De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 26 maart pagina 6

26 maart 1899 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1135 't Is nog niet neelemaal in orde. (Uik) DE VBEDE : In den Haag beginnen ze pas over de Ontwapenings-conferentie te praten en my' hebben ze er al uit gesmeten. Tegenstrijdige belangen in Afrika, (Der Floh.) JOHN BULL (tot den FranacJiman) : »Nu kunt ge zier, dat ik niet zelf zuchtig bet ! Ik geef u een lepe', maar ge moogt (-r niet te veel mee happen !" De geran en de tegenwoöröife leider der litole partij iu Engeland, (Moonshine.) Sir WII.LIAM ILutcouRT (tot ile.n heer BANNEKHAX) : »Zie zoo, nu zal ik weer actief deel nemen aan do leiding van uwe oppositie/' Paul Krftger en de Brüsclie Leeuw, (tSuuth Afncvtn RtriKW. K. te A. Dank voor de vriendelijke attentie. Kan mondeling onderhoud misschien weldra volgen? C. J. te H. Beslissing aan het eerste adres gevraagd. * * * Brieven, verslagen, circulaires en prospec tussen voor deze rubriek te zenden aan D. STIGTER. Amst., Alexanderkade 4, 23 23 Maart '99. fliiHiiitMiiiiHiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiniiMiiimiiiiiintiii Stem uit den boom: »Riak hpm maar goed Kruier: wij zullen wel voor het schreeuwen zorgen !" Herinnering aan Felix Dann. Van de meteeuwige sneeuw gekroonde Alpen keten der Hohe Tauern, op de grens van de lauden irol en Karntheo, strekt zich naar liet Noorden een viertal valleien uit, wier overwel digend grooUche natuur zelfs den meest verwenden reiziger in verrukking brengt door de verrassende afwisseling van malsche bergweiden, donkere sparrewouden en glinsterende gletschermassa's. Den eerepalm van de hoogste schoon heid schenkt men gewoonlijk aan het vermaarde, romantische dal vau Gastein, waar langs eeoe uitgestrektheid vau meer dan zeven uur gaans, bruisend en schuimend, met vele wilde water vallen de lichtgroene Ache de Salzach tegemoet snelt. Bij het kleine dorp Lend, station van den Gisela-spoorweg, verlaat meu den trein, want in het dal van Gasteiu weerklinkt nog niet de schrille kreet der stoomfluit., men hoort er alleen zweepgekiap, paardengetrappel en den goeden, ouden hoorn van den postillon. Langzaam gaat het dan voort, in de zeer nette rijtuigen, met flinke paarden bespannen, opwaarts langs den sterk stijgenden weg, die in den aanvang aan een kloof doet denken door de steile rotsaevaarteri, welke zich aan weerszijden verheffen op geringen afstand van elkaar, terwijl beneden in schier peillooze diepte de Ache haar laatste overmoedige buitelingen maakt. Toch zal de geiiotvolle rit zelden iemand te lang vallen en men wordt gedurig herinnerd aan de gemoedelijke, rustige wijze van reizen in vroegere tijden. Eer.-t bereikt men het schilderachtige dorp G»steiu en vervolgens het eens zoo rijke stadje Hof Gastein, .waar oudtijds de mijnwerkers ware schatten van goud en zilver uit de omliggende bergeu haalden. Doch deze mijnen zijn reeds lang verlaten en enkele mooie reuaissance-gevels uitgezonderd, is er niets, wat nog doet deuken aan de oude glorie vaa het «-güld'ne Stadt'l." Is het dal intusschen veel breeder geworden en heeft men van alle kanten een ruim uitzicht op litflijk groene velden en weiden, spoedig herneemt de natuur haar woest karakter, weder blinken de sueeuwhelmeu en gletschers ons tegen, en als ingeklemd tusschen hooge boom rijke bergen ligt Wildbad-Gastein met de mach tige watervallen, wier onafgebroken geraas gelijkt op het dreunend rollen van den donder. Waar bergen of water nog ruimte lieten, bouwde men hier hotels als paleizen en sierlijke villa's voor de tallooze vreemdelingen, die eiken zomer her waarts komen om door het gebruik der warme bronnen nieuwe levenskrachten aan het lichaam te schenken of om den geest te verfristcheu door wandelingen in deze majestueuze, onver gelijkelijke natuur. * In dit schoone Wildbad-Gastein, een der meest gezochte badplaatsen vau Oostenrijk, was het, dat ik mij op eenen dag in Augustus van het vorige jaar in een bovenkamer vau het elegante hotel Elis-abethhof bevond. Het uit zicht van uit, de geheel geopende vensters was prachtig, de kruinen der bergen gloeiden in een gouden licht van dalende namiddagzon en in de laagte blonken hier eu daar de witte huizen van Gastein te midden hunner groene omlijftiug. Een pure atmosfeer vau frissche berglucht drong het vertrek binnen. Aau de kleine tafel bij een der vensters zat naast mij eeue dan.e, heel gedistingueerd, met een fijn besneden, intelligent gelaat, grijs, maar met iets nog jeugdits door haar luchtig zijden toilet, en zij luisterde niet miuder aandachtig dan ik naar hetgeen werd voorgelezen door een derden persoon, die zich met oris in het vertrek bevond. Een zestigjarig heer van middelmatige gestalte met grijzen baard, geestigen oogopslag en zeer levendig in zijne bewegingen stond voor ons en gedurig nam hij van den stapel kleine vellen beschreven papier, die op de tafel lagen, om den inhoud zijner pas voltooide //poëtische Arbeit" voor te drageu met eene klankvolle, hooast sympathieke stem. 1) En we hoorden eene heel mooie vertelling uit den overouden tijd der Noorsche hel densagen, vol kleur en poëzie, hoe de jeugd ge koning van Halgaland, Sigwalt, dhin's vriend, zijn voorvaderlijk rijk heroverde door de, dulp vau den machtigen god, die hem een levend schild had gegeven om hem te beschermen in eiken strijd ta bij elk gevaar. Dit, levend schild was Sigridh, de jongste en schoonste der w alkyren, de dochter van Odhiu bij eene sterfelijke moeder. Steeds stond de walïyre hem bij in het gevecht, gewapend met, schild en speer, rijdend op haar grauw paard, de vijandelijke speren afwerend, onzichtbaar. En de Nomen haddeu verklaard dat Sigwalt dit, levend schild zou behouden, zoo hij zijne beschermster niet vau nabij leerde keimen. Toch had de jonge held zijne walkyre eenmaal aanschouwd, de heerlijk-schoone jonkvrouw, toen zij hem voor de eerste maal naderde, neerdalend uit, de wolkeu, op haar strijdros l''alka, terwijl de gouden lok ken neervielen onder uit den helm, die haar hoofd dekte. Maar zij had hem gewaarschuwd, dat het voor hem verdesflijk zou zijn haar weder te zien. Die aanblik bleef echter onvergetelijk in het gemoed van den jongeling en steeds grooter werd zijn verlangen om zijne schoone bescherm ster, wier beeld hem gedurig in den droom verscheen, nogmaals te aanschouwen. Iritusschen was Sigwalt in voortdurenden strijd met Af vijandelijke vikings, die met hunne drakenscliepen in zijn gebied landden, blakend van wilde roofzucht. Doch in hoe groot gevaar de koning menigmaal geraakte, steeds werd hij op wonderlijke wijze gered door de onzichtbare, trouwe walkyre. Ook zij, Sigridh, had allengs genegenheid opgevat voor den fieren dapperen Sigwalt; dikwijls kwam zij stil in den nacht bij zijn legerstede op Halga-Björg en ze hoorde hoe hij iu zijn droomen haar naam uitriep met groote, vurige liefde. Tevergeefs wendde Fngga, de gemalin van clhin, pogingen aan bij deu mackitigen koning der Asen om hem te bewegen dat hij Sigridh zou toestaan de vrouw van Sig walt, te worden. Toornig en streng luidde Odhin's antwoord: nooit zal mijn dochter in het huwelijk treden, zij blijft jonkvrouw en walkyre." Eens, 't was op een berenjacht, had de wal kyre andermaal het leven vau den jongen koning uit het ergste gevaar gered, toen Sigwalt, luide eu hartstochtelijk smeekte haar toch eenmaal te mogen omhelzen.al moest hij ook aanstonds sterven tot straf. Na was ook Sigridh niet langer be stand tegen haar liefde, zij steeg van haar strijdros en wierp zich in de armen van den jongeling om met hem, hoe korten tijd dan ook, te leven als sterfelijke vrouw, als koningin van Halgaland. Vreeselijk was de woede van Odhin, toen hij na een langdurige afwezigheid in Asgardh te rugkeerde en vernam wat er in Halgaland ge beurd was. Niet tegen Sigwalt richtte zich zijn toorn, maar tegen de walkyre, zijne dochter, die zich zoo had vergeten. De koning van Halgaland zou zijn woonplaats krijgen in de heerlijkheid van Walhalla, maar Sigridti moest afdalen naar de bleeke schimmen in Hel. Nog eenmaal trok Sigwalt ten strijde tegen de vijanden van zijn land, weder waagde bij zijn leven in het heetste van den kamp; maar thans niet beschermd door zijn levend schild, keerde hij, doodelijk gewond, in Halga-Björg terug, waar Sigridh, die kort te voren moeder van een zoon was geworden, neerlag, uitgeput, stervend. Odhin en Erigga stonden aan haar legerstede eu toen Sigwalt den god smeekte om in plaats van op te gaan naar Walhalla zijne geliefde naar Hel te mogen volgen, stond Odhin, op voorspraak van Frigga, ten slotte deze bede toe. ng.a wees er haar gemaal op, dat de edele zelfopoffering van Sigwalt eene grootmoedige behandeling verdiende en Odhin veroorloofde de beide gelieven, als echtgenooten vereeaigd, naar Hel te gaan. De godin nam den kleinen jonggeborene tot, zich, die van Odhin den naam Skiold, Odhiu's kleinzoon, kreeg, en reeds werd voorspeld dat zijn roem eenmaal het geheele Noorden zou vervullen. Zoo had Erigga, die de besluiten der Nomen niet kon veranderen, het lot van Sigwalt en Sigridh althans verzacht en dragelijk gemaakt,. . . en dit is de taak van vrouwen. * -x* lleeds was de avond gevallen, toen de dichter zijn schoone voordracht eindigde. Eelix Dahn (want hij zelf was het, die ons zijn werk voorlas) had mij dien dag verzocht de kleine Noorsctie vertelling te komen hooren, die hij in de zomervacantie geschreven had en opgt dragen aan zijne geliefde echtgenoote, Therese, Freiin vnn Droste-Hülshoff, met wie hij den !5en Augustus 1898 het zilveren huwelijksfeest had gevierd 2) Het was eene vriendelijke gedachte van den Breslautchen Hoogleeraar geweest, om, toen hij het juist voltooide werkje aan zijue vrouw wilde voorlezen, mij daarbij te noodigen, die uit Holland naar Gastem gekomen was, alleen om hem te leeren kennen. Reeds langen tijd had j ik den wensch gekoesterd naar eene persoonlijke kennismaking met den man, dien ik zoovele jaren bewonderde, en deze kennismaking heeft mijne verwachtingen uog verre overtroffen. Zelden ontmoette ik een geleerde, zoo aange naam en gemakkelijk in deu omgang, vol fijnen l humor en daarbij een volmaakt gentleman. Zeer opwekkend was de wijze,waarop hij dagelijks aller- , lei wetenschappelijke vraagpuuteu met mij behan- i delde, en interessant was ook, wat, bij op verre l wandeltochten wist mede te deeleu over bekende tijdgeuooten, tot wie hij gedurende zijn veel bewogen leven min of meer iu vriendschappe lijke verhouding had gestaan, over Vorst Bismarck, Koning Lodewijk II van B,neren, IIIchard Wagner, Jacab Grimm, Emariuel Geibel, George Ebers en vooral Joseph Victor von Scheffel, zijn boezemvriend. En welk een werkkracht! 's Morgens vroeg , reeds bezig, arbeidt, de/e merkwaardige man, ! die geheimer JustizratV' professor in de rechts geleerdheid aan de Universiteit van Bresiau, historicus, dichter en romanschrijver is, bijna den geheelen dag in dienst der wetenschap om 's middags eeu uurije af te zonderen voor wat hij zijne poëtische Arbeit" noemt, zijne ont spanning, zooals eeu ander tot afwisseling bij afrnatfenden geestesarbeid piano speelt. Professor ahn houdt meer vau Nederland dan Nederland van hem. 3) Het is bekei.d, dat de talrijke romaus van elix Dahn iu Nederland niet meer deu bijval vinden, die eens t<-n deel viel aan zijn eerste groote we;k e/iu Kaïupf um Piom." Velen beweren, dat de schrijver nooit weder iets heeft, g-wrocht, dat dien grooten historiïchen roman kan evenaren. 4) Het zij zoo; maar nochtans zal Dahn op wetenschappelijk j gebied zijn schitterenden naam blijven behouden als de, ijverisje g schiedvorscher vau den tijd der volksverhuizing, de groote kenner der oude Germaaiische volkeren. Aan de studie vau de zeden, de geschieden s, het recht, den godsdienst en de taal der G-rmanen wijdde hij zijn gebet Ie, levt'ii en de resultaten vau deze studie heeft, hij neergelegd in zijne Uriresch chte der Ger manen" en iu die Könige der Gernmnei ," het reusachtige werk, waarvan Unliu, zooa's hij mij onlangs (5 Felir. 1.1.) schreef, nu juist het l achtste deel voltooid heeft. Die Ki) ,ige der Germanen" is het standaardweik voor de kennis van de historie, en rechtstoestanden fier ver schillende Germaatii-che volkereu van af de vroeirs-te tijden tot Karel den Groote. Wanneer prof. Dahn hij een zoo ingespannen, arbeidzaam leven op (j l jarigen leeftijd nog zooveel frischhcid vau gi est, en bijna jeugdige opgewektheid heeft bewaard, dat, liij den tijd weet te vinden om als man van de wertld ook het gezellige leven rneête leven in ruimen, hoogst. be.-chsafoVri kriuj;, dan mogen velen hem hierom benijden. Het, is met eeu tri-voel van grooie, innige dankbaarheid dat, ik hier den man gedenk, ?wiens vriendschappelijke)! omgang ik ire'iurende bijna de geheele maand Augustus ISO'i mocht genieten, die mij dagelijks tot leidMnau hij mijne stu-Hën en tot metgezel op vele wande lingen heeft willen zijn. Xiicck, 2 l Fehr.'<)9. Dr. K. E. W. STKOOIMAS. 1) Uit, werkje is sedert iu druk versc'ienen, ouder den naam : Sigwalt nnd Sisindh, eine Nordisehe Er/ii iiuns, von Fel x ahn." (Leip. zig, Breit kopf uud Hiirtei, JS!)'J). L2) Mevrouw Dalin, die, oufc zelve eenv e goede gedichten ge^hreven heeft, is eene nicht, va" de hoogbegaafde Auuette von Droste-H lsliol!', Hie door velen de grootste d ch'eres van Duitschland genoemd wordt, (J- 1S4-S) Het geslacht voti Droste is een der oudste adellijke familën van Westlalen. ") Felix Dahn gevoelt eene bijzonder groote sympathie voor Nederland, getuige ook zijn schoon gVdicbt Lied der Geuseii." ahn bezocht vroe ger meermalen ons land en bracht, eeuige zonn-rs in het, Oaujehotel te Scheveningen door. Hij betreurt, het, zeer, dat de gezondheidstoestand zijner vrouw hem noodzaakt elk jaar naar Gastem te gaan. 4) De roman eiti Kampf um Rom" beleefde reeds deu :25n dmk in de nieuwe ui'gave van Felix Dalui's sftintliche Werke poeti>chen Inhalts." (Leipzig Breitkopf uud Hikte!, liüS). Nog een klein Terzet, (Ingezonden). Zie het artikel Ken klein verzet" van L. van Deyssel, in De Amsterdammer van 15 Januari 1899. In het l Januari-nummer van De Amster dammer kwam een stuk voor van den heer F. Erens, getiteld Een onhandig vriend," waarin critiek werd uitgeoefend over mijn by den uitgever L. G. Veen verschenen Studiën." Ik vond het niet noodig, hierop te ant woorden, daar reeds de titel Een onhandig vriend'' voldoende was om het publiek te doen zien, hoe dol en unzmuig 's heeren Erens op vatting was, waarin ik werd voorgesteld als een vriend van de Nieuwe Gids artiesten, ter wijl uit den geheelen geest der S.udiën" blykt, hoe ik er juist naar streefde, buiten alie partijen om, vuend noch vijand kennende, een onpartijdig en onbevooroordeeld oordeel over literatuur van alle richtingen te geven. Nu is echter in het 15 Januari-nummer een stuk verschenen Een klem verzet" van L. van Deyssel, dat ik niet onbeantwoord mag laten voorbijgaan, omdat het zulk een uitste kende en mij iu zekeien zin welkome illustratie oplevert van hetgeen ik in het eerste artikel toen de Nieuwe . Gids werd opgericht" van bewuste Stuuiën" heb gezegd. Ik heb daarin n.l. aan trachten te toonen dat iemand die niet tot de ,, vrindjes'1 of gehoorzame onder danen van de Nieuwe Gids ot Tweem. Tydschr. mannen behoort, oor hen i (in 't gunstigste geval) geuegeird, of afgebroken wordt, en dat de critiek iu afhankelijk gemaakt van bekrom pen cöterie en party^eest. En nu sc'ir^ft de heer v«n Deyssel in bovenbeuoeld artikel over mij: den oubedmdenden Ned. Ind. journalist, auteur een er leesbare causerie ChmeescüTooueel en wellicht van enkele getrouwe vertalingen, maar die met onze d ebt- en prozakunst niets te maken heeft, dien hi/j (Eren.-) ivel te woord wil staan " Vooral dit wel te woord wil staan" is nu kostelijk, want weet, onpartijdige lezer, dat de zelfde heer van Dey.-isel, zonder eerage aanleidiiiy mijnerzijds, zelf een paar jaar geleden, toen het Tweem. Tijdschrift werd opyencht, mi/j het eerst heeft geschreven en eene corres pondentie met mij w begonnen. Eu wel. , . om mijne medewerking te verzoe ken voor gijn tijdschrift! Is het uiei sterk 't Een groot man, een Wereld-Keizer 1) als van Deyssel, die zich, en in sommige opzichten ook wel terecht, opwerpt als grootmeester onzer literatuur, die een onbeduidend Ned. Ind. journalist," die met de kunst niets te maken beeft, uitnoodigt toch vooral met. hem mede te werken l Dan toch al heel onedel tegenover de lezers van dat tijdschrift, die al dat onbeduidende moeten slikken! Maar het wordt nog sterker. By' die eerste aanvrage blijlt het niet. Weldra volgt een tweede aanvrage. De leesbare causerie" iu de Gids wordt zóó door hem geapprecieerd dat hij nog eens uitdrukkelijk vraagt artikelen als dat over het Chmeeocüe 'looneel, dat iu de Gids heeft ges>aan" (ik citeer). Ik schreef lusm terug, dat ik huiverig was, vast aau het T. T. mede te w> rken, om redenen, die ik in mijne Studiën (toen de N. G. werd opgericht') ook voor het publiek bloot neb ge legd. Alleen liet ik hem door eeu viieuii in Holland, om hem niet geheel af te wijzin, een oude novelle en wat oude verzen sturen vau lang geleden, waarvan er n werd geplaatst, maar de anderen (toen ik ze later overlas bevond ik: terecht) nog niet goed werden be vonden. ok wilde ik hem wel de Brieven van Thorn Prikker afstaan. Ik zond hem die met de vol macht, om er uit te laten wat hg wilde. Hy antwoordde hierop o. a. Wat heeft u een moeite genom-.n om dat alles over te schrijven. Er is hier een genegenheid in, die mij treft." * Tevens vroeg hij nogmaals om een opstel, daar de verzen nog niet goed waren. Zendt mi) een mooye ^) proza studie zooals ge wei kunt." Óók ontving ik uog een schrijven, waarin hij trachtte mij door apuoristische vei geiijkuigea te doen inzien dat ik verkeerd (ieed, «ei in de Gids te schrijven, maar mij niet bij zijne jongeren aan te sluiten. Zijne brieven eindigden zonder de bai ale eiudtermeu, maar hij noemde zich vriendschappelijk (w. p) K. ALBEKDINÜH TUIJM. terwijl hij mij tevens orr, eemge. toto's uit CUina vroeg, en dankbaar aannam (of wél wilde aannemen" inis.-cnien 't) JSa la. g beraad echter eindigde ik de cor respondentie door hem te schrijven, dat ik er niet toe kou overgaan, al had ik het eerst zoowat beloofd, oui met de zyneu mede te werken, en ik dus wel niet zou inzenden De redenen hiervoor zijn in myiie Studiën" te vinden. De eerste gnieperige wraakneming hierover begon, toen Vau Di-yasel nu in zijn overigens prachtige stuk over Tliorn Prikkers Brieven eeu otiderzeesche hatelykheid op mij atnoud door te zeggen dat veel, wat nu uük*am, liever uitgelaten ware gebleven. De hee, van Deys^el had n.l. ZELF in 't T. T. de keuze geuad wat er uit te laten en w a, c niet, en dit kan o. a. blijken uit het lei t let wél - dat hij passages er uit, minder vleiend voor zijn' mede edacteur Verweij, er wï:l had uitgelaten.' Commentaar, duiiit mij, overbodig! Dat ik door myne Studiën" den heer Van Deyssel in veel dingen kwetsen zou, had ik vermoed, al heel'i het mij niet weerhoudt'.", ze ttjpubliceeren. Zelfs waar een Weield-keizer "s tourn bedreigt, zullen er altijd nog g^v. nden worden, die, partij- en cötenegeest muede, eens term de waarheid durven te zeggen, en de literatuur liefhebben bócen eigtn meiiscuehjke neiginkjes voor vrindjes en partijgenootjes. Maar dat hij zicu zóó bloot zou geven, en den heer Erens verwijten, een zoo onbedui dend" journalist als ik wel te woord te wil len staan," waar hy my eelf het eerste, uit eigen beweging genaderd is, en mij tevergeefs om medewerking verzocht, mij van oude n laties trachtte af te krijgen, ja, waar hij zelts om particuliere geschenken vroeg en die behoorlijk iii bezit nam óók, dat had ik niet van hem verwacht. Men moet maar durven. Ten slotte nog even dit. Indien git, Van Deyssel, doorgaande te knoeien met Uwe goddelijke gaven en Uw onmiskenbaar genie, voortgaat, ons kunst" te leveren als die in het eerste gedeelte (blz. 1?113) vandei:4den bundel Verzamelde Opstellen", vol onsma kelijke geschiedenissen over zekeren Kop en Kout (!) 3) en walgelijke verbalen van hoe, ze kere zieke jongen zich op de bestei.amer amuseerde, enz. enz. dan ben ik trot-' h en gelukkig, met die kunst" inderdaad «acts uit te staan te hebben. Als dit Uwe hoogste Kunst is, dan kunt gij mij geen grooter eer aai doen dan mij daar zoo vér mogelijk buiten te stellen. Soerabaia, 10 Febr. '99. HENBI HOBEL. 1) Zie slechts het T. T. van Januari 1899, zijn stuk getiteld Caesar." ) Mooye" stond er, niet mooie." Dus zeker wel hél mooi. 3) Zie De Wandeling" Verz. Opst. 4en bundel. De mooie naam is van v. Deyssel zelf.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl