Historisch Archief 1877-1940
BFl
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1134
om geldelijke bijverdienste, dus ter vermeer
dering van stoffelijk welzijn.
Mogen dit nu groote factoren zijn, er is meer.
In een groot aantal vrouwen, zeker niet van
de minst ontwikkelde, heeft zich de laatste
kwart-eeuw een krachtig streven geopenbaard
om mee te werken tot sociale verbetering van
de pozitie der vrouw. Door dit streven zelf,
en door een gedeeltelijk bereiken van het be
oogde, door zelf denken en samenspraken met
anderen over maatschappelijke verhoudingen
en wanverhoudingen, door zich een toegang
te verschaffen tot kringen, zich indenken en
inleven in gedachte- en gevoels-sferen, waar
zy vroeger door sleur en conventie zorgvuldig
werden buiten gehouden, door een breeder
en dieper bestaan voor zichzelf en socialer
mede-leven met wie om haar zijn, hebben zy
vanzelf gewonnen n aan zelf- bewustzijn > n
aan levenskennis. Door haar verzet tegen
het geleefd-worden harer moeders, zyn zij ge
dwongen bij het stellen van hoogere eischen
aan de maatschappij, ook meer te vragen van
zichzelven.
Dat zij bij haar streven, ter bereiking van
een hooger geestelijk en maatschappelijk ni
veau, evenveel te strijden hebben tegen de
conservatieven of onverschilligen of voldanen
harer eigen sexe, als tegen den mededinger
van nature, den man, spreekt van zelf. De
vrouwen die uit gemakzucht, uit aangeboren
vrees voor al wat nieuw is, of uit egoïstische
tevredenheid met het bestaande zich afkeerig
toonden van het streven der anderen, zich
sterk voelend door den steun der traditie en
der conservatieven onder de mannen, noemden
die anderen excentrieken, miskenden haar beste
bedoelingen, maakten ze tot het mikpunt van
goedkoopen spot. Daarbij kwam de overdrijving
en onhandigheid der voorvechtsters wel eens
der goede zaak tot schade.
Maar zonder overvragen komt er nu eenmaal
niets nieuws tot stand. En er is werkelijk een
geslacht van vrouwen tot volgroeiïng gekomen,
dat wat vrijheidszucht, denkens- en
handelenemoed, gedachte- en gevoelsleven betreft, veel
meer verschilt van de vrouwen eener vorige
generatie, dan de man dier generatie geestelijk
verschilde van de vrouw. Collectief heeft men ze
genoemd: de moderne vrouw.
Die moderne vrouw wil zich uiten. En daar
voor heeft zij geen beter middel dan het
geoproken of geschreven woord. Zy' wil geven
haar eigen kijk op de maatschappelijke
toeptanden, haar eigen gevoel, baar eigen gedachte.
Zij is overtuigd dat er rog groote hervormingen
noodig zijn ; om die te bereiken maakt zy pro
paganda voor haar beginselen, vult zy dagblad
en tijdschrift met artikelen
Maar niet hiervoor alleen dient baar het
woord. Om alle misverstand terzy' te schuiven
of te voorkomen, wil zy gelend worden. Zy'
is niet meer voor wie ze nog vaak wordt aan
gezien, de half en half passief levende in
haar leeft een actieve, onrustige, soms
oproerige ziel. Haar liefde is niet de maan-ziek te
van het Duitsche kostschoolkind, haar liefde
is kracht en warmte. Haar meelijden is niet
de vluchtige opwelling die de aalmoes reikt,
het is de d r ar g om wel te doen, te verbeteren,
te redden. In plaats van de domme onder
worpenheid aan een superioriteits-erkenning
van den man, leeft in baar groote eerbied voor
zich zelf, waardoor ze zicb zelf hooge eischen
stelt. En zy strydt tegen de zoete opvatting dat
een vrouw dit i iet weten mag en d dar niet
van mag hooren. Om iets voor de menschheid
te kunnen zyn, moet zy het volle
menschenlevcn kennen. Vooral pok als moeder of
opvoedster!
Voor een deel spreekt zy zich zelf en haar ide
alen uit in haar kunst. Wat de liefde betreft, deed
het in onze letteren Helene Swarth; voor mede
lijden en sociale rechtvaardigheid zong in het
zuiden Ada Negri. En er is een heele reeks
te noemen van vrouwen die inde laatste jaren
in tal van romans en novellen getuigd hebben
van een heel ander ziele-leven, van heel wat
meer levenfckennis, dan de vrouw tot nog toe
openbaarde.
De kracht die een George Sand, een George
Eliot bezielde en tot uitzonderingen maakte,
werd vaardig over velen. En ligt niet in het
kiezen van een mannelijk pseudoniem de aan
duiding, dat zy willen getuigen even vry' en
onbevangen als dit den man geoorloofd is, van
wat voor haar als waarheid en werkelijkheid
bestaat ? Nu weer George Egerton 1). Hoe
verschillen de vrouwen die zy, Gabriele Reuter
en andere schrijfsters ons teekenen van de cli
chés, die we kenden uit zoo talloos veel romans
en novellen van eigen en buitenlandsche
let' eren.
De vrouw, ook de schrijfster, is lang verplicht
geweest zich te tooien met onwetendheid. Er
waren nu eenmaal van die dingen die een fat
soenlijke vrouw niet weten mocht. En vooral
niet zoolang zij ongehuwd bleef, al was zy
veel meer dan meerderjarig. Ziende blind
en hoorende doof moest de Nederlandsehe
ongehuwde vrouw zy'n. Schreef zy romans,
dan diende zij vooral de Hollandsche fat
soenlijkheid niet te beleedigen. En die is
zoo kwetsbaar. Een Hollandsche dame mag
byv. in een gezelschap nooit vertellen dat een
getrouwde vriendin of verwante een kind zal
krijgen. Voor een getrouwde vrouw is dat ook
al niet fatsoenlijk meer. Het «prunes and
prifim's" fatsoen zegt met een licht blosje : »zy'
wacht een baby," en hiermee zy'n eer en deugd
gered.
In een dergelijke salon-fatsoens-atmosfeer
moest de roman passen, het boek kunnen slin
geren, geschikt zy'n voor meisjes van 16 jaar.
Met dit beginsel breekt onze moderne schrijf
ster. En gelukkig. Zoolang er nog verschil
is tusschen natuur en onnatuur, tusschen
pudeur en pruderie, is het noodig dat de eerste
niet aan de laatste worde opgeofferd. De
moderne Nederlandsche vrouw, die in het leven
rondziet en die een eigen zielsbestaan heeft,
merkt op en voelt heel wat meer dan de ver
ouderde belletrie gaf. De vrouw die daarin
leeft en spreekt, is niet de vertegenwoordigster
van de thans levende. Of zy het was van de
toen levende, blijft zeer de vraag. En de
hedendaagsche schrijfster heeft den plicht haar te
doen kennen.
Dat is een vernieuwing van onze literatuur.
Een verhooging van vooral de cultuurhis
torische waarde onzer letteren verwacht ik
voorshands het meest van de vrouw. En als
zy zich meer en meer zal hebben uitgespro
ken, zal hebben doen kennen, moet dit vanzelf
terugwerken op den arbeid der mannen. Deze
gevolgtrekking ligt voor de hand.
Ik sprak boven van pudeur en pruderie.
Ten nauwste hangt hiermee samen het begrip
van onschuld en reinheid. Onschuld werd te
langen tijd reeds gelijk gesteld met onwetend
heid, met onnoozelheid zelfs. En het jonge
meisje, dat die reinheid en onschuld moest
belichamen, kon op het tooneel en in den
roman nief aantrekkelijker gemaakt worden,
dan door het als onwetend of onnoozel te doen
optreden. Met die leugen werd genoegen
genomen, en de ingénue was een zeer geliefd
type. Mannen voelden zich sterk tot dit type
aangetrokken, en de voorgewende onschuld
was een leugen te meer in den dagelykschen
omgang der menschen. Zelfs vrouwen, die
beter konden en moesten weten, hielden zich
of zy er aan geloofden.
Zoo is men fyzieke maagdelijkheid gaan
verwarren met reinheid van ziel, en heeft
men het natuurlijke, instinctieve, dat zulk een
voorname rol speelt in de verhouding der ge
slachten of willen negeeren, of tot een onna
tuurlijk bestaan willen verminken. Tegen deze
soort zedelijkheid heeft Multatuli zeer terecht
zy'n anathema geslingerd. Het mooi-vinden
van een boek als Borel's «Jongetje" ik
bedoel hier niet de litteraire waardeering
toont duidelyk hoe diep dit valsche
zedelykheids-gevoel nog by velen geworteld is. Ware
die reinheid de chte, dan zou een moeder
zich te schamen hebben tegenover haar pas
geboren kind.
Maar ik dwaal hiermee af.
Ik zou nog willen aantoonen hoe de invloed
van het veld-winnen der vry'ere begrippen
reeds blykt uit door vrouwen geschreven boe
ken der laatste jaren. Maar ik moet my' hierby
zeer beperken.
De boeken van freule de Savornin Lohman,
van mevrouw Goekoop, van mej. Cornelie
Huygens zy'n algemeen bekend. Het leven van
een jong meisje in de sfeer van Haag^che
mondaniteit werd met talent weergegeven in Kitty
van mevr. Snijder van Wissenkerke. Dat zeer
intieme verhoudingen in hec huwelyks-leven,
en het ly'den eener jonge vrouw daardoor, zeer
kiesch kunnen behandeld worden, toont Parvus
in haar Fataliteit, een boekje waarvan, niet
tegenstaande de minder gelukte mannen-figuur,
een groote bekoring van eenvoud en
frischheid uitgaat.
Om het groote verschil aan te duiden van
wat vrouwely'ke auteurs nu kunnen schrijven
ik hoop zonder iemand aanstoot te geven
in vergelijking met vdor weinig jaren, haal
ik het volgende aan uit den roman T lier a 2)
van mej. Egb. C. van der Mandele, die ook
al begonnen is met achter een mannely'k pseu
doniem schuil te gaan.
Willem de Bauche zit te kijken naar zy'n
logeetje, een jongere vriendin van zy'n vrouw.
«O, by' wou dat hij haar teekenen kon, hy
zou haar schetsen, zooals ze daar zat in zacht
gebogen houding met die uitdrukking van
nadenken in de oogen, terwijl ze las. Maar
neer, als hy' teekenen kon, zou by haar nooit
zóó willen nemen, dan zbu ze hem inspireeren
tot het weergeven van het volmaakt schoone.
?Dan zou hy haar willen schilderen, zooals
ze was, naakt, met haar fijn mooi meisjes
lichaam, dat mooi moest zyn, het slanke lenige
figuurtje
»Hy zou haar schilderen, rustend op een bed
van witte anemonen, leunend met haar hoofd
tegen een furschen eik, de armen gevouwen
achter het hoofd, de gioote oogen wyd sta
rend ..., haar mooi lichaam rustend tegen den
stam, de mooie kleine maagdeborsten breed
en vry uit, de beenen voor zich uitgestrekt,
de haren om hare schouders tot op den grond
van mos en bloemen".
Ik vind dit op zich zelf niet zoo belangryk,
maar om het verschil duidelijk te maken dat
ik bedoel, vergelijke men de onbevangenheid
waarmee dit is neergeschreven, met de omzich
tigheid, die byv. een man als Vosmaer nog
noodig oordeelde bij bet spreken over plastiek
in Amazone en Inwijding.
Het thema, door mt-j. Van der Mandele be
handeld, is de liefde van een jong meisje voor
een gehuwd man, die veel van zy'n vrouw
houdt, maar toch zy'n bevlieging van het
oogenblik niet kan weerstaan.
De stry'd van Thera tegen haar genegenheid,
en de onmogelijkheid van haar om haar ge voel,
op zich zelf het heerlykst van haar leven,
alleen om bijkomende omstandigheden slecht
te vinden, vult een groot gedeelte van dit
boek. Afwijkend van het gewone is het, dat de
man wel degelijk van zy'n vrouw houdt, en
niet voor den onbegrepen echtgenoot van zoo
veel andere romans pozeert. Des te sterker
komt hierdoor zy'n polygamische neiging uit.
Hy' erkent het ten slotte tegenover zy'n vrouw.
«Je moet me slecht vinden, ik weet het, je
veracht me misschien maar myn God,
wees een man, met een mooie vrouw alleen,
een vrouw van wie je voelt, dat zy j e lief heeft
en oordeel dan. Er zyn er misschien, die
sterk blyven, ik was het niet...."
Ik geloof niet, dat in onze literatuur een
dergelijk geval zoo zuiver gesteld is als door
mej. Van der Mandele. Ook het groote ver
schil tusschen zy'n liefde en die zyner vrouw
wordt zoo duidelijk mogelijk. Na zy'n bekentenis
vraagt hy haar: «Hou je nog van me?'' Even
wachtte zy' met haar antwoord, en toen: »Ja,
maar... anders."
De beteekenis hiervan is drieêrlei, n.l. dat
een vrouw, in casu een ongehuwde vrouw,
het bestaan van dergelijke toestanden kent en
erkent in onze maatschappij, dat zy' ze behan
delt, en dan nog dat zy ze zóó behandelt, d.w.z.
onder het motto van Van Eeden: »Ik had ge
zien in het leven: de droefenis, het ontberen
van het begeerlijke, het missen van het lieve ....
Slecht was niet."
Een andere behandeling van het zelfde thema
geeft mevr. La Chapelle?Roobol in haar
Schuld (Nederland, Oct.?Dec.), waarin
bizonder treft de teekening der halfheid van
het ongehuwde meisje, dat gaarne zich geven
zou aan den gehuwden man dien zij liefheeft,
maar door haar hechten aan maatschappelijke
sanctie juist de catastrofe veroorzaakt.
Als tegenhanger kan dienen de novelle Zomer
uit het zeer gevoelig bundelije Allegro 3) van
Else van Brabant. Een jonge vrouw kan in het
bezit van een man, van stiefkinderen om voor
te zorgen, en zelfs van een eigen kind haar geluk
niet vinden. Haar man is op reis, ver weg.
Zy' met de kleinen op een badplaats. En nu
ziet zy even het geluk, dat haar leven tot zijn
volheid zou kunnen brengen, als in een droom
van mooie zonnige dagen met den vriend harer
jeugd.... Maar hy heeft de kracht de betoovering
te verbreken. En ze bly'ft alleen?met haar kind,
haar stiefkinderen en toch alleen.... Voor
deze vrouw is het moeder-zy'n niet het hoogste.;
het mogen zorgen voor het oplevend geslacht
voldoet haar niet.
Nog korte jaren geleden zou men dergelijke
données in een Nederlandsch boek, en nog
wel van vrouwe-hand, iets onmogelyks ge
vonden hebben. Dat waren «Fransche" toestan
den. Een Nederlandsche man met poly
gamische neigingen ... och kom! In onze brave
maatschappij kwam zoo iets niet voor. Nu
komen de vrouwen het ons anders vertellen!....
En bovendien kunnen zy het weten, wat de
stiy'd is van het jonge meisje, van de getrouwde
vrouw, als zy niet buiten of niet in het h
welyk vindt, wat voor haar het hoogste is.
De invloed der literatuur valt niet te ont
kennen. Maar zelve is ze niet iets willekeurigs
van deze of gene, zelve is ze uiting, rezaltaat.
Een teeken des ty'ds. Wie weten wil wat er
in de harten en hoofden onzer vrouwen en
meii-jes omgaat, wie er rekening mee wil houden
als met een gewichtigen factor by' de beoordee
ling niet van de uiterlijke, maar van de meer
intieme maatschappelijke verhoudingen, lette
vooral op wat zij schrijven, die den moed
hebben haar ky'k op het leven, haar voelen en
denken, zonder terughouding te openbaren.
Afgescheiden van de al of «iet litterair-artistieke
waarde, hebben haar werken als vry'e uitingen
een cultuur-historische en sociale beteekenis.
W. G. VAN NOUHUYS.
1) By' W. Versluys te Amsterdam versche
nen vertalingen van haar Dissonantenen Grond
tonen.
2) Amsterdam, H. J. W. Becht, 1898.
S) Amsterdam, C. L. G. Velde, 1898.
Boek en Tijdsclirii
Het Tweemaandeljjksch Tijdschrift.
Een van de belangwekkendste artikelen maar
nie; alleen om z^n deugdelijkheid is dit
maal Hecht of Macht van Van Eeden. Hy
heeft het juist Dinsdagavond 1.1. over de daarin
ontwikkelde ideeën, zijn utopische landbouw
kolonie al te kwaad geaad met knappe
sociaal-demokraten in d' Geelvinck en hy zal
er nog wel meer over te hooren krygen. De
goeds man wil de menschheid met ontwijfel
baar goeden wil gelukkig maken door de vor
ming van commune'», die alle zooveel mogelyk
door agricultuur en klein-industrie let wel:
klein-industrie en asjeblieft zonder handel, zon
der dat papieren kapitaal, waar by zou'n anti
pathie tegen heeft, geheel in eigen onderhoud
voorzien. Men behoeit waarachtig geen ekonoom
te zijn om te begrijpen, dat zulke organisaties
waarvan hy' N.B. niet eens eenig schema ten
minste geeft lynrecht het tegengestelde zyn
van de ondernemingen, die door het moderne
verkeers- en machiiiewezen n in den handel
n in de nijverheid n in den landbouw het
klein-bedry'f in ieder geval grootendeels zullen
verdringen. Hy tast het Socialisme aan in het
geloof, dat hy eigenlijk socialistischer is dan de
socialisten en dit is ook werkelyk eenigzins
waar, voor zoover hy niet als ekonoom maar
als dichter de assoc atie zoekt van kunst, gods
dienst en wetenschap, een soort psychisch
socialisme, maar in de staathuishoudkunde
maakt by een ongelukkig figuur, omdat hy kop
genoeg heeft te zien, dat de verklaring van
alles en nog wat uit de productie-wyze allén
een dogma is, maar te weinig om te beseffen
dat zy'n eigen landbouw-droouien een
reactionnaire utopie zyn. Ongetwyield zal hy velen
ergernis geven door zijn hier uitgesproken
geringschatting van Marx' grootheid. Want
zegt hy Marx heeft zeer gecompli
ceerd verteld, wat andere genieën al lang
vóór hem over privaatbezit nebben beweerd.
Waar is dan b.v. de waardetheorie van
Solon? Uitvoeriger critiek laten we aan anderen
over. We vreezen, dat die niet malsch zal
zy'n. Feesten van Jac. van Looy heeft wel
weer goede zinnen, maar lijkt wat een
tonig, althans na n lezing van dit fragment.
Uit Het Brandend Braambosch van Albert
Verwey herinnert in zyn bouw ietwat aan
Gorter. Uit het Leven en Werken vun Jonker
Jan van der Noot bespreekt Aug. Vermeylen
thans zy'n Olympiade en kenschetst die aluus:
Een grooc kunstwerk, waarvan een sterk
innerlyk gevoel al.e onderdeelen bepaalt en tot
ne symphonie stemt, is de Olympiade zeker
niet. De samenstelling vau het geheel is le
venloos, zonder begrip van poetiscnen bouw.
De gang van 't verhaal, de opeenvolging der
allegoriën, is verward, onduidelijk, beantwoordt
geenszins aan eene dictiterlyke noodzakelijkheid,
zelfs niet aan de verstandelijke logica. Maar:
voor de eerste maal is een werk van eeuige
omvang in de bijzondere beweging der jamben
gevoeld". Zelden, zegt de auteur, zal men zulk
een versmelting van christelijke romantiek en
classieke mythologie vinden als by deze dichter
der Renaissance in het tweede deel van zyn
Buch Extasis. Albert Verwey beschouwt Twee
Helden, Tyl Uilenspiegel, die de waarheid
spreekt in de gedaante van een zot en
een erustiger figuur: Willem de Zwy'ger,
wiens wezen hy uit portretten van hem
tracht te doorgronden en te doen kennen aan
anderen. F van der Goes besluit Ocer
Arbeidspensionneering met de behandeling van twee
brochures er over nl. van dr. Kuyper en van
Millard. Uitvoerig toont hy'aan, hoejammerlyk
dom die laatste N. B. in een academisch proef
schrift zich uit over de socialistische leiders,
die er worden voorgesteld als in de dagbladen,
toen de arbeidersbeweging hier te lande pas
begon nl. als opruieis, volks-menners, rad
draaiers enz. Dat mag men un milliard" niet
zoo kwalijk nemen. Dan volgen nog wat
Boekbeoordeelingen.
* *
*
De Nieuwe Tijd.
Voor alles, wat nu in dit nummer werd ge.
publiceerd, dient verwezen te worden naar het
bekende hoofdstuk VIIi uit das Kapital,
verhollandscht naar de populaire uiteenzetting van
Kautsky door J. F. A., over Arbeidsverdeeling
en Mamfactuur, gevolgd door een chapiter over
Machinerie en Groot-ludustrie. Leerzaam als
een fragment uit een kurzgefaszte Geschichte
der Philosophie is ook het stuk over liet Ont
wikkelingsbegrip in de Natuur- en Maatschap
pijleer. H- van Treslong beschouwt het eerst
even de ideeën der Eleaten, die alle ver
andering" (een begrip dat men voorop moet
stellen aan dat van ontwikkeling") schijn
noemden, terwyl Herakiitus van Ephese zich
de verandering dacht als het eenig heerschende
over alle dingen. Ook bespreekt hij Plato, die
aannam, dat de begrippen van de dingen
onveranderly'k waren, maar de dingen zelf
vergankelyk. Langer houdt hy zich bezig met
Aristoteles, die het niet voldoende verklaarde
zich alleen af te vragen of de dingen veran
deren of niet, maar het veel nuttiger acht te
begrypen, waardoor verandering ontstaat. In
verband hiermede verdiept Treslong zich in de
questie of onze eigen grondbegrippen van de
dingen ons van den aanvang af ingeschapen
waren, om zoo te zeggen, of dat het
inenschely'k kenvermogen en daarmee de menschely'ke
fondamenteele ideeën over al wat is, zich
geleidelijk hooger hebben ontwikkeld. F. M.
Wibaut schryft Over Coöperatie en tracht te
bewyzen, dat de productieve coöperatie niet,
de consumptieve wel het streven der sociaal
democraten in de hand werkt en met de
verovering van de staatsmacht en de vakbe
weging moet samengaan om de arbeiders eco
nomisch te bevryden. Na gewezen te hebben
op den omvang van de coöperatie in Engeland
eindigt hy' met eenige raadgevingen voor die
beweging op eigen bodem. F. van der Goes
beantwoordt in Dogma en Overtuiging Van
Kol's Geen Dogma's, verscheren in de
Octoberafievering van dit orgaan. Hij beweert, dat de
afkeer van dogma's in de socialistische kringen
nog behoort tot de antipathie der burgerklasse
tegen de leerstellingen der arbeidersparty. Daarna
zal hy' het gewicht van enkelen dier theses be
spreken als uitdrukking van proletarische overtui
ging. Hier prijst hy allereerst de waarde van
het geloof alleen in de eindelijke zegepraal
van die ideeën en de kracht van het enthousi
asme er voor in een periode, toen het aantal
socialisten nog zoo gering was. In de
Boekbeoordeeling wordt Van Eeden aangevallen wegens
zy'n bekende Nutsrede: Waarvan wy' leven"
en Cowelia Huyghen's brochure : De liefde in
het vrouwenleven voorheen en thans" geprezen
door H. R. H. In het Overzicht Tijdschriften
wordt de polemiek besproken, gevoerd in de
Neue Zeit door Kautsky en in de Socialistische
Monatshefte door Max Schippel over het stand
punt, dat de arbeidersparty' in Duitschland moet
innemen jegens het militarisme. Er wordt in
gezegd, dat Kautsky, die hierin vast wilde
houden aan de bestaande party-laktiek tegen
dat kwaad, de stry'd won.
* *
*
Nederland.
M. A. Perk geeft er een deel in uit van zyn
Palestijnsclte reisherinneringen. Blind Groofje
van L. J. C. J. van Havestem beteekent niet
veel; aardiger is Schwarze Bdrbel van Thérèse
Hoven, een zedeschetcje van de Tyroler boeren,
Dr. Jan ten Brink poogt de verdienste aan
te toonen van Ferdmand Fabre met Twee
romans van gisteren, nl. l'abbéCourbezon
en l'abbéTigrane, candidat a la papauté, de
eerste priester een en al menschlievendheid,
de ander niets dan eerzucht. Hy' wijst er op,
dat Fabre steeds provinciaal bleef, nooit erotische
scènes aanbracht in zy'n werk en nooit leclame
maakte, zoodat hy minder gewaardeerd werd
dan hy' vei diende. Fabre was speciaal de
romancier, die de Fransche geestelykheid aan
het lezend publiek deed kennen. Dan Thuis
van Jacq. Reyneke van Stuwe. De redactie
heeft hec origineele idee gehad verschillende
stukken vertaling uit Cyrano de Bergerac naast
elkaar af te drukken van Juvenis, Moortgat,
Kloos e. a. Edw. B. Koster wijdt aan Jozef
Israels een vers: David harp spelend voor
Saul. Had by nu de derde figuur Michal weg
gelaten en hiervoor in de plaats maar gezegd,
hoe de tonen van David Saul opwekten dan
was het als voorstelling van een groep meer
geslaagd. Jan te Kiefte bewijst in zy'n gedichten
wel gevoel voor muzikaal rym te hebben, maar
laat zich daardoor beheerscher, wellicht zoo
sterk, dat hij tr niet op let in verouderde
lyriek-zinnen zich te uiten of minstens op de
grens te blijven van mooi-schryverij. Wie zegt
er DU nog:
Wat! hangt ge'o lier, daar! roerloos aan 't
geboomt, en zoo meer? of praat over .weelde!
drinken van vrouwenlippen". Nu ja! Een goed
gedicht van hem is evenwel: Herfstavond. Aan
Haar! van Erica weegt erg Ucht wat de
techniek betreft, en het gevoel er in wordt
daardoor verzwakt.
* »*
De Hollandsche Revue.
Met heel wat meer eerbied voor de smart,
die er uit spreekt zonder te letten op taal, styl
enz. wordt als het Boek van de Maand 'de
Liefde in de vrouwewqiiestie" door Anna de
Savornin Lohman besproken en haar vrijmoedig
heid geprezen tegenover het conventieel
gehuichel van zooveel andere vrouwen. Maar
waar deze schrijfster zegt: «De man bezit van
zichzelf, zy (de vrouw) ontvangt uit hem", stelt
Netscher er tegenover, dat het omgekeerde
even zeer waar is, en dat, zoo een echte
vrouw zoekt naar een haar superieure man,
omgekeerd ook de man onbevredigd bly'ft en
zich ongelukkig voelt, als hy niet de vrouw
vindt, die hy als verheven althans boven vele
andere vrouwen eeren kan. Immer modern!
schijnt de leus van deze redacteur te zy'n, en
daarom gaf hij zeker ditmaal een karakterschets
van een menschentype even nieuw als een dame
in fiatspantalon of een japansche
talephoonjuffrouw n.l. van een stenograaf, de innemende
figuur van C. A. Steger, met portret en een
afbeelding van de Tweede Kamer, waarhy als
hoofd der snelschryvers werkzaam is. Aardig te
lezen als een relaas van de verandering in het
verkeer door de spoorwegen is ook de ontwik
keling der stenografie, hier beschreven. In de
rubriek Belangrijke Onderwerpen o.m. een en
ander over Leo XIII met afdrukken van
mutoscope-beelden en over een nieuw soort
lucifers, die de arbeiders, welke ze maken, be
hoeden tegen phosfornekrose, alweer een kleine
verbetering der sociale toestanden.
* *
*
Elseviers Maandschrift.
Vooraan een gedicht van Johanna Snellen,
zoo van inhoud met muziek er op van Hendr.
L. van Oort, dan van Johan Gram een levens
schets van Cornelis Springer met delicate
stadsgezichten van dien schilder georneerd,
daarna «Obsessie" van Johanna Giese; de
schrijfster heeft zich kunstmatig opgewonden
om erg melodramatisch een moord te
beschryven van een bedrogen echtgenoot op zyn mede
minnaar. Alleen in het slot gloeit eenige arti
sticiteit, maar het is vol banale, klaterende
expressies om het maar verschrikkelijk te
maken. De teleurgestelde man is een Indisch
kapitein en in quasi-bezieling ziet de schrijf
ster hem in haar verbeelding kampen tegen....
de Indianen ! Laat ons den strijdbijl begraven
en de calumet des vredes rooken, juffrouw. De
comedie *Een nituwe lena" van Marcellus Emants
is hoegenaamd geen blijspel, noch komiek ; een
paar psychologische trekjes zy'n goed b.v. in
de scène, waar een broer zijn zuster uithoort
of die een kennis van hem wel tot man be
geert, maar overigens: niets, niets, en een
heel flauw sloteffect; cynisch spreken over dames,
die als waren op de beurs voor zooveel hon
derd gulden gequoteerd staan, is nog geen
humor. Th. Bussemaker herdenkt eveneens
Jlobert Fruin. Naast vReisherinneringen" «Een
kijkje in West-Afrika" van G Block beschrijft
S. Kalff moderne scènes in tl'okyo-tafereeltjes"
uit Jong-Japan o.a. een wapenschouwing op de
verjaardag van den Mikado en een bezoek
van de Kisaki (keizerin) aan een school van
adellijke jonge dames. Er staan portretten in
van dit vorstelijk paar, de keizer in
nieuwerwetsche uniform, zyn echtgenoote in de klas
sieke h of t ooi. Die tableaux zyn niet mooi door
de wijze van bewerking maar alleen door de
aangeboden materie zelf.
J. K. RENSBURG.
De negende jaargang yan T, en L.
»Voor (O. Z. van Haren) was de uitbarstende
dichtader de veiligheidsklep, waardoor de ge
perste ziel onder de geweldige spanning, die
de catastrophe in hem veroorzaakt had, kon
opspuiten met een straal, waarvan de bestem
ming niet was de bloemen in eene serre te
verfrisschen, maar die een uitweg moest vin-.
den, om eene vernielende uiteenspatting te
voorkomen!"
Begrepen? My dunkt, dr. B. die het boven
staande in «Ons Onderwijs in het Nederlandsen"
(Taal en Letteren IX 1) aanhaalt, vraagt
terecht: «Wie licht ons in omtrent zielen die
in stralen opspuiten uit kleppen, dateigenlyk
aderen zyn, en omtrent de onbekende methode
van serrebesproeiing met spuitende
zielestralen ?" Er bly'ft noch te vragen.
Zou het ook iets bewyzen omtrent de rich
ting by het onderwijs in de moedertaal ge
volgd, als deze en soortgelijke fraaiïgheden.
geschreven worden door vakmannen in tijd
schriften of boeken voor onderwijzers, voor
leerlingen of voor ontwikkelde lezers bestemd ?
Want dr. B. nam zy'n aanhalingen een
paar bladzijden vol uit geschriften of
artiekels van «professoren in de Nederlandsche
taal, van doctoren 'in de claesieke en ook in de
Nederlandsche letteren; van befaamde en ver
maarde journalisten, van veel gelezen
kinderschry vers en -schrijfsters, van beroemde school-,
lees- en taalboekenschry'vers''.
En betekent het niet iets, dat ook in rap
porten van eksamen-kommissies bewyzen kun
nen gevonden wórden voor de gegrondheid van
de ^klacht in die rapporten zelf «aangehe
ven" over gebrekkige styl, gebrekkige
schriftelike gedachten-uiting ? Dat in zo'n verslag l)
b. v. geschreven kan worden: «Ergerlyk was
het aantal grove taalfouten die in een groot
getal stukken werk voorkwam ?"
Wat is oorzaak van een toestand, die tot
zoveel klachten aanleiding geeft ? Kunnen we
met meer spraakkunst-, meer zogenaamde
styloefeningen iemand er toe brengen een opstel
over «'t Is Mei!" te maken 2) dat niet «bom
bastisch" is, dat meer bevat «dan eenige on
samenhangende zinnen vol kinderachtig gesnap"
zoals de opstellen die zekere kommissie te
lezen kreeg?
Natuur en waarheid, daar wordt veel van
gepraat, natuur en waarheid wil een
eksamenkommissie ook in 't opspel van de candidater,
maar ze worden by 't onderwy's te dikwela
vergeten omdat er nu eenmaal een schrijftaal
is; omdat er geoefend moet worden in
«figuurlike taal"; omdat er een «dichterlike", een
«verheven styl" is, die iemand «bezigt" als hij
mooi wil (of moet) schryven. Ook omdat de
dichter, de kunstenaar noch voor velen is:
iemand, die door veel oefening, door veel lezen
in Vondel en zo, het zo ver gebracht heef),
dat hy al wat hy zeggen (of «zingen") wil,
mooi kan uitdrukken, in «beeldspraak", met
«versiersels omhangen", desnoods met gebruik
making van «dichterlike vryheden''; iemand
die, zelfs als hy niets biezonders te zeggen
heeft, zich noch heel mooi uitdrukt. En zo'n
kunstenaar wordt dan als voorbeeld gesteld.
In de eerste schooljaren noch wel niet, maar
daar begint de onnatuur toch al. Er is o. a.
heel veel dat niet geschreven mag worden, al
wordt het door de man die 't afkeurt en in de
beschaafde omgeving van het kind door iedereen
elke dag gezegd, 't Begint al met de verbuiging.
Nooit gehoorde vormen worden aangeleerd, wat
in 't beschaafde spraakgebruik 3) geldig is heet
fout. Dan gaan we aan 't schrappen van woor
den omdat ze tot de spreektaal behoren. Heeft
de meer gevorderde leerling het zo ver ge
bracht, dat hy in seAr$/-nederlands een opstel
kan maken over een gegeven onderwerp, dan
wordt dikwels gewaarschuwd tegen «nuchter
heid". De styl schy'nt dan iets buiten de mens
te zijn, dat «aangekleed" moet worden. Hoe
knap sommigen in Idat aankleeden kunnen
worden en waar het op uitlopen kan, bewijst
het voorbeeld hierboven.
Wie een andere weg willen kan het
ty'dschrift Taal en Letteren aanbevolen worden.
'tBfgint z'n negende jaargang, de tweede
sinds het in plaats van zes maal per jaar
elke maand verschijnt. Voor onderwijzers een
uitstekend hulpmiddel by de studie; lezens
waard voor allen die belangstellen in onze
taal en letteren: dat is er dikwels met grond
van gezegd en mag ook hier noch wel eens
herhaald worden, nu de uitgevers de eerste
aflevering «ter kennismaking" zonden.
H. M.
1) Zie het artiekel van dr. B. Taal en Let
teren IX. 1. blz. 1.
2) T. a. p. blz. 2. «Wat moet iemand di«
geen dichter is, over «'t Is Mei!" schryven?"
vraagt dr. B.
3) Spraak (hgd. Sprache) taal. De taal
is het gesprokene. We zeggen dat een volk
een zekere taal spreekt. Dat vergeet men.
Als er gevraagd werd: welke taal spreken dfi
nederlanders, dan zou 't antwoord moeten zijn :
Een foutieve taal; de echte taal kun j e alleen
in de werken van sommige schry'vers en in de
spraakkunst vinden.
iimiiiiiiiinii.iintMiiiHiniiiiiniiiiniiiiHiiHiiiiiiiiiiiililHiililiiii
c/faclamw.
40 cents per r egeL
iimitiiimiitiiiiiiititiiiiiMiMuiiiitmiiiiiiiiiiiitilllliliiiiitlllllilii
TRADE
MARK.
NlARTELL's COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bjj alle soliede
WJjnhandelaars en by de representanten
KOOP3KAXS «fc
te Amsterdam.
Prijzen van af ? 2.50 per FhcL
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S QRIG.
Bormaal-WolartMeB.
K. F. DEUSCHLE-BBNOEH,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.