De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 19 maart pagina 9

19 maart 1899 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1134 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. treurig en zal helaas steeds treurig blijven tot zotlang bet Nederlandsehe kapitaal, de Nedertefldsche handel, de Nederltndscbe nijverheid «n de Nederlandsche ondernemingsgeest te «amen zich zullen vereenigd hebben in d'iden om voor Nederland een vasten voet in China te verkrijgon. Onder die daden beschouw ik het oprichten van een Museum en Instituut, als door den Keverend Reid bedoeld, onder de minst ener gieke en doeltreffende, maar toch alty l beter dan in het geheel niets op te richten. Ik wil zelfs zoover gaan zulk een Museum en Instituut, {even als de schrijver der artikelen in de Groene) hy een marionettentent te vergelijken, maar dan nog zal ik er den heer Knobel geen verw^t van maken, dat by- medewerkt om zulk eene tent op te richten. De Nederlanders kunnen, helaas' zooveel niet betalen, dat zy een Nentrlandsche Opera kunnen oprichten en in stand honden. Dat kwnnenzij in Amsterdam niet, laat staan in China. Dan maar een Neder landsche marionettentent, welke in elk geval toch iets is, dat er toe by kan dragen, dat men er af en toe om kan denken, dat er nog «en Nederland bestaat. Zooals ik zooeven beweerde, heb ik persoonlijk weinig vertrouwen in het energieke en doeltreffende van de planner, des heeren Reid, maar kan ik niet anders dan een woord van «rkentelijken dank en hulde aan den heer Knobel brengen, die meende in het belang <van Nederland die plannen met het leenen van zijn naam te moeten steunen. De heer Knobel, die behalve door zyne heldere zakelijke oificiëele verslagen, ook op vele andere wijzen, Jarenlang onvermoeid is bezig geweest, de belangstelling van den Nederlandschen handel, nijverheid en kapitaal voor China op te wekken, gaf hierdoor weder een blijk van zijne goede bedoelingen en van zy'n goeden wil, door niet den moed te laten zakken, waar al zijne vroe gere pogingen op de laauwheid en het gebrek aan ondernemingsgeest van Nederland zelf zijn afgestuit. Generaal Booth heeft blijken gegeven van te zy'n een veel te superieur mensch e.n denker, om ook maar n oogenblik van hem te kunnen gelooven, dat hy' de tambourijnen «n groote trommen van het Heilsleger de mid delen acht, die de redding moeten aanbrengen ?voor zijne schipbreukelingen van bet leven. Desniettemin oefenen die tambourijnen en groote trommen hunnen invloed uit, die door den Generaal van waarde zal worden geacht. De heer Knobel heeft evenzeer gedacht, dat de plannen van den Reverend Reid zeker niet minder in hun soort zy'n, dan de tambourijnen «n de groote trommen van het Heilsleger, en dat zij in geen geval factoren kunnen worden, ?om de belangen en het prestige van Neder land in China te schaden, en is de aan den heer Reid verleende medewerking zeker geene daad, waarover iets te interpelleeren valt. Moet er in iets geïnterpelleerd worden, met betrekking tot het onvoldoende van onzen invloed en vertegenwoordiging in China, dan zij a er tal van punten en ieiten, die daarvoor kunnen, en zelfs moeten dienen, wanneer er in Nederland, in de handels-, finantie- en nijverheidswereld, mannen van beteekenis waren, die zich voor China interesseerden. Die mannen hebben wij met, en waar er nog konden zijn, die hunne vleugels nog wel «ens wilden uitstrekken buiten het alledaagsche, en buiten het teren op den roem der voorvaderen, en het door dezen te samen gebrachte, daar vinden zij zooveel tegenwer king en ter nedersiaande onverschilligheid in Nederland zelf, dat die vleugels weldra weder worden ingetrokken. Er zijn in Nederland slechts een paar lichamen, die krachtig genoeg zijn, wat kapitaal en c red i et aanbetreft, om met vrucht zaken op en in China te entameereu en door te drijven. Bijv. de Nederlandsche Handel Maatschappij, die kapitaal, crediet en zeker ook wel relatien heeft, om alles te entameeren, dat nu door het Buitenland op het gebied van handel, finantiën en concesBiiki, met vrucht in Cbina geëntameerd wordt. l>at lichaam zoude zeer zeker za ken met China kunnen entameeren, wanneer zy er roeping voor ge voelde, en zoude, als op de hoogte moetende zijn wat in andere lan den voor China gedaan wordt, niet behoeven te wachten op een officieel rapport van een Nederlandschen Consul-Generaal of Minister-Kesident, om te ageeren, ware dit rapport ook het»acme" van wat de schrijver zich van een zakelijk Consulair of GezantelÜk rapport voorstelt De Nederlandsche Handel -Maatschappij, en de paar andere han delslichamen, die zich onder de »upper strata" der Nederlandsche handels wereld reke nen, doen echter niets. Deze lichamen, de pur sang practici, zij die voorbeelden had den te geven, om te zorgen, Jdat de pro ducten der Neder landsche Ny verheid en van den Nederland schen handel, ook een afzetgebied in het reus achtige Chineesche Rgk verkregen, kortom zij, die reeds jaren lang hadden kunnen profiteeren van de schoone gelegenheden, die China aanbood, deden dit niet, en zullen het niet doen, tenzij er zulk een prikkel werd aangewend, waardoor zyals van zelf moesten. Zulk een prikkel kan alleen van Nederland zelf uitgaan, doch nooit door eenig rapport van een ambtenaar van Buitenlandsche Zaken. Waar dus de groote handelslichamen niets doen om onze belangen in China bevorderlijk te zy'n, valt er van de kleinen geen krachtig optreden te verwachten Een enkele fiftna, »die het wel eens wagen wil", een fabrikant, die een artikel bekend wil doen maken, en een fip.anciertje, die een syndtkaatje wil oprichten, komen tesamen en zenden, in het geval- zy het zoover brengen, iemand met monsters van koopwaren, zooals zij die zoo gaarne zouden verkoopen, op reis. En hoewel ik het ongelukkig vind, dat men niet krachtiger, en met meer doortastende middelen kan optreden, toch ap precieer ik het ten hoogste, dat er altyit nog mannen gevonden worden, die een poging in het werk witter, stellen, om een reussite te verkrijgen. Maar onder zulke omstandigheden, op een der meest bekwame- en degelijke ver tegenwoordigers van het Nederlandsche gezag in het buitenland, zooals de heer Knobel j's, een blaam te werpen, en zijn beleid zoodanig te critiseeren, alsof hij de oorzaak was, dat de Uitgestelde Wetsontwerpen. BOEGESIUS tot KERDIJK : »Help mij toch, anders valt de Ongevallen-wet er ook'nog af." Nederlandsche belangen in China, niet beter gediend worden, is, op zy'n zachtst gezegd, «eene onverdiende onheuschheid, en zeer zeker eene grove onbillijkheid". Amst., Maart 1899. E. S. A. C. Voor zoover ik mij bewust ben, ben ik in mijn beide opstellen zuiverzakelijkgebleven; ik heb geen oordeel uitgesproken, of ik heb er Aensakelyken grond van aangegeven; ik heb niets aange haald of ik heb de bron er van vermeld. Een za kelijk betoog vereischt geen onderteekeuing, was mijne redeneering, en buitendien, wie kent den naam van mijn onbetekenend persoontje. Edoch, aldus schreef ik aan de Redactie, bijaldien de heer Reid den naam zou willen weten, dan kunt gy Z. Eerw. dien noemen en kunt gij er bij voegen, dat ik ten allen tijde bereid ben in de arena te verschijnen om met Z Eerw. te debatteeren. Dat een minister-resident, die den bedenkelijken moed en de onvergeeflijke onvoorzich tigheid heeft een man als Raid by ons te introduceeren, eene kastijding verdient, spreekt van zelf. Een zoo hoog geplaatst persoon moet Weten, dat hy' zulke dingen niet straffeloos kan doen. De eer onzer vlag eischte dit. Onder den indruk van onze diplomatieke nederlaag in Japan ben ik misschien scherper geweest dan ik anders geweest zou zyn. Een marionetten-tent te Peking, een diplomatiek j echec te Tokio, for shame! riep ik uit. Dat de schrijver zyn opstel onderteekent, heeft zyn goeden grond; de steller toch be roept zich op zijn eigen autoriteit men leze zyn eulogium of liever zyn panegyriek j op den heer Knobel, men zou haast meenen: | Reid is aan 't woord misschien heeft mijn ' criticus succes by oppervlakkige lezers: unus quisque mavult credere quam judicare! Het »scherp van geest en helder van verstand" straalt niet af op de afftire Reid, het regle ment o. a. begint met een leugen; waar die twee praedicaten niet geschraagd worden door feiten of stukken, eilieve wat te denken van het overig getrompetter ? De persoonlijke, geheel subjectieve appreciatiën van iemand, die de muziek van tambou rijnen en groote trommen in bescherming neemt, kunnen wy' laten voor wat zy waard zyn ; de heer Knobel mag wel uitroepen: de Hemel beware my voor zoo'n vriend, mieux vaudrait un ennemi clairé! Evenzeer als het verstandiger is te zwy'gen dan nonsens te verkoopen, is het beter niets te doen dan dwaasheden te beginnen. Mijn criticus schy'nt van 'n andere leer. Wat te zeggen op deze plaats van de Nederl. Opera, Generaal Booth en het heilsleger ? Tres faciunt collegium ! Ik heb de eer niet den heer Knobel te kennen, niettemin voel ik veel sympathie voor onzen yverigen, rusteloozen ministerIIIMIIIllllMMIIMIIIIIIIMIMHIIIIIIIIIIlr resident; Zy'ne Excellentie heeft echter zoo nu en dan behoefte aan iemand, die zyne plannenmakerswoede ketent. Uit het gebruik, dat myn criticus van het woord insinuatie maakt, valt af te leiden, dat | by de beteekenis van dit woord niet vatr doch l ik wil hem zeggen, dat hy' geïnsinueerd heeft, ' als zoude ik niet met open vizier voor den dag durven komen. De insinuatie is eigenlijk te laag om er op te antwoorden, doch ik wil myn goedaardigen criticus grootmoedig behandelen, wil hem zelfs meer geven dan hij verlangt, opdat hij niet naar een informatiebureau behoeft teloopen. Op goed geluk ging ik weleer naar China, vertoefde in dat land ruim vier jaar, waarvan n in 't binnenland, heelemaal op z'nchineesch; middelerwyl verloor ik mijn eenigen broeder en myn eenige zuster ; ik eerbiedig den wensch my'ner ouders : ik ga niet terug naar China. Met uitzondering van Australiëben ik in alle werelddeelen geweest; ik heb thans een zaakje te Amsterdam ; 5 jaar geleden begon ik met latijn en grieksch, my'ne vry'e uren zyn gewijd aan . letterkundige studiën, met name aan die der Ouden. Ik wil nu noch van Knobelius nösh van Reidius iets meer hooren. Horatius is oneindig veel interessanter. Vale, EUBEBT J. VEENING. Jiiliiis Prnllolman Bronmieijer. Het schijnt, dat ik een gelukkige gedachte heb ge had. Zelden of nooit heb ik zoo veel bewijzen van instemming ont vangen als nu, bij raijn voorstel om trent de vredesconferentie. Het denkbeeld om den eeuwigen wereld vrede te stichten, rnet niet meer dan vier groote oor logen in de hon?derd jaar, is bijna overal goed ont vangen. En wat mi] het meest ver heugt: in Rusland zelf, zoowel bij het leger als aan het Hof, was men er enthousiast over. Zoodra het daar bekend werd, heeft de Czaar onzen gezant Wttewaall v. Stoetwegen met den gezantschaps-secr. de Morees v. Swinderen, ontboden en hen in het breede er over onderhouden : »Ah, wat een voortreffelijke man woont daar in liet, land, dat gij de eer hebt, hier te vertegen woordigen ; dat is altemanl gevoel en verstaud, beide in de schoonste harmonie.' Zeker, mijn Tolstoi heeft ook een Europeesche reputatie, maar waar bij hem het gevoel het verstand verwart en verduistert, leidt bij Uw landgenoot het sentiment tot ?de zuiverste ideeën. Wees zoo goed, zoo ging Z.M. voort tot Wttewaall, dien een gouden met briljanten bezetten doekspeld overhandigende, hem dit bewijs mijner sympathie zonder verwijl te doen toekomen. Ware de Struve in den Haag, ik zou hem daarmee belasten, en tegelijkertijd reikte hij hem een zwaar verzegeld stuk over aan mijn adres. Ik ben met mijn doekspeld eer gisteren voor het eerst naar de Beurs geweest en het weerde er goed op; daar schoten zulke helle stralen nu en dan uit, dat verschei den lui het dadelijk opmerkten, en voor de aardigheid ben ik er den effectenhoek eens mee doorgewandeld, maar met mijn hand zoo op de borst onder mijn vest, vlak bij de briljanten, om op alle eyentualiteiten voorbereid te zijn. Het schrijven van den Czaar gaf op nieuw blijk van de hooge aspiraties van dezen alleenheerscher. In de meest vleiende bewoordingen prees hij miin streven. Gezegend land, zoo schreef Z.M., dat het eerst het vredes-denkbeeld heeft geopperd, was het niet, naar Uwe tijdrekening, den 28sten December 1892, en dat nu weder, ook voor het eerst 5 Maart 1899, een practischen vorm, waarin het denkbeeld kan verwezenlijkt worden, heeft gevonden ! Immers, wat mij betreft, ik vind vier oorlogen meer dan genoeg. Misschien zal ik zelf ze niet alle noodig hebben, maar ge hebt gelijk, het wat ruim te ne men, opdat er ook voor de anderen iets kan overschieten. Het zou mij en Pobjedonoszeff zeer verwonderen, als die drie zieke man nen, de een ten zuiden, de ander ten westen. de derde ten oosten van mijn rijk, me meer dan drie oorlogen oplegden, om ze fatsoen lij k ter aarde te bestellen en het mij toekomend deel te verwerven. Voor het uitroeien van de Joden, het russificeeren der Finnen en Polen, en voor het overige beschayingswerk, dat ik op mij heb geüo/aen, is juist het zwaard niet noodig; ik ben er vast van overtuigd, dat ik, met 's hemels hulp en onder het voortdringen der humanitaire begrippen, dit vrij wel zal af kunnen met den knoet. Wat mij dus het meest aantrekt in uw voorstel, het is de grondslag, waarop u het gebouw van den wereldvrede weiischt gevestigd te zien ; het is de logica en de ervaring, die u in de plaats stelt van het bodemloos subjectivisme,, en het dolzinnig idealisme van een Stead, Bertha vun Suttner en dergelijken. Ik heb dan ook al deze geschriften, die slechts een verweekelijkende uitwerking op mijn nog onbedorven volk kunnen oefenen, m den ban gedaan, maar daarentegen gelast, dat de door u voorgedragen oplossing van de oorlogs- en vredesquaestie tot in de verste deden van mijn Rijk ter algemeene kenijispe zal worden gebracht.... Dit verheugde mij natuurlijk zeer, minder om mij zelf' dan oru den goeden naam van het Vaderland in den vreemde; maar ook hier te lande mocht ik grooien bijval constateeren. Aardig, zooals Hugenholtz van de Vrije Gemeente mij dadelijk na het verschilnen van de Groene, een briefkaart zond Waarde Heer Bi ommtijer: heb dank, hartelijk danK voor Uw edel pogen, ge hebt eeii zonnestraaltje geworpen in de zielen. Op uitgespreide vleugelen stijgen ze naar 't vlekkeloos azuur. Heerlijke verhef fing van 't gemoed, dat zich naar 't ideaal uitstrekkend, idealen strooit in deze droeve wereld! Uit uwe ark hebt gij de duive losgelaten en zij vond alreede steun voor het hol van haren voet. De zondvloed wijkt... Ararat wenkt ons, treed weldra niet ons uit, en laat oiis lieflijke offeranden ontsteken, onder den vreugdezang: Vrede op aarde! Vrede op aarde!... maar denk aan Cham. Dat laatste woord bedierf wel een weinig het voorafgaande, en geheel ounoodig. Want sedert mijn podagra drink ik geen wijn meer, en wat er mij ook mocht gebeuren in de uiterste vervoering van geestdrift op het schitterendste vredefeest, Thérèse, ze mag wezen wie zij wil, zij zou haar vader niet bespotten als wijlen ('ham. Maar ik vergaf het Hugenholtz, en zei bij mijzelf, dat brengt het ambt zoo mee: een woord van vermaan tot slot; en ten bewijze, dat ik zelf niet meer op dien godendrauk prijs stelde zond ik hem een ankertje van mijn Bourgogne voor zijn armen; waarvoor hij in een allergeestigst briefje zijn hartelijke erkentelijkheid mij betuigde o. a. met de snaaksche opmerking, dat Laurillard tot hem gezegd had: mijnheer Brommeijer weet wel wat hij doet, want dat vocht is veel minder gevaarlijk voor jou armen dan voor zijn beenen Van wien ik ook een woordje van sym pathie verwacht mocht hebben, zeker iiiet van Eduard Rahusen, die den laatsten keer, dat ik hem sprak, zoo krijgshaftig uit den hoek was gekomen. Nu, zei ik tegen hem, vlak voor Riche, waar hij ging dejeuneeren, jij hebt ook de teekenen des tijds niet be grepen ; pas heb je verklaard, dat je uit het Mennistendom zoudt loopen, als je geen sabel of geweer mocht dragen en daar is de heele wereld, op voorstel van Obreen,den CUaar, en van mijzelf omgekeerd : ze willen van al dat wapengeweld niet meer weten, en terwijl jij j e kerk, of zooals jullie dat noemt, je «Vermaning" ontrouw zoudt worden, stroomt alles wat maar naam heeft er heen, zoodat je weldra zelfs den keizer van Rusland en den Sultan van Turkije nog zult zien ijveren voor jou afgezworen geloof. Zoo schijn je geboren te zijn om als martelaar te leven en te sterven. Maar wat zal ik zeggen, dat zit jullie in het blotd. Wie telt de reeks van al je voorvaderen, die om de trouw aan hun overtuiging, dat het godde loosheid zou zijn een zwaard te dragen, sedert Jantje van Leyden, of zoo je wilt, van Menno af', zijn gevierendeeld, geraadbraakt of verbrand ? Eduard lichtte even zijn hoed, niet zoozeer om mij te danken voor de goede woorden aan zijn eigen adres, maar als een hulde aan dat leger van ge trouwen, dat liever zelfden wreedsten dood had ondergaan, dan tegen de leer der schrift in, op bevel van wien dan ook, een mede mensen naar het leven te staan. En toch, zei Eduard, juist uw oplossing mijnheer Brommeijer, acht ik de meest aannemelijke. De eeuwige vrede met niet meer dan n oorlog, stel in de vijfentwintig , jaar, maakt den vrede tot regel en den oorlog j tot uitzondering, die den regel bevestigt; en dus is ook het zwaard, dat nog gedragen zal worden, voor ieder, die denkt, eenvoudig het middel om ons aan de tegenstelling te herinneren, waardoor het besef bij ons levend blijft, dat de vrede wel degelijk vrede en iets anders dan oorlog is. Zoo, Brommeijer, is het zwaard juist het symbool van den vrede; dat heb jij begrepen,... en dat is je verdienste... Maar hoe weinigen, behalve de Czaar, jij en ik, en de Sultan misschien, dringen door tot het essentieele van de kwestie! Nietwaar, dat relt van vrede zonder weerbaarheid en wapening alsof het ne ideaal: de eeuwige vrede, niet onverbiddelijk in zich sloot, dat andere: een eeuwig scherpen van den sabel. O, als ik mij een beeld denk van den toestand, dien wij moeten scheppen, ge!»el naar uw ontwerp, dan is het de Vrede als een engel, die daar zweeft boven millioenen glinste rende bajonetpunten, en nu en dan, b.v. viermaal in een eeuw, van de eerbiedig voor haar geknielde krijgers vriendelijk vraagt om een salvo uit de loopen! Ik vertrouwde intusschen niet geheel en al de bedoelingen van Eduard. ik vreesde dat hij mij wilde vleien, wel wetende hoe ik, nu ik eenmaal de gedachten en wenschen van den Czaar geraden had, de man kon zijn, die hem tot leidend afgevaardigde van ons land op het Congres deed aanwijzen en daartoe gevoelde ik te minder lust, omdat obi, met wien IK. even v»èl ben als met Eduard, ook al vóór eenige dagen geschreven had, dat Marlens, de jurist van den Czaar, de hoop had uitge sproken, samen met hem het meest te zullen mogen bijdragen om den wereldvrede te stichten, voor welker afkondiging de ver heven monarch de ukase reeds had klaar liggen. Daarom maakte ik me dan ook ditmaal van Eduard af, met een paar frasen, zoo als een geroutineerd koopman, die geen zaken met iemand wil doen, er altijd wel een stuk of wat in voorraad heeft. De eenige, die me ronduit meende te moeten tegenspreken, was mijn oude vriend Böhringer. Hij vond mijn voorstel het tegendeel van principieel veel te oppor tunistisch. Of ik hem al voorrekende dat, nu een oorlog zeldon een vol jaar duurt, de heele eeuw voor 90 of 97, misschien wel voor 97 pCt. met een fractie, een vredeseeuw zou worden, het baatte niets. Hij was het eens met Stead en Bertha von Suttner, het moest nu eindelijk eens vrede worden, zon der meer ; desnoods met verdere wapening, maar dim een wapening uitsluitend in het belang van den vrede. Nu, Böiiringer is iemand, door wien ik me gaarne laat tegen spreken ; ik heb veel met hem geredeneerd, en ik schroom het volstrekt niet te erkennen, ook veel heb ik van hem geleerd; maar ditmaal geloof ik toch, dat hij meer van mijn inzicht dan ik van het zijne heb ge profiteerd. Ik laat nu de juistheid van je standpunt eens daar, zei ik, maar wat stel je je voor V Je zelf' bent genoemd als een der personen, die iiaar Petersburg zouden heengaan, om de adressen der vreries vrou wen en mannen den CV.aar te overhandigen en je wilt natuurlijk graag, 't Is een aardig reisje, je kornt, denk je, met Nicolaas in aanraking, een interessant .'nan, die zijn, of liever moet ik zeggen : die jou gezelschap waard is; je brengt er en ik wees op mijn doekspeld een horlogeketting of een snuifdoos mee vandaan, enfin, je knoopt relaties aan, je smulter beter dan bij Janssen; je drinkt er lekkerder thee ik weet, daar ben je niet ongevoelig voor danThéièse of m'n vrouw je ooit heeft geschonken . . . in n woord : 't is de moeite waard, maar . . . je komt er niet. Je komt er niet?! riep Bohringer uit. Neen, zeg ik, je Uornt er niet... Aan de grens vind je de politie, die venoon je je pas ... dat is in orde ... maar je adres vol vredes-idealen zonder practische clausule wordt natuurlijk geconfisqueerd; net zoo goed als die overdreven praatjes van Stead en Bertha v. Suttner, is dat streng ver boden kost. Je adres ben je in een ommezien kwijt, over dat mooie schoonschrift eii over al die namen smeren ze een groote zwarte mop... en dan sta je daar alleen, moederziel alleen ... in de kou. Goed, je koffers en je valies zijn nagezien, ze hebben je gefouilleerd en, wat ik vrees: precies zoo gauw als je over de grens gekomen ben t;breugen ze daarover weer terug, en dan zelfs zon der het fluweelen etui met goud beslag, want lang niet alle Russen zijn zoo onzelfzuchtig als de Czaar. Waarlijk, Böhringer, waag je daar niet aan. Laat liever een ander erin loopen. Schaepman b.v. maar jij, houd je gedekt... En bovendien, over dat adres had ik allang een s een woordje willen zeggen ... Een vrouwenbeweging en een mannen beweging, uitstekend, maar dan een die onder ons blijft, daar verder geen mensch iets van hoort en vooral geen verzamelen van handteekeningen; want wat gebeurt er nu ? Je laat de Jui hun naam zetten, mannen en vrouwen, ook kinderen desnoods, om er toch maar een respectabele lijst tnee te kunnen vullen. Stel nu, je krijgt er een, twee, drie honderdduizend bij mekaar, en de politie doet een oogje dicht en je komt met dat document bij Z. M. Wat zal hij zeggen, als je eerst je van buiten geleerde speech hebt afgestoken? Mijnheer Böhringer, wat hoor ik, zijn er bij u op de 5 millioen menschen er maar drie honderduizend die den vrede liefhebben en graag de dubbeltjes van oorlog en marine in hun zak houden? Ik dacht dat er geen enkele was behalve na.tuurlijk eenige belanghebbenden die niet voor den vrede zou opteeren... Is uwe r.atie zoo oorlogzuchtig? Enfin dan moet je antwoorden, tot uitleggingen ko men ... ja, en wat kan je dan zeggen. want. ais dominee, liegen mag je niet'? Nu, dan zou je alleen kunnen verklaren: »O machtige Majesteit, de heele vredes beweging is de overgroote meerderheid mij ner landgenooten zelfs den inkt, voor hun naamtci kening benoodigd, niet waard". en ik zou je aanraden, daarop direct te laten volgen, =>zij onthoudt zich eenvoudig, omdat zij wel weet, dat ook zonder die beweging de zaak terecht moet komen, aangezien Uwe Majesteit, de Sultan, John Buil, Marianne en de heer Brommeijer het begeeren." Böhringer wilde nog tegenstribbelen maar blijkbaar was hij overtuigd. Hij nam zijn notitie-boekje uit zijn zak, en liet mij nog eens de laatste verklaring herhalen. 't Zou nog kunnen zijn dat hij ze noodig had. Maar hij dacht het niet, neen, vol strekt niet,; doch dan zou Stipriaan ze misi-chien kunnen gebruiken ; daarom schreef hij ze letterlijk op.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl