De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 9 april pagina 1

9 april 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1137 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOft NEDEELAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad ig verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 9 April. Advertenün van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma KUJDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I ST H O U B. TAN VEBRE EN VAN NABIJ: Staiversport, door C. J. Beelenkamp. (Slot.) Een soldatenkrant. De strijd op de Samoa-eilanden. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het congres der S. D. A. P., door Dr. J. C. E. KDN3T EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp Les Medailles et Plaquettes Modernes, door P. Pander. Albert Netihutjs, door v. M. Kunstliefde, door v. M. ??Het leven in. Boek en Tijdschrift, door J. K. Eensburg. FEUIL LETON: Miss Yoaghal's Sais, door Budyard Kipling. RECLAMES. VOOB DAMES: Vrouwenbelangen in Berlijn, door C. v. O. Allerlei, door E?e. SCHAAKSPEL FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. Koninklijke eer. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASBEN. ADVEBTENTIEN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIHH Stuiversport. (Slot.) Het is natuurlijk, dat deze maatregel ten zeerste de aandacht moest trekken bij ons te lande, als tweede koloniale mogendheid. Het was de Utrechtsche Kamer van Koophandel, die het initiatief nam, tot de regeering het verzoek te richten, ook in ons Rijk een koloniaal stuiversport in te voeren. Zij verzocht, zooals gebruikelijk is, de ondersteuning van haar adres door de andere Kamers van Koophandel. Het advies, door de Eotterdamsche Kamer van Koophandel uitgebracht, is te belangrijk, om niet eenige zinsneden uit dat rapport te vermelden. Bovengenoemde Kamer is tegen invoe ring van een koloniaal stuiversport, omdat de «bezwaren, die daaraan verbonden zijn, grooter zijn dan het nut, dat daaruit zou kunnen voortvloeien.'' >De kosten van een stuiversport zijn te groot, dan dat daarop zou mogen aange drongen worden. Immers wordt op het brievenvervoer van en naar NederlandschIndiëverloren. De Staat heeft bij ver zending per landmail aan ieder zoogenaamd transitland te betalen 2 francs per K.G. brieven. Nu doorloopen de brieven via Marseille twee landen (Belgiëen Frankrijk), die via Genua drie landen (Duitschland, Zwitserland en Italië), die via Brindisi vier landen (de drie laatste en België), dus gemiddeld drie landen, dat is 3 X 2 6 francs uitkeering aan buitenlandsche postadministratiën allén voor het vervoer te land. Daar komen dan nog bij 15 francs voor het vervoer ter zee, zoodat voor overbrengiug van l K.G. brieven alleen aan andere Tanden moet betaald worden 21 frcs. Nu bevat n K,G. brieven gemiddeld 80 stuks, zoodat de uitkeering per brief in doorsnede 26% centimes bedraagt. Re kent men daarbij de kosten van vervoer in Nederland en in Nederlandsch-Indi (ongeveer 15 centimes per brief bedragende), dan kost een enkele briefin doorsnede 41 V* centimes, terwijl daarvoor slechts 12Vg cents terugontvangen wordt." Intusschen, aldus gaat de Rotterdamsche Kamer voort, zit onze postadministratie niet stil. Naar wij van haar vernomen hebben, is op het jongste postcongres te Washington besloten, om de kosten van het vervoer ter zee geleidelijk te verlagen, eerst gedurende twee jaren met l franc per K.G., dus van 15 op 14 francs te brengen; daarna gedurende 2 jaar op 12 francs en eindelijk op 10 francs. Voorts wordt be proefd om het aantal landen bij den weg over Brindisi van 4 op 3 te brengen. Deze maatregelen zouden den Staat ten goede komen, doch nimmer zoodanig, dat aan een port van 5 cent zou te denken zijn. Er is nog een ander bezwaar. Het brief port in de koloniën bedraagt 10 cent. Die 10 cent laten verlies in Indië. Zou het nu aangaan, dat een brief van Rotterdam naar Tegal b.v. slechts 5 cents kostte, terwijl eenzelfde brief van Batavia naar Tegal met 10 cent zou moeten gefrankeerd worden ? Ten einde aan den geuiten wensch eenigszins tegemoet te komen, raadt de Rotter damsche Kamer invoering van een stui versport aan in het verkeer met Indi langs den rechtstreekschen zeeweg. Zooals bekend is, voorkwam de regeering reeds dezen wensch, door het port naar Indi langs den weg van Amsterdam of Rot terdam, voor particuliere brieven te ver lagen van 10 tot 5 cents per 15 gr. brief. (Voor brieven, gericht aan militairen be neden den rang van officier, bestond het stuiversport reeds.) Nu zouden wij ons niet gaarne vereenigen met de meening dier Kamer, dat verlaging van het z.g. zeeport naar Indiëeen veel grooter gebruik van den rechtstreekschen zeeweg ten gevolge zal hebben. Evengoed als de handel den veel snelleren landweg steeds zal blijven verkiezen, zullen dit, op weinige uitzonderingen na, de particulieren blijven doen, omdat: lo. de rechtstreeksche zeeweg 10 a 12 dagen langer duurt; 2o. omdat het thans bestaande 12M-cents port niet te hooge uitgave is, om binnen het bereik van een ieders beurs te vallen; vooral waar voor particulieren het zenden van correspondentie naar Indiëover het geheel zich slechts bij grootere tusschenruimten herhaalt. Welke zouden nu de financiëele gevolgen zijn bij invoering van een stuiversport langs den landweg? Op gezag van de Rotter damsche Kamer van Koophandel nemen wij aan, dat op iederen brief naar Indi ?wordt verloren (411/* 25 centimes) 16l* centimes, dus op de 476,651 brieven in 1897 van Nederland naar Indiëverzonden, 38,750 gulden ongeveer. Bij invoering van een stuiversport zou dus op iederen brief verloren worden (41K 10 centimes) 31 ^i centimes, of op 476,651 brieven ruim 75,000 gulden, een meerder verlies dus van 36,250 gulden. Dit verlies-cijfer nu zal geleidelijk vermin deren, omdat, zooals de Rotterdamsche Kamer opmerkt, de kosten van het zeetransit geleidelijk zullen verlaagd worden en het aantal transitlauden, bij verzending langs Brindisi, van 4 op 3 zal gebracht worden. Een belangrijke factor wordt nochthans door die Kamer over het hoofd gezien, namelijk dat ook de ianrf-transitrechten van jaar tot jaar zullen verminderen. In art. 4 van het hoofdpostverdrag van Washington wordt gezegd, dat de kosten van landtransit worden verlaagd met 5 pCt. gedurende de twee eerste jaren na de toepassing van het tegenwoordig ver drag, met 10 pCt. gedurende de twee volgende jaren, met 15 pCt. na vier jaar. Dus zullen de land-transitrechten gelei delijk verminderd worden tot 90, 80 en 70 cent per K.G. brieven, in plaats van l gulden per K.G., die thans betaald wordt. Ook is het niet onnuttig, dunkt ons, er op te wijzen, dat wij wel is waar voor het vervoer der Indische mails veel aan land en zeetransitrechten moeten betalen; ander zijds mag niet vergeten worden, dat wij van andere landen aanzienlijke inkomsten ge nieten uit dien hoofde. In 1897 betaalde Nederland aan vreerade postadministratiën aan transitrechten 266,017 gulden, daaren tegen werd ontvangen 433,764 gulden, zoo dat het surplus 167,747 gulden bedroeg. Het verlies, dat onze postadministratie zou lijden bij invoering van een stuivers port naar Indiëis, volgens onze meening, niet zoo aanzienlijk, om daartoe niet over te gaan, indien groote belangen daarbij waren betrokken. Van die groote belangen is echter weinig te bespeuren. Toch zal de regeering, door den drang der omstandigheden gedwongen, volgens onze meening, binnen een niet ver ver wijderd tijdstip tot invoering moeten over gaan, en wel op de volgende gronden: De financiëele bezwaren zullen geleidelijk verminderen. Waar thans reeds de land en zee-transitrechten worden verlaagd, zal het ongetwijfeld tot de taak van het eerst volgende internationaal postcongres, in 1903 te Rome te houden, behooren, deze rechten op te heffen en een kosteloos transiet binnen het geheele gebied der Wereldpostvereeniging te waarborgen. Duitschland is onvermoeid bezig dit be ginsel in de Wereldpostvereeniging in te voeren, doch het mocht tot nu toe niet gelukken, voor zijn voorstel een meerder heid op de postcongressen te verkrijgen. De landen, die tot nu toe aanzienlijke inkomsten genieten uit de land- en zee transitrechten, zooals o. a. België, Zwit serland, Nederland, enz., zouden dan be hoorlijk worden schadeloos gesteld, op de wijze zooals indertijd geschiedde bij den afkoop van de tollen in den Sond. De geleidelijke verminderingen van die rechten, wijst er op, dat eene definitieve verdwijning niet lang meer kan uitblijven. Waar thans Groot-Brittanie is voorge gaan, Frankrijk is gevolgd, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika naar Cuba en de Philippijnen binnenlandsche tarieven doen gelden en Duitschland weldra zal volgen, daar kunnen wij als tweede kolo niale mogendheid moeielijk lang toeschou wer blijven. Steeds en steeds zullen door de voorstanders van een stuiversport deze voorbeelden aan de regeering voor oogen worden gehouden. Thans krijgt men weer eenigszins de scheeve positie terug, die wij indertijd in namen in het postverkeer met Indiö, toen een brief van Nederland naar Indië25 cents kostte, van Duitschland en andere landen naar Indiëslechts 1'2'A cent. Een brief van Londen naar de Straits-Settlenients kost thans slechts 5 cent, een brief van Amsterdam naar Aijeh, dat op ge ringen afstand daarvan ligt 12 K cent! Het grootste bezwaar, dat de invoering van een stuiversport belet is de omstan digheid, dat het binnenlandsch Indisch posttarief 10 cent bedraagt. Nu mogen wij, volgens de bepalingen van het internationaal postverdrag, niet eigenmachtig een stuiversport naar Indi invoeren, zonder hare toestemming in casu dus van den minister van koloniën. Het zou inderdaad een onbillijke regeling zijn te bepalen dat een brief van Rotterdam naar Batavia 5 cent zal kosten, terwijl voor een brief van Batavia naar Buitenzorg 10 cents betaald moet worden. Het Indische posttarief, dat inderdaad hoog is in vergelijking met dat geheven in de koloniën van andere Europeesche mogendheden '), dient dus eerst verminderd te worden. Het verlies, dat de Indische schatkist zou lijden, zou volgens de overal elders opgedane ervaring, in weinige jaren, door de vermeerdering van het verkeer, zijn hersteld. Is er bovendien in de pers reeds niet lang aangedrongen op een reorganisatie van het Indische postwezen? Een stuiversport tusschen moederland en koloniën, zal in de naaste toekomst moeten ingevoerd worden, de bezwaren zullen n voor n verdwijnen, doch de gevolgen van dien, reeds door Groot-Brittannie, Frankrijk en de Vereenigde Staten genomen maatregelen zijn nog wel niet te overzien, doch wel te berekenen. Men bepaalt zich niet meer tot invoering van een stuiversport tusschen moederland en koloniën, doch ernstige plannen zijn in overweging om ook tusschen GrootBrittannie en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika een stuiversport in te voeren. Reeds op het laatste postcongres te Washington bleek, door Engelands voorstel om het internationale briefposttarief te verminderen, de moeielijkheid alle landen der Wereldpostvereeniging onder n uniformtarief bijén te houden. Een universeel stuiversport is het parool voor de toekomst! Qui vivra, verra! Nijmegen, Febr. '99. C. J. BEELENKAMP. ') Het binnenlandsch tarief bedraagt o. a. in Britsch-Indië21/2 cent tot 51/2 gram, 5 cent voor 5i/a?12 gram enz., in Canada 3 cents (dollar) per 28 gram enz. Geen enkele kolonie is ons bekend, uitgenomen Australiëwaar het tarief zoo hoog is als in Indië. Geen wonder, dat het Indische postwezen niet floreert! Een Soldatenkrant. De heeren J. H. H. Dommers, Gep. Generaal-Maj.; J. C. van Schermbeek, Gep. Kolonel der Inf.; R. Dufour, Ie Luit. der Inf.; H. J. A. Feber, Ie Luit. der Art. en W. J. H. Feber, Ie Luit. der Inf., hebben als «Commissie van de Redactie van De Soldatenkrant" een circulaire ver spreid ter aanbeveling van dat blad. seojert anderhalf jaar te Breda uitgegeven. «Het doel, dat de Commissie van Redactie met de uitgave van het blad beoogt is het tegen een geringen prijs verschaffen van een voudige en gezonde lectuur aan den soldaat, waarbij het aankweeken van liefde voor Vorsten huis en Vaderland en de ontwikkeling van militaire deugden op den voorgrond treden. Onderwerpen, betreffende politiek of godsdienst zijn uitgesloten, zoodat De Soldatenkrant neutraal is en dus door een ieder kan gelezen worden." Drieërlei dus: a. het verschaffen van eenvoudige en gezonde lectuur, b. het aankweeken van liefde voor Vorstenhuis en Vaderland en c. de ontwikkeling van militaire deugden. Wij hebben de beide nrs. waarvan de circulaire vergezeld ging, aandachtig ge lezen, om te zien of wij aan het verzoek der redactie konden voldoen, en onze «gewaardeerde medev* erking" mochten verleenen, om De Soldatenkrant meer ingang te doen vinden. Wanneer wij nu dienaangaande eerlijk onze meening moeten zeggen, kunnen wij geenszins verklaren, dat ook o. i. dit blaadje in »een bepaalde behoefte" zou voorzien. Of de soldaten-vrijwilligers iets derge lijks nog noodig hebben, trots hun jaren lange opvoeding in Vaderlands-liefde, Vorstenhuis-liefde en militaire deugden door de officieren en onderofficieren van het Ned. leger, durven wij niet beslissen; dat echter de miliciens, die een poosje onder de wapenen zijn, met het krachtig verlangen om zoo spoedig mogelijk weer uit de kazerne naar hun haardsteden te mogen vertrekken, als vormden zij een bijzonderen stand reikhalzend naar een speciale Soldatenkrant zullen uitzien, wij gelooven het niet. En evenmin kunnen wij aannemen, dat bij een zoo gemengd gezelschap als de kazerne thans, na de invoering van den persoonlijken dienst plicht herbergt, er een Soldatenkrant is te maken, die als een courant voor allen, ergens op gelijkt. Nemen wij de drie punten, waarop het doel betrekking heeft, iets nader in oogenschouw, dan dient wel de eerste op merking te zijn, dat het verschaffen van eenvoudige en gezonde lectuur voor lieden van omstreeks 20jarigen leeftijd toch aller minst bereikt kan worden, door een week blaadje met ter nauwernood drie pagina's leesbare tekst. Maar is er in onzen tijd wel iets overbodigers, dan nog een bijzonder soort van leesstof te maken, eenvoudig en gezond ? Zorg maar dat de dagbladen er zijn, van allerlei richting, en de miliciens zullen alles te weten komen, wat voor hen belang rijk is; hun algemeene ontwikkeling zal niet onderbroken worden door hun verblijf in de kazerne; en is het om feuilletons, kleine verhaaltjes, mededeelingen uit het binnenland en buitenland te doen, de faits divers, och heere, wie wacht er dan nog op een Soldatenkrant ?! Een goede cantine-bibliotheek, een ruime en niet partijdige verstrekking van dagbladen en tijdschriften, wat wil men meer, tot het verschaffen van «eenvoudige en gezonde lectuur." ? Het tweede punt: het aankweeken van liefde voor Vorstenhuis en Vaderland voorziet o. i. voor de miliciens al evenmin in een bepaalde behoefte. De Vaderlands liefde is zóó algemeen, dat het eigenlijk een beleediging is, iemand daarin nog te willen opvoeden. Zeker, anders staat het met de liefde tot het Vorstenhuis, de redactie weet even goed als wij, dat dit een politiek punt is, en dus niet thuis be hoort in een neutrale Soldatenkrant. Daar zijn in ons land vele duizenden burgers, die het jammer vinden, dat ze door een Vorstenhuis worden geregeerd; menschen, die dus onmogelijk liefde voor zulk een Huis kunnen gevoelen. En onder de overigen, die voorstanders zijn der mo narchie, zal een zeer groot aantal het niet verder kunnen brengen dan tot ingeno menheid met en een loyale houding tegen over den Vorst, de Vorstin of het Vorsten huis, maar alleen ten opzichte van bet Vaderland van liefde kunnen spreken. Reeds op het standpunt van de redactie zelf zou zij, meenen wij, eerst van de liefde tot het Vaderland en daarna van de liefde tot het Vorstenhuis behooren te gewagen, daar niet het Vaderland door het Vorstenhuis, maar het Vorstenhuis door het Vaderland zijn beteekenis erlangt, gelijk dan ook in het »Wien Neerlandsch bloed" van »land n koning", van «Vader land n Vorst'' wordt gesproken. Doch, zelfs voor dit standpunt is er geen plaats in een neutrale Soldatenkrant, waarin ^onderwerpen betreffende politiek of gods dienst xyn buitengesloten. Intusschen, in een der erna toegezonden nos. van de Soldatenkrant treffen wij reeds een voorbeeld aan van opvoeding in liefde tot het Vorstenhuis, dat ons niet boven bedenking verheven schijnt. Wij lezen in No. 25 2e jaarg. ter herinnering aan den 23sten Maart 1849, dag der troons bestijging van Willem III: Gedurende de veertig-jarige regeering is deze Belangstelling in hei leger geen enkel oogenblik verzwakt. De kleeding, welk zijn Majesteit bij voorkeur, en bij alle plechtigheden droeg, was de uniform van Nederlandsch Generaal. De Vredes-Vorst heeft, zooals van zelf spreekt, geen gelegenheid gehad op het slagveld voor te gaan, doch ware het anders geweest, ongetwij feld zou onze ridderlijke Koning Willem 111 zijn afdeelingen den weg van eer en roem heb ben gebaand, zooals zoovele zijner Voorvaderen zulks hebben gedaan." Hier toch wordt op geen enkele wijs te kennen gegeven, dat het voor een koning van Nederland alles behalve aanbeveling verdient zich bij voorkeur als militair aan zijn volk te vertoonen, daar een constitutio neel koning van een land als het onze in de eerste plaatg burger en in de laatste plaats krijgsman behoort te zijn. Wat het ver der beteekent Willem III, die in zijn hart steeds van het militaire vervuld was, een vredesvorst te noemen, en erger nog, te verzekeren, dat Willem III, (onder wiens regeering het leger in den treurigsten toestand verkeerde) «ongetwijfeld zijn af deelingen den weg van eer en roem zou hebben gebaand!.... wij begrijpen het niet. De waarheid bovenal.... de waarheid bovenal in de kazerne en in de Soldaten krant, dat is zoo noodig, zal men met vertrouwen de jeugd naar het militaire volk sop voedings- instituut zien opgaan. Ten slotte nog »de ontwikkeling van militaire deugden." Deze zijn natuurlijk te onderscheiden in kazerne-deugden en in oorlogs-deugden. De eerste, de kazerne-deugden worden door officieren en onderofficie ren onderwezen van den ochtend tot den avond en een krantje eenmaal per week verzinkt bij die almacht natuur lijk in het niet. Zelfs in de uren van uit spanning nu nog gemoraliseerd te worden, zou het den soldaat niet wel eens minder kazerne-braaf kunnen maken dan hij reeds is? In elk geval, dat er aan zoo iets in druk behoefte zou bestaan, waar officieren en onderofficieren hun plicht vervullen wie kan het gelooven ? Het woord van den officier en sergeant zal toch veel meer indruk maken dan b.v. de praatjes van een anonymen «grootvader", die, het zij met eerbied gezegd, er een beetje over keuvelt. Rest: de oorlogsdeugden natuurlijk theoretisch te vervullen; want in daden, gelukkig, kunnen de miliciens dat niet. En juist deze educatie schijnt ons zoo geheel onnut. Niet het aangeven van zekere taktische stelregels, maar het opwekken van den oorlogsgeest, als leefde de milicien te midden van veldslagen en belegeringen. Immers, zoodra men een geweer in handen krijgt, met de zekerheid, dat de tegenpartij er ook een heeft, en dat men dus moet doodslaan om niet dood geslagen te worden, ontplooien zich de oorlogsdeugden als de rozen in het zon licht vanzelf. Wij kunnen dienaan gaande onze lezers niet beter inlichten dan door het feuilleton van een der beide nr. af te drukken. DE SCHRIKBEELDEN VAN DEN OORLOG. Weinigen zullen er wel zijn, die.onder hunne krijgshermneringen van 70/71 een gebeurtenis beter kunnen vertellen, dan de schutter Kappertz te Breiel (Rijnland) een gebeurtenis, die voor de weinigen misschien verschrikkelijker en onvergetelijker is, dan zijn geheele deelneming aan den oorlog. Kappertz verhaalt de zaak, die verscheidene nog levende getuigen bevestigen kunnen, als volgt: Het was den tweeden December 1870. Onze 10e compagnie van het vijfde Rijnlandsche infanterie-regiment no. 65 marcheerde met nog meer anderen, na een motielijken marsen, het in de nabijheid van Rouaan gelegen dorp Molligai binnen, om daar ingekwartierd te worden. Daar het een klein dorp was en wij een groot regiment hadden, viel bij de jverdeeling op bijna ieder huis een heele korporaalschap. Nadat een korporaal aan de buizen de inkwartiering op gebruikelijke wijze had aangezegd, ging ik met mijn buurman, den schutter Wilhelm Jansen uit Kaldeukirchen reeds vooruit, om het voor ons bestemde verblijf op te zoeken en voor de ons volgende man schappen plaats te maken. Ous kwartier was bij een slager, die naar het scheen, tot de welgesteldtten van het dorp kon gerekend worden. Door een poort kwamen wij op een binnen plaats, aan den linkerkant was de woning, rechts de slagerij en op den achtergrond de stallen enz. De slager zelf, een krachtig, heldhaftig uitziende man, van middelbare, gezette gestalte, stond in de deur en zag ons schijnbaar met een onverschillig gezicht aankomen. Nog slechts weinige schreden was ik van hem verwijderd, en was juist op het punt mijn inkwarUermgs biljet te toonen, toen hij een groot breed slachtmes, dat hij achter zijn rug verborgen hield, te voorschijn haalde, en met een woest gebaar ons dreigde neer te stooten, wanneer wij het zouden wagen een voet over den drempel te zetten. Mijn makker week reeds verschrikt terug; ik velde echter, daar ik de bedreiging van den machteloozen fanatieker onmogelijk als ernst kon opnemen, mijn bajonet en ging, om den onbezonnene schrik aan te jagen recht op de deur aan, terwijl ik nem beval, plaats te maken om ons in huis te laten. De schurk merkte echter te goed, dat het mij niet om een ernstigen aanval, maar slechts daarom te doen was, mijn bevel een eerbied wekkeuden nadruk te geven. Snel greep hij mijn voorgehouden bajonet en hield ze met sterke hand vast, terwijl hij met de andere, waarin hij het mes hield, mij zocht te naderen. Onbekwaam zijnde om den man, wiens kracht de mijne ver te boven ging, miju bajonet weer te ontrukken, week ik terug, terwijl ik met mijn half bevoren handen de kolf van mijn geweer vasthield, en werd in deze stelling door mijn tegenstander tot aan den muur van het slachthuis teruggedrongen. Dit alles was het werk van een oogenblik geweest, terwijl mijn makker, door de doorgestane vermoeienis en koude afgemat, niet in staat was zich van den schrik te herstellen en mij ter hulp te snellen. Plotseling gaf mijn tegenstander de bajonet een njwaartsche beweging, terwijl hij met zijn rech terhand gelijktijdig het slachtmes omhoog hief, om het mij op 't zelfde oogenblik op het hoofd te slaan. Juist op dit oogenblik marcheerde de korporaalschap de pooit binnen. Er weerklonk een kreet van verbazing; in 't zelfde oogenblik was ook reeds een der voorste van den troep, een zekere Lensen, (uit Duren geloof ik), aan mijn zijde en stiet den Frauschman mét de bajonet neer. Ik was gered. Met een gil viel de getroffene, stond echter dadelijk weer op, ver dween in het slachthuis en sloot de deur dicht. Spoedig was de commandant van Bastinetter van het voorval bericht en hij kwam in gestrekten galop aanrijden; hij liet de soldaten in gelid treden en zich het geval verhalen. Oogenblikkelijk spreekt hij het doodvonnis over den vermetele uit en beval, dat hij dadelijk doodgeschoten moest worden Ik zelf, luidde het bevel, moest het vonnis voltrekken, een bevel dat mij het bloed in de aderen deed stollen. Door twee mannen werd de veroordeelde zwaar gewond, uit zijn schuilplaats gehaald en niet op de binnenplaats, bij de gestoten deur, maar op de openbare straat tegen den muur van zijn eigen huis gezet, om in tegenwoordig heid der verzamelde en verschrikte menigte gevonnisd te worden. Zoover de breedte der straat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl