Historisch Archief 1877-1940
No. 1134
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
treurig en zal helaas steeds treurig blijven tot
zotlang bet Nederlandsehe kapitaal, de
Nedertefldsche handel, de Nederltndscbe nijverheid
«n de Nederlandsche ondernemingsgeest te
«amen zich zullen vereenigd hebben in d'iden
om voor Nederland een vasten voet in China
te verkrijgon.
Onder die daden beschouw ik het oprichten
van een Museum en Instituut, als door den
Keverend Reid bedoeld, onder de minst ener
gieke en doeltreffende, maar toch alty l beter
dan in het geheel niets op te richten. Ik wil
zelfs zoover gaan zulk een Museum en Instituut,
{even als de schrijver der artikelen in de Groene)
hy een marionettentent te vergelijken, maar
dan nog zal ik er den heer Knobel geen
verw^t van maken, dat by- medewerkt om zulk
eene tent op te richten. De Nederlanders
kunnen, helaas' zooveel niet betalen, dat zy
een Nentrlandsche Opera kunnen oprichten en
in stand honden. Dat kwnnenzij in Amsterdam
niet, laat staan in China. Dan maar een Neder
landsche marionettentent, welke in elk geval
toch iets is, dat er toe by kan dragen, dat
men er af en toe om kan denken, dat er nog
«en Nederland bestaat.
Zooals ik zooeven beweerde, heb ik
persoonlijk weinig vertrouwen in het energieke en
doeltreffende van de planner, des heeren Reid,
maar kan ik niet anders dan een woord van
«rkentelijken dank en hulde aan den heer
Knobel brengen, die meende in het belang
<van Nederland die plannen met het leenen
van zijn naam te moeten steunen. De heer
Knobel, die behalve door zyne heldere zakelijke
oificiëele verslagen, ook op vele andere wijzen,
Jarenlang onvermoeid is bezig geweest, de
belangstelling van den Nederlandschen handel,
nijverheid en kapitaal voor China op te wekken,
gaf hierdoor weder een blijk van zijne goede
bedoelingen en van zy'n goeden wil, door niet
den moed te laten zakken, waar al zijne vroe
gere pogingen op de laauwheid en het gebrek
aan ondernemingsgeest van Nederland zelf zijn
afgestuit. Generaal Booth heeft blijken gegeven
van te zy'n een veel te superieur mensch e.n
denker, om ook maar n oogenblik van hem
te kunnen gelooven, dat hy' de tambourijnen
«n groote trommen van het Heilsleger de mid
delen acht, die de redding moeten aanbrengen
?voor zijne schipbreukelingen van bet leven.
Desniettemin oefenen die tambourijnen en groote
trommen hunnen invloed uit, die door den
Generaal van waarde zal worden geacht.
De heer Knobel heeft evenzeer gedacht, dat
de plannen van den Reverend Reid zeker niet
minder in hun soort zy'n, dan de tambourijnen
«n de groote trommen van het Heilsleger, en
dat zij in geen geval factoren kunnen worden,
?om de belangen en het prestige van Neder
land in China te schaden, en is de aan den
heer Reid verleende medewerking zeker geene
daad, waarover iets te interpelleeren valt.
Moet er in iets geïnterpelleerd worden, met
betrekking tot het onvoldoende van onzen
invloed en vertegenwoordiging in China, dan
zij a er tal van punten en ieiten, die daarvoor
kunnen, en zelfs moeten dienen, wanneer er
in Nederland, in de handels-, finantie- en
nijverheidswereld, mannen van beteekenis
waren, die zich voor China interesseerden.
Die mannen hebben wij met, en waar er
nog konden zijn, die hunne vleugels nog wel
«ens wilden uitstrekken buiten het
alledaagsche, en buiten het teren op den roem der
voorvaderen, en het door dezen te samen
gebrachte, daar vinden zij zooveel tegenwer
king en ter nedersiaande onverschilligheid in
Nederland zelf, dat die vleugels weldra weder
worden ingetrokken. Er zijn in Nederland
slechts een paar lichamen, die krachtig genoeg
zijn, wat kapitaal en c red i et aanbetreft, om
met vrucht zaken op en in China te
entameereu en door te drijven.
Bijv. de Nederlandsche
Handel Maatschappij,
die kapitaal, crediet en
zeker ook wel relatien
heeft, om alles te
entameeren, dat nu door
het Buitenland op het
gebied van handel,
finantiën en
concesBiiki, met vrucht in
Cbina geëntameerd
wordt. l>at lichaam
zoude zeer zeker za
ken met China kunnen
entameeren, wanneer
zy er roeping voor ge
voelde, en zoude, als
op de hoogte moetende
zijn wat in andere lan
den voor China gedaan
wordt, niet behoeven
te wachten op een
officieel rapport van
een Nederlandschen
Consul-Generaal of
Minister-Kesident, om
te ageeren, ware dit
rapport ook het»acme"
van wat de schrijver
zich van een zakelijk
Consulair of
GezantelÜk rapport voorstelt
De Nederlandsche
Handel -Maatschappij,
en de paar andere han
delslichamen, die zich
onder de »upper strata"
der Nederlandsche
handels wereld reke
nen, doen echter niets.
Deze lichamen, de
pur sang practici, zij
die voorbeelden had
den te geven, om te
zorgen, Jdat de pro
ducten der Neder
landsche Ny verheid
en van den Nederland
schen handel, ook een
afzetgebied in het reus
achtige Chineesche
Rgk verkregen, kortom zij, die reeds jaren
lang hadden kunnen profiteeren van de schoone
gelegenheden, die China aanbood, deden dit
niet, en zullen het niet doen, tenzij er zulk
een prikkel werd aangewend, waardoor
zyals van zelf moesten. Zulk een prikkel kan
alleen van Nederland zelf uitgaan, doch nooit
door eenig rapport van een ambtenaar van
Buitenlandsche Zaken.
Waar dus de groote handelslichamen niets
doen om onze belangen in China bevorderlijk
te zy'n, valt er van de kleinen geen krachtig
optreden te verwachten Een enkele fiftna, »die
het wel eens wagen wil", een fabrikant, die
een artikel bekend wil doen maken, en een
fip.anciertje, die een syndtkaatje wil oprichten,
komen tesamen en zenden, in het geval- zy
het zoover brengen, iemand met monsters van
koopwaren, zooals zij die zoo gaarne zouden
verkoopen, op reis. En hoewel ik het ongelukkig
vind, dat men niet krachtiger, en met meer
doortastende middelen kan optreden, toch ap
precieer ik het ten hoogste, dat er altyit nog
mannen gevonden worden, die een poging in
het werk witter, stellen, om een reussite te
verkrijgen. Maar onder zulke omstandigheden,
op een der meest bekwame- en degelijke ver
tegenwoordigers van het Nederlandsche gezag
in het buitenland, zooals de heer Knobel j's,
een blaam te werpen, en zijn beleid zoodanig
te critiseeren, alsof hij de oorzaak was, dat de
Uitgestelde Wetsontwerpen.
BOEGESIUS tot KERDIJK : »Help mij toch, anders valt
de Ongevallen-wet er ook'nog af."
Nederlandsche belangen in China, niet beter
gediend worden, is, op zy'n zachtst gezegd,
«eene onverdiende onheuschheid, en zeer zeker
eene grove onbillijkheid".
Amst., Maart 1899. E. S. A. C.
Voor zoover ik mij bewust ben, ben ik in mijn
beide opstellen zuiverzakelijkgebleven; ik heb
geen oordeel uitgesproken, of ik heb er
Aensakelyken grond van aangegeven; ik heb niets aange
haald of ik heb de bron er van vermeld. Een za
kelijk betoog vereischt geen onderteekeuing, was
mijne redeneering, en buitendien, wie kent
den naam van mijn onbetekenend persoontje.
Edoch, aldus schreef ik aan de Redactie,
bijaldien de heer Reid den naam zou willen
weten, dan kunt gy Z. Eerw. dien noemen en
kunt gij er bij voegen, dat ik ten allen tijde
bereid ben in de arena te verschijnen om met
Z Eerw. te debatteeren.
Dat een minister-resident, die den
bedenkelijken moed en de onvergeeflijke onvoorzich
tigheid heeft een man als Raid by ons te
introduceeren, eene kastijding verdient, spreekt
van zelf. Een zoo hoog geplaatst persoon moet
Weten, dat hy' zulke dingen niet straffeloos
kan doen. De eer onzer vlag eischte dit.
Onder den indruk van onze diplomatieke
nederlaag in Japan ben ik misschien scherper
geweest dan ik anders geweest zou zyn. Een
marionetten-tent te Peking, een diplomatiek
j echec te Tokio, for shame! riep ik uit. Dat
de schrijver zyn opstel onderteekent, heeft
zyn goeden grond; de steller toch be
roept zich op zijn eigen autoriteit men
leze zyn eulogium of liever zyn panegyriek
j op den heer Knobel, men zou haast meenen:
| Reid is aan 't woord misschien heeft mijn
' criticus succes by oppervlakkige lezers: unus
quisque mavult credere quam judicare!
Het »scherp van geest en helder van verstand"
straalt niet af op de afftire Reid, het regle
ment o. a. begint met een leugen; waar die
twee praedicaten niet geschraagd worden door
feiten of stukken, eilieve wat te denken van
het overig getrompetter ?
De persoonlijke, geheel subjectieve
appreciatiën van iemand, die de muziek van tambou
rijnen en groote trommen in bescherming neemt,
kunnen wy' laten voor wat zy waard zyn ; de
heer Knobel mag wel uitroepen: de Hemel
beware my voor zoo'n vriend, mieux vaudrait
un ennemi clairé!
Evenzeer als het verstandiger is te zwy'gen
dan nonsens te verkoopen, is het beter niets
te doen dan dwaasheden te beginnen. Mijn
criticus schy'nt van 'n andere leer. Wat te
zeggen op deze plaats van de Nederl. Opera,
Generaal Booth en het heilsleger ? Tres faciunt
collegium ! Ik heb de eer niet den heer Knobel
te kennen, niettemin voel ik veel sympathie
voor onzen yverigen, rusteloozen
ministerIIIMIIIllllMMIIMIIIIIIIMIMHIIIIIIIIIIlr
resident; Zy'ne Excellentie heeft echter zoo
nu en dan behoefte aan iemand, die zyne
plannenmakerswoede ketent.
Uit het gebruik, dat myn criticus van het
woord insinuatie maakt, valt af te leiden, dat
| by de beteekenis van dit woord niet vatr doch
l ik wil hem zeggen, dat hy' geïnsinueerd heeft,
' als zoude ik niet met open vizier voor den dag
durven komen. De insinuatie is eigenlijk te laag
om er op te antwoorden, doch ik wil myn
goedaardigen criticus grootmoedig behandelen, wil
hem zelfs meer geven dan hij verlangt, opdat hij
niet naar een informatiebureau behoeft teloopen.
Op goed geluk ging ik weleer naar China,
vertoefde in dat land ruim vier jaar, waarvan
n in 't binnenland, heelemaal op z'nchineesch;
middelerwyl verloor ik mijn eenigen broeder
en myn eenige zuster ; ik eerbiedig den wensch
my'ner ouders : ik ga niet terug naar China.
Met uitzondering van Australiëben ik in alle
werelddeelen geweest; ik heb thans een zaakje
te Amsterdam ; 5 jaar geleden begon ik met
latijn en grieksch, my'ne vry'e uren zyn gewijd
aan . letterkundige studiën, met name aan die
der Ouden.
Ik wil nu noch van Knobelius nösh van
Reidius iets meer hooren.
Horatius is oneindig veel interessanter.
Vale,
EUBEBT J. VEENING.
Jiiliiis Prnllolman Bronmieijer.
Het schijnt, dat
ik een gelukkige
gedachte heb ge
had. Zelden of
nooit heb ik zoo
veel bewijzen van
instemming ont
vangen als nu, bij
raijn voorstel om
trent de
vredesconferentie. Het
denkbeeld om den
eeuwigen wereld
vrede te stichten,
rnet niet meer dan
vier groote oor
logen in de
hon?derd jaar, is bijna
overal goed ont
vangen. En wat
mi] het meest ver
heugt: in Rusland
zelf, zoowel bij het
leger als aan het
Hof, was men er
enthousiast over. Zoodra het daar bekend
werd, heeft de Czaar onzen gezant Wttewaall
v. Stoetwegen met den gezantschaps-secr. de
Morees v. Swinderen, ontboden en hen in
het breede er over onderhouden : »Ah, wat
een voortreffelijke man woont daar in liet,
land, dat gij de eer hebt, hier te vertegen
woordigen ; dat is altemanl gevoel en
verstaud, beide in de schoonste harmonie.'
Zeker, mijn Tolstoi heeft ook een
Europeesche reputatie, maar waar bij hem het
gevoel het verstand verwart en verduistert,
leidt bij Uw landgenoot het sentiment tot
?de zuiverste ideeën. Wees zoo goed, zoo
ging Z.M. voort tot Wttewaall, dien een
gouden met briljanten bezetten doekspeld
overhandigende, hem dit bewijs mijner
sympathie zonder verwijl te doen toekomen.
Ware de Struve in den Haag, ik zou hem
daarmee belasten, en tegelijkertijd reikte
hij hem een zwaar verzegeld stuk over aan
mijn adres. Ik ben met mijn doekspeld eer
gisteren voor het eerst naar de Beurs geweest
en het weerde er goed op; daar schoten zulke
helle stralen nu en dan uit, dat verschei
den lui het dadelijk opmerkten, en voor de
aardigheid ben ik er den effectenhoek eens
mee doorgewandeld, maar met mijn hand
zoo op de borst onder mijn vest, vlak bij
de briljanten, om op alle eyentualiteiten
voorbereid te zijn. Het schrijven van den
Czaar gaf op nieuw blijk van de hooge
aspiraties van dezen alleenheerscher. In
de meest vleiende bewoordingen prees hij
miin streven. Gezegend land, zoo schreef
Z.M., dat het eerst het vredes-denkbeeld
heeft geopperd, was het niet, naar Uwe
tijdrekening, den 28sten December 1892, en
dat nu weder, ook voor het eerst 5 Maart
1899, een practischen vorm, waarin het
denkbeeld kan verwezenlijkt worden, heeft
gevonden ! Immers, wat mij betreft, ik vind
vier oorlogen meer dan genoeg. Misschien
zal ik zelf ze niet alle noodig hebben,
maar ge hebt gelijk, het wat ruim te ne
men, opdat er ook voor de anderen iets kan
overschieten. Het zou mij en Pobjedonoszeff
zeer verwonderen, als die drie zieke man
nen, de een ten zuiden, de ander ten westen.
de derde ten oosten van mijn rijk, me meer
dan drie oorlogen oplegden, om ze fatsoen
lij k ter aarde te bestellen en het mij
toekomend deel te verwerven. Voor
het uitroeien van de Joden, het
russificeeren der Finnen en Polen, en voor het
overige beschayingswerk, dat ik op mij heb
geüo/aen, is juist het zwaard niet noodig;
ik ben er vast van overtuigd, dat ik, met
's hemels hulp en onder het voortdringen
der humanitaire begrippen, dit vrij wel zal
af kunnen met den knoet. Wat mij dus het
meest aantrekt in uw voorstel, het is de
grondslag, waarop u het gebouw van den
wereldvrede weiischt gevestigd te zien ; het
is de logica en de ervaring, die u in de
plaats stelt van het bodemloos subjectivisme,,
en het dolzinnig idealisme van een Stead,
Bertha vun Suttner en dergelijken. Ik heb
dan ook al deze geschriften, die slechts een
verweekelijkende uitwerking op mijn nog
onbedorven volk kunnen oefenen, m den
ban gedaan, maar daarentegen gelast, dat
de door u voorgedragen oplossing van de
oorlogs- en vredesquaestie tot in de verste
deden van mijn Rijk ter algemeene
kenijispe zal worden gebracht....
Dit verheugde mij natuurlijk zeer, minder
om mij zelf' dan oru den goeden naam van
het Vaderland in den vreemde; maar ook
hier te lande mocht ik grooien bijval
constateeren. Aardig, zooals Hugenholtz van
de Vrije Gemeente mij dadelijk na het
verschilnen van de Groene, een briefkaart
zond Waarde Heer Bi ommtijer: heb dank,
hartelijk danK voor Uw edel pogen, ge hebt
eeii zonnestraaltje geworpen in de zielen.
Op uitgespreide vleugelen stijgen ze naar
't vlekkeloos azuur. Heerlijke verhef
fing van 't gemoed, dat zich naar 't ideaal
uitstrekkend, idealen strooit in deze droeve
wereld! Uit uwe ark hebt gij de duive
losgelaten en zij vond alreede steun voor
het hol van haren voet. De zondvloed
wijkt... Ararat wenkt ons, treed weldra
niet ons uit, en laat oiis lieflijke offeranden
ontsteken, onder den vreugdezang: Vrede
op aarde! Vrede op aarde!... maar denk
aan Cham.
Dat laatste woord bedierf wel een weinig
het voorafgaande, en geheel ounoodig.
Want sedert mijn podagra drink ik geen
wijn meer, en wat er mij ook mocht gebeuren
in de uiterste vervoering van geestdrift op
het schitterendste vredefeest, Thérèse, ze
mag wezen wie zij wil, zij zou haar vader
niet bespotten als wijlen ('ham. Maar ik
vergaf het Hugenholtz, en zei bij mijzelf,
dat brengt het ambt zoo mee: een woord
van vermaan tot slot; en ten bewijze, dat
ik zelf niet meer op dien godendrauk prijs
stelde zond ik hem een ankertje van mijn
Bourgogne voor zijn armen; waarvoor hij
in een allergeestigst briefje zijn hartelijke
erkentelijkheid mij betuigde o. a. met de
snaaksche opmerking, dat Laurillard tot
hem gezegd had: mijnheer Brommeijer weet
wel wat hij doet, want dat vocht is veel
minder gevaarlijk voor jou armen dan voor
zijn beenen
Van wien ik ook een woordje van sym
pathie verwacht mocht hebben, zeker iiiet
van Eduard Rahusen, die den laatsten keer,
dat ik hem sprak, zoo krijgshaftig uit den
hoek was gekomen. Nu, zei ik tegen hem,
vlak voor Riche, waar hij ging dejeuneeren,
jij hebt ook de teekenen des tijds niet be
grepen ; pas heb je verklaard, dat je uit
het Mennistendom zoudt loopen, als je geen
sabel of geweer mocht dragen en daar is
de heele wereld, op voorstel van Obreen,den
CUaar, en van mijzelf omgekeerd : ze willen
van al dat wapengeweld niet meer weten, en
terwijl jij j e kerk, of zooals jullie dat noemt, je
«Vermaning" ontrouw zoudt worden, stroomt
alles wat maar naam heeft er heen, zoodat
je weldra zelfs den keizer van Rusland en
den Sultan van Turkije nog zult zien ijveren
voor jou afgezworen geloof. Zoo schijn je
geboren te zijn om als martelaar te leven
en te sterven. Maar wat zal ik zeggen,
dat zit jullie in het blotd. Wie telt de
reeks van al je voorvaderen, die om de
trouw aan hun overtuiging, dat het godde
loosheid zou zijn een zwaard te dragen,
sedert Jantje van Leyden, of zoo je wilt,
van Menno af', zijn gevierendeeld,
geraadbraakt of verbrand ? Eduard lichtte even
zijn hoed, niet zoozeer om mij te danken
voor de goede woorden aan zijn eigen adres,
maar als een hulde aan dat leger van ge
trouwen, dat liever zelfden wreedsten dood
had ondergaan, dan tegen de leer der schrift
in, op bevel van wien dan ook, een mede
mensen naar het leven te staan.
En toch, zei Eduard, juist uw oplossing
mijnheer Brommeijer, acht ik de meest
aannemelijke. De eeuwige vrede met niet
meer dan n oorlog, stel in de vijfentwintig ,
jaar, maakt den vrede tot regel en den oorlog j
tot uitzondering, die den regel bevestigt;
en dus is ook het zwaard, dat nog gedragen
zal worden, voor ieder, die denkt, eenvoudig
het middel om ons aan de tegenstelling
te herinneren, waardoor het besef bij ons
levend blijft, dat de vrede wel degelijk
vrede en iets anders dan oorlog is. Zoo,
Brommeijer, is het zwaard juist het symbool
van den vrede; dat heb jij begrepen,... en
dat is je verdienste... Maar hoe weinigen,
behalve de Czaar, jij en ik, en de Sultan
misschien, dringen door tot het essentieele
van de kwestie! Nietwaar, dat relt van
vrede zonder weerbaarheid en wapening
alsof het ne ideaal: de eeuwige vrede,
niet onverbiddelijk in zich sloot, dat andere:
een eeuwig scherpen van den sabel. O,
als ik mij een beeld denk van den toestand,
dien wij moeten scheppen, ge!»el naar uw
ontwerp, dan is het de Vrede als een engel,
die daar zweeft boven millioenen glinste
rende bajonetpunten, en nu en dan, b.v.
viermaal in een eeuw, van de eerbiedig
voor haar geknielde krijgers vriendelijk
vraagt om een salvo uit de loopen!
Ik vertrouwde intusschen niet geheel en
al de bedoelingen van Eduard. ik vreesde
dat hij mij wilde vleien, wel wetende hoe
ik, nu ik eenmaal de gedachten en wenschen
van den Czaar geraden had, de man kon
zijn, die hem tot leidend afgevaardigde
van ons land op het Congres deed
aanwijzen en daartoe gevoelde ik te
minder lust, omdat obi, met wien IK. even
v»èl ben als met Eduard, ook al vóór eenige
dagen geschreven had, dat Marlens, de
jurist van den Czaar, de hoop had uitge
sproken, samen met hem het meest te zullen
mogen bijdragen om den wereldvrede te
stichten, voor welker afkondiging de ver
heven monarch de ukase reeds had klaar
liggen. Daarom maakte ik me dan ook
ditmaal van Eduard af, met een paar frasen,
zoo als een geroutineerd koopman, die geen
zaken met iemand wil doen, er altijd wel
een stuk of wat in voorraad heeft.
De eenige, die me ronduit meende te
moeten tegenspreken, was mijn oude vriend
Böhringer. Hij vond mijn voorstel het
tegendeel van principieel veel te oppor
tunistisch. Of ik hem al voorrekende dat,
nu een oorlog zeldon een vol jaar duurt,
de heele eeuw voor 90 of 97, misschien wel
voor 97 pCt. met een fractie, een vredeseeuw
zou worden, het baatte niets. Hij was het
eens met Stead en Bertha von Suttner, het
moest nu eindelijk eens vrede worden, zon
der meer ; desnoods met verdere wapening,
maar dim een wapening uitsluitend in het
belang van den vrede. Nu, Böiiringer is
iemand, door wien ik me gaarne laat tegen
spreken ; ik heb veel met hem geredeneerd,
en ik schroom het volstrekt niet te erkennen,
ook veel heb ik van hem geleerd; maar
ditmaal geloof ik toch, dat hij meer van
mijn inzicht dan ik van het zijne heb ge
profiteerd. Ik laat nu de juistheid van je
standpunt eens daar, zei ik, maar wat stel
je je voor V Je zelf' bent genoemd als een
der personen, die iiaar Petersburg zouden
heengaan, om de adressen der vreries vrou
wen en mannen den CV.aar te overhandigen
en je wilt natuurlijk graag, 't Is een
aardig reisje, je kornt, denk je, met Nicolaas
in aanraking, een interessant .'nan, die zijn,
of liever moet ik zeggen : die jou gezelschap
waard is; je brengt er en ik wees op
mijn doekspeld een horlogeketting of een
snuifdoos mee vandaan, enfin, je knoopt
relaties aan, je smulter beter dan bij Janssen;
je drinkt er lekkerder thee ik weet, daar
ben je niet ongevoelig voor danThéièse
of m'n vrouw je ooit heeft geschonken . . .
in n woord : 't is de moeite waard, maar
. . . je komt er niet.
Je komt er niet?! riep Bohringer uit.
Neen, zeg ik, je Uornt er niet... Aan de
grens vind je de politie, die venoon je je
pas ... dat is in orde ... maar je adres vol
vredes-idealen zonder practische clausule
wordt natuurlijk geconfisqueerd; net zoo
goed als die overdreven praatjes van Stead
en Bertha v. Suttner, is dat streng ver
boden kost. Je adres ben je in een
ommezien kwijt, over dat mooie schoonschrift
eii over al die namen smeren ze een groote
zwarte mop... en dan sta je daar alleen,
moederziel alleen ... in de kou. Goed, je
koffers en je valies zijn nagezien, ze hebben
je gefouilleerd en, wat ik vrees: precies zoo
gauw als je over de grens gekomen ben
t;breugen ze daarover weer terug, en dan zelfs zon
der het fluweelen etui met goud beslag, want
lang niet alle Russen zijn zoo onzelfzuchtig
als de Czaar. Waarlijk, Böhringer, waag je
daar niet aan. Laat liever een ander erin
loopen. Schaepman b.v. maar jij, houd je
gedekt... En bovendien, over dat adres had
ik allang een s een woordje willen zeggen ...
Een vrouwenbeweging en een mannen
beweging, uitstekend, maar dan een die
onder ons blijft, daar verder geen mensch
iets van hoort en vooral geen verzamelen
van handteekeningen; want wat gebeurt
er nu ? Je laat de Jui hun naam zetten,
mannen en vrouwen, ook kinderen desnoods,
om er toch maar een respectabele lijst tnee
te kunnen vullen. Stel nu, je krijgt er een,
twee, drie honderdduizend bij mekaar, en de
politie doet een oogje dicht en je komt met
dat document bij Z. M. Wat zal hij zeggen,
als je eerst je van buiten geleerde speech hebt
afgestoken? Mijnheer Böhringer, wat hoor
ik, zijn er bij u op de 5 millioen menschen
er maar drie honderduizend die den vrede
liefhebben en graag de dubbeltjes van
oorlog en marine in hun zak houden? Ik
dacht dat er geen enkele was behalve
na.tuurlijk eenige belanghebbenden die
niet voor den vrede zou opteeren... Is
uwe r.atie zoo oorlogzuchtig? Enfin dan
moet je antwoorden, tot uitleggingen ko
men ... ja, en wat kan je dan zeggen.
want. ais dominee, liegen mag je niet'?
Nu, dan zou je alleen kunnen verklaren:
»O machtige Majesteit, de heele vredes
beweging is de overgroote meerderheid mij
ner landgenooten zelfs den inkt, voor hun
naamtci kening benoodigd, niet waard".
en ik zou je aanraden, daarop direct te
laten volgen, =>zij onthoudt zich eenvoudig,
omdat zij wel weet, dat ook zonder die
beweging de zaak terecht moet komen,
aangezien Uwe Majesteit, de Sultan, John
Buil, Marianne en de heer Brommeijer
het begeeren."
Böhringer wilde nog tegenstribbelen
maar blijkbaar was hij overtuigd. Hij nam
zijn notitie-boekje uit zijn zak, en liet mij
nog eens de laatste verklaring herhalen.
't Zou nog kunnen zijn dat hij ze noodig
had. Maar hij dacht het niet, neen, vol
strekt niet,; doch dan zou Stipriaan ze
misi-chien kunnen gebruiken ; daarom schreef
hij ze letterlijk op.