De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 2 april pagina 5

2 april 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1136 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De twintig Tragen. Mej. Catharina Alberdingk Thym heeft, weinige maanden geleden, aan honderd be schaafde dames een lystje van twintig vragen gestuurd, over onderwerpen als de bestemming der vrouw, de liefde in het huwely'k, de voor bereiding van het jonge meisje tot haar levens taak, enz. Van de honderd dames hebben zeventig geantwoord, en een resumévan deze antwoorden is door mej. Alberdingk Thym by' de firma A. W. Bruna & Zoon te Utrecht in het licht gegeven. Vermoedelijk heeft de verzamelaarster eenige onbekookte antwoorden eruit geschift, althans bij de meeste vraagpun ten bedraagt het getal opgenomene lang geen zeventig. Wat ons, bij het nagaan der initialen, treft, is dat wy van de dames die het meest de psychische vragen behandeld hebben, onze novellisten en romancières, de voorletters ge heel missen. Mevr. G. v. B. e. D. (Goekoop van Beek en Donk), M. S. of M. v. J. (Melati van Java), S. 1. C.-E. (Mevrouw la Chapelle-Büobol), E. H. (Elise Haighton), C H. (Cornélie Huygens), L. d. N. of L B. B. (Louise B. B.), E. d. W.-v. d. M. (Leo Luttel), J. v. M. G. (Josephine Giese), A. K. (Anna Kaulbach) kunnen we geen van allen ontdekken. Het zou de moeite waard zyn, te weten, of ze door de redactrice by' het uitnoodigen ver geten waren, dan wel geen lust hadden gehad om te antwoorden. Het is waar dat voor vele dezer, die de groote quaesties van vrou wenleven van verschillende kanten bekeken hebben, het antwoord minder gemakkelyk moet ite geven geweest zijn, dan b. v. voor de dames N. D. en W. A., die op de vraag: »Welk verschil bestaat er in de ziel der vrouw tnsschen vriendschap en liefde," als oplossing vonden: «Bij vriendschap is de zielstoestand oneindig kalmer dan bij liefde." Nu weet men het. Wilde men al de twintig vraagpunten en de antwoorden nagaan, dan zou deze aankon diging weer een nieuw boekje kunnen worden, te meer omdat den aankondiger de lust kon bekruipen, zijn eigen opinie ook nog te geven. Toch kan men het vluchtig doorgaan. Op vraag I, omtrent een «mannelijke" en een «vrouwelyke" ziel, treft reeds terstond in de antwoorden het gemis aan definitie van de woorden mannelijk, vrouwelyk en ziel; welk gemis de dames niet verhindert te antwoorden : ?Neen, by menige vrouw is de ziel mannelyker dan by menig man," en »In mannen vond ik vrouwenzielen en het zyn de besten die ik gekend heb." De meerderheid neemt tweeërlei ziel aan. Mevr. Elise van Calcar geeft zelfs als bewy's de verzekering, dat hoog ontwik kelde helderzienden bij stervenden en gestor venen den geest die de stof verlaat, »als man of vrouw gevormd" zien. Op vraag II, de aequivalentie, hebben maar weinigen geantwoord; de meeste zijn voor de aequivalentie, Mevr. v. Wermeskerken-Junius antwoordt: »De vrouw staat over 't algemeen hooger dan de man". Nu komt eene «heikle Frage"; het is nummer III. «Moet een jong meisje ingelicht worden omtrent de physieke verhouding tusschen man en vrouw, en op welken leeftyd." By'na alle dames antwoorden bevestigend, maar met reserves, als: »de leeftijd worde door een ver standige moeder met zorg gekozen," of «vooral in de volksklasse wachte de moeder niet te lang"; het opstel van de redactrice, Mej. C. Alb. Thy'm, zouden we niet gaarne in zijn geheel hier overdrukken. Vraag V: «Wat verstaat u onder liefde ?" is een aanleiding tot de meest uiteenloopende definities, waarbij men er uit de litteratuur zeker nog wel een millioen evenzeer niteenloopende zou kunnen voegen. Even vaag en weinig afdoende zyn vraag VI en VII met hun antwoorden. Vraag VIII is een novellenthema, en tallooze malen behandeld: «Is intieme vriend schap tusschen man en vrouw mogelijk ?" De antwoorden hierop zyn ook voor het meerendeel in anderen toon, keuriger, objectiever, beschaafder gesteld, dan op alle andere vragen; alleen »Erica" geeft nog even den vyand een veeg uit de pan: »Waar die vriendschap niet kan blijven bestaan, zal de man schuld zyn!" Uit de antwoorden op vraag VIII: «Is de beschaving een hinderpaal tegen de physieke vereeniging tusschen man en vrouw ?" kan men weer zien, wat het gemis aan definities doet. De eene zegt: »niet beschaving, maar conventie", de andere «niet beschaving, maar weelde", een derde «niet beschaving, maar op voeding" en een vierde «niet beschaving, maar de bestaande eigendomsverhoudingen." Twee opmerkelijke antwoorden zyn: «Onze Moeder de H, Kerk verhief het huwely'k tot een Sacra ment. Ik geloof niet dat de H. Kerk als onbe schaafd staat aangemerkt" en: «Neen, anders is het geen beschaving. By vrije liefde bestaat geen beschaving". Over de «roeping der vrouw" leveren alle dames heele opstellen, met de bekende argu menten en verzekeringen, in beiderlei zin. Op vraag X: «wordt in doorsnee het geluk der vrouw verhoogd door het huwelijk 't" doen de antwoor den denken aan die op de Engelsche vraag : »Is marriage a failure 1" De redactie die de ant woorden daarop had uitgeplozen, kenschetste de meerderheid als: «Ja, want John is een nare man" of «Neen, Torn is my nogal meegevallen.'' Zoo ook hier; een twintigtal dames antwoorden: »AI volgen later ook teleurstellingen, het huwelijksgeluk wordt door niets geëvenaard;" maar kort en krachtig klinkt het «Neen" van mevr. M. S. G. S.-T. K. en van mevrouw v. Wermeskerken-Junius. De meeste andere dames maken reserves en condities, b.v. »Het zoogenaamde geluk der doorsnee-vrouw zal wel door het huwelijk bevorderd worden, mits zij 1. den man krijgt dien zy hebben moet, 2. dezen met tact weet te leiden of aan zich te binden en 3. die twee genoeg eerlyke liefde hebben om het samen uit te houden, ondanks de tegenspoeden die voor oppervlakkige liefde dikwy'ls zoo noodlottig zyn." Deze «leidster" en «bindster" is mevr. Nellie van Kol; men kan er natuurlijk niet uit opmaken of de heer Van Kol voldoende geleid of gebonden is. Dat iemand vraag XI stellen kon: «Is de gehuwde vrouw gelukkiger met of zonder kinderen?" schijnt ons een droevig teeken des ty'ds. Goddank hebben het grootste deel der inzendsters met enthousiasme geantwoord : «voor een degelijke liefhebbende vrouw zyn kinderen het grootste geluk." Er ligt, dunkt ons, een afgrond van smart, maar ook van onvatbaarheid voor vreugde in deze bekentenis van Mevr. J. v. d. E.?S.: «Ik ken zoo weinig gelukkige huwelyken, dat ik niet durf zeggen dat eene vrouw met kinderen in 't huwely'k gelukkiger zal zyn." Vraag XII is weer een van die te wy'd ge stelde, waarop allerlei niet ter zake dienende antwoorden inkomen; vraag XIII, XIV en XV evenzoo. Vraag XVI is weer interessant: «Is het verlangen om te trouwen iets physisch of psychisch ?" Zeer juist is de eerste be perking der vraag, door Mevr. D. C.?P. ge opperd ; «Eerst zou voorop moeten staan of het verlangen der vrouw wel zoo algemeen groot is." Dan doet zich weer de behoefte aan een definitie gevoelen; wanneer Mevr. A. P. M. v. d. H.?-v. d. B. onder de psychi sche trouwverlangens noemt: «Om onder dak te zyn," kan dat onzes inziens niet de bedoeling der vraag geweest zyn. Mevr. R. W. Rutgers Hoitsema onderscheidt dan ook zeer juist «physiseh, psychisch en economisch." Overi gens zijn hier de gevoelens zeer verdeeld; «onbewust physisch" zeggen eenigen; «physisch en psychisch" zeggen velen; «veelmeer psychisch dan physisch" zeggen een vy'ftal, «zeer verschillend, naar mate het hooger of lager besnaard zyn," zeggen acht dames. Terwijl twee, L. S. en J. M. K. H. deze uitspraak doen: «Tenzij de vrouw een ziekelyk gedege nereerd wezen is, heeft alleen de ziel iets met den wensen te maken," staat lynrecht daar tegenover de meening van mej. v. A.: «Ik zou denken in de eerste plaats physisch en dat als eenvoudige toepassing van de wet der natuur." Vraag XVII schijnt ons niet van algemeen nut: «Bestaan er onder u bekende vrouwen velen, die nooit een liefdesverklaring ontvin gen ?" Weer aanleiding tot heele dissertatiën geeft vraag XVIII, over de opvattingen van meisjes en jongens van 14 tot 18 jaar; en vraag XIX is enkel declamatorisch: «Geeft u als vrouw de voorkeur aan daden die uit het verstand of uit het hart voortvloeien ?" Men zou kunnen vragen : «Wat is : de voorkeur ge ven ? Wat is het hart ? Wie moet de daad doen ? Zyn er veel daden waarby' verstand en hart zoo netjes tegenover elkaar staan, en een verantwoordelyk mensch de zijde van het onverstand kan kiezen ?" enz. «Des Pudels Kern" is vraag XX: «Vindt u dat de vrouw, als intellectueel mensch, zoo verschillend is van den man, dat er andere wetten voor haar dan voor hem bestaan moeten, b.v. op het gebied van wetenschappelijke vor ming, kiesrecht, trouw in 't huwelijk, zedelijk heid, voogdyschap enz.?" Gely'k te verwachten was, hebben ongeveer al de .gevraagde vrouwen geantwoord, dat de wetten voor beide dezelfde moeten zyn, (alleen kiesrecht en voogdyschap zonderen eenigen uit) en daarbij verschillende argumenten aan gehaald. Mej. E. T. zegt: »God heeft immers de 10 Geboden voor alle menschen hetzelfde gemaakt?" maar de meeste andere dames vinden het argument in de gely'ke intelligentie. Slechts twee dames zyn minder intransigent; mej. A. P. zegt: «De wetten moeten gelijk zyn, maar voor de zedelijkheid kan men een anderen maatstaf nemen, voorloopig ten minste," en mevr. W. J. S. B. G.-H.: «Na het huwely'k gelden dezelfde wetten van zedelijkheid voor man en vrouw. Vóór het huwely'k is het niet kwaad, dat de jonge man kennis maakt met de wereld." Deze twee dames zoud.-n in een conferentie met hare mede-antwoordsters een onaangenaam kwartiertje kunnen door brengen. Of mej. Catharina Alberdingk Thy'm tevre den is over het resultaat van haar enquête ? Veel is er ingekomen wat ze al wist, veel wat zy zelf, blykens de slotwoorden der hoofd stukken en het algemeen slotwoord, beter kon zeggen dan bijna al de anderen. «De vrouw kan alleen van geluk spreken", zegt zij, «als de liefde in haar leven bloeit, doch de man evenzeer. Het meest sprekende verschil op dit gebied bestaat dan ook daarin, dat de man niet zelden het zinnelijke in de liefde voor de liefde zelf aanziet; waartegen de meeste vrou wen intuïtief weten, dat de liefde een gecom pliceerd iets is, waar het zinnelijke slechts een onderdeel van uitmaakt; vandaar zooveel misverstanden; vandaar dat de vrouwen zoo klagen over de ontrouw der mannen." Hieruit zou men opmaken dat de redactrice het met mej. A. P. en Mevr. W. J. S. B. G.-H. eens is; zy' acht dit punt intusschen van weinig belang, zy is bevestigd in de overtui ging, «dat de psychologische studie van de vrouw geen andere kan zijn dan die van den mensch; dat de eene vrouw net zoo goed van de andere vrouw verschilt, als de eene man van den anderen, en dat de punten van over eenstemming, die ze dan als soort karakteriseeren, met de ziel heel weinig te maken hebben. Dat zij alleen in het voortplantingsproces andere functies te verrichten hebben, doch als denkend wezen, buiten het sexueele leven staand, volstrekt niet van den man verschillen, die in dezelfde levensomstandig heden zou verkeeren." Als thema voor damesdebatten zal het boekje zeer zeker een toekomst hebben. v. L. Neder), Froiiffeoraaöen zijn aansluiting, Wie geen al te kort geheugen heeft zal zich herinneren, dat in het najaar van '98 een poging werd aangewend om hier ten lande een Nationale Vrouwenraad tot stand te brengen en daartoe te Utrecht een vergadering werd belegd, die zeer druk was bezocht, doch weinig positief resultaat opleverde. Hoe zoo'? Doordien den vertegenwoordigsters der initiatiefnemende vereenigingen, te eener zijde voort durend tot spoedmaken aangezet, de noodige tijd ontbroken had om zich op alle mogelyke eventualiteiten voor te bereiden. Dit buiten beschouwing latende, is met die vergadering heel wat de draak gestoken. Gisteren, 15 Maart, is andermaal voor het zelfde doel een vergadering belegd van afge vaardigden van die bonden of vereenigingen, welke nadrukkelijk den wensen hadden te kennen gegeven deel van dien Raad uit te maken. Nu liep alles uitmuntend van stapel: ieder woord, iedere handeling was in overeenstemming met de gebruiken en reglementen van het vereenigingsleven. Vanwaar het verschil tusschen deze twee bijeenkomsten? Thans had het oprichtings-comitétyd gehad zich duchtig voor te bereiden: het zat als geharnast voor de bestuurstafel, en leverde daardoor een treffend bewijs der gelijkwaardigheid vaii man en vrouw, want dat ook de mannen, geleerde en hoog geleerde zelfs, niet vermogen een goed loopende vergadering te houden, wanneer ze geen ernst genoeg van de voorbereiding hebben gemaakt, was kort na genoemde najaarsvergadering, in een door mannen belegde bijeenkomst te Amster dam gebleken, maar hoeveel stof tot lachen daar ook gegeven werd, de couranten hebben er zich niet vroolyk over gemaakt. Op de vergadering van gisteren waren ver tegenwoordigd 25 vereenigingen en bonden. De outwerp-statuten waren ty'dig rondgezonden met vermelding van den dag tot welken gebruik kon worden gemaakt van het recht van amen dement, evenwel met dit voorbehoud, dat de beide eerste artikelen (doe) en middelen) onveranderd moesten bly'ven. Zij luiden: DOEL : De Nationale vrouwenraad, uitgaande van de meening, dat man en vrouw elkanders werk op elk gebied moeten aanvullen, zullen zij in waarheid den arbeid van den volkomen mensch tot stand brengen, wenscht de vrouwen van Nederland te organiseeren en het werk van allen te vereenigen, ten einde aller streven met bewustheid te richten op de vorming der vrouw tot deze volledige samenwerking. MIDDELEN. De raad tracht dat doel te be reiken : a. door het samenvoegen van alle ver eenigingen, die arbeiden aan verbetering van den zedelijken, maatschappely'ken, economischen en rechtstoestand der vrouw; b. door het op richten van informatie-bureau's ten dienste der leden en voorstanders; c. door het houden van bijeenkomsten; d. door het uitgeven van ge schriften; e. door het zenden van verzoek schriften. Van het recht van amendement was gebruik gemaakt. By de stuksgewijze behandeling bleek, dat het voorloopig-comité, gesteund door de commissie van redactie, eer beleefde van zyn werk: de amendementen toch betroffen meestal kleinigheden of zaken, die van zelf spraken, zoodat dan ook een vrij groot aantal werd in getrokken. Daaronder een, dat voorstelde om niet Amsterdam maar Utrecht tot zetel van den Bond ce maken, als zijnde het centrum van het land, waartegen van de be stuurstafel werd opgemerkt, dat al was Amster dam de vestigingsplaats, niets belette de ver gaderingen te Utrecht te houden, zoo dit wenschelijk mocht blijken, maar dat het zeker nog al eigenaardig zou wezen om tot zetel te kiezen een gemeente, waarvan nog nooit een teeken van ingenomenheid met het vereenigingsleven voor vrouwen was uitgegaan. De ontwerp-statuten, waarbij het denkbeeld had voorgezeten om een zoo groot mogelijk deel der regeling aan het huishoudelijk-reglement over te laten, werden na enkele wijzigingen tot STATUTEN verheven. Thans werd aan de orde gebracht het punt luidende: Zullen we ons nog vóór de verga dering van den International Council in Juni van dit jaar te Londen te houden bij dien raad aansluiten, of zullen we ons tevreden stellen met het zenden van een afgevaardigde zonder aangesloten te zijn en dus zonder recht van voorstellen en stemmen;'" De gedachtenwisseling ging eerst uitsluitend over de dadelyke aansluiting by den Interna tionalen raad, ja dan neen. In beginsel was niemand tegen aansluiting; een ieder bleek te gevoelen, dat, het gemeenschapsleven betreffend, onze ty'd geen grenzen meer kent: er zijn geen nationale menschenbelangen, slechts algemeene. De kas echter vormde een bezwaar, of eigenlyk: het nog niet hebben van een kas. Aan dadelyke aansluiting zou een dadelijke storting der cotisatie verbonden wezen ; waar het geld van daan te halen? Mej. Kramers, van Rotterdam, die in de geregelde correspondentie was met de algemeene secretaris van den Internatio nalen Council, wist hieromtrent voldoende ge ruststelling uit te deelen, dat de vraag in stemming gebracht een groote meerderheid zich voor directe aansluiting verklaarde, zoodat thans namens vele Nederlandsche vrouwen aan de presidente van den Internationalen Raad het verzoek zal worden gericht om Nederland in den grooten Bond op te nemen iets, hetwelk voorzeker niet zal geweigerd worden. De vraag of er een afgevaardigde naar de londensche bijeenkomst zal gezonden worden, en zoo ja, of het er alsdan een dan wel meer zullen zyn, werd aangehouden tot de verga dering, waarin het ontwerp-huishoudelyk regle ment zal behandeld worden en waarschijnlijk in de eerste helft van Mei zal plaats vinden; een byeenkomst waarin tevens het definitief bestuur zal gekozen worden. Daar het mogelyk, zelfs zeer waarschynlijk is, dat het besluit valt om den Nederlandschen vrouwenraad te Londen vertegenwoordigd te doen zyn, zullen de aangesloten vereenigingen voorzichtig handelen al vast een overzicht van het werken van haar bond en van de resul taten op te stellen, opdat alle vereenigd en in het engelsch overgebracht door de eventuëele vertegenwoordigster zal kunnen voorgelezen worden. Ten slotte werd aangenomen, dat het oprichtings-comitéin functie bly'ft, totdat het definitieve bestuur zal zyn gekozen en dat dit comitémet een redactie-raad van vier leden het huishoudelyk-reglement zal ontwerpen. Hierna werd de vergadering gesloten en het was een scheiden met blijden gezichten, want velen had die namiddag gebracht: de ver vulling van een hartewensch. Amst., 1(> Mt. '!)9. ELISE A. HA Karakterschets van Maria Clmstina, regentes rem S-panje. Een vrouw, die zeer de aandacht trekt in dit feministisch ty'dperk onzer vrouwelijke beschaving, zooals de Chineezen die noemen in tegenstelling van de hunne, die zij als eene mannelijke beschouwen, is Maria Christina, koningin-regentes van Spanje. Zij moet vooral ons Nederlanders belang inboezemen, omdat wij zoovele jaren onder het regentschap eener vrouw geleetd hebben, een regentschap, dat veel heeft bijgedragen om den band tusschen Nederland en Oranje nauwer toe te trekken. Een ieder, ook een tegenstander van het koningschap, zal dat moeten erkennen. De rol, die Maria Christina speelt in haar tweede vader land, is eene geheel andere, dan die door koningin Emraa met zooveel waardigheid ver vuld. Zy is eene Oostenrijksche van geboorte en heeft zoo ongeveer alle deugden en geen ondeugden, alleen zwakheden. Zy is het levend model van eene Duitsche huisvrouw; zij is huiselyk, zuinig, ordelijk en zedelijk, een, bui tengewoon goede musicienne, van alle vermaak ; afkeerig, eene moeder vol toewyding. Al deze goede eigenschappen maken haar ongeschikt voor den troon van Philips H. Wat de Span jaarden van hunne vorsten wenschen is eene groote, schitterende en plechtige pracht, ver kwistende vrijgevigheid en gastvryheid, een sterken wil en een krachtig gevoel van eigen waarde. In plaats daarvan geeft Maria Christina hun te zien zulk eene goede huis houdster, dat zy op eene groote statieuse hotreceptie een zwervende voering van een hoed laat oprapen en bevel geeft dien te bewaren voor haar rechtmatigen eigenaar. Zoo'n krenterige beschermster van de kunst, dat zij het portret van den jongen koning geschilderd willende hebben, op den schilder Palmaroli een intendant afstuurt om hem terloops in een gesjrek over andere zaken naar den prijs te vragen van een kinderportret, opdat zy toch vooral niet overvraagd zou wor den. Zulk een pedanterige kunstenares, dat als iemand iets voordraagt op eene muzikale soiree ten paleize en de regentes kent toe vallig het stuk, hy' by'na zeker kan zyn door haar terecht gewezen, en ook dikwy'ls van het instrument te worden geroepen om plaats te maken voor de koninklyke dilettante. Ook op haar deugdzaamheid verhoovaardigt zy zich, zy houdt er van, menschen met lange preeken lastig te vallen en hun hunne tekortkomingen onder het oog te brengen, om hen verlegen te maken. Een zeker oud generaal, een moedig en geestig bonvivant, dineerde eens ten paleize. Generaal," zeide de koningin tot hem, ik hoor, dat gy zoo goed bekend zyt met de volksspelen, zoudt gy my niet eens mus" willen leeren?" Mus nu is een kaartspel, dat alleen in de gemeenste huizen van Madrid wordt gespeeld. De koningin smaakte dien avond de voldoening een sterken held verlegen te zien, doch dacht er misschien niet aan hoe zy' zich ook een nieuwen vjjand maakte. Het volk is verstoord op haar, omdat zy geen stierengevechten bezoekt, de aristocratie, omdat zy' geen feesten geelt en haar oudste dochter, die reeds 18 jaren telt, nog niet in de wereld laat uitgaan. Al het voorgaande zou een ander volk dan het Spaansche haar zeker vergeven, doch wat nu volgt zal aan geen enkel beschaafd volk, uitgenomen het Russische, be vallen. De koningin tracht hare gunstelingen de beste posten te geven en menigmaal ook, dit dient gezegd te worden, zooals in het geval van Polaviejo, den held der Philippynen, had zij eer van hare keuze. De ministers hebben zich by'na allen in haar heerschzucht geschikt. Als Manuel Beana haar benoemingen ter onderteekening voorlegde, bracht hy altijd eenige in blanco mede, dien zij dan met de namen harer gunstelingen invulde, en toen Sagasta een ministerie zou vormen, verzocht hij de regentes een paar personen te noemen, die haar aan genaam zouden zijn. Ondanks deze heersch zucht weet zij in oogenblikken van groot nati onaal gevaar niet krachtig op te treden. De Spanjaarden zouden haar gaarne zien, zooals eens Maria Theresia op den landdag in Hon garije optrad, of ten minste als een tweede koningin Louise van Pruisen, in de dagen der gïootste vernedering, de incarnatie van het hoopvol vertrouwen des volks. In het hart van Maria Christina leven geen heldhaftige sentimenten. Toen de groote nederlaag kwam voor haar volk van 18 millioen zielen, dacht zy' alleen aan haar zoon, aan hare dynastie. De beste generaals werden in het vaderland ge houden om den troon te beschermen, troepen en officieren, die op Cuba broodnoodig waren, hield zij thuis, dicht by haar. Haar eigen geld zond zy naar de rebellen, om hen te winnen natuurlyk, terwyl officieren en soldaten van het leger baars zoons te vergeefs op soldij wachtten, ja een beruchten autonomist uit Cuba ontving zij op audiëntie en vereerde hem met haar portret en hare handteekening. Voeg ik by dit alles nog de bijzonderheid, dat zy den koning geen Spaansche opvoeding geeft en hem ver houdt van zyn volk, dan zal niemand zich over de impopulariteit van Maria Christina verwonderen. Of haar het tragische lot ten deel zal vallen tot onheil te zyn juist van dat gene, wat zy zoo kleingeestig beschermt en waarvoor zy alleen werkt en wroet, haar zoon en zijne dynastie, dat zal de toekomst leeren. Een ding is gelukkig; machtige vijanden heeft het koningshuis van Spanje niet; beiden, Carlisten en Republikeinen, hebben niet meer den invloed dien zij een dertig jaar geleden hadden. E. BOSKE. Naar een artikel door een ongenoemden Spanjaard, opgenomen in de Fortnightly Review. illMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIIIHin Weelde. De dames van den kus voor een shilling. Odeurs. Recepten. In de North American Review verkondigt een professor in de staathuishoudkunde, prof. Spencer Baldwin van de universiteit te Bos ton, de kettersche leer, dat weelde uit eco nomisch oogpunt nuttig is en zelfs verkieslijk boven sparen. Dat weelde de nyverheidswaarde van het individu zou verminderen, acht hij alleen waar voor heel enkele indivi duen; indien eenigen lui worden door het bezit van weelde, anderen worden vly'tig door de begeerte naar weelde. Dat weelde kapitaal vorming vertraagt, geeft hy' toe; maar by' den tegenwoordigen stand der maatschappy acht hij het klassieke dogma van het nut van sparen, van kapitaalvorming, toch al afgehandeld. Kapitaalvorming en het beleggen van dat kapitaal in productieve ondernemingen, leidt tot overproductie, en ia vereeniging met spaar zaamheid tot onderconsumptie; dat is het juist waaraan onze ty'd lijdt. Een andere reeks van argumenten weerlegt hij op deze wijze: het is niet waar, dat weelde den mensch demoraliseert, hem zinnelyk en zwak maakt; de ware weelde maakt den mensch beschaafder, edeler, verrijkt zijn leven en ver hoogt zijn waarde voor de maatschappy. Het is ook niet waar dat weelde den arme bena deelt; er is geen verband tusschen het meer uitgeven of meer sparen van den een, en de armoede van den ander. De rijkdom der maat schappij is niet een vast fonds, waarvan de een meer krijgt, naarmate de ander minder heeft; neen, hoe meer de een noodig heeft en dus door productie ziet te krijgen, hoe meer het geheel er by profiteert. Het is ook niet waar, dat het geld aan weelde besteed minder nut doet dan dat aan liefdadigheid besteed; inte gendeel: wie zyn geld aan weelde besteedt, kweekt arbeiders; wie aalmoezen geeft, kweekt bedelaars. De slotredeneering van prof. Spencer Baldwin is deze: »De weelde der enkelen in het eene ge slacht is al spoedig het erfgoed van de menigte in het volgende. Het verlangen ernaar is het hoofdmotief voor maatschappely'ken vooruit gang; het bereiken ervan levert het grootste gedeelte der schoonheid, bekoorlijkheid en verscheidenheid, die het leven levenswaard maken." * * Te Rayleigh, in het graafschap Essex, is dezer dagen een heel oude dame gestorven die in de streek een zekere vermaardheid had. Men noemde haar »de dame die voor een shilling de koningin gekust heeft." Inderdaad was dat zoo, maar het was lang geleden. Het prinsesje van Kent was een jaar oud, toen op een mooien zomerdag de kindermeid met haar op den arm in 't zonnetje wandelde in het park van Richmond. Een meisjesschool kwam juist door de lanen aanwandelen; een van de meisjes, de dochter van een hofbeambte, her kende de draagster en de koninklijke baby, en weldra omringden al de schoolkinderen het kleine wicht. Een kwam op het lumineus idee: «Laat me het kind een zoen geven en je krijgt een shilling fooi!" De kindermeid liet zich overhalen, en wat ze een der meisjes had toegestaan kon ze anderen niet weigeren. Met een paar pond aan shillingen in haar zak kwam ze thuis en vertelde zonder bezwaar haar avontuur. De hertogin was heel. boos en wilde haar terstond wegzenden, maar de hertog dacht er anders over. »We zullen 't je vergeven," zei hij; »ik vind het niet zoo erg, dat ze mijn dochter bewonderen. Ze is de mooiste baby in Engeland. Maar in 't vervolg laat je haar voor niet minder dan een guinje zoenen. Dat is toch eigenlijk al te geef!'' De vroolyke schoolkinderen stichtten later 'een «club van den kus der koningin," entoen Victoria den troon besteeg, zonden zy haar een adres. «Wy waren de eersten," schreven zij, «die aan Uwe Majesteit hulde brachten." By alle belangrijke gelegenheden later deden de «dames van den kus der koningin" van zich hooren; maar het aantal verminderde steeds, en nu is de laatste, de ruim negentigjarige dame te Rayleigh, overleden. *.* Hollandsche dames gebruiken buitengewoon weinig odeurs; de eenen beweren er hoofdpijn van te krijgen, de anderen, die er van houden, vreezen dat het onfatsoenlijk zal schy'nen. Alles moet renkeloos zijn. En toch... is dit wel juist ? Eigenlyk zyn, voor wie een gevoeligen neus heeft, al heel weinig dingen reukeloos. Kokos- en andere zoogenaamd reukelooze zeepen hebben een scherp onaangenaam luchtje ; de mooiste zijden en wollen stoffen, die in nat of dampig weer gedragen zyn, brengen iets dufs mee. Wie daarvan niet houdt, doet verstandig zich met iets streelends te omringen, zoo bescheiden dat het anderen niet hindert, maar toch zoo merkbaar dat het een kunstmatige atmosfeer om ons heen schept. Welke odeurs daarvoor te kiezen ? Dat is te zeggen : wat is sterk en aangenaam genoeg om ons te behagen, en niet zoo sterk dat het anderen afschrikt ? En : hoe zal men de odeur aanbrengen zoodat zij niet al te snel vervliegt, zoodat wij er zelf al het genot van hebben ? By het kiezen van een geur moet natuurlyk de persoonlijke smaak den doorslag geven. Toch kan men wel zeggen dat de zuivere bloemengeuren en die van eenige vruchten, perzikgeur, frambozen of aardbeiengeur, nie mand hinderen, terwyl de sterk gemuskeerde allicht den een of ander te heftig zijn. Chypre byvoorbeeld, dat sommigen zacht lykt, is an deren onaangenaam. De suggestie van iets frisch en weldadigs geeft de odeur die men in het buitenland inden vorm van sachets in alle linnenkasten vindt, twee derde irispoeder en n derde poudre de vétiver-, hierbij sluiten zich, als men wil, verveine, leliën-van-dalen, lilas blanc en mimosa aan; héliotrope blanc, ofschoon in dezelfde gamma, is misschien alweer wat te sterk. Om nu de odeurs zoo aan te wenden, dat zij duurzaam en bescheiden zijn, is het gebruik van sachets tusschen het linnen in de kast, het eenvoudigste en beste. Sachets met het zelfde mengsel, 2/3 iris, 1/3 vétiver, naait men, zoo plat mogelyk, in zakjes van de kleur der voering en brengt ze dan in de mouwen der corsages, in de basques van mantels, in de voering van japonnen, in de drapeering der hoeden. Met een kilo poeder is men voor den heelen winter klaar; het vétiver-poeder geldt ook als voorbehoedmiddel tegen motten; met dat doel worden ook wel kleerkasten van binnen behangen met matten van vétivergras of baardgras, die uit Ceylon komen en by' eenigzins vochtig weer sterker ruiken. De vaporisateur is voor voortdurend gebruik minder aan te raden, omdat van de meeste samengestelde extraits het eene bestanddeel spoediger verdampt dan het andere, en men dus na een uur geheel anders, en veel minder gedistingeerd geparfumeerd is, dan eerst. Het verhaal van onderhuidsche inspuitingen met odeur, door middel van een morphinespuitje, eene seringue-pravaz, zal wel verzonnen zyn. In elk geval schy'nt het vrij gevaarlijk, chemische producten wier samenstelling men niet kent, in het lichaam te brengen, en of de geur zal blijven en aangenaam bly'ven, is toch zeker twijfelachtig. * * * Ham ii la Strasbouri/eoise. Men sny'dt van raauwe ham voor iederen gast een schijf van een centimeter dikte, legt die in een koperen of aarden pan, met een stuk boter; laat ze op heel zacht vuur in een kwartier gaar worden, met de pan open, zoodat de boter niet bruin wordt, voegt er wat peper en muskaat bij, maar geen zout: legt dan de stukken op een warmen schotel, en op ieder stuk een spiegelei; voegt bij de saus in de pan een glas rynwy'n of Graves; roert de saus tot zij goed gebonden is, en giet ze op den schotel. Eierkaas. Men roert eenige eieren met melk en zet ze in een porseleinen kom in kokend water om te stollen. Deze massa keert men voorzichtig om op een ronden schotel met een plaat met gaatjes erop, opdat de overtollige melk er door druppelt. Is deze kaas droog, dan lardeert men ze met streepjes truffels of champignons, bestrooit ze met parmeaaansche kaas, giet er gesmolten boter over, en zet het geheel eenige minuten in een niet te warmen oven. Men brengt het op den schotel binnen en geeft er kreeftensaus of roomsaus bij. Kalfsoleesch a la Polonaise. Twee kilo kalfsvleesch worden tot een dun, zooveel mogelyk vlak stuk geklopt, dat men lardeert met streepjes spek, ausjovis en citroen, met zout en peper bestrooit, stevig oprolt en toebindt. Men braadt het vleesch in boter, waar men langzamerhand wat bouillon (Liebig of andere) by'giet, begiet het vly'tig en dient het, in dunne schyven gesneden, op. In de saus klopt men wat meel en wat zure room. E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl