Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1135
't Is nog niet neelemaal in orde.
(Uik)
DE VBEDE : In den Haag beginnen ze pas over de Ontwapenings-conferentie
te praten en my' hebben ze er al uit gesmeten.
Tegenstrijdige belangen in Afrika,
(Der Floh.)
JOHN BULL (tot den FranacJiman) : »Nu kunt ge zier, dat ik niet zelf
zuchtig bet ! Ik geef u een lepe', maar ge moogt (-r niet te veel mee happen !"
De geran en de tegenwoöröife leider der litole partij iu Engeland,
(Moonshine.)
Sir WII.LIAM ILutcouRT (tot ile.n heer
BANNEKHAX) : »Zie zoo, nu zal ik weer actief deel
nemen aan do leiding van uwe oppositie/'
Paul Krftger en de Brüsclie Leeuw,
(tSuuth Afncvtn RtriKW.
K. te A. Dank voor de vriendelijke attentie.
Kan mondeling onderhoud misschien weldra
volgen?
C. J. te H. Beslissing aan het eerste adres
gevraagd.
* *
*
Brieven, verslagen, circulaires en prospec
tussen voor deze rubriek te zenden aan
D. STIGTER.
Amst., Alexanderkade 4, 23 23 Maart '99.
fliiHiiitMiiiiHiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiniiMiiimiiiiiintiii
Stem uit den boom: »Riak hpm maar goed Kruier:
wij zullen wel voor het schreeuwen zorgen !"
Herinnering aan Felix Dann.
Van de meteeuwige sneeuw gekroonde Alpen
keten der Hohe Tauern, op de grens van de
lauden irol en Karntheo, strekt zich naar liet
Noorden een viertal valleien uit, wier overwel
digend grooUche natuur zelfs den meest
verwenden reiziger in verrukking brengt door de
verrassende afwisseling van malsche bergweiden,
donkere sparrewouden en glinsterende
gletschermassa's. Den eerepalm van de hoogste schoon
heid schenkt men gewoonlijk aan het vermaarde,
romantische dal vau Gastein, waar langs eeoe
uitgestrektheid vau meer dan zeven uur gaans,
bruisend en schuimend, met vele wilde water
vallen de lichtgroene Ache de Salzach tegemoet
snelt.
Bij het kleine dorp Lend, station van den
Gisela-spoorweg, verlaat meu den trein, want
in het dal van Gasteiu weerklinkt nog niet de
schrille kreet der stoomfluit., men hoort er alleen
zweepgekiap, paardengetrappel en den goeden,
ouden hoorn van den postillon. Langzaam gaat
het dan voort, in de zeer nette rijtuigen, met
flinke paarden bespannen, opwaarts langs den
sterk stijgenden weg, die in den aanvang aan
een kloof doet denken door de steile
rotsaevaarteri, welke zich aan weerszijden verheffen
op geringen afstand van elkaar, terwijl beneden
in schier peillooze diepte de Ache haar laatste
overmoedige buitelingen maakt. Toch zal de
geiiotvolle rit zelden iemand te lang vallen en
men wordt gedurig herinnerd aan de gemoedelijke,
rustige wijze van reizen in vroegere tijden.
Eer.-t bereikt men het schilderachtige dorp
G»steiu en vervolgens het eens zoo rijke stadje
Hof Gastein, .waar oudtijds de mijnwerkers ware
schatten van goud en zilver uit de omliggende
bergeu haalden. Doch deze mijnen zijn reeds
lang verlaten en enkele mooie reuaissance-gevels
uitgezonderd, is er niets, wat nog doet deuken
aan de oude glorie vaa het «-güld'ne Stadt'l."
Is het dal intusschen veel breeder geworden en
heeft men van alle kanten een ruim uitzicht
op litflijk groene velden en weiden, spoedig
herneemt de natuur haar woest karakter, weder
blinken de sueeuwhelmeu en gletschers ons
tegen, en als ingeklemd tusschen hooge boom
rijke bergen ligt Wildbad-Gastein met de mach
tige watervallen, wier onafgebroken geraas gelijkt
op het dreunend rollen van den donder. Waar
bergen of water nog ruimte lieten, bouwde men
hier hotels als paleizen en sierlijke villa's voor
de tallooze vreemdelingen, die eiken zomer her
waarts komen om door het gebruik der warme
bronnen nieuwe levenskrachten aan het lichaam
te schenken of om den geest te verfristcheu
door wandelingen in deze majestueuze, onver
gelijkelijke natuur.
*
In dit schoone Wildbad-Gastein, een der
meest gezochte badplaatsen vau Oostenrijk,
was het, dat ik mij op eenen dag in Augustus
van het vorige jaar in een bovenkamer vau het
elegante hotel Elis-abethhof bevond. Het uit
zicht van uit, de geheel geopende vensters was
prachtig, de kruinen der bergen gloeiden in een
gouden licht van dalende namiddagzon en in de
laagte blonken hier eu daar de witte huizen
van Gastein te midden hunner groene
omlijftiug. Een pure atmosfeer vau frissche berglucht
drong het vertrek binnen.
Aau de kleine tafel bij een der vensters zat
naast mij eeue dan.e, heel gedistingueerd, met
een fijn besneden, intelligent gelaat, grijs, maar
met iets nog jeugdits door haar luchtig zijden
toilet, en zij luisterde niet miuder aandachtig
dan ik naar hetgeen werd voorgelezen door een
derden persoon, die zich met oris in het vertrek
bevond. Een zestigjarig heer van middelmatige
gestalte met grijzen baard, geestigen oogopslag
en zeer levendig in zijne bewegingen stond voor
ons en gedurig nam hij van den stapel kleine
vellen beschreven papier, die op de tafel lagen,
om den inhoud zijner pas voltooide //poëtische
Arbeit" voor te drageu met eene klankvolle,
hooast sympathieke stem. 1)
En we hoorden eene heel mooie vertelling
uit den overouden tijd der Noorsche hel
densagen, vol kleur en poëzie, hoe de jeugd ge
koning van Halgaland, Sigwalt, dhin's vriend,
zijn voorvaderlijk rijk heroverde door de, dulp
vau den machtigen god, die hem een levend
schild had gegeven om hem te beschermen in
eiken strijd ta bij elk gevaar. Dit, levend schild
was Sigridh, de jongste en schoonste der w
alkyren, de dochter van Odhiu bij eene sterfelijke
moeder. Steeds stond de walïyre hem bij in
het gevecht, gewapend met, schild en speer,
rijdend op haar grauw paard, de vijandelijke
speren afwerend, onzichtbaar. En de Nomen
haddeu verklaard dat Sigwalt dit, levend schild
zou behouden, zoo hij zijne beschermster niet
vau nabij leerde keimen. Toch had de jonge
held zijne walkyre eenmaal aanschouwd, de
heerlijk-schoone jonkvrouw, toen zij hem voor
de eerste maal naderde, neerdalend uit, de wolkeu,
op haar strijdros l''alka, terwijl de gouden lok
ken neervielen onder uit den helm, die haar hoofd
dekte. Maar zij had hem gewaarschuwd, dat
het voor hem verdesflijk zou zijn haar weder
te zien.
Die aanblik bleef echter onvergetelijk in het
gemoed van den jongeling en steeds grooter
werd zijn verlangen om zijne schoone bescherm
ster, wier beeld hem gedurig in den droom
verscheen, nogmaals te aanschouwen. Iritusschen
was Sigwalt in voortdurenden strijd met Af
vijandelijke vikings, die met hunne
drakenscliepen in zijn gebied landden, blakend van
wilde roofzucht. Doch in hoe groot gevaar de
koning menigmaal geraakte, steeds werd hij op
wonderlijke wijze gered door de onzichtbare,
trouwe walkyre. Ook zij, Sigridh, had allengs
genegenheid opgevat voor den fieren dapperen
Sigwalt; dikwijls kwam zij stil in den nacht
bij zijn legerstede op Halga-Björg en ze hoorde
hoe hij iu zijn droomen haar naam uitriep met
groote, vurige liefde. Tevergeefs wendde Fngga,
de gemalin van clhin, pogingen aan bij deu
mackitigen koning der Asen om hem te bewegen
dat hij Sigridh zou toestaan de vrouw van Sig
walt, te worden. Toornig en streng luidde
Odhin's antwoord: nooit zal mijn dochter in
het huwelijk treden, zij blijft jonkvrouw en
walkyre."
Eens, 't was op een berenjacht, had de wal
kyre andermaal het leven vau den jongen koning
uit het ergste gevaar gered, toen Sigwalt, luide
eu hartstochtelijk smeekte haar toch eenmaal te
mogen omhelzen.al moest hij ook aanstonds sterven
tot straf. Na was ook Sigridh niet langer be
stand tegen haar liefde, zij steeg van haar
strijdros en wierp zich in de armen van den
jongeling om met hem, hoe korten tijd dan ook,
te leven als sterfelijke vrouw, als koningin van
Halgaland.
Vreeselijk was de woede van Odhin, toen hij
na een langdurige afwezigheid in Asgardh te
rugkeerde en vernam wat er in Halgaland ge
beurd was. Niet tegen Sigwalt richtte zich zijn
toorn, maar tegen de walkyre, zijne dochter,
die zich zoo had vergeten. De koning van
Halgaland zou zijn woonplaats krijgen in de
heerlijkheid van Walhalla, maar Sigridti moest
afdalen naar de bleeke schimmen in Hel.
Nog eenmaal trok Sigwalt ten strijde tegen
de vijanden van zijn land, weder waagde bij
zijn leven in het heetste van den kamp; maar
thans niet beschermd door zijn levend schild,
keerde hij, doodelijk gewond, in Halga-Björg
terug, waar Sigridh, die kort te voren moeder
van een zoon was geworden, neerlag, uitgeput,
stervend. Odhin en Erigga stonden aan haar
legerstede eu toen Sigwalt den god smeekte
om in plaats van op te gaan naar Walhalla
zijne geliefde naar Hel te mogen volgen, stond
Odhin, op voorspraak van Frigga, ten slotte
deze bede toe. ng.a wees er haar gemaal op,
dat de edele zelfopoffering van Sigwalt eene
grootmoedige behandeling verdiende en Odhin
veroorloofde de beide gelieven, als echtgenooten
vereeaigd, naar Hel te gaan. De godin nam den
kleinen jonggeborene tot, zich, die van Odhin
den naam Skiold, Odhiu's kleinzoon, kreeg, en
reeds werd voorspeld dat zijn roem eenmaal
het geheele Noorden zou vervullen.
Zoo had Erigga, die de besluiten der Nomen
niet kon veranderen, het lot van Sigwalt en
Sigridh althans verzacht en dragelijk gemaakt,. . .
en dit is de taak van vrouwen.
*
-x*
lleeds was de avond gevallen, toen de dichter
zijn schoone voordracht eindigde. Eelix Dahn
(want hij zelf was het, die ons zijn werk
voorlas) had mij dien dag verzocht de kleine
Noorsctie vertelling te komen hooren, die hij in
de zomervacantie geschreven had en opgt dragen
aan zijne geliefde echtgenoote, Therese, Freiin
vnn Droste-Hülshoff, met wie hij den !5en Augustus
1898 het zilveren huwelijksfeest had gevierd 2)
Het was eene vriendelijke gedachte van den
Breslautchen Hoogleeraar geweest, om, toen hij
het juist voltooide werkje aan zijue vrouw wilde
voorlezen, mij daarbij te noodigen, die uit
Holland naar Gastem gekomen was, alleen om
hem te leeren kennen. Reeds langen tijd had j
ik den wensch gekoesterd naar eene persoonlijke
kennismaking met den man, dien ik zoovele
jaren bewonderde, en deze kennismaking heeft
mijne verwachtingen uog verre overtroffen.
Zelden ontmoette ik een geleerde, zoo aange
naam en gemakkelijk in deu omgang, vol fijnen l
humor en daarbij een volmaakt gentleman. Zeer
opwekkend was de wijze,waarop hij dagelijks aller- ,
lei wetenschappelijke vraagpuuteu met mij behan- i
delde, en interessant was ook, wat, bij op verre l
wandeltochten wist mede te deeleu over bekende
tijdgeuooten, tot wie hij gedurende zijn veel
bewogen leven min of meer iu vriendschappe
lijke verhouding had gestaan, over Vorst
Bismarck, Koning Lodewijk II van B,neren,
IIIchard Wagner, Jacab Grimm, Emariuel Geibel,
George Ebers en vooral Joseph Victor von
Scheffel, zijn boezemvriend.
En welk een werkkracht! 's Morgens vroeg ,
reeds bezig, arbeidt, de/e merkwaardige man, !
die geheimer JustizratV' professor in de rechts
geleerdheid aan de Universiteit van Bresiau,
historicus, dichter en romanschrijver is, bijna
den geheelen dag in dienst der wetenschap om
's middags eeu uurije af te zonderen voor wat
hij zijne poëtische Arbeit" noemt, zijne ont
spanning, zooals eeu ander tot afwisseling bij
afrnatfenden geestesarbeid piano speelt.
Professor ahn houdt meer vau Nederland
dan Nederland van hem. 3) Het is bekei.d, dat
de talrijke romaus van elix Dahn iu Nederland
niet meer deu bijval vinden, die eens t<-n deel
viel aan zijn eerste groote we;k e/iu Kaïupf
um Piom." Velen beweren, dat de schrijver
nooit weder iets heeft, g-wrocht, dat dien grooten
historiïchen roman kan evenaren. 4) Het zij zoo;
maar nochtans zal Dahn op wetenschappelijk j
gebied zijn schitterenden naam blijven behouden
als de, ijverisje g schiedvorscher vau den tijd
der volksverhuizing, de groote kenner der oude
Germaaiische volkeren. Aan de studie vau de
zeden, de geschieden s, het recht, den godsdienst
en de taal der G-rmanen wijdde hij zijn gebet Ie,
levt'ii en de resultaten vau deze studie heeft,
hij neergelegd in zijne Uriresch chte der Ger
manen" en iu die Könige der Gernmnei ," het
reusachtige werk, waarvan Unliu, zooa's hij mij
onlangs (5 Felir. 1.1.) schreef, nu juist het
l achtste deel voltooid heeft. Die Ki) ,ige der
Germanen" is het standaardweik voor de kennis
van de historie, en rechtstoestanden fier ver
schillende Germaatii-che volkereu van af de
vroeirs-te tijden tot Karel den Groote.
Wanneer prof. Dahn hij een zoo ingespannen,
arbeidzaam leven op (j l jarigen leeftijd nog
zooveel frischhcid vau gi est, en bijna jeugdige
opgewektheid heeft bewaard, dat, liij den tijd
weet te vinden om als man van de wertld ook
het gezellige leven rneête leven in ruimen,
hoogst. be.-chsafoVri kriuj;, dan mogen velen hem
hierom benijden. Het, is met eeu tri-voel van grooie,
innige dankbaarheid dat, ik hier den man gedenk,
?wiens vriendschappelijke)! omgang ik ire'iurende
bijna de geheele maand Augustus ISO'i mocht
genieten, die mij dagelijks tot leidMnau hij
mijne stu-Hën en tot metgezel op vele wande
lingen heeft willen zijn.
Xiicck, 2 l Fehr.'<)9. Dr. K. E. W. STKOOIMAS.
1) Uit, werkje is sedert iu druk versc'ienen,
ouder den naam : Sigwalt nnd Sisindh, eine
Nordisehe Er/ii iiuns, von Fel x ahn." (Leip.
zig, Breit kopf uud Hiirtei, JS!)'J).
L2) Mevrouw Dalin, die, oufc zelve eenv e
goede gedichten ge^hreven heeft, is eene nicht,
va" de hoogbegaafde Auuette von Droste-H
lsliol!', Hie door velen de grootste d ch'eres van
Duitschland genoemd wordt, (J- 1S4-S) Het
geslacht voti Droste is een der oudste adellijke
familën van Westlalen.
") Felix Dahn gevoelt eene bijzonder groote
sympathie voor Nederland, getuige ook zijn schoon
gVdicbt Lied der Geuseii." ahn bezocht vroe
ger meermalen ons land en bracht, eeuige zonn-rs
in het, Oaujehotel te Scheveningen door. Hij
betreurt, het, zeer, dat de gezondheidstoestand
zijner vrouw hem noodzaakt elk jaar naar
Gastem te gaan.
4) De roman eiti Kampf um Rom" beleefde
reeds deu :25n dmk in de nieuwe ui'gave van
Felix Dalui's sftintliche Werke poeti>chen
Inhalts." (Leipzig Breitkopf uud Hikte!, liüS).
Nog een klein Terzet,
(Ingezonden).
Zie het artikel Ken klein verzet"
van L. van Deyssel, in De Amsterdammer
van 15 Januari 1899.
In het l Januari-nummer van De Amster
dammer kwam een stuk voor van den heer F.
Erens, getiteld Een onhandig vriend," waarin
critiek werd uitgeoefend over mijn by den
uitgever L. G. Veen verschenen Studiën."
Ik vond het niet noodig, hierop te ant
woorden, daar reeds de titel Een onhandig
vriend'' voldoende was om het publiek te doen
zien, hoe dol en unzmuig 's heeren Erens op
vatting was, waarin ik werd voorgesteld als
een vriend van de Nieuwe Gids artiesten, ter
wijl uit den geheelen geest der S.udiën"
blykt, hoe ik er juist naar streefde, buiten
alie partijen om, vuend noch vijand kennende,
een onpartijdig en onbevooroordeeld oordeel
over literatuur van alle richtingen te geven.
Nu is echter in het 15 Januari-nummer een
stuk verschenen Een klem verzet" van L.
van Deyssel, dat ik niet onbeantwoord mag
laten voorbijgaan, omdat het zulk een uitste
kende en mij iu zekeien zin welkome illustratie
oplevert van hetgeen ik in het eerste artikel
toen de Nieuwe . Gids werd opgericht" van
bewuste Stuuiën" heb gezegd. Ik heb daarin
n.l. aan trachten te toonen dat iemand die
niet tot de ,, vrindjes'1 of gehoorzame onder
danen van de Nieuwe Gids ot Tweem. Tydschr.
mannen behoort, oor hen i (in 't gunstigste
geval) geuegeird, of afgebroken wordt, en dat
de critiek iu afhankelijk gemaakt van bekrom
pen cöterie en party^eest.
En nu sc'ir^ft de heer v«n Deyssel in
bovenbeuoeld artikel over mij: den oubedmdenden
Ned. Ind. journalist, auteur een er leesbare
causerie ChmeescüTooueel en wellicht van
enkele getrouwe vertalingen, maar die met
onze d ebt- en prozakunst niets te maken heeft,
dien hi/j (Eren.-) ivel te woord wil staan "
Vooral dit wel te woord wil staan" is nu
kostelijk, want weet, onpartijdige lezer, dat de
zelfde heer van Dey.-isel, zonder eerage
aanleidiiiy mijnerzijds, zelf een paar jaar geleden,
toen het Tweem. Tijdschrift werd opyencht,
mi/j het eerst heeft geschreven en eene corres
pondentie met mij w begonnen.
Eu wel. , . om mijne medewerking te verzoe
ken voor gijn tijdschrift!
Is het uiei sterk 't Een groot man, een
Wereld-Keizer 1) als van Deyssel, die zich, en
in sommige opzichten ook wel terecht, opwerpt
als grootmeester onzer literatuur, die een
onbeduidend Ned. Ind. journalist," die met
de kunst niets te maken beeft, uitnoodigt toch
vooral met. hem mede te werken l Dan toch
al heel onedel tegenover de lezers van dat
tijdschrift, die al dat onbeduidende moeten
slikken!
Maar het wordt nog sterker. By' die eerste
aanvrage blijlt het niet. Weldra volgt een
tweede aanvrage. De leesbare causerie" iu de
Gids wordt zóó door hem geapprecieerd dat
hij nog eens uitdrukkelijk vraagt artikelen als
dat over het Chmeeocüe 'looneel, dat iu de
Gids heeft ges>aan" (ik citeer).
Ik schreef lusm terug, dat ik huiverig was,
vast aau het T. T. mede te w> rken, om redenen,
die ik in mijne Studiën (toen de N. G. werd
opgericht') ook voor het publiek bloot neb ge
legd. Alleen liet ik hem door eeu viieuii in
Holland, om hem niet geheel af te wijzin, een
oude novelle en wat oude verzen sturen vau
lang geleden, waarvan er n werd geplaatst,
maar de anderen (toen ik ze later overlas
bevond ik: terecht) nog niet goed werden be
vonden.
ok wilde ik hem wel de Brieven van Thorn
Prikker afstaan. Ik zond hem die met de vol
macht, om er uit te laten wat hg wilde.
Hy antwoordde hierop o. a. Wat heeft u
een moeite genom-.n om dat alles over te
schrijven. Er is hier een genegenheid in, die
mij treft." *
Tevens vroeg hij nogmaals om een opstel, daar
de verzen nog niet goed waren. Zendt mi) een
mooye ^) proza studie zooals ge wei kunt."
Óók ontving ik uog een schrijven, waarin
hij trachtte mij door apuoristische vei geiijkuigea
te doen inzien dat ik verkeerd (ieed, «ei in
de Gids te schrijven, maar mij niet bij zijne
jongeren aan te sluiten.
Zijne brieven eindigden zonder de bai ale
eiudtermeu, maar hij noemde zich
vriendschappelijk
(w. p) K. ALBEKDINÜH TUIJM.
terwijl hij mij tevens orr, eemge. toto's uit CUina
vroeg, en dankbaar aannam (of wél wilde
aannemen" inis.-cnien 't)
JSa la. g beraad echter eindigde ik de cor
respondentie door hem te schrijven, dat ik er
niet toe kou overgaan, al had ik het eerst
zoowat beloofd, oui met de zyneu mede te
werken, en ik dus wel niet zou inzenden De
redenen hiervoor zijn in myiie Studiën" te
vinden.
De eerste gnieperige wraakneming hierover
begon, toen Vau Di-yasel nu in zijn overigens
prachtige stuk over Tliorn Prikkers Brieven
eeu otiderzeesche hatelykheid op mij atnoud
door te zeggen dat veel, wat nu uük*am,
liever uitgelaten ware gebleven. De hee, van
Deys^el had n.l. ZELF in 't T. T. de keuze
geuad wat er uit te laten en w a, c niet, en dit
kan o. a. blijken uit het lei t let wél - dat
hij passages er uit, minder vleiend voor zijn'
mede edacteur Verweij, er wï:l had uitgelaten.'
Commentaar, duiiit mij, overbodig!
Dat ik door myne Studiën" den heer Van
Deyssel in veel dingen kwetsen zou, had ik
vermoed, al heel'i het mij niet weerhoudt'.", ze
ttjpubliceeren. Zelfs waar een Weield-keizer "s
tourn bedreigt, zullen er altijd nog g^v. nden
worden, die, partij- en cötenegeest muede, eens
term de waarheid durven te zeggen, en de
literatuur liefhebben bócen eigtn meiiscuehjke
neiginkjes voor vrindjes en partijgenootjes.
Maar dat hij zicu zóó bloot zou geven, en
den heer Erens verwijten, een zoo onbedui
dend" journalist als ik wel te woord te wil
len staan," waar hy my eelf het eerste, uit
eigen beweging genaderd is, en mij tevergeefs
om medewerking verzocht, mij van oude n laties
trachtte af te krijgen, ja, waar hij zelts om
particuliere geschenken vroeg en die behoorlijk
iii bezit nam óók, dat had ik niet van hem
verwacht. Men moet maar durven.
Ten slotte nog even dit. Indien git, Van
Deyssel, doorgaande te knoeien met Uwe
goddelijke gaven en Uw onmiskenbaar genie,
voortgaat, ons kunst" te leveren als die in
het eerste gedeelte (blz. 1?113) vandei:4den
bundel Verzamelde Opstellen", vol onsma
kelijke geschiedenissen over zekeren Kop en
Kout (!) 3) en walgelijke verbalen van hoe, ze
kere zieke jongen zich op de bestei.amer
amuseerde, enz. enz. dan ben ik trot-' h en
gelukkig, met die kunst" inderdaad «acts uit
te staan te hebben. Als dit Uwe hoogste Kunst
is, dan kunt gij mij geen grooter eer aai doen
dan mij daar zoo vér mogelijk buiten te stellen.
Soerabaia, 10 Febr. '99. HENBI HOBEL.
1) Zie slechts het T. T. van Januari 1899,
zijn stuk getiteld Caesar."
) Mooye" stond er, niet mooie." Dus zeker
wel hél mooi.
3) Zie De Wandeling" Verz. Opst. 4en
bundel. De mooie naam is van v. Deyssel zelf.