Historisch Archief 1877-1940
DE A M STEK DA MM ER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1131
Met volkomen gerustheid laat ik het aan
den onpartijdigen lezer over, dat zonderling
doen met de uitspraken van den heer
Wille te waardeeren!
Hoe ik aan mijne mededeelingen kom?
Vooreerst op de gewone manier door de
pers en ten tweede door mjjne bizondere
relatiën. Zoo ia mij langs dien weg het
bericht geworden betreffende de 0000 man,
die geheel onvoorbereid aan de groote
manoeuvres deel namen, en op schitterende
wijze de zwartgallige meening van Oberst
Wille nebben gelogenstraft, dat de beele
boel in 't honderd moet loopen, wanneer
zich een onverwacht incident voordoet.
Waar de ervaring gesproken heeft, zal de
lezer zeker niet naar de wetenschappelijke
waarde van feiten en mededeelingen vra
gen- Een hoofdofficier schreef mij naar aan
leiding daarvan: Dass die Probe dabei gut
bestanden wurde, ist ein Zeichen, daas wir
auf dem rechten Wege sind. J£s hat jeden
Miltiair mit Recht er/reut und das Erstaunen
der (remden 0/ficiere erregt. Wat de mij
toegekomen berichten omtrent de meening
dezer officieren aangaat, men zal zeker niet
TOn m\i willen verlangen, dat ik hunne
apporten aan de betrokken regeeringen
zal overleggen- Waar op dit punt bij
de meest verschillende menschen zoo groote
overeenstemming bestaat, zal men begrijpen,
dat de totaal-indruk welsprekend genoeg
ia. Daarom ook heeft de loost van
Geneaal Von Alten even goed beteekenis.
Jbr. Ram zal toch wel niet willen aanne
men, dat die generaal den president der
Zwi»sersche republiek, opeiilijk voor den
gek hield? Reeds, het feit alleen, dat de
groote manoeuvres in Zwitserland altijd
Soor tal van vreemde officiers worden
bjjpewoond bjj de laatste kwamen er voor
Frankrijk en Duitschland liefst drie met
een generaal aan 't hoofd moet den
OBbevooroordefelde tot ernstig nadenken
stemmen. Onwillekeurig zal hem de vraag
op de lippen komen: waarom heeft ons
'goevernemert gemeend, jaar in jaar uit,
de belangrijke resultaten van 't Zwitser
che legerstelsel ie moeten negeeren? Wij
weten niets beters te doen dan de groote
militaire staten Frankrijk en Duitschland
na te apen, zonder ooit rekening te willen
houden met de eigenaardige eischen van
ons land en volk.
Zoo is nu bij de infanterie de
irau,sche militaire pas ingevoerd, die, uitste
kend geschikt voor 't levendige, beweeglijke
Traufche volk, volstrekt niet past voor
onze tragere beenen. De bestaande pas had
eene snelheid van 115 in de minuut bij eene
lengte van 75 ctm., terwijl de Duitsche pas
't tot eene snelheid brengt van 114 bij eene
tengte van 80 ctm. Zoo wij het marcheeren
moesten veranderen, zou 't rationeeler zijn
geweest, 't voorbeeld der Duitschers te
volgen, die in lichamelijke geaardheid veel
meer met on» overeenkomen en in den
oorlog van 1870 getoond hebben te kunnen
marcheeren. Nu laat men onze soldaten
125 maal in de minuut 't been
vooruitbrengen. De ervaring heeft reeds geleerd,
dat men verkeerd heeft gedaan.
De officieren, zegt de heer Ram, zijn
evenwel volstrekt niet van eene verbetering
afkeerig, wat ik gaarne geloof. Doch zoo
lang niet van hen de krachtige stoot uit
gaat om de bestaande legerinrichting omver
te werpen, die ons land in een hopeloozen
toestand van weerloosheid heeft gebracht,
blijft 't voor ons burgers zaak, dat wij onze .
stem verheffen. Hier is geen kwestie van
eene verbetering, maar wel van eene geheele
omwenteling in ons militair stelsel.
In plaats van zijne krachten te verspillen
aan eene kwalijk begrepen brochure van
een buitenlandsch officier, zou Jhr. Ram
beter nebben gedaan met een aanval op
hetgeen ik beweerd heb omtrent de toe
komstige organisatie van ons leger. En
zoo hij werkelijk meent, dat een volksleger
in ons land onmooglijk is, laat hem dan
voor den dag komen met degelijke argu
menten, 't Maakt een armzaligen indruk,
wanneer men telkens den aanval ont
wijkt en den strijd op ander terrein
tracht, over te brengen. Waar ik van
den Tiendaagschen Veldtocht sprak, diende
het alleen om te zeggen, dat de in
voering van een volksleger voor ons niet
zoo vreemd zou zijn. Hierbij kon geen
sprake zijn van de militaire waarde der
vrijwillige korpsen en schutterijen, die toen
in 't vuur gebracht werden. Toch beweer
ik. dat zij hun werk goed hebben gedaan.
Waar iedereen, die op de hoogte is, de
vaste overtuiging moet hebben, dat ons
land niet verdedigd kan worden, en dat
wij dien treurigen toestand danken aan
het onlogische stelsel, dat jaarlijks zooveel
miljoenen verslindt, daar past 't ons, alleen
die treurige waarheid voor oogen te houden
en op manlijke wijze zonder aanzien des
persoons 't kwaad in 't hart aan te tasten.
Daarom doet 't mij te meer leed, dat de
heer Ram in weerwil van mijne verklaring
in 't No. van 5 Maart gemeend heeft, in
zijn artikel de persoonlijke tirade op
zich zelf reeds misplaatst aan mijn adres
te moeten handhaven; en vooral, dat hij
't noodig heeft geoordeeld, mijn streven
eenigszins belachelijk te maken. Ik weet
zeer goed, dat de wetenschap van
tonvoldoende(!) onzer leger-inrichting niet mijn
«uitsluitend eigendom" is. 't Zou den heer
Ram moeilijk vallen, iets in mijne artikelen
aan te wijzen, waaruit eenige zelfingeno
menheid kan blijken. Daarentegen is 't
hem niet gelukt, zijne eigen gevoeligheid
het zwijgen op te leggen, waar alleen zaken,
geen personen werden behandeld.
Rotterdam, 12 MrL H. KIEKSCH.
N.B. Indien men mij toevoegde: het
land heeft geen behoefte aan de mede
werking van burgers, zooals gij, zou ik
zonder geraaktheid antwoorden: Dat moet
nog blijken. Zonder geraaktheid, omdat
het ostracisme nooit iemands beteekenis
Leeft verkleind.
De vredevorst te huis.
Eene zeer bijzondere positie heeft in
deze eeuw het groot-vorstendom Finland
in het Russische rijk ingenomen. Tot 1809
behoorde het tot Zweden en had het deel
genomen aan de politieke ontwikkeling
van het Skandinavische rijk. Alexander I
zag ttrecht in, dat het door hem op Zwe
den veroverd gebied niet op dezelfde wijze
kon worden behandeld als de overige
deelen van zijn uitgebreid rijk; hij eer
biedigde de politieke vrijheden en de par
lementaire instellingen, in welke zijne
nieuwe onderdanen zich sedert zoo langen
tijd hadden verheugd, en waarborgde die
vrijheden en die instellingen op plechtige j
wijze. Zeker was dit het beste middel
om de Finnen met den nieuwen toestand
te verzoenen. De bewoners der voorma
lige Zweedsche provincie zijn getrouwe
onderdanen van het czarenrijk geworden,
maar tevens zijn zij getrouw gebleven aan
hunne nationale traditiën en eigenaardig
heden, en hebben nooit de voeling ver
loren met westersche beschaving en ont
wikkeling. In het groote, half, zoo niet
driekwart Aziatische amiilgama, dat door
den czar wordt beheerscht, waren zij een
element van gestadigen vooruitgang, en
hun onvermoeid streven, een scherpe tegen
stelling vormend met de apathie en het
starre conservatisme in zoo menig ander
deel van het Heilige Russische Rijk, werd
voor hen eene bron van welvaart en voor
spoed. Doch die vooruitgang prikkelde
de Panslavisten, helaas niet tot navolging;
in plaats van naijver werd er slechts af
gunst door opgewekt. En steeds luider,
steeds dringender werd van Russische
zijde de eisch uitgesproken, dat aan het
imperium in imperia, aan de bevoorrechte
positie der ingelijfde provincie, die hare
zelfstandigheid had weten te bewaren, een
einde zou worden gemaakt.
Toch achtten de Finnen zich veilig,
veilig in het bezit dtr door de op een
volgende czaren bezworen grondwet. Doch
toen in October van het vorige jaar ge
neraal Bobrikoff als gouverneur-generaal
was opgetreden, bemerkten zij tot hun schrik,
hoever de invloed der Panslavistische raads
lieden van den C4ar was gegaan. Eerst
werd schijnbaar zeer hoffelijk namens
den czar het gevoelen ingewonnen van
den Finschen Landdag over een nieuw
wetsontwerp betreffende den dienstplicht,
waardoor de militaire lasten op inderdaad
ondragelijke wijze werden verhoogd, en
krachtens hetwelk telken jare zesduizend
jonge mannen voor den tijd van vijfjaren bij
het Russische leger zouden worden inge
lijfd. Dit was reeds erg genoeg; maar het
voorstel van de Russische regeering beoogt
tevens een wijziging der constitutie, welke
het grootvorstendom bezit, zonder dat
zelfs aan den Finschen Landdagen Senaat
het geringste aandeel wordt gegeven aan
de voor het gansche Russische Rijk gel
dende wetgeving.
Intusschen gaf men in Finland de hoop
niet op. Het wetsontwerp was wel is waar
eene bedreiging, maar nog geen voldongen
feit. EQ men meende den Czar we' te kunnen
overtuigen van de groote tegenstrijdigheid
tusschen de door hem gedane vredes- en
ontwapeningsvoorstellen en deze geheel
ongemotiveerde verhooging van militaire
lasten voor eene nuttige en vreedzame
provincie.
Aan deze hoop werd de bodem inge
slagen door de keizerlijke Ukase van 15
Februari. Hierin werd afgekondigd, dat
voortaan elke wet, die betrekking had op
gemeenschappelijke belangen van Rusland
en Finland, of die op eenigerlei wijze in
verband stond met de rechten van Rus
land, zou moeten worden ontworpen en
ingediend door den Russischen Rijksraad.
Dan zou voor het ontwerp de goedkeuring
van den czar worden gevraagd, en de
czar zou het gevoelen vragen van den
Landdag en den Senaat in Finland.
Het is duidelijk, dat hierdoor aan de
constitutionecle rechten van Finland voor
goed een einde is gemaakt. De volksver
tegenwoordiging biijf'c bestaan en behoudt
in naam haar wetgevende macht,
maar feitelijk is voortaan haar eenige taak,
ja en amen te zeggen op elk voorstel
van den czar. Want al wordt haar gevoelen
ingewonnen, en haar toestemming niet
geheel overbodig geacht, van de weigering
dier toestemming '/.al niet de minste noti
tie worden genomen.
De Senaat van Finland heeft zich met
een »allcronderdanigst'' protest tegen deze
ukase tot den czar gewend. In dit stuk
wordt herinnerd, hoe de door Alexander I
gegeven verorderingen aan Finland een
volkomen zelfstandig beheer hebben ver
zekerd. »Daar Finland" zoo luidt het
verder »met het keizerrijk vereenigd
en daaraan ondergeschikt is, volgt hieruit
van zelf, dat een aantal vraagstukken, in
't bijzonder die, welke de troonsopvolging,
de keizerlijke familie en de internationale
verhoudingen betreffen, geheel out.rokken
zijn aan de behandeling door Finlandsche
instellingen. Maar quaesticn die volgens
de grondwet van het land, zooals die door
Czar Alexander I en zijne hooge opvol
gers is bekrachtigd en toegepast, afhan
kelijk zijn van de Finlandsche instellingen,
kunnen niet worden onttrokken aan de
wettelijke bevoegdheid dezer instellingen,
onder voorwendsel dat zij ook het geheele
rijk of algemeene rijksbelangen raken, of
op andere wijze met de wetgevingen van
het rijk in verband staan. Want deze
grondwet, die zooals door czar Alexan
der I herhaaldelijk is uitgesproken ten
doel had aan het volk van Finland een
nationaal en staatkundig bestaan te ver
zekeren, sluit in zich, dat Finland een
zelfstandig gebied is voor wetgeving en
beheer, waaraan de monarch, met mede
werking van de eigen instellingen des
lands, wetten geeft. In die gevallen, in
welke de grondwet de medewerking van
de Stenden eischt tot een maatregel van
wetgeving, moet het besluit dier Stenden
door den monarch of onveranderd worden
goedgekeurd, of de aangelegenheid
voorloopig als terzijde gesteld beschouwd wor
den. In andere gevallen neemt de monarch
alleen de besluiten, welke hij voor het
land noodig oordeelf.' Eene grond wet kan
slechts worden gegeven of afgeschaft op
voorstel van den keizer grootvorst en met
medewerking van alle Stenden.
Het kan niet in de bedoeling van den
czar hebhen gelegen, zoo redeneert de
Senaat deemoedig, de wettelijke rechten
van het land aan te tasten. Immers daar
door zou onder het Finlandsche volk
groote onrust en neerslachtigheid worden
verspreid, en de ijverige werkzaamheid
voor de vermeerdering van de ontwikkeling
en den welstand in deze noordelijke en
door de natuur karig bedeelde streken
worden verlamd. De Senaat verzocht daar
om den czar te verklaren »ó"at de bespro
ken maatregelen van wetgeving niet ten
doel hebben de conslitutioneele rechien
van het Finlandsche volk te beperken."
Voor de behandeling van gemeenschap
pelijke belangen zouden, in gemeen overleg
tusschen betrokken partijen, andere wet
telijke maatregelen, in overeenstemming
met, de grondwet, kunnen worden vastge
steld.
Het standpunt der Finlanders is vol
komen juist en de wijze waarop zij hun
grieven blootleggen, zoo bescheiden mo
gelijk.
En wat doet de czar ?
Hij weigert hun deputatie te ontvangen,
en scheept hen af met de mededeelirg,
dat het hem verbaast te zien, dat zij aan
zijne »gjnadige bedoelingen" hebben kun
nen twijfelen! Van intrekking van den
maatregel, die met n slag een einde
maakt aan Finland'» constitutioneel vrij
heid, van opheldering, van verklaring, van
vergoelijking.. . niets !
Zoo handelt de »vrede-vorst" in eigen
huis!
Sociale
?tHMIH!M»l«firf||»|tMHIfMrtWfttl»ltlHllftlfllllffllfl|||iHtlMHIlnii»IItll
Het Mtscte CentraaHnrean voor
Sociale Myiezen,"
Ongeveer drie jaren vóór de graaf de
Chambrun zijn plan ontwikkelde tot de
stichting van het »Musée Social'1 te Parijs,
dat wij in ons laatste artikel hebhen ge
schetst, in het jaar 1S91 dus reeds werd
door een negental groote düitsche
vereenigirigen, welke zich alle met de behandeling
van sociale vraagstukken bezighielden (met
namen: Centralverein für das Wohl der
arheitertden Klaspen te Berlijn ; Verein zu
Förrlerunpr des Wohles der Arheilpr
»Conconlia''; Verein »Arbeiterwohl", Verband
Katholifcher Industrieller und
Arbeiterfreunde te Münchpn-Gladbach
;Links-Rheinisclipr Verein für Gemeinwohl te M
nchen-Gladbach; Bergischer Verein für
Gemeinwohl te Elberf'eld ; Verein der
Anhalti?chen Arheitgeber te Dessau;
Gepellschaft f'i'ir Verhreitung von
Volksbildung te Berlijn ; Gesammtverband der
evangelischen Arbeiterverreine
Deutschlands te M. Gladbach; Katholischer
Gesellenverein te Keulen) gezamentlijk besloten
tot de oprichting van een gemeenschappelijk
centraal bureau voor informatiën omtrent
instellingen in het belang der arbeiders,
welk bureau den raam van »Centralstelle
für Arbeiter-Woblfahrtseinriphtungen" ont
ving. De stichting dezer »Centralstelle"
werd, behalve door de medewerking van
dat betrekkelijk groot aantal vereeni
gingen, niet onbelangrijk bevorderd door
het aandeel, hetwelk de Pruisische
ministeriën van Handel und Qeicerbe en van
Oeffentliche Arbeile daarin namen.
Als liet doel der instelling vermelden
hare statuten het volgende:
I. Verzamelen, ziften, rangschikken en
catalogiseeren van beschrijvingen, statuten
en verslagen over instellingen, welke in
het belang der onbemiddelde volksklasse
zijn in het leven geroepen ;
IL Het verstrekken van gevraagde inlich
tingen omtrent sociale instellingen in de
eerste plaats aan de aangesloten
vereenigingen, en in de tweede plaats voor zoover
tijd en middelen het veroorloven, ook aan
niet-aangeslotenen ;
III. Mededeeling van alle merkwaardige
verschijnselen op het gebied der sociale
instellingen aan de organen der aangeloten
vereenigingen en bovendien aan andere
bladen, welke zich voor de publicatie dier
nwledeelingen t< r beschikking stellen.
Bovendien rekent de »Centralstelle" het
zich ten doel, naar mate van hare middelen
en krachten, ook aan andere werkzaamhe
den, welke in het hierbovenstaande niet ge
noemd zijn, nochtans tot het gebied der
sociale bemoeiingen behooren.deel te nemen.
Gelijk men ziet komt het doel dezer
duitsciie instelling bijna geheel overeen
met dat van het, »Musée Social" te Parijs
en met dat van het in ons land in wording
zijnde -Centraal Bureau voor Sociale Ad
viezen'', waaromtrent wij later den lezer
nog het een en ander in herinnering zullen
brengen. De middelen echter, waarop deze
verschillende instellingen haar gelijk doel
trachten te bereiken, leveren meer dan n
verschilpunt op.
In de eerste plaats wat den nervus rerum
betreft, het geld, »de ziel van de negotie" niet
alleen, doch helaas, in den regel ook de ziel
van veel socialen arbeid: aan het «Musée
Social" kost deze aangelegenhei.l, gelijk wij
zagen, weinig of geen hoofdbreken, aan
onze vaderlandsche instelling daarentegen
zooveel te meer: hier toch moeten met veel
moeite de tinantiëu door kleine bijdragen
van personen en vereenigingen worden
bijeengebracht, terwijl de berlijnsche
vereeniging zich wel is waar niet in zulk een
onbekommerd voortbestaan raag verheugen
als die te Parijs, doch nochtans evenzeer
over betrekkelijk ruime geldmiddelen kan
beschikken, in de eerste plaats door het
aantal harer leden, in de tweede plaats
door de maatschappelijke beteekenis van
deze en in derde plaats door de hoogte
van het bedrag der contributiën.
De fjeii-one leden der »Centralstel)e" zijn
namelijk evenals hsre oprichters bijna alle
rechtspersonen ; slechts enkele physische per
sonen, die op het door de vereeniging bearbeid
terrein belangrijke daden hebben verricht,
kunnen door het bestuur tot buitengewone
leden worden benoemd, in welke hoedanig
heid zij de helft der contributie der
gewone leden, welke 100 Mark per jaar be
draagt, te betalen hebben (dus 50 Mark
per jaar), waartegen zij het recht hebben
de vergaderingen der afgevaardigden bij
te wonen en aldaar aan de beraadslagin
gen deel te nemen. Stemrecht bezitten
deze buitengewone leden echter niet.
Vele der gewone leden dragen meer bij
dan de minimum-contribut.ie van 100 Mark
per jaar; zond ra hunne bijdragen echter
meer dan 1000 Mark jaarlijks bedraagt,
brengen zij in de algemeene vergadering
van afgevaardigden n stem meer uit, en
verder voor elke 1000 Mark r\o* n stem.
Dat deze bepaling meer dan f enefraaiigheid
kan yjjn, m. a. w. dat er inderdaad leden
zijn, die vrijwillig zóó hooge bijdragen be
lalen, wordt begrijpelijk, wanneer men ver
neemt, dat tot de gewone leden der
Gentralstelle" o. a. behooren : de Pruisische
ministeriën van oorlog, van onderwijs enz.,
van hinnenlandsche zaken, van landbouw
enz. het »Reichsamt des
Innern",hetrijksmarine-ministerie, de duitsche rykspost en
de riiks-vfrzekeringsinstelling; en verder
verschillende besturen van andere Duitsche
staten (als Bieren, Sakken, Baden, Hessen
enz. te zamen 16 in getal), een reeks van
gemeenten (als Hannover, Frankfort, Keu
len, Bonn, Lsipzig enz., ten getale van
20) en bovendien tal van andere ofifcieele
lichamen, die alle dus, meer dan de
meeste physische vereenigingen en personen
in staat zijn de instelling krachtdadig finan
cieel, doch bovendien ook belangrijk moreel
te steunen. De rechten van alle deze «ge
wone Ifden" worden natuurlijk door n of
meer afgevaardigden uitgeoefend.
De hoofdleiding der vereeuiging berust
bij een bestuur, dat bestaat uit: a. 8 afge
vaardigden van vereenigingen (door de
algemeene vergadering gekozen) b. drie door
de pruifische regeering aan te wijzen leden
en c. twee door de onder a en b bedoelden
te benoemen personen, die zich op het gebied
van den socialen arbeid verdienstelijk heb
ben gemaakt.
Door dit bestuur wordt voor de
dagelijksche werkzaamheden van het bureau een
direkteur benoemd, wien bovendien een of
meer hulpkrachten ter beschikking kunnen
worden ge=teld.
Deze directeur ontvangt zijne instructiën
van het bestuur; hij teekent alle van het
bureau uitgaande stukken, woont, de be
stuursvergaderingen bij, en brengt jaarlijks
aan het bestuur rapport uit over de ver
richte werkzaamheden der »Centralstelle".
Het bestuur der vereeniging moet ten
minste nmaal per halfjaar vergaderen ;
in dringende gevallen kunnen zijne aan
gelegenheden echter schriftelijk worden
behandeld.
Evenals door het »Musée Social" kan ook
door He «Centralstelle" worden besloten
voor de behandeling van bijzondere aan
gelegenheden , welke of meer dan alge
meene kennis vereiecht of van buiten
gewoon groot belang wordt geacht,
bijzondere commissiën in te stellen : hier,
te Berlijn, echter dragen deze comraissien
weleer 'het karakter van sub-vereenigingen,
dan van hulp-comités: de bijzondere
afdeelingen der »Centralsstelle" hebben haar
eigen reglement, kunnen hare eigen leden
nebben, welke niet tot de "Centralstelle" be
hoeven te zijn toegetreden, en kunnen ook met
toestemming van het hoofdbestuur hare eigen
financiën beheeren. Zij blijven echter onder
voortdurend toezicht van de »Centralstelle",
die haar ook ten allen tijde alle mogelijke
hulpmiddelen bieden moet.
Dit is dus rle wijze, waarop de
«Centralstelle für Wohlfahrts-Einrichtingen" te
Berlijn inwendig georganiseerd is, en welke,
o. i. 'meer dan die van het »Mu?ée Social"
voor andere soortgelijke instellingen ten
voorbeeld kan strekken. Vooral verdient de
ledenlijst dezer vereeniging, waarvan wij hier
boven een kort uittreksel ter inzage gaven,
bijzondere belangstelling. Zou het dan niet
mogelijk zijn, dat ook bij ons te lande door
staat, provincie en gemeenten enz. het voor
beeld der gelijksoortige lichamen in Duitsch
land werd gevolgd, en dat ook zij van
den beginne af aan tot de tot standkoming
van een centraal bureau voor sociale advie
zen medewerkten? Want niet het minst
daardoor heeft de »CentraIstelle" zich kun
nen ontwikkelen tot hetgeen zij thans
geworden is: een officieel erkend, door
velen, zelfs vaak door de regeeringen,
geraadpleegd orgaan en een vruchtbaar
werkend lichaam, dat moeite noch kosten
behoeft te ontzien, om haar doei, de bevor
dering van de welvaart der arbeidende
klasse, te bereiken.
Wij kunnen aan al wie te eeniger
tijd Duitschlands hoofdstad bezoekt, slechts
warm aanbevelen, zich naar het bureau
der »Ct!ntralste)le" in de Köthenerstrasse
no. 23 te laten brengen, niet om te zien in
de eerste plaats, want te Kien valt er weinig
of niets, doch om te hooren, om kennis
fe maken en te praten met den
bezielenden leider der iristelling, den
Geheimrath prof. dr. Julius Post, of' met diens
rechterhand prof. dr. Albrecht, of' met den
direkteur (Geschil.ftsfïihrer) den heer von
Gliimer. Zij zullen u met geestdrift van hun
nen arbeid verhalen, met gerechtvaardigde
voldoening zullen zij u wijzen op hetgeen
door de »Centralstelle" reeds is verricht, met
genoegen zal meluisteren naar hetgeen zij
verhalen omtrent de middelen waarmede
en de wijzen, waarop zij, de leiders, het
gestel ie doel trachten te bereiken.
In afwachting van dit bezoek echter stellen
wij ons voor, in een volgend artikel, hier
nog het een en ander aangaande die mid
delen mee te deelen.
Delft. Dr. J. C. E.
>iniiiMiimMiriiiiiiiiiMi>HHtiMMHiiMiiiiMtmiMHiinMuiiHiimimmii
Inziet in fle hoofdstad
Het is niet naar aanleiding van het concert
der Maatschappij Caecilia, dat ik het begin
van dit op>tel neerschrijf, doch naar aanleiding
der Donateurs-repetitie. Na een zoo belang
rijk feit als de eerste uitvoering van Don
Q lixote, zou ik ongaarne de gelegenheid ver
zuimen reeds in dit nummer myne indrukken
mede te deelen over het werk van Rich. S.rauss.
Wat ik in bet vorig nummer reeds rele
veerde, heeft zich, gelijk ook wel niet anders
te verwachten was, bewaarheid. Zy' die zich
hadden voorgesteld een aangrypend stuk muziek
te hooren van diep-tragische strekking, zijn
bedrogen uitgekomen. Da verstandige lezer zal
misschien vragen maar wie ter wereld zou
dan zoo iets verwachten, by een stuk met
dien titel ? Hem antwoord ik, dat de
meeste menschen er niet aan gewend zyn de
muziek te beschouwen als middel om uitingen
van »humor", scherts, boert, potsierlijkheid,
enz. enz. weer te geven. Dezelfde lieden die
zich verkneuteren in eene schildery van Jan
Steen, Teuiers of Ostade, of die zichkostelyk
vermaken met de geestige stukken van een
Sbakespeare, slaan de handen in elkaar als zy'
een muziekwerk hooren, waarbij geheel de ge
compliceerde compositietechniek in dienst ge
steld wordt van den »Humor''. En hoa op
welke wy'ze? Moet men niet grif weg verklaren,
dat Strauss hier alles wat hy gewild heeft, ook
heeft bereikt V Nu moge men zeggen, dat men
niet houdt van dei gelijke kunstuitingen; dat
Fajstaff en Beckrnesser, om maar Liy die twee
figuren te blyven, reeds de grenzen hebhen
bereikt van het mogelijke in de muzikale karak
teristiek ; nu moge uien beweren, dat die twee
typen, behalve de muziek, en eigenlijk nog wal
m de eerste plaats, het woord tot hum,e
dispositie hebben, om hot eigenaardige in hun wezen
weer te geven en dat de absoluut instrumentale
muziek de bevoegdheid mist om zich aan die
extravagante uitingen van luim en scherts over
te geven het 18 hier niemand minder dan
Rich. S trausa, die zulks weerspreekt en die
iedereen gebiedt naar hem te luinteren ; en zoo
ge geen behagen vindt in hetgeen h^j n mede
deelt, lees dan ook niet verder Cervantes en
ga achteloos voorby aan Jan Steen en houdt
u voortaan slechts bezig met kunbt, die u het
hart treft in zyne uiterste diepte, die n doet
sidderen en schreien. Niemand zal er a
minder om achten; ook Rich. Strauss niet.
Alleen hem moogt ge uwe teleurstelling niet
wijten, die ge ondervundt by het hooren van
zyti Don Quixote, gyzelf zy't er de oorzaai
van, wyl ge iets anders verwachtte! dan de
stot u kon bieden.
Zij die zich echter een beeld gemaakt hebben
van wat zou komen, zullen echter hunne
stoutste verwachtingen hebben overtroffen ge
zien. Reeds zeide ik het, Rich. Strauss heeft
volkomen bereikt, wat hij wilde. Eene aan
dachtige en herhaalde lezing der partituur
had schrijver dezes volkomen voorbereid. Gaarne
erken ik het echter verschillende klank
effecten en combinatiën zy'n zoo nieuw en
origineel, dat men zich eerst een beeld kan
vormen, wanneer de doode letter leven inge
blazen is door eene uitvoering. Het zou iny'
te ver voeren het werk in zyn geheel te be
schrijven. Noodeloos acht ik zulks ook, daar
de belangstellende lezer zich met de
Erlauberung van Arthur Hahn (een noodzakelyk
hulpmiddel tot juist begrip van het werk)
volkomen op de hoogte kan stellen. Alteea
wil ik even stilstaan by die gedeelten die
byzonder my'ne aandacht hebben getrokken.
Htt werk wordt geopend met «ene inlei
ding, tamelijk uitgesponnen en waarin het
thematisch materiaal successievelijk wordt ge
xposeerd aan den toehoorder.
Al dadelyk trtffeu hierin het hoofd-thema
en dat der ridderlyke galanterie, door hunne
juiste karakteristiek; voorts niet ruinder het
thema der vrouwefigèur, die den dolenden ridder
als chiinère vervolgt en dat van Sancho Panza
met zyne eenigszins plompe komiek,
voortreffelyk weergegeven door bas-clarinet en ....
tenor-tuba. Wie ter wereld zou er ooit aan
gedacht hebben, dat instrument op die wy'ze
te gebruiken 'l
In een tiental variatiën met finale worden
dan vervolgeus de lotgevallen geschilderd van
den ridder en zyn begeleider.
Niet alleen als karakter, doch ook als abso
lute muziek, kan men de eerste variatie een
der schoonste noemen; de bewerking van het
motief der vrouwtfiguur o.a. is ryk en
bekuorlyk. In de 2e variatie wordt de strijd
tegen een kudde schapen geschilderd. Hier
heeft Strauss wel het koenste en stoutste ge
leverd op het gebied der instrumentale muziek,
wat tot dusver nog het licht zag. De tremolo's
der strijkinstrumenten beduiden het dwarrelen
van het zand en den stot', terwijl een ongekend
effect wordt bereikt met de tremolo's der ge
stopte hourns, trompetten en trombones ; een
tffect zóó juist en goed gedacht, dat men zich
inderdaad op de heide verplaatst waant. De
derde variatie komt mij in het begin een weinig
onbelangrijk voor tot aan het oogenblik waar de
toonaard van Fis-dur optreedt; dan echter komt
voor mij het glanspunt van het geheele werk. Dit
fragment is waarlijk n als vinding n als bewer
king zoo schoon, dat het, naast het beste wat
Strauss gewrocht heeft, eene waardige plaats
inneemt. De vierde variatie is van kostelyken
humor, als de lange koraalnoten
doorhetjprevelend brommen van de laag gelegen oboën
en clarinetteu onderbroken worden.
In de vijfde variatie is de violoncel-solist
bijna geheel alleen aan het woord en men moet
zeggen dat hem hier eene dankbare taak is
weggelegd.
Doch onwillekeurig word ik te uitvoerig;
laat mij nog zeggen dat het barcaroli
karakter van de achtste variatie my niet
zoo sprekend voorkwam als ik na lezing der
partituur verwacht had ; dat daarentegen het
duet der twee fagotten in de 9e variatie weer
prachtvol was, dit het begin van het Finale
wondervol klonk en dat het slot van het geheele
werk wel als idee een goed slot maakte, maar
niet in die mate pakkend is als men zou ver
wacht en gewenscht hebben bij een werk van
deze strekking.
De tiguur van Don Quixote wordt door eene
violoncel-holo voorgesteld; verder spelen eene
viool- en eene altviool-solo eene zeer groote
rol in het stuk. De heeren Cramer en Meerloo
speelden beide laatste solo's zoo uitstekend
als men slechts wenschen kan. Zij zullen er
echter van overtuigd zijn, dat thans den heer
Mossel het leeuwenaandeel toekomt, want zijne
party is zoo groot, belangrijk en moeilijk, dat
van eene goede vertolking dier partij oneindig
veel afhangt voor het welslagen eener uitvoering.
Zy is als cello-stuk niet dankbaar in den
gewonen zin. Rob. Volkmann mtt zijn concert
en Serenade zou zeker niet het peetscüap over
de don Quixote-partij hebben kunnen aan
vaarden ; echter voor een kunstenaar als
Mossel is de solo in hooge mate dankbaar,
aangezien de solist hier gelegenheid vindt alle
nuances in voordracht, als geettigheid, pathos,
scherts en sentiment in gelijke mate aan den
dag te leggen. De heer Mossel was in al die
nuances meester van de situatie. Ik zou mij
geen betere reproductie kunnen voorstellen en