Historisch Archief 1877-1940
No. 1134
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
Strauss zelf zou zek«r verrukt geweest zijn
over Mossel's vertolking. Maar bij. die nog
meer dan de solisten het werk moet
beheergchen, van wien de impulsie van iedere gees
tigheid moet uitgaan en zonder wiens over
moedige luim elke goede zet totaal mislukt
en tot earri«fltiiur wordt, is de dirigent.
Mengelberg beheerscbte het werk volkomen. Blijkbaar
heeft hy alle medewerkenden weten te doen
doordringen in de beteekenis der motieven en
in de eigenaardigheid, die hunne wedergave
eischt. Zelden zal men dan ook, by' eene eerste
uitvoering van znlk een gecompliceerd en humo
ristisch gekleurd werk, zooveel klaarheid en
losheid kunnen constateeren. Dat nu pleit
evenzeer voor de intelligentie der orchestleden,
als voor de genialiteit van den directeur. Hem
dus in de voornaamste plaats hulde te brengen.
is de plicht der dankbaarheid voor bet genotene.
De »ErIauterung'J van Artbur Hahn in de reeds
populair geworden roode boekjes der
Becholduitgav*-, acht ik onmisbaar voor het juiste begrip
van het werk. Zeer duidelijk blijkt daaruit, dat
Bich. Strauss zelf zijne intentiën aan den
auteur heeft medegedeeld; in zekeren zin dus
spreekt hier Arthur Hahn uit den mond van
Strauss.
En thans wacht ons nog het nieuwste werk
van dea vruchtbaren componist
»Heldenleben" aan ons Concertgebouw-orchest op
gedragen. Wanneer h\j daarin wederom snaren
doet trillen, die in ons hooger gemoedsleven
?weerklank vinden, zullen wij hem dankbaar
zyn daarvoor, zonder echter te vergeten, dat
bjj ons met don Qaixote de vermakelijke
tooneelen van Cervantes' meesterwerk eerst recht
genot vol heeft doen worden.
Heb ik nu aan deze belangrijke noviteit
meer aandacht geschonken, dan er mi>schien
plaats voor is in de kolommen van het Week
blad, toch wil ik niet verzuimen te releveren
de overheerlijke uitvoering van het
Meistersinger-voorspel, waarbij het orcheBt een weelde
aan klank en rykdom aan schakeeringen ont
wikkelde, die werkelijk ze'dzaam mag geheeten
worden. Ook Beethoven's zesde t-ymphonie
genoot eene uitvoering zoo frisch en zoo vol
van levens-vreugde en lust, dat zij mij nog
lang zal heugen. Het sterk bezette strijk
kwartet kwam dit w«rk en de vertolking zeer
te stade. Was het «en toeval, dat juist deze
«ymphonie na d«n »"lon Q/üxóte" op het pro
gramma prakte ? Wild* Mengslberg
hiermedeaantoonen, dat ook de klassieke Beethoven
het niet versmaad heeft realistische dieren
geluiden in zijne f-ymphonie aan te wenden ?
In het kort wil ik nog mededeelen, dat de
gevierde Bohème? ons weder verblijd hebben
met hun heerlijk kwartetspel. Maandag 1.1.
speelden z^j het A-dur quartet van Sehumann,
een müonbekend werk, op Amerikaansehe
negermelodiën van Dvöiak, op. 96 en het
C.-dur quartet op. 59 van Beethoven.
Het is bijna onmogelijk nog nieuwe termen
uit te vinden, om de voortreffelijkheid dezer
vier meesters naar waardete huldigen.
Zeker zal er de eene keer meer dan de andere
die spontane geestdrift in hun spel heerschen,
waarmede het publiek geëlectriseerd wordt. Zoo
kwam het mij voor d«t die niet steeds aanwezig
WM 1.1. Maandag. Doch de heeren hebben
ons zelf verwend en buitendien hunne kunst
is zoo hoog en schoon, dat wy innig dankbaar
zjjn voor het goede waarmede zjj ons bevoor
rechten. Het publiek was in grooten getale
opgekomen. Dat pleit evenzeer voor de groote
genegenheid die de Bohemers zich hier hebben
weten te verwerven als voor de intelligentie
van het publiek.
Gaarne zou ik nog schrijven over de
orgelvoordrachten van den heer C. F. Hendriks Jr.
op het abonnementsconcert van 9 dezer, ik
was echter helaas verhinderd de uitvoering
bg' te wonen. Ik moet dus volstaan met te
bemerken dat de heer Hendriks, volgens m\j
toegekomen mededeelingeri, met orgelstukken
van Bach, Mendelsshon en zich zei ven veel
byval inoogstte.
ANT. AVERKAMP.
iiiiiiiitiMiiiiiiiiiititmnv
iMiiiiiMnmtHniiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiitiiiiiiiiiiiiiniiiiMiiiiMtMitiiiiii
Een oölerteiitóta in tet Eister.
Vrij naar het Engelsc/i.
(Slot.)
Half in zwijm, zonk ik op den grond neer;
maar had toch een flauw besef van een wazig
licht, toen de trein voorbij vloog.
Een paar seconden later was ik mij volkomen
van mijn toestand bewust. Ik wist, dat ik op
den grond zat; «n dat die ijzersterke hand mij
nog bij den kraag gevat uield. Nu liet die
hand los en een ruwe, maar niet onvriendelijke
stem vroeg: »Wel, vriend, hoe gaat het?"
Deze vraag maakte mijn tong los, en ik stortte
dankbetuigingen over hem uit. Ik vertelde hem
wie ik was en hoe ik daar gekomen was, en
vroeg hem, ook naar zijn naam.
«Dat doet er niet toe", was htt antwoord;
»ge kunt altijd als een vriend aan mij denken".
Dat zal ik zeker", antwoordde ik dankbaar;
*want God weet dat gij eeu vriend in dea nood
voor mij geweest zijt P'
Het leven moet u wel heel dierbaar zijn,"
zei hij peinzend, gij scheent althans geen lust
te hebben er van te scheiden!" Ik etkencte
de waarheid van die woorden. Ik had altijd
tot dezulken behoord, die in tijden van neer
slachtigheid, plegen te zeggen, dat het leven
niet de moeite waard is dat we dankbaar
zullen »ija als het einde daar is, en zoo meer;
en tocb, au het einde zoo nabij had geschenen,
had ik van dat leven niet willen scheiden. Eu
met de toekomst, waarin zooveel gedaan kon
worden, opnieuw vóór mij, was ik met dank
baarheid jegens God en mijn onbekenden vriend
vervuld. Een oogenblik zwegen wij beidea;
toen vroeg ik, of ik niet op de n of armere
wijze mijn dankbaarheid jegens hem kon toonen.
Gij spreekt als of het u ernst is1', zei de
onbekende. Dus wil ik u eerlijk zeggen, dat
gij mij van grooten dienst kunt zijn, als gij
wilt. Uw geld heb ik niet noodig, maar ik
heb een gunst van u te vragen." Wat wilt
ge?" vroeg ik;" geloof me, als ik kan zal ik
aan uw verzoek voldoen!
»Ik wilde liever dat gij mij uw woord gaaft,
voor ik u de zaak verder uitleg," zei hij. Zeg,
dat ge mijn verzoek znh inwilligen. Ik geloof,
dat ge Biet de man zijt om uw eens gegeven
woord te breker."
Joüff Isracls het evangelie predikende
met zijn, penseel, door dr. W HAVER
KAMP. Nymegen, Gebr. Aalbers. 1899.
Het boekje van dr. Haverkamp, die, naar
zg'n sty'l en zegswijzen te oordeelen, zelf ge
woon schy'nt het evangelie met het woord te
prediken, bevat eeu reeks beschrijvii gen der
meestbekende werken van Jozef Israëls. Ter
inleiding geeft de auteur een kleine beschou
wing over het spreekwoord »de natuur gaat
hoven de Jeer," en, na er op gewezen te heb
ben dat bewldende kunst door de Mozaïsche
wtt verboden kan worden geacht («Gy zult u
geen beeld maken", enz.) gaat hy over tot
den man, die een onzer grootste levende schil
ders is, een dier buitengewone zonen van het
oude volk, hy wie de wet den aandrang der
natuur niet onderdrukken kon.
Om de meening van hen, die Israëls geen
?teekenaar'' oordeelen, te weerleggen, hnalt
dr. Haverkamp eenige zinsneden van Ph. Zilcken
aan ; en al bevatten deze onloochenbare waar
heden, toch moet men na het zien der
Spaausche schetsen wel eens denken dat elke krabbel
het genie van den maker nog niet verraadt, ter
wijl daarentegen Kembrandt's vluchtigste schets
op zichzelf reeds iets voornaams is. Lijnen zijn
het mees al niet die by Ijraëls de groote schoon
heid aan het werk geven, wel de wonderlijke
wemeling van licht en duister zy'ner kleuren.
Even daarna zegt de schrijver: »Een ander
verwyt is Israëls wel eens gemaakt, dat by
te vee] strekking legt in zijne tafereelen; hij
vertelt geschiedenissen in zijn meesterwerken;
het zyn geschilderde novellen; ieder zy'ner
schilderyen leert, vermaant, vertroost, het zyn
in n woord preeken, 't Spreekt van zelf,
dat dit allerminst behagen kan en vooral
tegenwoordig allerminst kan voldoer. aan do
aanhangers dier kunstrichting, die de kunst
alleen om de kunst willen eeren en in ean
kunstwerk alleen de openbaring van het schoone,
niet die van het goede willen zien''. En verder:
».... wy weten, dat hy' in zyne meesterwerken
de groote en hooge beginselen vertolkt hetft,
die de kracht en de heerlijkheid uitmaken,
van dat Evangelie, dat den Christenen als d«
hoogste waarheid dierbaar is, maar dat ook
dezen zoon van het oude Israël met onwt
rstaanbare macht gegrepen heeft in de ziel".
Naar ik meen nu is de ty'd van l'art pour
Tart, eenmaal noodzakelijk tegenover een ge
slacht dat duf-traditioneele strekking boven
alles stelde, alreeds voorby en zyn de meesten
der nu levende kunstenaars-generatie wtêr in
zuiverder en hooger streving gekomen, door het
scboone-en-goede tot harmonische pracht te ver
binden, en den dieperen zin het eenig léven-ge
vende element te achten in een kunstwerk. Dien
dieperen zin, dien afkeer van uiterlijke praal
zonder levende kern, zien wij ook in de werken
van Israëls. Maar, het moet mij eerly'k van 't
hart, dat de schilder er ooit met bewustheid
aan gedacht heeft als evangelieprediker met het
penseel op te treden, ik meen het te mogen
betwyfeler.
De schildery-beschryvingen die nu verder
volger, strekken om aan te toonen hoe Israëls
het geluk der armen en nederigen heeft
vtrheerlykt. Dit nu is ongetwijfeld waar. Maar
de gedachte dat Israëls «strekking" bedoeld
zou hebben, is by my, voor zyne werken
staande, nooit opgekomen. Wel kan men die
strekking er uithalen; maar is dit niet by elk
waarlijk kunstwerk het geval? Bij al wat zuiver
schoon is, zal men ook het goede zien.
Het boekje van dr. H. heeft overigens veel
van een gedrukte kanselrede; als men het
gelezen heeft, denkt men : mocht er nog eens
een tyd komen dat alle evangelie predikers
hun taak op de wy'ze van Jozet' Israëis ver
richten, v. M.
In Den Haai.
In den Haagscben Kunstkring zijn de
teeke* ingen van jozef Israëls tentoongesteld, die
hy voor zijn onlangs verschenen boek «Sparje''
had vervaardipd. Niet alle dezer vluchtige
houtskool-, krijt-, pen- en potloodschetsen ziet
men in het werk gereproduceerd, nn zeer te
bejammeren is dit niet; want, het zij natuurlijk
met allen eerbied voor den geestelijken
«klein
unituimimttimtmtmumttmttttimmmnuttiitittmuiimtttttlitttMfl
Dat was een moeilijk f;tval! Mija woord te
geven voor iets, waarvan ik nog niets afwist!
In letterlijken en figuurlijken zin was ik in
het duister. Want ik kon het gezicht van mijn
gebeimzinnigen bevrijder niet zien en dus
geenzins oordeelen wat voor een man het was! En
tocd, hoe kou ik zijn verzoek weigeren ? Eindeiijk
zei ik langzaam: ,/Iudien uw verz ek, dat van
een rechtschapen man is, geef ik u mijn woord,
dat ik er aan zal voldoen, wat het mij ook
kosten moge."
Gij zijt wel voorzichtig," zeide hij, maar ge
hebt gelijk. Neen, er is niets oneerlijks in miju
verzoek; ofschoon het u persoonlijk wel eenigen
last zal berokkenen."
Spreek daar niet van" zei ik. Zoo gauw
we hier van daau zija zal ik de noodige maat
regelen, nemen om aan uw verzoek te voldoen."
,/Maar dat is niet genoeg," hernam hij;,hier
op deze plaats moet aan miju verzoek voldaan
worden."
Ik luisterde met de grootste verbazing toe,
terwijl hij vervolgde: ,/Ik behoef u niet veel
van mij zelf te verteller, maar dit moet ge
toch. weten. Ik ben in groote verlegenheid.
Ik word beschuldigd van iets, dat strafbaar is
voor de wet. Ik ben onschuldig, maar kan het
niet bewijzen, en mijn eenige kans op vrijheid
ligt dus in de vlucht. Dat is dus de reden
van mijn aanwezigheid hier; ik verberg mij hier
voor de speurhonden."
Toen hij dit gezegd bad zuchtte bij diep.
Ziju verhaal had mij diep geschokt, en ik ver
zekerde hem van mijne deelneming. Toen hij
mij daarop vertelde dat hij nu twee dagea en
nachten in den tunnel bad doorgebracht, zonder
dat eenig voedsel over zijn lippen was gekomen,
herinnerde ik mij, dat ik een pakje met boter
hammen bij mij had, en bood ik hem die aan.
Ik rilde toen ik hoorde, hoe ze verslonden
werden. Toen hij ze op had, zei bij, eenigszins
aarzelend, dat zijn eenige hoop hierin bestond,
dat hij zich zou kunnen vermommen om zoo
aan zijn vervolgers te ontsnappen. Eu hij ein
digde met deze woorden: De gunst, die ik
van u te vragen heb, is, dat gij mij zult toestaan
van Weeding met u te ruilezi. Ik wist nauwe
lijks hoe te antwoorden. De arme man vatte
mijn stilzwijgendbeid lang niet als toestemming
op, want hij zei, op bitteren toon: Gij weigert!
Och, ik vreesde er voor en liet is mija eeaige
hoop!"
Integendeel,"' antwoordde ik. //Ik ben vol
komen bereid te doen, wat ge vraagt. Hoe
kon het anders: ik heb u immers mijn woord
gegeven! Ik Trees alleen maar, dat het ver
wisselen van kleeding u niet veel zal helpen.
Het is immeïs geen vermomming! de kleeding
zoon van R<«nbrandt" gezegd, de meeste dier
krabbeltj«a ontleenen hun waarde niet aan
eigen voortrtft'ulijkheden, maar zijn slechts een
beschouwing waard voor wie de buitengewone
grootheid van den maker in gedachten hepft;
en dan zijn zij ons de vlug-nitgesproken,na
-'fvriendelijke opmerkingen van een al tij
l-jeugdigwn en friaschen geest. Want naï-f is onge
twijfeld de potloodschets van di«n ez«l met
het kleine jongetje op zija rug (no. 27), en
van een heerlijke ongBgê^erdheid de twee
teekeningen van het Escumal (no. 22 en 23),
waar op de eene, waarschijnlijk in het voorbij
gaan even op het papier gezet, de torens staan
als die van IJUa.
De stierengevechten en de Spaansche
mannentypes behooren tot de minste; ook is Israëls
de man niet out ons de schoonheid dfr oude
Moorseha ar hitectiiur te do«n voelen. Maar een
dansend flguurtjp, als op no. 50 is weer fraai van
beweging; enkele landschapjes en Spaansche
vrouwen geven even iets aardigs, en in de
teekening van een paar geestelijken in pro
cessie (No. 36), ten krabbel met pen en blauw
krijt, eu in die waar de schilder zelf aan zijn
tafel onder het licht der lamp zit te schrijven,
voelt men iets diepers dan in de overige, vr\j
koud-latende schetsen.
* *
*
In »Arts and Crafts'1 is zeer veel moois te
zien. Vooreerst van Toulouse Lautrec een
voortrtffalijke kleur-litl o, waarin de eigen
schappen van den knappen teekenaar zich op
hun best vertoonen-, de levens-leegheid van mon
daine lieden, door het noodlot gedreven in
rustelooze verhaken, wp«t hij in een hoogen
eenvoud van dadelijk- treffdnrt« lijnen en enkele
kleuren uit te drukken. TWBO litho's van
Carrière, een vrouwcgelaat en een portret van
August Rodin, zijn van de beste kracht van
di«n meest«r. Een mnnotype van Albert, een
gebogen naaktfiüuur, doet m behandeling wel
eenigszins aan Cirnère denke; .
Het voornaamste evenwel zijn de etsen van
Francis Jourdain. Er zijn er verscheidene in
n kleur, prachtige landschapen, die den
maker als een bizonder etser doen kennen;
maar behalve deze kan men hier nog een aan
tal etsen in kleur zien, dip, hoe voortrtffjlijk
en fraai zij ook zijn, te veel hun eigen
etskarnkter hebben v> rloren en op andere pro
cédés zyn gaan ly'ken. Zoo zou men zeggen,
dat die wi!to pauw op groenen fond een
lithographie, dat het sneeuwlandschap met
hooischelven een japanscbe houtsmêvan de beste
soort was; en ook de plaat met de vechtende
honden en die met den zwarten haan doen eer
der aan kleuren-houtsneêdan aan ets denken.
Wel verkrijgt men wonderlyke uitkomsten met
dit procédé, maar het is tézeer tegen den aard
van de etsplaat om van gestadigen duur te
kunnen zijn; het is, in ca woord, geen etaen
mi'er.
Etin tweetal pointilléi van Edmond Cross
zijn nog al grof; van het quasi mysterieus
schilderij van Nanninga valt niets te zeggen.
Eén der stukken van Isail^son, »Istiao en
R-tbecca", heeft wel goede kleureigenschappen,
maar voor 't overige meen ik dat deze met
alle mogelyke moeite zonderling-gemaakte
producten niet al te ernstig behoeven opgeno
men te worden.
v. M.
By Van Wisselingh,
In de kunstzaal dezer firma zijn wf er eenige
zeer bizordere kunstwerken te zien. Een groot
stuk van Breitner, een panoramatisch gezicht
aan den buitenkant van Amsterdam waar palen
geheid worden, heefr, dunkt ons, niet alle
voortreffelijke kwaliteiten van dezen forschen
schilder, maar van Diaz is er een boschgezicht,
dut gerust onovertroffen heeten kan ?, een
hetfstwoud in het late middaglicht, dat op de
knoestige takken prachtige glansplekken straalt.
Een gruen-oiibtuimige zee in schemering, van
Dupré, mag mede toe buitengewoon werk
gertkend worden. Een aquarel van Witsen bezit
al diens goede eigenschappen; en ook het
huisje met de goud-bruine herfstboomen van
Kar»en, en een frisch stuk van ee.n zomerschen
boomgaard van Mauve geven wtêr aangename
en welkome indrukken. Maar spiaken wij zoo
even van zeer bizondere kunstwerken, dan
wor/H biermedp, naast de schilderyen van Diaz
en Duptévooral de nieuwe groote ets van
B*uer bedoeld ; deze kunstenaar schijnt bij
elk nieuw werk gestegen te zijn;de hooge tempel
ingantr, met de wonderschoone schemering in
de diepe gfwelven, behoeft in majestueuse
pracht voor Rambrandts eenige etsen niet onder
te doen. v. M.
vau den eenen man gelijkt al heel veel op die
van den ander!
Iu deu regel is dat waar," was het antwoord;
maar in dit geval niet. Ik werd hier het
laatst gezien in een kleeding, die hier niet veel
gedragen wordt. Een ruw-wolleu jachtkostuum,
met korte jus en Droek, en dikke wollen kousen;
het eeuige, wat ik uoodig heb, is dus een dood
gewoon pak."
Hiertegen viel niets meer te zeggen, en we
gingen dadelijk tot de gedaanteverwisseling over.
Het scheeu mij toe, dat mijn oiuichtbare
vriend dit op mij voor had, dat hij meer zag
dan ik, want terwijl ik sleciiis hooren eii voelen
kon, kwamen zijn uanden telkens met de mijne
in aanraking, eu hitlpen zij mij, waar mijn
gevoel te kort schoot. Hij zei dan ook, dat
zijn oogen aan. het dumter begonnen te gewennen.
De kleeren, die ik aantrok, waren, van de
grofste soort, die ik ooit iu handen gehad had.
Ik deed ze echter aau, zouder eeuige opmerking;
alleen zei ik, toeu ik klaar was, dat ik geen
zak kon vinden.
Hij stootte een vreenrlen lach uit en zei, dat
zijn pak ook niet op hut gemak gemaakt was.
Uit zijn manier van spreken had ik opgemaakt,
dat hij vrij goed opgevoed was, eii toen hij
verklaard had geen geld vau mij te verlangen,
had )k gedacht, dat het hem daaraan dus niet
ontbrak; maar zijn kleeren deden mij van gevoelen
verschillen, eu ik besloot, dat hij mijn horloge
zou hebben. Voor een paar pond kou )k immers
een ander krijgen.
Hij nam mijn voorsteLdankbaar aan, en daarop
gaf ik ook de helft van het geld, dat ik bij
mij had.
Het was geen groote som, maar toch genoeg
voor mijn verderen tocht. Daar er geen zak
in mijn nieuwe pak was, ried hij mij aan het
geld en de kleinigheden, die ik bij mij had m
mija zakdoek te kuoopen. Toen drukte hij mij
tot afscheid de hand. Ik stelde voor dat we
samen zoudea gaan, maar daarvan wilde hij
niets weten. //Neen," zeide hij: hoe eerder ik van
die kleeren weg ben, rtes te beter!"
Dus wenschten wij elkar.der alles goeds toe
ec gingen ieder otis weegs ij terug door
den. tunnel, en ik mijn weg vervolgend.
Alles, wat ik iu de laatste paar uren onder
vonden laad, had een diepen, indruk op mij
gemaakt, en een gevoel van groote dankbaarheid
en vreugde vervulde mij. De sneltrein, dien
ik zoo graag had 'willen halen, was weliswaar
al lang weg, maar daarover bekommerde ik mij
niet meer. Ik zag alles nu van den vroolijksteu
kant ia: Ik was overtuigd, dat Mary herstellende
was en dat ik haar veel beter zou vinden en,
verlangend als ik was, haar zoo spoedig mogelijk
Mtwaclit.
De O. IL C. bevat in haar no. van 16 Maart
een nadere verklaring van de correspondentie,
voorkomende in het no. van. 9 Maart, door
ons overgenomen, onder het opschrift: Alweer
de Nachtwacht. Het nieuwe schrijven van dea
correspondent luidt als volgt:
Hit Groene Weekblad [7)<? Amsterdammer~\ beeft
aan nijn heimelijk gekoesterden wensch voldaan om
ouder de aandacht u ,k \nn zijn lezers te brengen
mijn beiicht over het protflokaai" voor de
Nachtuaeht ' van Reiitbrandt ' y.ie O. laa.rl. Ct. vau
9 Maart].
Dat <lc redactie met eene onthulling, aan het eigen
lijk herklit voovaOnatule, niet ingenomen zou zijn,
had ik wel verwacht. Ku om de waarheid te zeggeu
bedoelde ik daar dan ook mede de aandacht van de
commissie \an toe/.icht en a \vies voor de schilderijen
der ^emeeitte te vesiijjen np bet, voornemen om het
jirucrlokaal ia den tuin van liet Snasao-Mu-eum te
doen verrijzen en viorta om aan het Caveant
Consules' te berin u eren.
Vuii den tniii is men, o zoo spoedig, in het Museum
z 11' e» motieven voor ciieu s.'.v z'jö, vooral wnnrieer
de proeven tot de donkere d;tgi-n in November of
December moeten worden voortgezet, gemakkelijk
aan Ie voert D.
Dat r/e comininsie voor de Rembrandttentoonstelling
uit zu'kf i'tinfi-,1 heeft besta/m dat eenif/e leden
-e.lfs hadden kunnen (/e/.aor,en nde NacldwaeW voor
</itrd in litt ua-isu-Museuin ti' zul'en houden, als
die schilderij ?maai- OA'VKKH'AOHTS naar het
Rijk'SNuxe/tm wer'l teriiff(f'l,raclit. hè') ik niet beweerd.
Maar dat het lid dim.' commissie, de heer '/ llooft>
van dergelijk plan niet afkeerig was, zal hij inoeielijk
kunnen ontkennen, wanneer hij zich het korle ge
sprek herimert, da» ik met Z.KJ. had op den Zon
dagavond van 6 November in de gang vau bet
Concertnebw.w, geAnreiule de pau/,e vau een
Wngnereoncert, ilat gedirigeerd werd door dr. IJans Richter.
Op mijne vraa^ iil., Avanneci' Mde Nivhtwaeht"
weder naar het Kijks-Museum zou worden overge
bracht, antvmt&Ae ile lieer 7 Hooft: Ik weet het
nit.[, morgen of overmorgen legen den avond,
wannter vau het do::k photugraphieëu genomen zijn."
En o|> luijütweede vrmisr. of den directeur van
de aankomst geen kennis moest worden gegeven, ten
einde maatregelen (e kunnen nemen voor de verrui
ming Viin den ingang, luidde liet antwoord : Dat
behoeft niet. AU hij (i'e directeur) de schilderij niet
ht'bb.'t) ot' ontvangen kun. dan nemen ive haar weer
mee ui mort l.ij (de directeur) maar zien hoe hij
haar (de schilderij) terug krijit.'' En verwonderd Het
de herr 't f ft/o/f hierop volgen: O, zoo, wordt gij
van die zijde steeds zou uitmuntend ingelicht':"
Hiermede \MU liet gesprek ot' liever de interview
afgeloopeu.
Waai' ik zulk een bewijs voor mijne bewering kan
aanvoeren, meen ik iiu-t meer woordtu te moeten
gebruiken.
Allereerst voegen wij hieraan toe: de bewe
ring door den correspondent in het no. van
9 Maart geuit:
ITit v:!0r>i"/i/en tofli bt-'ft leslann om, mi a/loop
der teittO'Hix/el/iiiff, h t kolossal - doek eeneondi;/
zimdrr vooraf iteii direct* ur d rarvuu, in kt!uiii.s te
s!ell<n, die de nv< dïje meafrei/e'en lol verruimin;/
van den- nitiantj vuor de oi/tvanffftl n ??men morst ~
a"tt het Rijks-.HitieHM tervy ie laten bren.'/en. in de
verwacht!ui/ dat het atsdan orweii/erd < n. v< rvolfjens
in tri'tiiif naar l/el Suaxso-Museam roor eeuwiy
veiblijf zou tet'uygevorrd zijn.
Ieder kan nu beoordeelen of hij recht had
thans te schrijven :
Haf de commissie voor de Reinbrandtttït/tot.nstinff
nit ~t(l!:'e idiofea heeft beslaan, d. t rvniye leden
zrlfs hadden, ktnnieii /{i-loon-ii^ de Nachtwacht" voor
(joed in het Suasso-Niis urn (e ziUfen, houd-n, a?s
d i: sch Iderij muur o , VKRWACHTS naar het
&"kiMuscitm werd liruygetjr(t,-ht, lirli ik niet teujeertl.
Waar de woorden en de zin der woorden,
zóó duidelijk zijn, zullen wy dezen correspon
dent als polemist verder gaarne in zyn sop
laten gaarkooktn.
Maar voorts, welk een bydehande man !
Alles lijkt overleg en list, wat er aan hem is.
weer te zien, slapte ik zoo gauw voort, als
jniju onbeholpen pchoeuen mij veroorloofden.
Eu zoo duurde liet niet lang vóór ik btt eind
van den tunnel bereikte. Het maanlicht, dat
op de rails scheen, fjaf mij de verzekiriii^, dat
ik spoedig bij miju doel zou zijn. En eindelijk
stoud ik. dau ook ouder deu helderen hemel eu
dronk met volle teugen de heerlijke fmsche
luclit in.
Ik volgde den landweg en was van plan aan
het statioushotel eeu paar uur rn>t te nemen,
om dan met den eersten trein verder te gaan.
Maar hiervan zou niets komen: Ik had nu
gelegenheid om eens te zien wat voor Ideedii'ff
ik eigenlijk aa i had, en ontdekte toea iets op
de mouw van mijn j*s, dat miju aandacht trok.
Het leek wel teer, misschien wel van den muur
van den tuimel! Maar neen, hij nauwkeuriger
onderzoek zag ik, dat het een onderscheiding»
teekea was in den vorm va» een pijl. En
eensklaps werd ik mij van de gansche waarheid
bewust! De man, met wien ik van kleeding
verwisseld had, was uit n der ^eiaögenissen
ontsnapt! lu 't eerste oogeublik was ik erg
verontwaardigd; ik zat in eeu lastig parket.
Ik ging aan den kant van den weg zitten, en
trachtte t r over na te, denken, wat mij nu te
doen stond. Na een poosje bedaarde mijn toorn
waf, en was mijn oordeel omtrent den persoon,
wiens kliureu ik droeg, wat zaehter geworden.
Arme man, hij had het zeker hard te verant
woorden gehad; geen wonder, dat liij gebruik
had gemaakt van de eerste de beste gelegenheid
om aan zijn vervolgers te ontkomen. Hij had
gezegd, dat de gunst, die hij rnij afvroeg, mij
persoonlijk wel eenigen last kou veroorzaken,
eu dat was ook zoo. Ik bezag de zaak van
alle kanten. Natuurlijk mocht men mij niet in
deze kleeding zien ik zou dadelijk gearresteerd
worden. JSu wie zou het onwaarschijnlijke ver
haal gelooven, dat miju ocscliuld moest bewijaen ?
Mijn brieven en verdere papieren waren iu mijn
jas blijven zitten; toen ik van kleeding verwis
selde had ik vergeten ze er uit te nemen.
Dus zouden er eeuige dagen mee gemoeid, zijn,
vóór ik mijn indentittit kou bewijzen, en dau
nog, zou ik strafbaar zijn, daar ik een gevangene
had helpen ontsnappen!
Ik besloot dus zorg te dragen, dat ik niet
met de politie in aanrakirjg kwam. Dit zou
echter lang niet gemakkelijk zijn. Ik moest
den heeleu afstand te voet alUggen; ik kon
natuurlijk niet op deu trein gaan zitten, of eeu
rijtuig nemen, want dau zou ik onmiddellijk ge
snapt worden. Ik zou zelfs geen voedsel kunnen
koopen.'
Door overdag de een of andere schuilplaats
op te zoeken en 's nachts mijn tocht te
verEerst schrijft hij in de O. H. Ct. in heime
lijk gekoesterdeu wenscb, dat wij het zouden
overnemen.
Vervolgens zit b\j te denken, of te verwach
ten, dat z\jn «onthulling" ons niet aangenaam
zon zijn.
En terwgl bij zoo bezig is aan ons te den
ken, bedoelt hij »daar dan ook mede" de com
missie van toezicht te wij jen op het vooi nemen,
om het proeflokaal in den tuin van het S
lassoMuseum te doen verrijzen, en voorts aan het
sCaveant Consules" te herinneren, daar men
van den tuin zoo spoedig in het Museum is!
Zoo'n leepert, bij zei het niet ronduit, maar
heeft het den 9Jen zijn lezers al doen gevoelen l
Dan komt bij niet met het bewijs, dat d«
Nachtwacht door de commissie 's avonds onver
wachts zou worden thuis bezorgd met het doel
haar mede terug te nemen en haar voor eeuwig
te behouden, maar met een verhaal omtrent
eenige woorden gesproken ? door rten ht-er
t Hooft, die dan zyn geheim dat geheim
der geheimen, wilde de toeleg gelukken zon
hebben meegedeeld aan hem, correspondent,
ofschoon hij hij den heer 't Hooft bekend stond
als iemand die van de tegenpartij zijn licht
ontving. Intusschen zoo slim is b\j weer, dat
datgene, waaromtrent hij zich zoo «uitmuntend
irigelicht" betoonde, niet door hem wordt ver
meld. Zou dr. Hans Richter, dia dirigeerde,
het ook weten ?
Hoe onnoozel zulk een voorstelling, en
hoe onkiesch l
En deze heer zucht dan : dat de strijd over
de Nachtwacht niet wed«r een personenstrjjd
moge worden ! e- toont zich b^j voorbaat on
gerust over de Kritiek!!
W\j maken gaarne onderscheid tusschen de
O. H. C. en dezen correspondent; de eerste
dankzeggende nu zij, tot het recht verstand
van des correspondent» verweer, onze opmer
kingen onder zijn woorden heeft geplaatst.
iiiiiMiiiiimmuimiiiiiiiiHiiiiiiiiHiiiiHHMHimfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Over schrijfsters,
Een terrein dat niet meer door de vrouw
veroverd behoeft te worden, is dfl literatuur.
Al is haar verschijnen op dit gebied niet
zoo oud alg dat van den mar, toch kan z\j
zich al op een eerwaardige traditie beroepen.
En mag zjj in vorige eeuwen niet veel va i haar
recht hebben gebruik gemaakt in de onze
haalt zij haar nalatigheid ruimschoots in. Nu
meriek overvleugelen de schrijfsters ook in ons
klein land stellig de schrijvers.
Voor de literatuur als kunst beschouwd is
dit zeker van beteekenis, maar het is maat
schappelijk toch van grooier belang. Want op
zichzelf is het voor de letteren vrijwel het
zelfdp, of 't zij een mannelijk 't z\j een vrou
welijk auteur ze met een kunstwerk verrijkt.
Dat de beoordeelaars er zoo dikwijls rekening
mee houden, hindert de schrijfsters zelven
dikwijls niet weinig. Het goed genoeg of »wel
aardig" vinden van een novelle of roman, omdat
een vrouw die schreef, het met andere oogen
en ooren keuren van een gedicht om diezelfde
reder, wekt met recht de ergernis van de auteur,
die alleen vraagt beoordeeld te worden als
artieste. En het als bij overeenkomst vast
stellen van een zekere inferioriteit, waartegen
over de criticus een zekere salon-hoffrflijkheid
heeft in acht te nemen, vind ik kortweg
beleedigend en belachelijk.
Laat ik dit vooral vooropstellen.
Het aantal vrouwelijke auteurs dan is stsrk
toegenomen en toenemend.
Oui dit verscbynsel te verklaren is het voor
een deel voldoende te wijzen op den
maatschappelijken toettand van het meisje en van
de gehuwde vrouw. Hierover is in de laatste
maanden zooveel gezegd, dat ik er niet over
behoef uit te wei ten. Wat veel meisjes eu
vrouwen tot schrijven dwingt is, behalve de
kunstenaars-roeping, welke uitteiaard slechts
de minderheid bezielt, de zucht of de
noodzakelykbeid om te arbeiden. Deze drijft haar
bf haar te veel tyd op deze wijze te besteden,
of dien geldelijk productief te maken : arbeid
ter bestrijding of voorkoming van verveling,
dus tot vermeerdeling van geestelijk, of arbeid
volgen, kwam ik slechts langzaam voort. Nu
en dan overreedde ik een kind, mij wat voedsel
te koopen. Op den avond van den derden dag
bereikte ik mijn woonplaats!
Toen ik eindelijk bij ons kleine huisje stond
en. naar de ramen opzag, verliet de hoop, die
mij zoo lang moedig had doen voortgaan, mij
geheel en al Aarzelend opende ik Let hek eu
liep den tuin door. In cle zitkamer brandde
licht; de gordijnen waren niet dicht, en ik kon
mijn zusier Kitty aan de tafel zien zitten. Het
was haar aau te zien, dat ze geweend had, en
zulk eeu hopeloos verdriet sprak uit haar oogen,
dat mijn hart een oogeublik ophield te kloppen.
Mary was zeker heel erg. Misschien maar
neen, zelfs iu mijn gedachten kon ik dien zin
niet afmaken.
Haastig ging ik naar de deur, lichtte de
klink op en trad binnen.
^Kitiy" zei ik, met mijn band op den knop
vau de kamerdeur. »Ik beu het, Jack! Schrik
niet."
Zij schrok we), en week achteruit, alsof ik
een spook was, niair op het volgend oogeubltk
lag ze iu miju armen en rep verheugd uit:
«?Jack, Jack ! ben je het heuscli!'"
»Wie auders zou het. zij», Kitty?" vroeg
ik. Maar zeg, hoe gaat het met Mary? Zeg
mij de heele waarheid."
»Mary ! O! ze is beter, veel beter, en nu jij
hier ook bent, Jack, zal ze wel gauw weer
heelemaal goed zijn !"
Ik slaakte een zucht van verademing. Toen,
opnieuw getroffen door het bleeke en betraande
gezicht van mijn zuster vroeg ik, wat haar
zoo bedroefd had.
O! JaeV," fluisterde ze. Het was om jou!
Ik dachr, dat je dood was l Zij gaf mij eea
avondblad en wees daarin een bericbt aan van
een treurig ongeluk in den Bland Tunnel. Eea
man, Jolia Biount genaamd ea handelsreiziger
van beroep, had er den dood gevonden; men
veronderstelde, dat hij door den tunnel van het
eene naar het andere station had willen, loopen.
Het lichaam van deu verongelukte was den
vorigen ochtend door een paar arbeiders, die
wat aau de rails hadden te verhelpen, daar ge
vonden. Men wist den naam van den doode,
door een brief, dien hij bij zich had.
Ea zoo bad dan de arme man den dood
gevoadeu, w»arvan hij mij gered had! Te midden
vau miju eigea geluk dacht ik met weemoed
in 't hart aan mija onbekenden vriend, wiens
gelaat ik nooit gezien had.