengronden behouden, kostbare ver»dedigingswerken moeten aanleggen. Voordeeliger koopje, zou men zeggen, kan door den Staat dus moeielijk gevon den worden; het is winst en voordeel langs alle kanten en toch is werkelijk een geheele oppositie wakker geschud tegen den afstand dezer gronden. Natuurlijk zijn de onderhandelingen reeds eenigen tijd aan den gang geweest, doch op het enkele gerucht daarvan zijn reeds het vorige jaar adressen aan de regeering gezonden met dringend verzoek niet tot dezen afstand over te gaan en heeft een der afgevaardigden zijn waar schuwende stem in de Kamer der volks vertegenwoordiging herhaaldelijk doen hooren. , Was het omdat door het veranderen van eigenaar de rechten of gemakken van anderen werden geschaad of naastgelegenen in het geregeld gebruik hunner bezittingen werden belemmerd? Integendeel, bet ge meentebestuur en de inwoners der gemeente Hooge- en Lage-Zwaluwe hebben van hun ingenomenheid openlijk blijk gegeven en alle pachters zonder onderscheid hebben vrijwillig en schriftelijk bij eventueelen overgang afstand geteekend van hun recht. Zou het dan kunnen zijn dat eventueel eene nieuwe bestemming der gronden in wijderen kring schade, hinder of nadeel zou toebrengen aan inwoners van Nederland zooals b. v. zou kunnen plaats vinden bij 't oprichten van een muskusfabriek, een dynamietloods of een dergelijke inrichting van gevaarlijken aard? De memorie van toelichting geeft dienaangaande de meest mogelijke geruststelling door te verklaren, dat de nieuwe eigenaar aan deze gronden eene bestemming wenscht te geven »van niet gering belang zoowel voor den vaderlandschen landbouw als voor een zekeren tak van industrie". En toch hebben de nieuwsbladen ons de vorige week gemeld, dat een protestvergadering is gehouden, waarin «diepgevoelde afkeuring werd uit gesproken over den overgenomen verkoop", terwijl adressen werden geteekend waarbij »de Tweede Kamer dringend verzocht" en »H. M. de Koningin gesmeekt" werden »alle medewerking te willen onthouden tot vervreemding van staatsgrond met zulk een onzalig doel". Het zal bij deze opge schroefde beweging, waarvan »de afgevaar digde van Ridderkerk'', zooals duidelijk wordt te kennen gegeven, de tolk en woordvoerder is, niet overbodig zijn even uiteen te zetten, wat dan eigenlijk het doel is, waarmede de verkoop dier staatsdomeinen is aangevraagd. Na al hetgeen er in de laatste tijden overgeschreven is, kan het in weinig woorden geresumeerd. De vlasverbouw was vroeger in Nederland voor den landbouwer winst gevend, nu niet meer, of althans in mindere mate dan andere gewassen; de teelt kromp de laatste vijf en twintig jaren nagenoeg tot op de helft in; van 21.393 hectaren in 1870 tot 11.156 hectaren in 1890. De vlasbewerking gaf in vroegere jaren aan duizenden arbeiders in dorpen en ge huchten 's winters werk en brood; nu niet meer; de ondernemers dezer industrie hebben haar moeten staken, omdat zij er niets meer aan konden verdienen; de onkosten van aankoop van ruw vlas te samen met het arbeidsloon voor de be werking waren hooger dan de prijs, die bij verkoop van het bewerkt vlas voor de spinnerijen kon worden bedongen; deze verkoopprijs was namelijk langzamer hand gedaald tot op de helft van vroeger. Armoede en bedeeling op honderde plaat sen in ons land staan in onmiddellijk ver band met dezen achteruitgang. Enkele grootere vlasverwerkers, met eenig kapitaal konden hun bedrijf echter langer volhouden, omdat zij in staat waren door het werken op grootere schaal en het daardoor toepassen van machinerieën de exploitatiekosten in verhouding te ver minderen. Intusschen bleek nog elders het Neder landsche vlas met voordeel verwerkt te kunnen worden; naarmate de vlas bewer kers hier te lande zich gedwongen zagen hun bedrijf te staken, vond toch het produkt hoe langer hoe meer een weg naar België, waar de bewerking bleef geschie den. Toen er, zooals wij hierboven opga ven, hier te lande meer dan 20.000 hec taren ieder jaar met vlas werden bezaaid, werd er naar Belgiënauwelijks 6 millioen kilo's ruw vlas ter bewerking uitgevoerd en thans nu de verbouw is ingekrompen tot nauwelijks ,10.000 hectaren per jaar \ is die jaarlijkscne uitvoer naar hetzelfde land meer dan 14 millioen kilo's. Beter bewijs, dat er niettegenstaande den achter uitgang der marktprijzen van bewerkt vlas nog met voordeel kan worden gewerkt, is niet noodig. Natuurlijk worden daar te lande ook machinerieën gebezigd en de voordeelen en bezuinigingen toegepast, bij grootere ondernemingen eerder dan in kleinere industrieën te verwerven, doch de hoofdzaak is, dat ten slotte een eindpro duct wordt verkregen, dat door de eigen aardige bewerking hoogere marktwaarde geeft dan het bewerkte vlas, dat tot voor korten tijd hier te lande kon worden ver kregen. De hoofdzaak dezer bewerking was het zoogenaamde rooien, dat op een andere wijze geschiedde dan hier te lande en waardoor het vlas beter kleur bewaarde, leniger werd, sterker en glansrijker. De bovenbedoelde weinige vlasonder nemers in ons Jand, die zijn staande ge bleven, hebben deze methode ook reeds toegepast met goeden uitslag en voor een deel hebben zij het daaraan te danken, dat hun bedrijf' niet is ten gronde gegaan, zooals dat van minder bevoorrechten. De streek in Z. Holland, waar zij hun bedrijf uitoefenen en waar bij toeval en bij uit zondering het voor deze methode benoodigde water voorhanden en te hunner beschik king is, heeft dit mogelijk gemaakt. De heer De Jongh, van wien de aanvraag tot koop der besproken Staatsdomeinen is uitgegaan, wenscht natuurlijk in vereeniging met anderen een poging te wagen, in dit voorrecht ook nog andere inwoners van Nederland te doen deelen. Op eene plaats, in een streek nabij den Moerdijk, waar de vlasbewerking inheemsch is, waar vroeger vlasserijen bij tientallen verden geteld, en ook nauwelijks een enkele is staande gebleven, wil hij inrichtingen maken, die dezelfde voordeelen aanbieden als het rooten in België. Toevallig echter behooren alle gronden aldaar aan het Rijk en is het niet moge lijk of minder gemakkelijk elders aaneen gesloten terreinen even gunstig gelegen aan te koopen, vandaar dat hij zich bij den Staat als grondeigenaar moest ver voegen. Waarlijk, de zaak is zoo eenvou dig, dat het verbazing wekt, hoe het mogelijk is eene oppositie als dreigde er landsgevaar, wakker te schudden; tenzij alleen "gewoon en plat eigenbelang in het spel is. Wat toch zal het gevolg zijn, indien de onderneming slaagt; dat name lijk in plaats van alleen Belgische koopers van ruw vlas en enkele N. Hollandsche ook voor Nederland meer vraag zal ont staan, hetgeen den prijs zal omhoog voeren, met het gevolg dat de landbouwers wedw als vroeger meer vlas gaan uitzaaien of dat de uitvoer naar Belgiëweer vermindert. De waarschijnlijkheid, dat de thans nog overgebleven vlassers mede gedwongen zullen worden door deze concurrentie hun grondstof iets duurder in te koopen, is de reden van hun beweging tegen het wets ontwerp. Ilinc illae lacrimae! Dat tegen over dit mogelijk nadeel een ontzaglijk voordeel in de weegschaal komt, wanneer duizenden guldens aan arbeidsloon hier te lande wordt verdiend, wat thans het bui tenland ten goede komt, het schijnt geen verhindering te wezen om de onderneming in een adres aan de Koningin »een onzalig doel" te durven noemen. Ten slotte zij het nog vergund te wijzen op een paar omstandigheden van het hoogste gewicht. Evenals in vroegere tijden het Hollandsche bewerkte vlas b.v. boven het Duitsche een goeden naam had, is op het oogenblik het Belgische om de boven aangegeven reden het beste en het duurste op de wereldmarkt. Het is reeds geblekt n, dat het mogelijk is door het volgen der Belgische wijze van bewerking hier te lande vlas te bereiden van even deugdelijke hoedanigheid; toch gelukt het niet of hoogst zelden op de markt te Rotterdam, waar voor ons land de stapelplaats is, denzelfden hoogen prijs te bedingen als in Belgiëkan worden ver kregen; vandaar dat het noodig is deze superieure qualiteit van hier te lande be werkt vlas toch naar Belgiëter markt te brengen, of van Belgiënaar Engeland uit te voeren, waar zij gebruikt wordt. Behalve in den naam is de reden hierin gelegen, dat te Rotterdam geen geregelde en ruime aanvoer van dergelijke soorten bewerkt vlas plaats heeft en de gegadigden uit Engeland en Ierland, waarvoor het nagenoeg zonder uitzondering bestemd is, dus zeer dikwijls ontbreken. Wanneer de vlasbewerking hier te lande evenals in Belgiëgeregelde groote hoeveel heden van een dergelijk artikel aan de markt kan brengen, zullen ook de koopers vrij zeker geregeld komen opdagen en dezelfde vlassers, die thans zoo luide hun waarschuwende stem doen weerklinken zullen de eersten zijn om hiervan te profiteeren, ihdien zij voortgaan goede soorten te leveren. Doch er is meer; de wetenschap, de ervaring en de industrie hebben niet stil gesi aan. Eenmaal was het Hollandsche vlas beter en daarom duurder dan b.v. het Duitsche, thans spant het Belgische weer de kroon boven het Nederlandsche, doch de volmaaktheid is bij de naburen niet bereikt. Er zijn middelen en wijzigingen van bewerking, waardoor verbetering is te verkrijgen van hetgeen in Belgiëis geleerd. Gelijkmatige niet te kille tem peratuur van het water tijdens de rooting is een vereischte; waar de natuur den vlaswerker daarbij soms in den steek laat, is het mogelijk in een groote onderneming zonder merkbare verhooging der exploi tatiekosten kunstmatig de koude van het water te matigen. Na de rooting is een zoel windje wenschelijk om de uitgezette vlasbundels te drogen; het gebeurt niet zelden, dat deze hulp ran zephyr zich ter juister tijd laat wachten, terwijl kou en regen den goeden uitslag bederven. Op last van het Fransche gouverne ment zijn reeds nauwkeurige proeven ge nomen met toestellen, die de mogelijkheid hebben aangetoond om door een zacht verwarmden luchtstroom het natte vlas te drogen in de bakken zelf, waarin het op Belgische wijze was geroot. En ook deze verbeteringen zullen het einde niet zijn; zij kunnen echter slechts bestudeerd worden, wanneer op eenigszins groote schaal kan worden gewerkt Waar de Staat een ongezochte gelegen heid heeft om zonder iets op te offeren, of in de waagschaal te plaatsen, landbouw en industrie beide een kans aan te bieden om vooruit te gaan, is het waarlijk te hopen, dat dit niet ongebruikt moge voorbijgaan. Nu een regeering, door haar deskundi gen voorgelicht en gesteund, het voorstel daartoe doet, zou het voorzeker een zon derlinge roM;svertegenwoordiging moeten genoemd worden, die haar medewerking niet zou willen verleenen. DK. G. W. BRUIKSMA. Breda, 14 Maart 1899. Een Volksleger. Ofschoon het niet aangenaam debatteeren is niet iemand, die slecht onderscheidt en kracht wil ontleenen aan excepties, ben ik den heer Ram toch zeer erkentelijk voor de mij aangeboden gelegenheid om nog eens op de zaak terug te komen. Indien hij het Zwitsersche volk kende, had hij beter kunnen begrijpen, dat de krachtige beweging, die vóór eenige jaren onder het officierskorps ontstond tegen de legerorganisatie, de wet van 1874, die men langzamerhand steeds meer als een over gangsmaatregel ging beschouwen, niet met eene veroordeeling daarvan was gelijk te stellen; maar als een ernstige drang tot eene noodige hervorming te beschouwen was. Wat hebben de door hem aangehaalde woorden van Wille anders te beteekenen? Wie de overtuiging uitspreekt, dat met de bestaande legerwet de verdediging niet zóó goed kan zijn als het onafhankelijk volksbestaan dit eischt, veroordeelt met het stelsel, maar de wiize, waarop het in toepassing is gebracht. Hoe weinig Oberst Wille er aan denkt, het stekel aan te vallen, blijkt op doorslaande wijze uit het feit, dat hij een der eersten is, die het wil hervormen. Indien het werkeljjk de bedoe ling van mijn tegenstander was, met zijne «citaten" diens meening over het Zwitser sche leger terug te geven, dan had hij stellig behooren te vermelden, dat de nadeelige gevolgen van de leemten en ge breken der tegenwoordige organisatie, naar de verklaring van Wille zelf, door de voortreffelijke eigenschappen der officiers voor een zeer groot deel zijn opgeheven. Daar ik de brochure niet meer bezit, kan ik helaas zijne eigen woorden niet gebrui ken. Maar hunne bedoeling is juist ver tolkt, 't Zwiteereche volk en de Zwitser sche officiers zijn zeer met hun leger inge nomen. Al wordt hervorming noodzakelijk geacht, men vindt ze toch ook uitvoerbaar. Misschien zal een enkele hunner, die zich aan de voortreffelijkheden der naburige militaire si aten vergaapt heeft, 't beter vinden, die na te volgen; maar het volk heeft te veel politieken takt, om zich zoo gemakkelijk van de wijs te laten brengen. 't Is koddig, den heer Ram te zien be weren, dat ik er mij van heb zoeken af te maken, in plaats van op logische wijze de onjuistheid aan te toonen van de onlogische conclusie, waartoe de brochure van den Zwitserschen kolonel hem gebracht heeft. Maar koddiger wordt het, als hii durft beweren, dat hij zich niet uitsluitend op dien officier zou beroepen hebben. Waarop dan, zou ik willen vragen? _ Jhr. Ram bedenke, dat men in een eer lijken kamp zich niet van kunstgrepen mag bedienen. Is zijn artikel van 19 Febr. iets anders dan eene tendentieuse aaneenschakeling van krasse uitspraken uit Wille's brochure om mijne voorstelling van 't Zwitsersche leger te vernietigen? Heeft hij andere argumenten in den strijd gebracht? Wel spreekt hu van citaten, alsof hij eigpn werk had geleverd, dat hij door auderer meenin gen wilde toelichten en steunen; maar als eigen gedachte en eene op eigen waarneming gegronde voorstelling ontbreken, kan nooit van citeeren sprake zijn. Wie dit begrijpt, zal niet te werk gaan als de heer Rara, en de gedachte van een ander goweld aandoen, om zijn eigen gevoelen een goedkoopen steun te verschaffen. Wanneer ik beweer, dat zijne «citaten" zelfs niet geschikt zijn om een goed denkbeeld te geven van 't kritische gedeelte in Wille's werk, en uit den aard der zaak heelemaal geen kijk kun nen geven op de hoofdzaak, 't opbouwende gedeelte daarvan, mag men dit laniuie, waar 't juibt op aan komt, niet wegmoffelen. Toch veroorlooft zich mijne geëerde tegenstander deze ongehoorde vrijmoedigheid, en durft mij zelfs voor de voeten werpen, dat ik er mij van afmaak ! Zijne luchthanige opper vlakkigheid heeft nog niet voor ernst plaats gemaakt Wat de appreciatie van 't oordeel der vreemde officiers betreft, ook daarvoor be dient mijn tegenstander zich weer Van zijne trouwe gezellin, de brochure van Oberst Wille. Het zij hem evenwel vergund, nog eens eene uitspraak van dien officier aan te halen !: »Es würe dies men zou hier kunnen vragen wat ? vielleicht die Stelle, urn die notwendige Bemerkungen anzubringen ber die Art, wie man JLob und Tadel des Auslandes auffasst. Jedes oh, Lob es nur eine einfache Höflichkeitsphrase ist, oder ob ihm eine Tendenz zu grunde lag, wird als eine unpartheiische Verkündigung der Wahrheit hingestellt und wird dem Vplke als Besliitigunff seiner eigenen und seiner Institutionen Vortreiftichkeit mitgetheilt." Juist zoo ! Oberst Wille, roep ik uit. Aan deze taal herkent men den gezonden krachtigen geest en de nuchtere zelf kennis van uw hoogst merkwaardig volk! Niet aldus de heer Ram. «Bovenstaande beschou wingen" (}), zegt hij, «zich bazeerende op feiten, ondermijnen den grond, waarop de heer K. zijne redeneering bouwt: de voor treffelijkheid van 't Zwitsersche volksleger !" Dat: zich bazeerende op feiten is kostelijk. Wie nu nog niet aanneemt, dat 't oordeel der buitenlandeche officiers in dezen vol strekt geen waarde heeft, is óf dom of voor geen reden vatbaar! Doch nu zij het mij ook een enkele maal vergund, eene uit spraak van den Zwitser aan te halen. Mijn geachte tegenstander kan moeilijk diens getuigenis wraken, vooral niet als hij er zich zelf reeds van bediend heeft. Men herinnert zich misschien, dat hij in zijn eerste artikel, Kolonel Ulrich Wille over het ZwitserscheVolksleger,eene aanhaling ten beste heeft gegeven over de gevechtswaarde hiervan. Werd alles zorgvuldig voorbereid en stel selmatig afgewikkeld, zoo heet 't daar, dan »sind uncere Manöver der Art, dass siedas ehrliclie Erslaunen der ausliindischen Fachmiinner ber das hervorrufen, was mit Hülf'e von natürHcher Veranlagung durch ernstes Streben und Opfersinn in so kurzer Zeit erreicht ist'!. Ik constateer hier Wille's uitdrukkelijke verklaring, dat de buiten landsche officiers zich over de manoeuvres der Zwitsers verbazen, en dat hunne ver bazing natuurlijk en gerechtvaardigd is. Mag daarom mijn tegenstander zich nog langer de vrijheid veroorlooven om op gezag van den kolonel de waarde van 't oordeel der vieemde officiers in twijfel te trekken? L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl