De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 maart pagina 4

19 maart 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

BFl DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1134 om geldelijke bijverdienste, dus ter vermeer dering van stoffelijk welzijn. Mogen dit nu groote factoren zijn, er is meer. In een groot aantal vrouwen, zeker niet van de minst ontwikkelde, heeft zich de laatste kwart-eeuw een krachtig streven geopenbaard om mee te werken tot sociale verbetering van de pozitie der vrouw. Door dit streven zelf, en door een gedeeltelijk bereiken van het be oogde, door zelf denken en samenspraken met anderen over maatschappelijke verhoudingen en wanverhoudingen, door zich een toegang te verschaffen tot kringen, zich indenken en inleven in gedachte- en gevoels-sferen, waar zy vroeger door sleur en conventie zorgvuldig werden buiten gehouden, door een breeder en dieper bestaan voor zichzelf en socialer mede-leven met wie om haar zijn, hebben zy vanzelf gewonnen n aan zelf- bewustzijn > n aan levenskennis. Door haar verzet tegen het geleefd-worden harer moeders, zyn zij ge dwongen bij het stellen van hoogere eischen aan de maatschappij, ook meer te vragen van zichzelven. Dat zij bij haar streven, ter bereiking van een hooger geestelijk en maatschappelijk ni veau, evenveel te strijden hebben tegen de conservatieven of onverschilligen of voldanen harer eigen sexe, als tegen den mededinger van nature, den man, spreekt van zelf. De vrouwen die uit gemakzucht, uit aangeboren vrees voor al wat nieuw is, of uit egoïstische tevredenheid met het bestaande zich afkeerig toonden van het streven der anderen, zich sterk voelend door den steun der traditie en der conservatieven onder de mannen, noemden die anderen excentrieken, miskenden haar beste bedoelingen, maakten ze tot het mikpunt van goedkoopen spot. Daarbij kwam de overdrijving en onhandigheid der voorvechtsters wel eens der goede zaak tot schade. Maar zonder overvragen komt er nu eenmaal niets nieuws tot stand. En er is werkelijk een geslacht van vrouwen tot volgroeiïng gekomen, dat wat vrijheidszucht, denkens- en handelenemoed, gedachte- en gevoelsleven betreft, veel meer verschilt van de vrouwen eener vorige generatie, dan de man dier generatie geestelijk verschilde van de vrouw. Collectief heeft men ze genoemd: de moderne vrouw. Die moderne vrouw wil zich uiten. En daar voor heeft zij geen beter middel dan het geoproken of geschreven woord. Zy' wil geven haar eigen kijk op de maatschappelijke toeptanden, haar eigen gevoel, baar eigen gedachte. Zij is overtuigd dat er rog groote hervormingen noodig zijn ; om die te bereiken maakt zy pro paganda voor haar beginselen, vult zy dagblad en tijdschrift met artikelen Maar niet hiervoor alleen dient baar het woord. Om alle misverstand terzy' te schuiven of te voorkomen, wil zy gelend worden. Zy' is niet meer voor wie ze nog vaak wordt aan gezien, de half en half passief levende in haar leeft een actieve, onrustige, soms oproerige ziel. Haar liefde is niet de maan-ziek te van het Duitsche kostschoolkind, haar liefde is kracht en warmte. Haar meelijden is niet de vluchtige opwelling die de aalmoes reikt, het is de d r ar g om wel te doen, te verbeteren, te redden. In plaats van de domme onder worpenheid aan een superioriteits-erkenning van den man, leeft in baar groote eerbied voor zich zelf, waardoor ze zicb zelf hooge eischen stelt. En zy strydt tegen de zoete opvatting dat een vrouw dit i iet weten mag en d dar niet van mag hooren. Om iets voor de menschheid te kunnen zyn, moet zy het volle menschenlevcn kennen. Vooral pok als moeder of opvoedster! Voor een deel spreekt zy zich zelf en haar ide alen uit in haar kunst. Wat de liefde betreft, deed het in onze letteren Helene Swarth; voor mede lijden en sociale rechtvaardigheid zong in het zuiden Ada Negri. En er is een heele reeks te noemen van vrouwen die inde laatste jaren in tal van romans en novellen getuigd hebben van een heel ander ziele-leven, van heel wat meer levenfckennis, dan de vrouw tot nog toe openbaarde. De kracht die een George Sand, een George Eliot bezielde en tot uitzonderingen maakte, werd vaardig over velen. En ligt niet in het kiezen van een mannelijk pseudoniem de aan duiding, dat zy willen getuigen even vry' en onbevangen als dit den man geoorloofd is, van wat voor haar als waarheid en werkelijkheid bestaat ? Nu weer George Egerton 1). Hoe verschillen de vrouwen die zy, Gabriele Reuter en andere schrijfsters ons teekenen van de cli chés, die we kenden uit zoo talloos veel romans en novellen van eigen en buitenlandsche let' eren. De vrouw, ook de schrijfster, is lang verplicht geweest zich te tooien met onwetendheid. Er waren nu eenmaal van die dingen die een fat soenlijke vrouw niet weten mocht. En vooral niet zoolang zij ongehuwd bleef, al was zy veel meer dan meerderjarig. Ziende blind en hoorende doof moest de Nederlandsehe ongehuwde vrouw zy'n. Schreef zy romans, dan diende zij vooral de Hollandsche fat soenlijkheid niet te beleedigen. En die is zoo kwetsbaar. Een Hollandsche dame mag byv. in een gezelschap nooit vertellen dat een getrouwde vriendin of verwante een kind zal krijgen. Voor een getrouwde vrouw is dat ook al niet fatsoenlijk meer. Het «prunes and prifim's" fatsoen zegt met een licht blosje : »zy' wacht een baby," en hiermee zy'n eer en deugd gered. In een dergelijke salon-fatsoens-atmosfeer moest de roman passen, het boek kunnen slin geren, geschikt zy'n voor meisjes van 16 jaar. Met dit beginsel breekt onze moderne schrijf ster. En gelukkig. Zoolang er nog verschil is tusschen natuur en onnatuur, tusschen pudeur en pruderie, is het noodig dat de eerste niet aan de laatste worde opgeofferd. De moderne Nederlandsche vrouw, die in het leven rondziet en die een eigen zielsbestaan heeft, merkt op en voelt heel wat meer dan de ver ouderde belletrie gaf. De vrouw die daarin leeft en spreekt, is niet de vertegenwoordigster van de thans levende. Of zy het was van de toen levende, blijft zeer de vraag. En de hedendaagsche schrijfster heeft den plicht haar te doen kennen. Dat is een vernieuwing van onze literatuur. Een verhooging van vooral de cultuurhis torische waarde onzer letteren verwacht ik voorshands het meest van de vrouw. En als zy zich meer en meer zal hebben uitgespro ken, zal hebben doen kennen, moet dit vanzelf terugwerken op den arbeid der mannen. Deze gevolgtrekking ligt voor de hand. Ik sprak boven van pudeur en pruderie. Ten nauwste hangt hiermee samen het begrip van onschuld en reinheid. Onschuld werd te langen tijd reeds gelijk gesteld met onwetend heid, met onnoozelheid zelfs. En het jonge meisje, dat die reinheid en onschuld moest belichamen, kon op het tooneel en in den roman nief aantrekkelijker gemaakt worden, dan door het als onwetend of onnoozel te doen optreden. Met die leugen werd genoegen genomen, en de ingénue was een zeer geliefd type. Mannen voelden zich sterk tot dit type aangetrokken, en de voorgewende onschuld was een leugen te meer in den dagelykschen omgang der menschen. Zelfs vrouwen, die beter konden en moesten weten, hielden zich of zy er aan geloofden. Zoo is men fyzieke maagdelijkheid gaan verwarren met reinheid van ziel, en heeft men het natuurlijke, instinctieve, dat zulk een voorname rol speelt in de verhouding der ge slachten of willen negeeren, of tot een onna tuurlijk bestaan willen verminken. Tegen deze soort zedelijkheid heeft Multatuli zeer terecht zy'n anathema geslingerd. Het mooi-vinden van een boek als Borel's «Jongetje" ik bedoel hier niet de litteraire waardeering toont duidelyk hoe diep dit valsche zedelykheids-gevoel nog by velen geworteld is. Ware die reinheid de chte, dan zou een moeder zich te schamen hebben tegenover haar pas geboren kind. Maar ik dwaal hiermee af. Ik zou nog willen aantoonen hoe de invloed van het veld-winnen der vry'ere begrippen reeds blykt uit door vrouwen geschreven boe ken der laatste jaren. Maar ik moet my' hierby zeer beperken. De boeken van freule de Savornin Lohman, van mevrouw Goekoop, van mej. Cornelie Huygens zy'n algemeen bekend. Het leven van een jong meisje in de sfeer van Haag^che mondaniteit werd met talent weergegeven in Kitty van mevr. Snijder van Wissenkerke. Dat zeer intieme verhoudingen in hec huwelyks-leven, en het ly'den eener jonge vrouw daardoor, zeer kiesch kunnen behandeld worden, toont Parvus in haar Fataliteit, een boekje waarvan, niet tegenstaande de minder gelukte mannen-figuur, een groote bekoring van eenvoud en frischheid uitgaat. Om het groote verschil aan te duiden van wat vrouwely'ke auteurs nu kunnen schrijven ik hoop zonder iemand aanstoot te geven in vergelijking met vdor weinig jaren, haal ik het volgende aan uit den roman T lier a 2) van mej. Egb. C. van der Mandele, die ook al begonnen is met achter een mannely'k pseu doniem schuil te gaan. Willem de Bauche zit te kijken naar zy'n logeetje, een jongere vriendin van zy'n vrouw. «O, by' wou dat hij haar teekenen kon, hy zou haar schetsen, zooals ze daar zat in zacht gebogen houding met die uitdrukking van nadenken in de oogen, terwijl ze las. Maar neer, als hy' teekenen kon, zou by haar nooit zóó willen nemen, dan zbu ze hem inspireeren tot het weergeven van het volmaakt schoone. ?Dan zou hy haar willen schilderen, zooals ze was, naakt, met haar fijn mooi meisjes lichaam, dat mooi moest zyn, het slanke lenige figuurtje »Hy zou haar schilderen, rustend op een bed van witte anemonen, leunend met haar hoofd tegen een furschen eik, de armen gevouwen achter het hoofd, de gioote oogen wyd sta rend ..., haar mooi lichaam rustend tegen den stam, de mooie kleine maagdeborsten breed en vry uit, de beenen voor zich uitgestrekt, de haren om hare schouders tot op den grond van mos en bloemen". Ik vind dit op zich zelf niet zoo belangryk, maar om het verschil duidelijk te maken dat ik bedoel, vergelijke men de onbevangenheid waarmee dit is neergeschreven, met de omzich tigheid, die byv. een man als Vosmaer nog noodig oordeelde bij bet spreken over plastiek in Amazone en Inwijding. Het thema, door mt-j. Van der Mandele be handeld, is de liefde van een jong meisje voor een gehuwd man, die veel van zy'n vrouw houdt, maar toch zy'n bevlieging van het oogenblik niet kan weerstaan. De stry'd van Thera tegen haar genegenheid, en de onmogelijkheid van haar om haar ge voel, op zich zelf het heerlykst van haar leven, alleen om bijkomende omstandigheden slecht te vinden, vult een groot gedeelte van dit boek. Afwijkend van het gewone is het, dat de man wel degelijk van zy'n vrouw houdt, en niet voor den onbegrepen echtgenoot van zoo veel andere romans pozeert. Des te sterker komt hierdoor zy'n polygamische neiging uit. Hy' erkent het ten slotte tegenover zy'n vrouw. «Je moet me slecht vinden, ik weet het, je veracht me misschien maar myn God, wees een man, met een mooie vrouw alleen, een vrouw van wie je voelt, dat zy j e lief heeft en oordeel dan. Er zyn er misschien, die sterk blyven, ik was het niet...." Ik geloof niet, dat in onze literatuur een dergelijk geval zoo zuiver gesteld is als door mej. Van der Mandele. Ook het groote ver schil tusschen zy'n liefde en die zyner vrouw wordt zoo duidelijk mogelijk. Na zy'n bekentenis vraagt hy haar: «Hou je nog van me?'' Even wachtte zy' met haar antwoord, en toen: »Ja, maar... anders." De beteekenis hiervan is drieêrlei, n.l. dat een vrouw, in casu een ongehuwde vrouw, het bestaan van dergelijke toestanden kent en erkent in onze maatschappij, dat zy' ze behan delt, en dan nog dat zy ze zóó behandelt, d.w.z. onder het motto van Van Eeden: »Ik had ge zien in het leven: de droefenis, het ontberen van het begeerlijke, het missen van het lieve .... Slecht was niet." Een andere behandeling van het zelfde thema geeft mevr. La Chapelle?Roobol in haar Schuld (Nederland, Oct.?Dec.), waarin bizonder treft de teekening der halfheid van het ongehuwde meisje, dat gaarne zich geven zou aan den gehuwden man dien zij liefheeft, maar door haar hechten aan maatschappelijke sanctie juist de catastrofe veroorzaakt. Als tegenhanger kan dienen de novelle Zomer uit het zeer gevoelig bundelije Allegro 3) van Else van Brabant. Een jonge vrouw kan in het bezit van een man, van stiefkinderen om voor te zorgen, en zelfs van een eigen kind haar geluk niet vinden. Haar man is op reis, ver weg. Zy' met de kleinen op een badplaats. En nu ziet zy even het geluk, dat haar leven tot zijn volheid zou kunnen brengen, als in een droom van mooie zonnige dagen met den vriend harer jeugd.... Maar hy heeft de kracht de betoovering te verbreken. En ze bly'ft alleen?met haar kind, haar stiefkinderen en toch alleen.... Voor deze vrouw is het moeder-zy'n niet het hoogste.; het mogen zorgen voor het oplevend geslacht voldoet haar niet. Nog korte jaren geleden zou men dergelijke données in een Nederlandsch boek, en nog wel van vrouwe-hand, iets onmogelyks ge vonden hebben. Dat waren «Fransche" toestan den. Een Nederlandsche man met poly gamische neigingen ... och kom! In onze brave maatschappij kwam zoo iets niet voor. Nu komen de vrouwen het ons anders vertellen!.... En bovendien kunnen zy het weten, wat de stiy'd is van het jonge meisje, van de getrouwde vrouw, als zy niet buiten of niet in het h welyk vindt, wat voor haar het hoogste is. De invloed der literatuur valt niet te ont kennen. Maar zelve is ze niet iets willekeurigs van deze of gene, zelve is ze uiting, rezaltaat. Een teeken des ty'ds. Wie weten wil wat er in de harten en hoofden onzer vrouwen en meii-jes omgaat, wie er rekening mee wil houden als met een gewichtigen factor by' de beoordee ling niet van de uiterlijke, maar van de meer intieme maatschappelijke verhoudingen, lette vooral op wat zij schrijven, die den moed hebben haar ky'k op het leven, haar voelen en denken, zonder terughouding te openbaren. Afgescheiden van de al of «iet litterair-artistieke waarde, hebben haar werken als vry'e uitingen een cultuur-historische en sociale beteekenis. W. G. VAN NOUHUYS. 1) By' W. Versluys te Amsterdam versche nen vertalingen van haar Dissonantenen Grond tonen. 2) Amsterdam, H. J. W. Becht, 1898. S) Amsterdam, C. L. G. Velde, 1898. Boek en Tijdsclirii Het Tweemaandeljjksch Tijdschrift. Een van de belangwekkendste artikelen maar nie; alleen om z^n deugdelijkheid is dit maal Hecht of Macht van Van Eeden. Hy heeft het juist Dinsdagavond 1.1. over de daarin ontwikkelde ideeën, zijn utopische landbouw kolonie al te kwaad geaad met knappe sociaal-demokraten in d' Geelvinck en hy zal er nog wel meer over te hooren krygen. De goeds man wil de menschheid met ontwijfel baar goeden wil gelukkig maken door de vor ming van commune'», die alle zooveel mogelyk door agricultuur en klein-industrie let wel: klein-industrie en asjeblieft zonder handel, zon der dat papieren kapitaal, waar by zou'n anti pathie tegen heeft, geheel in eigen onderhoud voorzien. Men behoeit waarachtig geen ekonoom te zijn om te begrijpen, dat zulke organisaties waarvan hy' N.B. niet eens eenig schema ten minste geeft lynrecht het tegengestelde zyn van de ondernemingen, die door het moderne verkeers- en machiiiewezen n in den handel n in de nijverheid n in den landbouw het klein-bedry'f in ieder geval grootendeels zullen verdringen. Hy tast het Socialisme aan in het geloof, dat hy eigenlijk socialistischer is dan de socialisten en dit is ook werkelyk eenigzins waar, voor zoover hy niet als ekonoom maar als dichter de assoc atie zoekt van kunst, gods dienst en wetenschap, een soort psychisch socialisme, maar in de staathuishoudkunde maakt by een ongelukkig figuur, omdat hy kop genoeg heeft te zien, dat de verklaring van alles en nog wat uit de productie-wyze allén een dogma is, maar te weinig om te beseffen dat zy'n eigen landbouw-droouien een reactionnaire utopie zyn. Ongetwyield zal hy velen ergernis geven door zijn hier uitgesproken geringschatting van Marx' grootheid. Want zegt hy Marx heeft zeer gecompli ceerd verteld, wat andere genieën al lang vóór hem over privaatbezit nebben beweerd. Waar is dan b.v. de waardetheorie van Solon? Uitvoeriger critiek laten we aan anderen over. We vreezen, dat die niet malsch zal zy'n. Feesten van Jac. van Looy heeft wel weer goede zinnen, maar lijkt wat een tonig, althans na n lezing van dit fragment. Uit Het Brandend Braambosch van Albert Verwey herinnert in zyn bouw ietwat aan Gorter. Uit het Leven en Werken vun Jonker Jan van der Noot bespreekt Aug. Vermeylen thans zy'n Olympiade en kenschetst die aluus: Een grooc kunstwerk, waarvan een sterk innerlyk gevoel al.e onderdeelen bepaalt en tot ne symphonie stemt, is de Olympiade zeker niet. De samenstelling vau het geheel is le venloos, zonder begrip van poetiscnen bouw. De gang van 't verhaal, de opeenvolging der allegoriën, is verward, onduidelijk, beantwoordt geenszins aan eene dictiterlyke noodzakelijkheid, zelfs niet aan de verstandelijke logica. Maar: voor de eerste maal is een werk van eeuige omvang in de bijzondere beweging der jamben gevoeld". Zelden, zegt de auteur, zal men zulk een versmelting van christelijke romantiek en classieke mythologie vinden als by deze dichter der Renaissance in het tweede deel van zyn Buch Extasis. Albert Verwey beschouwt Twee Helden, Tyl Uilenspiegel, die de waarheid spreekt in de gedaante van een zot en een erustiger figuur: Willem de Zwy'ger, wiens wezen hy uit portretten van hem tracht te doorgronden en te doen kennen aan anderen. F van der Goes besluit Ocer Arbeidspensionneering met de behandeling van twee brochures er over nl. van dr. Kuyper en van Millard. Uitvoerig toont hy'aan, hoejammerlyk dom die laatste N. B. in een academisch proef schrift zich uit over de socialistische leiders, die er worden voorgesteld als in de dagbladen, toen de arbeidersbeweging hier te lande pas begon nl. als opruieis, volks-menners, rad draaiers enz. Dat mag men un milliard" niet zoo kwalijk nemen. Dan volgen nog wat Boekbeoordeelingen. * * * De Nieuwe Tijd. Voor alles, wat nu in dit nummer werd ge. publiceerd, dient verwezen te worden naar het bekende hoofdstuk VIIi uit das Kapital, verhollandscht naar de populaire uiteenzetting van Kautsky door J. F. A., over Arbeidsverdeeling en Mamfactuur, gevolgd door een chapiter over Machinerie en Groot-ludustrie. Leerzaam als een fragment uit een kurzgefaszte Geschichte der Philosophie is ook het stuk over liet Ont wikkelingsbegrip in de Natuur- en Maatschap pijleer. H- van Treslong beschouwt het eerst even de ideeën der Eleaten, die alle ver andering" (een begrip dat men voorop moet stellen aan dat van ontwikkeling") schijn noemden, terwyl Herakiitus van Ephese zich de verandering dacht als het eenig heerschende over alle dingen. Ook bespreekt hij Plato, die aannam, dat de begrippen van de dingen onveranderly'k waren, maar de dingen zelf vergankelyk. Langer houdt hy zich bezig met Aristoteles, die het niet voldoende verklaarde zich alleen af te vragen of de dingen veran deren of niet, maar het veel nuttiger acht te begrypen, waardoor verandering ontstaat. In verband hiermede verdiept Treslong zich in de questie of onze eigen grondbegrippen van de dingen ons van den aanvang af ingeschapen waren, om zoo te zeggen, of dat het inenschely'k kenvermogen en daarmee de menschely'ke fondamenteele ideeën over al wat is, zich geleidelijk hooger hebben ontwikkeld. F. M. Wibaut schryft Over Coöperatie en tracht te bewyzen, dat de productieve coöperatie niet, de consumptieve wel het streven der sociaal democraten in de hand werkt en met de verovering van de staatsmacht en de vakbe weging moet samengaan om de arbeiders eco nomisch te bevryden. Na gewezen te hebben op den omvang van de coöperatie in Engeland eindigt hy' met eenige raadgevingen voor die beweging op eigen bodem. F. van der Goes beantwoordt in Dogma en Overtuiging Van Kol's Geen Dogma's, verscheren in de Octoberafievering van dit orgaan. Hij beweert, dat de afkeer van dogma's in de socialistische kringen nog behoort tot de antipathie der burgerklasse tegen de leerstellingen der arbeidersparty. Daarna zal hy' het gewicht van enkelen dier theses be spreken als uitdrukking van proletarische overtui ging. Hier prijst hy allereerst de waarde van het geloof alleen in de eindelijke zegepraal van die ideeën en de kracht van het enthousi asme er voor in een periode, toen het aantal socialisten nog zoo gering was. In de Boekbeoordeeling wordt Van Eeden aangevallen wegens zy'n bekende Nutsrede: Waarvan wy' leven" en Cowelia Huyghen's brochure : De liefde in het vrouwenleven voorheen en thans" geprezen door H. R. H. In het Overzicht Tijdschriften wordt de polemiek besproken, gevoerd in de Neue Zeit door Kautsky en in de Socialistische Monatshefte door Max Schippel over het stand punt, dat de arbeidersparty' in Duitschland moet innemen jegens het militarisme. Er wordt in gezegd, dat Kautsky, die hierin vast wilde houden aan de bestaande party-laktiek tegen dat kwaad, de stry'd won. * * * Nederland. M. A. Perk geeft er een deel in uit van zyn Palestijnsclte reisherinneringen. Blind Groofje van L. J. C. J. van Havestem beteekent niet veel; aardiger is Schwarze Bdrbel van Thérèse Hoven, een zedeschetcje van de Tyroler boeren, Dr. Jan ten Brink poogt de verdienste aan te toonen van Ferdmand Fabre met Twee romans van gisteren, nl. l'abbéCourbezon en l'abbéTigrane, candidat a la papauté, de eerste priester een en al menschlievendheid, de ander niets dan eerzucht. Hy' wijst er op, dat Fabre steeds provinciaal bleef, nooit erotische scènes aanbracht in zy'n werk en nooit leclame maakte, zoodat hy minder gewaardeerd werd dan hy' vei diende. Fabre was speciaal de romancier, die de Fransche geestelykheid aan het lezend publiek deed kennen. Dan Thuis van Jacq. Reyneke van Stuwe. De redactie heeft hec origineele idee gehad verschillende stukken vertaling uit Cyrano de Bergerac naast elkaar af te drukken van Juvenis, Moortgat, Kloos e. a. Edw. B. Koster wijdt aan Jozef Israels een vers: David harp spelend voor Saul. Had by nu de derde figuur Michal weg gelaten en hiervoor in de plaats maar gezegd, hoe de tonen van David Saul opwekten dan was het als voorstelling van een groep meer geslaagd. Jan te Kiefte bewijst in zy'n gedichten wel gevoel voor muzikaal rym te hebben, maar laat zich daardoor beheerscher, wellicht zoo sterk, dat hij tr niet op let in verouderde lyriek-zinnen zich te uiten of minstens op de grens te blijven van mooi-schryverij. Wie zegt er DU nog: Wat! hangt ge'o lier, daar! roerloos aan 't geboomt, en zoo meer? of praat over .weelde! drinken van vrouwenlippen". Nu ja! Een goed gedicht van hem is evenwel: Herfstavond. Aan Haar! van Erica weegt erg Ucht wat de techniek betreft, en het gevoel er in wordt daardoor verzwakt. * »* De Hollandsche Revue. Met heel wat meer eerbied voor de smart, die er uit spreekt zonder te letten op taal, styl enz. wordt als het Boek van de Maand 'de Liefde in de vrouwewqiiestie" door Anna de Savornin Lohman besproken en haar vrijmoedig heid geprezen tegenover het conventieel gehuichel van zooveel andere vrouwen. Maar waar deze schrijfster zegt: «De man bezit van zichzelf, zy (de vrouw) ontvangt uit hem", stelt Netscher er tegenover, dat het omgekeerde even zeer waar is, en dat, zoo een echte vrouw zoekt naar een haar superieure man, omgekeerd ook de man onbevredigd bly'ft en zich ongelukkig voelt, als hy niet de vrouw vindt, die hy als verheven althans boven vele andere vrouwen eeren kan. Immer modern! schijnt de leus van deze redacteur te zy'n, en daarom gaf hij zeker ditmaal een karakterschets van een menschentype even nieuw als een dame in fiatspantalon of een japansche talephoonjuffrouw n.l. van een stenograaf, de innemende figuur van C. A. Steger, met portret en een afbeelding van de Tweede Kamer, waarhy als hoofd der snelschryvers werkzaam is. Aardig te lezen als een relaas van de verandering in het verkeer door de spoorwegen is ook de ontwik keling der stenografie, hier beschreven. In de rubriek Belangrijke Onderwerpen o.m. een en ander over Leo XIII met afdrukken van mutoscope-beelden en over een nieuw soort lucifers, die de arbeiders, welke ze maken, be hoeden tegen phosfornekrose, alweer een kleine verbetering der sociale toestanden. * * * Elseviers Maandschrift. Vooraan een gedicht van Johanna Snellen, zoo van inhoud met muziek er op van Hendr. L. van Oort, dan van Johan Gram een levens schets van Cornelis Springer met delicate stadsgezichten van dien schilder georneerd, daarna «Obsessie" van Johanna Giese; de schrijfster heeft zich kunstmatig opgewonden om erg melodramatisch een moord te beschryven van een bedrogen echtgenoot op zyn mede minnaar. Alleen in het slot gloeit eenige arti sticiteit, maar het is vol banale, klaterende expressies om het maar verschrikkelijk te maken. De teleurgestelde man is een Indisch kapitein en in quasi-bezieling ziet de schrijf ster hem in haar verbeelding kampen tegen.... de Indianen ! Laat ons den strijdbijl begraven en de calumet des vredes rooken, juffrouw. De comedie *Een nituwe lena" van Marcellus Emants is hoegenaamd geen blijspel, noch komiek ; een paar psychologische trekjes zy'n goed b.v. in de scène, waar een broer zijn zuster uithoort of die een kennis van hem wel tot man be geert, maar overigens: niets, niets, en een heel flauw sloteffect; cynisch spreken over dames, die als waren op de beurs voor zooveel hon derd gulden gequoteerd staan, is nog geen humor. Th. Bussemaker herdenkt eveneens Jlobert Fruin. Naast vReisherinneringen" «Een kijkje in West-Afrika" van G Block beschrijft S. Kalff moderne scènes in tl'okyo-tafereeltjes" uit Jong-Japan o.a. een wapenschouwing op de verjaardag van den Mikado en een bezoek van de Kisaki (keizerin) aan een school van adellijke jonge dames. Er staan portretten in van dit vorstelijk paar, de keizer in nieuwerwetsche uniform, zyn echtgenoote in de klas sieke h of t ooi. Die tableaux zyn niet mooi door de wijze van bewerking maar alleen door de aangeboden materie zelf. J. K. RENSBURG. De negende jaargang yan T, en L. »Voor (O. Z. van Haren) was de uitbarstende dichtader de veiligheidsklep, waardoor de ge perste ziel onder de geweldige spanning, die de catastrophe in hem veroorzaakt had, kon opspuiten met een straal, waarvan de bestem ming niet was de bloemen in eene serre te verfrisschen, maar die een uitweg moest vin-. den, om eene vernielende uiteenspatting te voorkomen!" Begrepen? My dunkt, dr. B. die het boven staande in «Ons Onderwijs in het Nederlandsen" (Taal en Letteren IX 1) aanhaalt, vraagt terecht: «Wie licht ons in omtrent zielen die in stralen opspuiten uit kleppen, dateigenlyk aderen zyn, en omtrent de onbekende methode van serrebesproeiing met spuitende zielestralen ?" Er bly'ft noch te vragen. Zou het ook iets bewyzen omtrent de rich ting by het onderwijs in de moedertaal ge volgd, als deze en soortgelijke fraaiïgheden. geschreven worden door vakmannen in tijd schriften of boeken voor onderwijzers, voor leerlingen of voor ontwikkelde lezers bestemd ? Want dr. B. nam zy'n aanhalingen een paar bladzijden vol uit geschriften of artiekels van «professoren in de Nederlandsche taal, van doctoren 'in de claesieke en ook in de Nederlandsche letteren; van befaamde en ver maarde journalisten, van veel gelezen kinderschry vers en -schrijfsters, van beroemde school-, lees- en taalboekenschry'vers''. En betekent het niet iets, dat ook in rap porten van eksamen-kommissies bewyzen kun nen gevonden wórden voor de gegrondheid van de ^klacht in die rapporten zelf «aangehe ven" over gebrekkige styl, gebrekkige schriftelike gedachten-uiting ? Dat in zo'n verslag l) b. v. geschreven kan worden: «Ergerlyk was het aantal grove taalfouten die in een groot getal stukken werk voorkwam ?" Wat is oorzaak van een toestand, die tot zoveel klachten aanleiding geeft ? Kunnen we met meer spraakkunst-, meer zogenaamde styloefeningen iemand er toe brengen een opstel over «'t Is Mei!" te maken 2) dat niet «bom bastisch" is, dat meer bevat «dan eenige on samenhangende zinnen vol kinderachtig gesnap" zoals de opstellen die zekere kommissie te lezen kreeg? Natuur en waarheid, daar wordt veel van gepraat, natuur en waarheid wil een eksamenkommissie ook in 't opspel van de candidater, maar ze worden by 't onderwy's te dikwela vergeten omdat er nu eenmaal een schrijftaal is; omdat er geoefend moet worden in «figuurlike taal"; omdat er een «dichterlike", een «verheven styl" is, die iemand «bezigt" als hij mooi wil (of moet) schryven. Ook omdat de dichter, de kunstenaar noch voor velen is: iemand, die door veel oefening, door veel lezen in Vondel en zo, het zo ver gebracht heef), dat hy al wat hy zeggen (of «zingen") wil, mooi kan uitdrukken, in «beeldspraak", met «versiersels omhangen", desnoods met gebruik making van «dichterlike vryheden''; iemand die, zelfs als hy niets biezonders te zeggen heeft, zich noch heel mooi uitdrukt. En zo'n kunstenaar wordt dan als voorbeeld gesteld. In de eerste schooljaren noch wel niet, maar daar begint de onnatuur toch al. Er is o. a. heel veel dat niet geschreven mag worden, al wordt het door de man die 't afkeurt en in de beschaafde omgeving van het kind door iedereen elke dag gezegd, 't Begint al met de verbuiging. Nooit gehoorde vormen worden aangeleerd, wat in 't beschaafde spraakgebruik 3) geldig is heet fout. Dan gaan we aan 't schrappen van woor den omdat ze tot de spreektaal behoren. Heeft de meer gevorderde leerling het zo ver ge bracht, dat hy in seAr$/-nederlands een opstel kan maken over een gegeven onderwerp, dan wordt dikwels gewaarschuwd tegen «nuchter heid". De styl schy'nt dan iets buiten de mens te zijn, dat «aangekleed" moet worden. Hoe knap sommigen in Idat aankleeden kunnen worden en waar het op uitlopen kan, bewijst het voorbeeld hierboven. Wie een andere weg willen kan het ty'dschrift Taal en Letteren aanbevolen worden. 'tBfgint z'n negende jaargang, de tweede sinds het in plaats van zes maal per jaar elke maand verschijnt. Voor onderwijzers een uitstekend hulpmiddel by de studie; lezens waard voor allen die belangstellen in onze taal en letteren: dat is er dikwels met grond van gezegd en mag ook hier noch wel eens herhaald worden, nu de uitgevers de eerste aflevering «ter kennismaking" zonden. H. M. 1) Zie het artiekel van dr. B. Taal en Let teren IX. 1. blz. 1. 2) T. a. p. blz. 2. «Wat moet iemand di« geen dichter is, over «'t Is Mei!" schryven?" vraagt dr. B. 3) Spraak (hgd. Sprache) taal. De taal is het gesprokene. We zeggen dat een volk een zekere taal spreekt. Dat vergeet men. Als er gevraagd werd: welke taal spreken dfi nederlanders, dan zou 't antwoord moeten zijn : Een foutieve taal; de echte taal kun j e alleen in de werken van sommige schry'vers en in de spraakkunst vinden. iimiiiiiiiinii.iintMiiiHiniiiiiniiiiniiiiHiiHiiiiiiiiiiiililHiililiiii c/faclamw. 40 cents per r egeL iimitiiimiitiiiiiiititiiiiiMiMuiiiitmiiiiiiiiiiiitilllliliiiiitlllllilii TRADE MARK. NlARTELL's COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bjj alle soliede WJjnhandelaars en by de representanten KOOP3KAXS «fc te Amsterdam. Prijzen van af ? 2.50 per FhcL Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S QRIG. Bormaal-WolartMeB. K. F. DEUSCHLE-BBNOEH, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl