De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 maart pagina 3

19 maart 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1134 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 Strauss zelf zou zek«r verrukt geweest zijn over Mossel's vertolking. Maar bij. die nog meer dan de solisten het werk moet beheergchen, van wien de impulsie van iedere gees tigheid moet uitgaan en zonder wiens over moedige luim elke goede zet totaal mislukt en tot earri«fltiiur wordt, is de dirigent. Mengelberg beheerscbte het werk volkomen. Blijkbaar heeft hy alle medewerkenden weten te doen doordringen in de beteekenis der motieven en in de eigenaardigheid, die hunne wedergave eischt. Zelden zal men dan ook, by' eene eerste uitvoering van znlk een gecompliceerd en humo ristisch gekleurd werk, zooveel klaarheid en losheid kunnen constateeren. Dat nu pleit evenzeer voor de intelligentie der orchestleden, als voor de genialiteit van den directeur. Hem dus in de voornaamste plaats hulde te brengen. is de plicht der dankbaarheid voor bet genotene. De »ErIauterung'J van Artbur Hahn in de reeds populair geworden roode boekjes der Becholduitgav*-, acht ik onmisbaar voor het juiste begrip van het werk. Zeer duidelijk blijkt daaruit, dat Bich. Strauss zelf zijne intentiën aan den auteur heeft medegedeeld; in zekeren zin dus spreekt hier Arthur Hahn uit den mond van Strauss. En thans wacht ons nog het nieuwste werk van dea vruchtbaren componist »Heldenleben" aan ons Concertgebouw-orchest op gedragen. Wanneer h\j daarin wederom snaren doet trillen, die in ons hooger gemoedsleven ?weerklank vinden, zullen wij hem dankbaar zyn daarvoor, zonder echter te vergeten, dat bjj ons met don Qaixote de vermakelijke tooneelen van Cervantes' meesterwerk eerst recht genot vol heeft doen worden. Heb ik nu aan deze belangrijke noviteit meer aandacht geschonken, dan er mi>schien plaats voor is in de kolommen van het Week blad, toch wil ik niet verzuimen te releveren de overheerlijke uitvoering van het Meistersinger-voorspel, waarbij het orcheBt een weelde aan klank en rykdom aan schakeeringen ont wikkelde, die werkelijk ze'dzaam mag geheeten worden. Ook Beethoven's zesde t-ymphonie genoot eene uitvoering zoo frisch en zoo vol van levens-vreugde en lust, dat zij mij nog lang zal heugen. Het sterk bezette strijk kwartet kwam dit w«rk en de vertolking zeer te stade. Was het «en toeval, dat juist deze «ymphonie na d«n »"lon Q/üxóte" op het pro gramma prakte ? Wild* Mengslberg hiermedeaantoonen, dat ook de klassieke Beethoven het niet versmaad heeft realistische dieren geluiden in zijne f-ymphonie aan te wenden ? In het kort wil ik nog mededeelen, dat de gevierde Bohème? ons weder verblijd hebben met hun heerlijk kwartetspel. Maandag 1.1. speelden z^j het A-dur quartet van Sehumann, een müonbekend werk, op Amerikaansehe negermelodiën van Dvöiak, op. 96 en het C.-dur quartet op. 59 van Beethoven. Het is bijna onmogelijk nog nieuwe termen uit te vinden, om de voortreffelijkheid dezer vier meesters naar waardete huldigen. Zeker zal er de eene keer meer dan de andere die spontane geestdrift in hun spel heerschen, waarmede het publiek geëlectriseerd wordt. Zoo kwam het mij voor d«t die niet steeds aanwezig WM 1.1. Maandag. Doch de heeren hebben ons zelf verwend en buitendien hunne kunst is zoo hoog en schoon, dat wy innig dankbaar zjjn voor het goede waarmede zjj ons bevoor rechten. Het publiek was in grooten getale opgekomen. Dat pleit evenzeer voor de groote genegenheid die de Bohemers zich hier hebben weten te verwerven als voor de intelligentie van het publiek. Gaarne zou ik nog schrijven over de orgelvoordrachten van den heer C. F. Hendriks Jr. op het abonnementsconcert van 9 dezer, ik was echter helaas verhinderd de uitvoering bg' te wonen. Ik moet dus volstaan met te bemerken dat de heer Hendriks, volgens m\j toegekomen mededeelingeri, met orgelstukken van Bach, Mendelsshon en zich zei ven veel byval inoogstte. ANT. AVERKAMP. iiiiiiiitiMiiiiiiiiiititmnv iMiiiiiMnmtHniiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiitiiiiiiiiiiiiiniiiiMiiiiMtMitiiiiii Een oölerteiitóta in tet Eister. Vrij naar het Engelsc/i. (Slot.) Half in zwijm, zonk ik op den grond neer; maar had toch een flauw besef van een wazig licht, toen de trein voorbij vloog. Een paar seconden later was ik mij volkomen van mijn toestand bewust. Ik wist, dat ik op den grond zat; «n dat die ijzersterke hand mij nog bij den kraag gevat uield. Nu liet die hand los en een ruwe, maar niet onvriendelijke stem vroeg: »Wel, vriend, hoe gaat het?" Deze vraag maakte mijn tong los, en ik stortte dankbetuigingen over hem uit. Ik vertelde hem wie ik was en hoe ik daar gekomen was, en vroeg hem, ook naar zijn naam. «Dat doet er niet toe", was htt antwoord; »ge kunt altijd als een vriend aan mij denken". Dat zal ik zeker", antwoordde ik dankbaar; *want God weet dat gij eeu vriend in dea nood voor mij geweest zijt P' Het leven moet u wel heel dierbaar zijn," zei hij peinzend, gij scheent althans geen lust te hebben er van te scheiden!" Ik etkencte de waarheid van die woorden. Ik had altijd tot dezulken behoord, die in tijden van neer slachtigheid, plegen te zeggen, dat het leven niet de moeite waard is dat we dankbaar zullen »ija als het einde daar is, en zoo meer; en tocb, au het einde zoo nabij had geschenen, had ik van dat leven niet willen scheiden. Eu met de toekomst, waarin zooveel gedaan kon worden, opnieuw vóór mij, was ik met dank baarheid jegens God en mijn onbekenden vriend vervuld. Een oogenblik zwegen wij beidea; toen vroeg ik, of ik niet op de n of armere wijze mijn dankbaarheid jegens hem kon toonen. Gij spreekt als of het u ernst is1', zei de onbekende. Dus wil ik u eerlijk zeggen, dat gij mij van grooten dienst kunt zijn, als gij wilt. Uw geld heb ik niet noodig, maar ik heb een gunst van u te vragen." Wat wilt ge?" vroeg ik;" geloof me, als ik kan zal ik aan uw verzoek voldoen! »Ik wilde liever dat gij mij uw woord gaaft, voor ik u de zaak verder uitleg," zei hij. Zeg, dat ge mijn verzoek znh inwilligen. Ik geloof, dat ge Biet de man zijt om uw eens gegeven woord te breker." Joüff Isracls het evangelie predikende met zijn, penseel, door dr. W HAVER KAMP. Nymegen, Gebr. Aalbers. 1899. Het boekje van dr. Haverkamp, die, naar zg'n sty'l en zegswijzen te oordeelen, zelf ge woon schy'nt het evangelie met het woord te prediken, bevat eeu reeks beschrijvii gen der meestbekende werken van Jozef Israëls. Ter inleiding geeft de auteur een kleine beschou wing over het spreekwoord »de natuur gaat hoven de Jeer," en, na er op gewezen te heb ben dat bewldende kunst door de Mozaïsche wtt verboden kan worden geacht («Gy zult u geen beeld maken", enz.) gaat hy over tot den man, die een onzer grootste levende schil ders is, een dier buitengewone zonen van het oude volk, hy wie de wet den aandrang der natuur niet onderdrukken kon. Om de meening van hen, die Israëls geen ?teekenaar'' oordeelen, te weerleggen, hnalt dr. Haverkamp eenige zinsneden van Ph. Zilcken aan ; en al bevatten deze onloochenbare waar heden, toch moet men na het zien der Spaausche schetsen wel eens denken dat elke krabbel het genie van den maker nog niet verraadt, ter wijl daarentegen Kembrandt's vluchtigste schets op zichzelf reeds iets voornaams is. Lijnen zijn het mees al niet die by Ijraëls de groote schoon heid aan het werk geven, wel de wonderlijke wemeling van licht en duister zy'ner kleuren. Even daarna zegt de schrijver: »Een ander verwyt is Israëls wel eens gemaakt, dat by te vee] strekking legt in zijne tafereelen; hij vertelt geschiedenissen in zijn meesterwerken; het zyn geschilderde novellen; ieder zy'ner schilderyen leert, vermaant, vertroost, het zyn in n woord preeken, 't Spreekt van zelf, dat dit allerminst behagen kan en vooral tegenwoordig allerminst kan voldoer. aan do aanhangers dier kunstrichting, die de kunst alleen om de kunst willen eeren en in ean kunstwerk alleen de openbaring van het schoone, niet die van het goede willen zien''. En verder: ».... wy weten, dat hy' in zyne meesterwerken de groote en hooge beginselen vertolkt hetft, die de kracht en de heerlijkheid uitmaken, van dat Evangelie, dat den Christenen als d« hoogste waarheid dierbaar is, maar dat ook dezen zoon van het oude Israël met onwt rstaanbare macht gegrepen heeft in de ziel". Naar ik meen nu is de ty'd van l'art pour Tart, eenmaal noodzakelijk tegenover een ge slacht dat duf-traditioneele strekking boven alles stelde, alreeds voorby en zyn de meesten der nu levende kunstenaars-generatie wtêr in zuiverder en hooger streving gekomen, door het scboone-en-goede tot harmonische pracht te ver binden, en den dieperen zin het eenig léven-ge vende element te achten in een kunstwerk. Dien dieperen zin, dien afkeer van uiterlijke praal zonder levende kern, zien wij ook in de werken van Israëls. Maar, het moet mij eerly'k van 't hart, dat de schilder er ooit met bewustheid aan gedacht heeft als evangelieprediker met het penseel op te treden, ik meen het te mogen betwyfeler. De schildery-beschryvingen die nu verder volger, strekken om aan te toonen hoe Israëls het geluk der armen en nederigen heeft vtrheerlykt. Dit nu is ongetwijfeld waar. Maar de gedachte dat Israëls «strekking" bedoeld zou hebben, is by my, voor zyne werken staande, nooit opgekomen. Wel kan men die strekking er uithalen; maar is dit niet by elk waarlijk kunstwerk het geval? Bij al wat zuiver schoon is, zal men ook het goede zien. Het boekje van dr. H. heeft overigens veel van een gedrukte kanselrede; als men het gelezen heeft, denkt men : mocht er nog eens een tyd komen dat alle evangelie predikers hun taak op de wy'ze van Jozet' Israëis ver richten, v. M. In Den Haai. In den Haagscben Kunstkring zijn de teeke* ingen van jozef Israëls tentoongesteld, die hy voor zijn onlangs verschenen boek «Sparje'' had vervaardipd. Niet alle dezer vluchtige houtskool-, krijt-, pen- en potloodschetsen ziet men in het werk gereproduceerd, nn zeer te bejammeren is dit niet; want, het zij natuurlijk met allen eerbied voor den geestelijken «klein unituimimttimtmtmumttmttttimmmnuttiitittmuiimtttttlitttMfl Dat was een moeilijk f;tval! Mija woord te geven voor iets, waarvan ik nog niets afwist! In letterlijken en figuurlijken zin was ik in het duister. Want ik kon het gezicht van mijn gebeimzinnigen bevrijder niet zien en dus geenzins oordeelen wat voor een man het was! En tocd, hoe kou ik zijn verzoek weigeren ? Eindeiijk zei ik langzaam: ,/Iudien uw verz ek, dat van een rechtschapen man is, geef ik u mijn woord, dat ik er aan zal voldoen, wat het mij ook kosten moge." Gij zijt wel voorzichtig," zeide hij, maar ge hebt gelijk. Neen, er is niets oneerlijks in miju verzoek; ofschoon het u persoonlijk wel eenigen last zal berokkenen." Spreek daar niet van" zei ik. Zoo gauw we hier van daau zija zal ik de noodige maat regelen, nemen om aan uw verzoek te voldoen." ,/Maar dat is niet genoeg," hernam hij;,hier op deze plaats moet aan miju verzoek voldaan worden." Ik luisterde met de grootste verbazing toe, terwijl hij vervolgde: ,/Ik behoef u niet veel van mij zelf te verteller, maar dit moet ge toch. weten. Ik ben in groote verlegenheid. Ik word beschuldigd van iets, dat strafbaar is voor de wet. Ik ben onschuldig, maar kan het niet bewijzen, en mijn eenige kans op vrijheid ligt dus in de vlucht. Dat is dus de reden van mijn aanwezigheid hier; ik verberg mij hier voor de speurhonden." Toen hij dit gezegd bad zuchtte bij diep. Ziju verhaal had mij diep geschokt, en ik ver zekerde hem van mijne deelneming. Toen hij mij daarop vertelde dat hij nu twee dagea en nachten in den tunnel bad doorgebracht, zonder dat eenig voedsel over zijn lippen was gekomen, herinnerde ik mij, dat ik een pakje met boter hammen bij mij had, en bood ik hem die aan. Ik rilde toen ik hoorde, hoe ze verslonden werden. Toen hij ze op had, zei bij, eenigszins aarzelend, dat zijn eenige hoop hierin bestond, dat hij zich zou kunnen vermommen om zoo aan zijn vervolgers te ontsnappen. Eu hij ein digde met deze woorden: De gunst, die ik van u te vragen heb, is, dat gij mij zult toestaan van Weeding met u te ruilezi. Ik wist nauwe lijks hoe te antwoorden. De arme man vatte mijn stilzwijgendbeid lang niet als toestemming op, want hij zei, op bitteren toon: Gij weigert! Och, ik vreesde er voor en liet is mija eeaige hoop!" Integendeel,"' antwoordde ik. //Ik ben vol komen bereid te doen, wat ge vraagt. Hoe kon het anders: ik heb u immers mijn woord gegeven! Ik Trees alleen maar, dat het ver wisselen van kleeding u niet veel zal helpen. Het is immeïs geen vermomming! de kleeding zoon van R<«nbrandt" gezegd, de meeste dier krabbeltj«a ontleenen hun waarde niet aan eigen voortrtft'ulijkheden, maar zijn slechts een beschouwing waard voor wie de buitengewone grootheid van den maker in gedachten hepft; en dan zijn zij ons de vlug-nitgesproken,na -'fvriendelijke opmerkingen van een al tij l-jeugdigwn en friaschen geest. Want naï-f is onge twijfeld de potloodschets van di«n ez«l met het kleine jongetje op zija rug (no. 27), en van een heerlijke ongBgê^erdheid de twee teekeningen van het Escumal (no. 22 en 23), waar op de eene, waarschijnlijk in het voorbij gaan even op het papier gezet, de torens staan als die van IJUa. De stierengevechten en de Spaansche mannentypes behooren tot de minste; ook is Israëls de man niet out ons de schoonheid dfr oude Moorseha ar hitectiiur te do«n voelen. Maar een dansend flguurtjp, als op no. 50 is weer fraai van beweging; enkele landschapjes en Spaansche vrouwen geven even iets aardigs, en in de teekening van een paar geestelijken in pro cessie (No. 36), ten krabbel met pen en blauw krijt, eu in die waar de schilder zelf aan zijn tafel onder het licht der lamp zit te schrijven, voelt men iets diepers dan in de overige, vr\j koud-latende schetsen. * * * In »Arts and Crafts'1 is zeer veel moois te zien. Vooreerst van Toulouse Lautrec een voortrtffalijke kleur-litl o, waarin de eigen schappen van den knappen teekenaar zich op hun best vertoonen-, de levens-leegheid van mon daine lieden, door het noodlot gedreven in rustelooze verhaken, wp«t hij in een hoogen eenvoud van dadelijk- treffdnrt« lijnen en enkele kleuren uit te drukken. TWBO litho's van Carrière, een vrouwcgelaat en een portret van August Rodin, zijn van de beste kracht van di«n meest«r. Een mnnotype van Albert, een gebogen naaktfiüuur, doet m behandeling wel eenigszins aan Cirnère denke; . Het voornaamste evenwel zijn de etsen van Francis Jourdain. Er zijn er verscheidene in n kleur, prachtige landschapen, die den maker als een bizonder etser doen kennen; maar behalve deze kan men hier nog een aan tal etsen in kleur zien, dip, hoe voortrtffjlijk en fraai zij ook zijn, te veel hun eigen etskarnkter hebben v> rloren en op andere pro cédés zyn gaan ly'ken. Zoo zou men zeggen, dat die wi!to pauw op groenen fond een lithographie, dat het sneeuwlandschap met hooischelven een japanscbe houtsmêvan de beste soort was; en ook de plaat met de vechtende honden en die met den zwarten haan doen eer der aan kleuren-houtsneêdan aan ets denken. Wel verkrijgt men wonderlyke uitkomsten met dit procédé, maar het is tézeer tegen den aard van de etsplaat om van gestadigen duur te kunnen zijn; het is, in ca woord, geen etaen mi'er. Etin tweetal pointilléi van Edmond Cross zijn nog al grof; van het quasi mysterieus schilderij van Nanninga valt niets te zeggen. Eén der stukken van Isail^son, »Istiao en R-tbecca", heeft wel goede kleureigenschappen, maar voor 't overige meen ik dat deze met alle mogelyke moeite zonderling-gemaakte producten niet al te ernstig behoeven opgeno men te worden. v. M. By Van Wisselingh, In de kunstzaal dezer firma zijn wf er eenige zeer bizordere kunstwerken te zien. Een groot stuk van Breitner, een panoramatisch gezicht aan den buitenkant van Amsterdam waar palen geheid worden, heefr, dunkt ons, niet alle voortreffelijke kwaliteiten van dezen forschen schilder, maar van Diaz is er een boschgezicht, dut gerust onovertroffen heeten kan ?, een hetfstwoud in het late middaglicht, dat op de knoestige takken prachtige glansplekken straalt. Een gruen-oiibtuimige zee in schemering, van Dupré, mag mede toe buitengewoon werk gertkend worden. Een aquarel van Witsen bezit al diens goede eigenschappen; en ook het huisje met de goud-bruine herfstboomen van Kar»en, en een frisch stuk van ee.n zomerschen boomgaard van Mauve geven wtêr aangename en welkome indrukken. Maar spiaken wij zoo even van zeer bizondere kunstwerken, dan wor/H biermedp, naast de schilderyen van Diaz en Duptévooral de nieuwe groote ets van B*uer bedoeld ; deze kunstenaar schijnt bij elk nieuw werk gestegen te zijn;de hooge tempel ingantr, met de wonderschoone schemering in de diepe gfwelven, behoeft in majestueuse pracht voor Rambrandts eenige etsen niet onder te doen. v. M. vau den eenen man gelijkt al heel veel op die van den ander! Iu deu regel is dat waar," was het antwoord; maar in dit geval niet. Ik werd hier het laatst gezien in een kleeding, die hier niet veel gedragen wordt. Een ruw-wolleu jachtkostuum, met korte jus en Droek, en dikke wollen kousen; het eeuige, wat ik uoodig heb, is dus een dood gewoon pak." Hiertegen viel niets meer te zeggen, en we gingen dadelijk tot de gedaanteverwisseling over. Het scheeu mij toe, dat mijn oiuichtbare vriend dit op mij voor had, dat hij meer zag dan ik, want terwijl ik sleciiis hooren eii voelen kon, kwamen zijn uanden telkens met de mijne in aanraking, eu hitlpen zij mij, waar mijn gevoel te kort schoot. Hij zei dan ook, dat zijn oogen aan. het dumter begonnen te gewennen. De kleeren, die ik aantrok, waren, van de grofste soort, die ik ooit iu handen gehad had. Ik deed ze echter aau, zouder eeuige opmerking; alleen zei ik, toeu ik klaar was, dat ik geen zak kon vinden. Hij stootte een vreenrlen lach uit en zei, dat zijn pak ook niet op hut gemak gemaakt was. Uit zijn manier van spreken had ik opgemaakt, dat hij vrij goed opgevoed was, eii toen hij verklaard had geen geld vau mij te verlangen, had )k gedacht, dat het hem daaraan dus niet ontbrak; maar zijn kleeren deden mij van gevoelen verschillen, eu ik besloot, dat hij mijn horloge zou hebben. Voor een paar pond kou )k immers een ander krijgen. Hij nam mijn voorsteLdankbaar aan, en daarop gaf ik ook de helft van het geld, dat ik bij mij had. Het was geen groote som, maar toch genoeg voor mijn verderen tocht. Daar er geen zak in mijn nieuwe pak was, ried hij mij aan het geld en de kleinigheden, die ik bij mij had m mija zakdoek te kuoopen. Toen drukte hij mij tot afscheid de hand. Ik stelde voor dat we samen zoudea gaan, maar daarvan wilde hij niets weten. //Neen," zeide hij: hoe eerder ik van die kleeren weg ben, rtes te beter!" Dus wenschten wij elkar.der alles goeds toe ec gingen ieder otis weegs ij terug door den. tunnel, en ik mijn weg vervolgend. Alles, wat ik iu de laatste paar uren onder vonden laad, had een diepen, indruk op mij gemaakt, en een gevoel van groote dankbaarheid en vreugde vervulde mij. De sneltrein, dien ik zoo graag had 'willen halen, was weliswaar al lang weg, maar daarover bekommerde ik mij niet meer. Ik zag alles nu van den vroolijksteu kant ia: Ik was overtuigd, dat Mary herstellende was en dat ik haar veel beter zou vinden en, verlangend als ik was, haar zoo spoedig mogelijk Mtwaclit. De O. IL C. bevat in haar no. van 16 Maart een nadere verklaring van de correspondentie, voorkomende in het no. van. 9 Maart, door ons overgenomen, onder het opschrift: Alweer de Nachtwacht. Het nieuwe schrijven van dea correspondent luidt als volgt: Hit Groene Weekblad [7)<? Amsterdammer~\ beeft aan nijn heimelijk gekoesterden wensch voldaan om ouder de aandacht u ,k \nn zijn lezers te brengen mijn beiicht over het protflokaai" voor de Nachtuaeht ' van Reiitbrandt ' y.ie O. laa.rl. Ct. vau 9 Maart]. Dat <lc redactie met eene onthulling, aan het eigen lijk herklit voovaOnatule, niet ingenomen zou zijn, had ik wel verwacht. Ku om de waarheid te zeggeu bedoelde ik daar dan ook mede de aandacht van de commissie \an toe/.icht en a \vies voor de schilderijen der ^emeeitte te vesiijjen np bet, voornemen om het jirucrlokaal ia den tuin van liet Snasao-Mu-eum te doen verrijzen en viorta om aan het Caveant Consules' te berin u eren. Vuii den tniii is men, o zoo spoedig, in het Museum z 11' e» motieven voor ciieu s.'.v z'jö, vooral wnnrieer de proeven tot de donkere d;tgi-n in November of December moeten worden voortgezet, gemakkelijk aan Ie voert D. Dat r/e comininsie voor de Rembrandttentoonstelling uit zu'kf i'tinfi-,1 heeft besta/m dat eenif/e leden -e.lfs hadden kunnen (/e/.aor,en nde NacldwaeW voor </itrd in litt ua-isu-Museuin ti' zul'en houden, als die schilderij ?maai- OA'VKKH'AOHTS naar het Rijk'SNuxe/tm wer'l teriiff(f'l,raclit. hè') ik niet beweerd. Maar dat het lid dim.' commissie, de heer '/ llooft> van dergelijk plan niet afkeerig was, zal hij inoeielijk kunnen ontkennen, wanneer hij zich het korle ge sprek herimert, da» ik met Z.KJ. had op den Zon dagavond van 6 November in de gang vau bet Concertnebw.w, geAnreiule de pau/,e vau een Wngnereoncert, ilat gedirigeerd werd door dr. IJans Richter. Op mijne vraa^ iil., Avanneci' Mde Nivhtwaeht" weder naar het Kijks-Museum zou worden overge bracht, antvmt&Ae ile lieer 7 Hooft: Ik weet het nit.[, morgen of overmorgen legen den avond, wannter vau het do::k photugraphieëu genomen zijn." En o|> luijütweede vrmisr. of den directeur van de aankomst geen kennis moest worden gegeven, ten einde maatregelen (e kunnen nemen voor de verrui ming Viin den ingang, luidde liet antwoord : Dat behoeft niet. AU hij (i'e directeur) de schilderij niet ht'bb.'t) ot' ontvangen kun. dan nemen ive haar weer mee ui mort l.ij (de directeur) maar zien hoe hij haar (de schilderij) terug krijit.'' En verwonderd Het de herr 't f ft/o/f hierop volgen: O, zoo, wordt gij van die zijde steeds zou uitmuntend ingelicht':" Hiermede \MU liet gesprek ot' liever de interview afgeloopeu. Waai' ik zulk een bewijs voor mijne bewering kan aanvoeren, meen ik iiu-t meer woordtu te moeten gebruiken. Allereerst voegen wij hieraan toe: de bewe ring door den correspondent in het no. van 9 Maart geuit: ITit v:!0r>i"/i/en tofli bt-'ft leslann om, mi a/loop der teittO'Hix/el/iiiff, h t kolossal - doek eeneondi;/ zimdrr vooraf iteii direct* ur d rarvuu, in kt!uiii.s te s!ell<n, die de nv< dïje meafrei/e'en lol verruimin;/ van den- nitiantj vuor de oi/tvanffftl n ??men morst ~ a"tt het Rijks-.HitieHM tervy ie laten bren.'/en. in de verwacht!ui/ dat het atsdan orweii/erd < n. v< rvolfjens in tri'tiiif naar l/el Suaxso-Museam roor eeuwiy veiblijf zou tet'uygevorrd zijn. Ieder kan nu beoordeelen of hij recht had thans te schrijven : Haf de commissie voor de Reinbrandtttït/tot.nstinff nit ~t(l!:'e idiofea heeft beslaan, d. t rvniye leden zrlfs hadden, ktnnieii /{i-loon-ii^ de Nachtwacht" voor (joed in het Suasso-Niis urn (e ziUfen, houd-n, a?s d i: sch Iderij muur o , VKRWACHTS naar het &"kiMuscitm werd liruygetjr(t,-ht, lirli ik niet teujeertl. Waar de woorden en de zin der woorden, zóó duidelijk zijn, zullen wy dezen correspon dent als polemist verder gaarne in zyn sop laten gaarkooktn. Maar voorts, welk een bydehande man ! Alles lijkt overleg en list, wat er aan hem is. weer te zien, slapte ik zoo gauw voort, als jniju onbeholpen pchoeuen mij veroorloofden. Eu zoo duurde liet niet lang vóór ik btt eind van den tunnel bereikte. Het maanlicht, dat op de rails scheen, fjaf mij de verzekiriii^, dat ik spoedig bij miju doel zou zijn. En eindelijk stoud ik. dau ook ouder deu helderen hemel eu dronk met volle teugen de heerlijke fmsche luclit in. Ik volgde den landweg en was van plan aan het statioushotel eeu paar uur rn>t te nemen, om dan met den eersten trein verder te gaan. Maar hiervan zou niets komen: Ik had nu gelegenheid om eens te zien wat voor Ideedii'ff ik eigenlijk aa i had, en ontdekte toea iets op de mouw van mijn j*s, dat miju aandacht trok. Het leek wel teer, misschien wel van den muur van den tuimel! Maar neen, hij nauwkeuriger onderzoek zag ik, dat het een onderscheiding» teekea was in den vorm va» een pijl. En eensklaps werd ik mij van de gansche waarheid bewust! De man, met wien ik van kleeding verwisseld had, was uit n der ^eiaögenissen ontsnapt! lu 't eerste oogeublik was ik erg verontwaardigd; ik zat in eeu lastig parket. Ik ging aan den kant van den weg zitten, en trachtte t r over na te, denken, wat mij nu te doen stond. Na een poosje bedaarde mijn toorn waf, en was mijn oordeel omtrent den persoon, wiens kliureu ik droeg, wat zaehter geworden. Arme man, hij had het zeker hard te verant woorden gehad; geen wonder, dat liij gebruik had gemaakt van de eerste de beste gelegenheid om aan zijn vervolgers te ontkomen. Hij had gezegd, dat de gunst, die hij rnij afvroeg, mij persoonlijk wel eenigen last kou veroorzaken, eu dat was ook zoo. Ik bezag de zaak van alle kanten. Natuurlijk mocht men mij niet in deze kleeding zien ik zou dadelijk gearresteerd worden. JSu wie zou het onwaarschijnlijke ver haal gelooven, dat miju ocscliuld moest bewijaen ? Mijn brieven en verdere papieren waren iu mijn jas blijven zitten; toen ik van kleeding verwis selde had ik vergeten ze er uit te nemen. Dus zouden er eeuige dagen mee gemoeid, zijn, vóór ik mijn indentittit kou bewijzen, en dau nog, zou ik strafbaar zijn, daar ik een gevangene had helpen ontsnappen! Ik besloot dus zorg te dragen, dat ik niet met de politie in aanrakirjg kwam. Dit zou echter lang niet gemakkelijk zijn. Ik moest den heeleu afstand te voet alUggen; ik kon natuurlijk niet op deu trein gaan zitten, of eeu rijtuig nemen, want dau zou ik onmiddellijk ge snapt worden. Ik zou zelfs geen voedsel kunnen koopen.' Door overdag de een of andere schuilplaats op te zoeken en 's nachts mijn tocht te verEerst schrijft hij in de O. H. Ct. in heime lijk gekoesterdeu wenscb, dat wij het zouden overnemen. Vervolgens zit b\j te denken, of te verwach ten, dat z\jn «onthulling" ons niet aangenaam zon zijn. En terwgl bij zoo bezig is aan ons te den ken, bedoelt hij »daar dan ook mede" de com missie van toezicht te wij jen op het vooi nemen, om het proeflokaal in den tuin van het S lassoMuseum te doen verrijzen, en voorts aan het sCaveant Consules" te herinneren, daar men van den tuin zoo spoedig in het Museum is! Zoo'n leepert, bij zei het niet ronduit, maar heeft het den 9Jen zijn lezers al doen gevoelen l Dan komt bij niet met het bewijs, dat d« Nachtwacht door de commissie 's avonds onver wachts zou worden thuis bezorgd met het doel haar mede terug te nemen en haar voor eeuwig te behouden, maar met een verhaal omtrent eenige woorden gesproken ? door rten ht-er t Hooft, die dan zyn geheim dat geheim der geheimen, wilde de toeleg gelukken zon hebben meegedeeld aan hem, correspondent, ofschoon hij hij den heer 't Hooft bekend stond als iemand die van de tegenpartij zijn licht ontving. Intusschen zoo slim is b\j weer, dat datgene, waaromtrent hij zich zoo «uitmuntend irigelicht" betoonde, niet door hem wordt ver meld. Zou dr. Hans Richter, dia dirigeerde, het ook weten ? Hoe onnoozel zulk een voorstelling, en hoe onkiesch l En deze heer zucht dan : dat de strijd over de Nachtwacht niet wed«r een personenstrjjd moge worden ! e- toont zich b^j voorbaat on gerust over de Kritiek!! W\j maken gaarne onderscheid tusschen de O. H. C. en dezen correspondent; de eerste dankzeggende nu zij, tot het recht verstand van des correspondent» verweer, onze opmer kingen onder zijn woorden heeft geplaatst. iiiiiMiiiiimmuimiiiiiiiiHiiiiiiiiHiiiiHHMHimfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Over schrijfsters, Een terrein dat niet meer door de vrouw veroverd behoeft te worden, is dfl literatuur. Al is haar verschijnen op dit gebied niet zoo oud alg dat van den mar, toch kan z\j zich al op een eerwaardige traditie beroepen. En mag zjj in vorige eeuwen niet veel va i haar recht hebben gebruik gemaakt in de onze haalt zij haar nalatigheid ruimschoots in. Nu meriek overvleugelen de schrijfsters ook in ons klein land stellig de schrijvers. Voor de literatuur als kunst beschouwd is dit zeker van beteekenis, maar het is maat schappelijk toch van grooier belang. Want op zichzelf is het voor de letteren vrijwel het zelfdp, of 't zij een mannelijk 't z\j een vrou welijk auteur ze met een kunstwerk verrijkt. Dat de beoordeelaars er zoo dikwijls rekening mee houden, hindert de schrijfsters zelven dikwijls niet weinig. Het goed genoeg of »wel aardig" vinden van een novelle of roman, omdat een vrouw die schreef, het met andere oogen en ooren keuren van een gedicht om diezelfde reder, wekt met recht de ergernis van de auteur, die alleen vraagt beoordeeld te worden als artieste. En het als bij overeenkomst vast stellen van een zekere inferioriteit, waartegen over de criticus een zekere salon-hoffrflijkheid heeft in acht te nemen, vind ik kortweg beleedigend en belachelijk. Laat ik dit vooral vooropstellen. Het aantal vrouwelijke auteurs dan is stsrk toegenomen en toenemend. Oui dit verscbynsel te verklaren is het voor een deel voldoende te wijzen op den maatschappelijken toettand van het meisje en van de gehuwde vrouw. Hierover is in de laatste maanden zooveel gezegd, dat ik er niet over behoef uit te wei ten. Wat veel meisjes eu vrouwen tot schrijven dwingt is, behalve de kunstenaars-roeping, welke uitteiaard slechts de minderheid bezielt, de zucht of de noodzakelykbeid om te arbeiden. Deze drijft haar bf haar te veel tyd op deze wijze te besteden, of dien geldelijk productief te maken : arbeid ter bestrijding of voorkoming van verveling, dus tot vermeerdeling van geestelijk, of arbeid volgen, kwam ik slechts langzaam voort. Nu en dan overreedde ik een kind, mij wat voedsel te koopen. Op den avond van den derden dag bereikte ik mijn woonplaats! Toen ik eindelijk bij ons kleine huisje stond en. naar de ramen opzag, verliet de hoop, die mij zoo lang moedig had doen voortgaan, mij geheel en al Aarzelend opende ik Let hek eu liep den tuin door. In cle zitkamer brandde licht; de gordijnen waren niet dicht, en ik kon mijn zusier Kitty aan de tafel zien zitten. Het was haar aau te zien, dat ze geweend had, en zulk eeu hopeloos verdriet sprak uit haar oogen, dat mijn hart een oogeublik ophield te kloppen. Mary was zeker heel erg. Misschien maar neen, zelfs iu mijn gedachten kon ik dien zin niet afmaken. Haastig ging ik naar de deur, lichtte de klink op en trad binnen. ^Kitiy" zei ik, met mijn band op den knop vau de kamerdeur. »Ik beu het, Jack! Schrik niet." Zij schrok we), en week achteruit, alsof ik een spook was, niair op het volgend oogeubltk lag ze iu miju armen en rep verheugd uit: «?Jack, Jack ! ben je het heuscli!'" »Wie auders zou het. zij», Kitty?" vroeg ik. Maar zeg, hoe gaat het met Mary? Zeg mij de heele waarheid." »Mary ! O! ze is beter, veel beter, en nu jij hier ook bent, Jack, zal ze wel gauw weer heelemaal goed zijn !" Ik slaakte een zucht van verademing. Toen, opnieuw getroffen door het bleeke en betraande gezicht van mijn zuster vroeg ik, wat haar zoo bedroefd had. O! JaeV," fluisterde ze. Het was om jou! Ik dachr, dat je dood was l Zij gaf mij eea avondblad en wees daarin een bericbt aan van een treurig ongeluk in den Bland Tunnel. Eea man, Jolia Biount genaamd ea handelsreiziger van beroep, had er den dood gevonden; men veronderstelde, dat hij door den tunnel van het eene naar het andere station had willen, loopen. Het lichaam van deu verongelukte was den vorigen ochtend door een paar arbeiders, die wat aau de rails hadden te verhelpen, daar ge vonden. Men wist den naam van den doode, door een brief, dien hij bij zich had. Ea zoo bad dan de arme man den dood gevoadeu, w»arvan hij mij gered had! Te midden vau miju eigea geluk dacht ik met weemoed in 't hart aan mija onbekenden vriend, wiens gelaat ik nooit gezien had.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl