Historisch Archief 1877-1940
N°. 1137
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOft NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad ig verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst
Grand Café, te Parijs.
Zondag 9 April.
Advertenün van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi
de firma KUJDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I ST H O U B.
TAN VEBRE EN VAN NABIJ: Staiversport,
door C. J. Beelenkamp. (Slot.) Een
soldatenkrant. De strijd op de Samoa-eilanden.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het congres
der S. D. A. P., door Dr. J. C. E. KDN3T EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp Les Medailles et Plaquettes Modernes,
door P. Pander. Albert Netihutjs, door v. M.
Kunstliefde, door v. M. ??Het leven in. Boek
en Tijdschrift, door J. K. Eensburg. FEUIL
LETON: Miss Yoaghal's Sais, door Budyard
Kipling. RECLAMES. VOOB DAMES:
Vrouwenbelangen in Berlijn, door C. v. O.
Allerlei, door E?e. SCHAAKSPEL
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door
D. Stigter. Koninklijke eer. ALLERLEI.
INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASBEN. ADVEBTENTIEN.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIHH
Stuiversport.
(Slot.)
Het is natuurlijk, dat deze maatregel ten
zeerste de aandacht moest trekken bij ons
te lande, als tweede koloniale mogendheid.
Het was de Utrechtsche Kamer van
Koophandel, die het initiatief nam, tot de
regeering het verzoek te richten, ook in
ons Rijk een koloniaal stuiversport in te
voeren. Zij verzocht, zooals gebruikelijk
is, de ondersteuning van haar adres door
de andere Kamers van Koophandel.
Het advies, door de Eotterdamsche
Kamer van Koophandel uitgebracht, is te
belangrijk, om niet eenige zinsneden uit
dat rapport te vermelden.
Bovengenoemde Kamer is tegen invoe
ring van een koloniaal stuiversport, omdat
de «bezwaren, die daaraan verbonden zijn,
grooter zijn dan het nut, dat daaruit zou
kunnen voortvloeien.''
>De kosten van een stuiversport zijn te
groot, dan dat daarop zou mogen aange
drongen worden. Immers wordt op het
brievenvervoer van en naar
NederlandschIndiëverloren. De Staat heeft bij ver
zending per landmail aan ieder zoogenaamd
transitland te betalen 2 francs per K.G.
brieven. Nu doorloopen de brieven via
Marseille twee landen (Belgiëen Frankrijk),
die via Genua drie landen (Duitschland,
Zwitserland en Italië), die via Brindisi vier
landen (de drie laatste en België), dus
gemiddeld drie landen, dat is 3 X 2 6
francs uitkeering aan buitenlandsche
postadministratiën allén voor het vervoer te
land. Daar komen dan nog bij 15 francs
voor het vervoer ter zee, zoodat voor
overbrengiug van l K.G. brieven alleen aan
andere Tanden moet betaald worden 21 frcs.
Nu bevat n K,G. brieven gemiddeld
80 stuks, zoodat de uitkeering per brief
in doorsnede 26% centimes bedraagt. Re
kent men daarbij de kosten van vervoer
in Nederland en in Nederlandsch-Indi
(ongeveer 15 centimes per brief bedragende),
dan kost een enkele briefin doorsnede 41 V*
centimes, terwijl daarvoor slechts 12Vg cents
terugontvangen wordt."
Intusschen, aldus gaat de Rotterdamsche
Kamer voort, zit onze postadministratie
niet stil. Naar wij van haar vernomen
hebben, is op het jongste postcongres te
Washington besloten, om de kosten van
het vervoer ter zee geleidelijk te verlagen,
eerst gedurende twee jaren met l franc per
K.G., dus van 15 op 14 francs te brengen;
daarna gedurende 2 jaar op 12 francs en
eindelijk op 10 francs. Voorts wordt be
proefd om het aantal landen bij den weg
over Brindisi van 4 op 3 te brengen. Deze
maatregelen zouden den Staat ten goede
komen, doch nimmer zoodanig, dat aan
een port van 5 cent zou te denken zijn.
Er is nog een ander bezwaar. Het brief
port in de koloniën bedraagt 10 cent. Die
10 cent laten verlies in Indië. Zou het
nu aangaan, dat een brief van Rotterdam
naar Tegal b.v. slechts 5 cents kostte,
terwijl eenzelfde brief van Batavia naar
Tegal met 10 cent zou moeten gefrankeerd
worden ?
Ten einde aan den geuiten wensch
eenigszins tegemoet te komen, raadt de Rotter
damsche Kamer invoering van een stui
versport aan in het verkeer met Indi
langs den rechtstreekschen zeeweg. Zooals
bekend is, voorkwam de regeering reeds
dezen wensch, door het port naar Indi
langs den weg van Amsterdam of Rot
terdam, voor particuliere brieven te ver
lagen van 10 tot 5 cents per 15 gr. brief.
(Voor brieven, gericht aan militairen be
neden den rang van officier, bestond het
stuiversport reeds.)
Nu zouden wij ons niet gaarne vereenigen
met de meening dier Kamer, dat verlaging
van het z.g. zeeport naar Indiëeen veel
grooter gebruik van den rechtstreekschen
zeeweg ten gevolge zal hebben. Evengoed
als de handel den veel snelleren landweg
steeds zal blijven verkiezen, zullen dit, op
weinige uitzonderingen na, de particulieren
blijven doen, omdat: lo. de rechtstreeksche
zeeweg 10 a 12 dagen langer duurt; 2o.
omdat het thans bestaande 12M-cents port
niet te hooge uitgave is, om binnen het
bereik van een ieders beurs te vallen;
vooral waar voor particulieren het zenden
van correspondentie naar Indiëover het
geheel zich slechts bij grootere
tusschenruimten herhaalt.
Welke zouden nu de financiëele gevolgen
zijn bij invoering van een stuiversport langs
den landweg? Op gezag van de Rotter
damsche Kamer van Koophandel nemen
wij aan, dat op iederen brief naar Indi
?wordt verloren (411/* 25 centimes) 16l*
centimes, dus op de 476,651 brieven in
1897 van Nederland naar Indiëverzonden,
38,750 gulden ongeveer.
Bij invoering van een stuiversport zou
dus op iederen brief verloren worden
(41K 10 centimes) 31 ^i centimes, of
op 476,651 brieven ruim 75,000 gulden, een
meerder verlies dus van 36,250 gulden.
Dit verlies-cijfer nu zal geleidelijk vermin
deren, omdat, zooals de Rotterdamsche
Kamer opmerkt, de kosten van het
zeetransit geleidelijk zullen verlaagd worden
en het aantal transitlauden, bij verzending
langs Brindisi, van 4 op 3 zal gebracht
worden.
Een belangrijke factor wordt nochthans
door die Kamer over het hoofd gezien,
namelijk dat ook de ianrf-transitrechten
van jaar tot jaar zullen verminderen.
In art. 4 van het hoofdpostverdrag van
Washington wordt gezegd, dat de kosten
van landtransit worden verlaagd met 5
pCt. gedurende de twee eerste jaren na
de toepassing van het tegenwoordig ver
drag, met 10 pCt. gedurende de twee
volgende jaren, met 15 pCt. na vier jaar.
Dus zullen de land-transitrechten gelei
delijk verminderd worden tot 90, 80 en
70 cent per K.G. brieven, in plaats van
l gulden per K.G., die thans betaald wordt.
Ook is het niet onnuttig, dunkt ons, er
op te wijzen, dat wij wel is waar voor het
vervoer der Indische mails veel aan land
en zeetransitrechten moeten betalen; ander
zijds mag niet vergeten worden, dat wij van
andere landen aanzienlijke inkomsten ge
nieten uit dien hoofde. In 1897 betaalde
Nederland aan vreerade postadministratiën
aan transitrechten 266,017 gulden, daaren
tegen werd ontvangen 433,764 gulden, zoo
dat het surplus 167,747 gulden bedroeg.
Het verlies, dat onze postadministratie
zou lijden bij invoering van een stuivers
port naar Indiëis, volgens onze meening,
niet zoo aanzienlijk, om daartoe niet over
te gaan, indien groote belangen daarbij
waren betrokken.
Van die groote belangen is echter weinig
te bespeuren.
Toch zal de regeering, door den drang
der omstandigheden gedwongen, volgens
onze meening, binnen een niet ver ver
wijderd tijdstip tot invoering moeten over
gaan, en wel op de volgende gronden:
De financiëele bezwaren zullen geleidelijk
verminderen. Waar thans reeds de land
en zee-transitrechten worden verlaagd, zal
het ongetwijfeld tot de taak van het eerst
volgende internationaal postcongres, in
1903 te Rome te houden, behooren, deze
rechten op te heffen en een kosteloos
transiet binnen het geheele gebied der
Wereldpostvereeniging te waarborgen.
Duitschland is onvermoeid bezig dit be
ginsel in de Wereldpostvereeniging in te
voeren, doch het mocht tot nu toe niet
gelukken, voor zijn voorstel een meerder
heid op de postcongressen te verkrijgen.
De landen, die tot nu toe aanzienlijke
inkomsten genieten uit de land- en zee
transitrechten, zooals o. a. België, Zwit
serland, Nederland, enz., zouden dan be
hoorlijk worden schadeloos gesteld, op de
wijze zooals indertijd geschiedde bij den
afkoop van de tollen in den Sond.
De geleidelijke verminderingen van die
rechten, wijst er op, dat eene definitieve
verdwijning niet lang meer kan uitblijven.
Waar thans Groot-Brittanie is voorge
gaan, Frankrijk is gevolgd, de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika naar Cuba en
de Philippijnen binnenlandsche tarieven
doen gelden en Duitschland weldra zal
volgen, daar kunnen wij als tweede kolo
niale mogendheid moeielijk lang toeschou
wer blijven. Steeds en steeds zullen door
de voorstanders van een stuiversport deze
voorbeelden aan de regeering voor oogen
worden gehouden.
Thans krijgt men weer eenigszins de
scheeve positie terug, die wij indertijd in
namen in het postverkeer met Indiö, toen
een brief van Nederland naar Indië25
cents kostte, van Duitschland en andere
landen naar Indiëslechts 1'2'A cent. Een
brief van Londen naar de
Straits-Settlenients kost thans slechts 5 cent, een brief
van Amsterdam naar Aijeh, dat op ge
ringen afstand daarvan ligt 12 K cent!
Het grootste bezwaar, dat de invoering
van een stuiversport belet is de omstan
digheid, dat het binnenlandsch Indisch
posttarief 10 cent bedraagt.
Nu mogen wij, volgens de bepalingen
van het internationaal postverdrag, niet
eigenmachtig een stuiversport naar Indi
invoeren, zonder hare toestemming in casu
dus van den minister van koloniën. Het
zou inderdaad een onbillijke regeling zijn
te bepalen dat een brief van Rotterdam
naar Batavia 5 cent zal kosten, terwijl
voor een brief van Batavia naar
Buitenzorg 10 cents betaald moet worden.
Het Indische posttarief, dat inderdaad
hoog is in vergelijking met dat geheven
in de koloniën van andere Europeesche
mogendheden '), dient dus eerst verminderd
te worden. Het verlies, dat de Indische
schatkist zou lijden, zou volgens de overal
elders opgedane ervaring, in weinige jaren,
door de vermeerdering van het verkeer,
zijn hersteld.
Is er bovendien in de pers reeds niet
lang aangedrongen op een reorganisatie
van het Indische postwezen?
Een stuiversport tusschen moederland
en koloniën, zal in de naaste toekomst
moeten ingevoerd worden, de bezwaren
zullen n voor n verdwijnen, doch de
gevolgen van dien, reeds door
Groot-Brittannie, Frankrijk en de Vereenigde Staten
genomen maatregelen zijn nog wel niet te
overzien, doch wel te berekenen.
Men bepaalt zich niet meer tot invoering
van een stuiversport tusschen moederland
en koloniën, doch ernstige plannen zijn
in overweging om ook tusschen
GrootBrittannie en de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika een stuiversport in te
voeren. Reeds op het laatste postcongres
te Washington bleek, door Engelands
voorstel om het internationale
briefposttarief te verminderen, de moeielijkheid alle
landen der Wereldpostvereeniging onder
n uniformtarief bijén te houden.
Een universeel stuiversport is het parool
voor de toekomst!
Qui vivra, verra!
Nijmegen, Febr. '99. C. J. BEELENKAMP.
') Het binnenlandsch tarief bedraagt o. a. in
Britsch-Indië21/2 cent tot 51/2 gram, 5 cent
voor 5i/a?12 gram enz., in Canada 3 cents
(dollar) per 28 gram enz. Geen enkele kolonie
is ons bekend, uitgenomen Australiëwaar het
tarief zoo hoog is als in Indië. Geen wonder,
dat het Indische postwezen niet floreert!
Een Soldatenkrant.
De heeren J. H. H. Dommers, Gep.
Generaal-Maj.; J. C. van Schermbeek, Gep.
Kolonel der Inf.; R. Dufour, Ie Luit. der
Inf.; H. J. A. Feber, Ie Luit. der Art.
en W. J. H. Feber, Ie Luit. der Inf.,
hebben als «Commissie van de Redactie
van De Soldatenkrant" een circulaire ver
spreid ter aanbeveling van dat blad. seojert
anderhalf jaar te Breda uitgegeven.
«Het doel, dat de Commissie van Redactie
met de uitgave van het blad beoogt is het
tegen een geringen prijs verschaffen van een
voudige en gezonde lectuur aan den soldaat,
waarbij het aankweeken van liefde voor Vorsten
huis en Vaderland en de ontwikkeling van
militaire deugden op den voorgrond treden.
Onderwerpen, betreffende politiek of godsdienst
zijn uitgesloten, zoodat De Soldatenkrant neutraal
is en dus door een ieder kan gelezen worden."
Drieërlei dus: a. het verschaffen van
eenvoudige en gezonde lectuur, b. het
aankweeken van liefde voor Vorstenhuis
en Vaderland en c. de ontwikkeling van
militaire deugden.
Wij hebben de beide nrs. waarvan de
circulaire vergezeld ging, aandachtig ge
lezen, om te zien of wij aan het verzoek
der redactie konden voldoen, en onze
«gewaardeerde medev* erking" mochten
verleenen, om De Soldatenkrant meer ingang
te doen vinden.
Wanneer wij nu dienaangaande eerlijk
onze meening moeten zeggen, kunnen wij
geenszins verklaren, dat ook o. i. dit
blaadje in »een bepaalde behoefte" zou
voorzien.
Of de soldaten-vrijwilligers iets derge
lijks nog noodig hebben, trots hun jaren
lange opvoeding in Vaderlands-liefde,
Vorstenhuis-liefde en militaire deugden
door de officieren en onderofficieren van
het Ned. leger, durven wij niet beslissen;
dat echter de miliciens, die een poosje
onder de wapenen zijn, met het krachtig
verlangen om zoo spoedig mogelijk weer
uit de kazerne naar hun haardsteden
te mogen vertrekken, als vormden zij een
bijzonderen stand reikhalzend naar een
speciale Soldatenkrant zullen uitzien, wij
gelooven het niet. En evenmin kunnen
wij aannemen, dat bij een zoo gemengd
gezelschap als de kazerne thans, na de
invoering van den persoonlijken dienst
plicht herbergt, er een Soldatenkrant is te
maken, die als een courant voor allen,
ergens op gelijkt.
Nemen wij de drie punten, waarop
het doel betrekking heeft, iets nader in
oogenschouw, dan dient wel de eerste op
merking te zijn, dat het verschaffen van
eenvoudige en gezonde lectuur voor lieden
van omstreeks 20jarigen leeftijd toch aller
minst bereikt kan worden, door een week
blaadje met ter nauwernood drie pagina's
leesbare tekst. Maar is er in onzen tijd
wel iets overbodigers, dan nog een bijzonder
soort van leesstof te maken, eenvoudig en
gezond ? Zorg maar dat de dagbladen er zijn,
van allerlei richting, en de miliciens zullen
alles te weten komen, wat voor hen belang
rijk is; hun algemeene ontwikkeling zal niet
onderbroken worden door hun verblijf in
de kazerne; en is het om feuilletons,
kleine verhaaltjes, mededeelingen uit het
binnenland en buitenland te doen, de
faits divers, och heere, wie wacht er dan
nog op een Soldatenkrant ?! Een goede
cantine-bibliotheek, een ruime en niet
partijdige verstrekking van dagbladen en
tijdschriften, wat wil men meer, tot het
verschaffen van «eenvoudige en gezonde
lectuur." ?
Het tweede punt: het aankweeken van
liefde voor Vorstenhuis en Vaderland
voorziet o. i. voor de miliciens al evenmin
in een bepaalde behoefte. De Vaderlands
liefde is zóó algemeen, dat het eigenlijk
een beleediging is, iemand daarin nog te
willen opvoeden. Zeker, anders staat het
met de liefde tot het Vorstenhuis, de
redactie weet even goed als wij, dat dit
een politiek punt is, en dus niet thuis be
hoort in een neutrale Soldatenkrant. Daar
zijn in ons land vele duizenden burgers,
die het jammer vinden, dat ze door een
Vorstenhuis worden geregeerd; menschen,
die dus onmogelijk liefde voor zulk een
Huis kunnen gevoelen. En onder de
overigen, die voorstanders zijn der mo
narchie, zal een zeer groot aantal het niet
verder kunnen brengen dan tot ingeno
menheid met en een loyale houding tegen
over den Vorst, de Vorstin of het Vorsten
huis, maar alleen ten opzichte van bet
Vaderland van liefde kunnen spreken.
Reeds op het standpunt van de redactie
zelf zou zij, meenen wij, eerst van de
liefde tot het Vaderland en daarna van
de liefde tot het Vorstenhuis behooren te
gewagen, daar niet het Vaderland door
het Vorstenhuis, maar het Vorstenhuis
door het Vaderland zijn beteekenis erlangt,
gelijk dan ook in het »Wien Neerlandsch
bloed" van »land n koning", van «Vader
land n Vorst'' wordt gesproken. Doch,
zelfs voor dit standpunt is er geen plaats
in een neutrale Soldatenkrant, waarin
^onderwerpen betreffende politiek of gods
dienst xyn buitengesloten.
Intusschen, in een der erna toegezonden
nos. van de Soldatenkrant treffen wij
reeds een voorbeeld aan van opvoeding
in liefde tot het Vorstenhuis, dat ons niet
boven bedenking verheven schijnt. Wij
lezen in No. 25 2e jaarg. ter herinnering
aan den 23sten Maart 1849, dag der troons
bestijging van Willem III:
Gedurende de veertig-jarige regeering is deze
Belangstelling in hei leger geen enkel oogenblik
verzwakt. De kleeding, welk zijn Majesteit bij
voorkeur, en bij alle plechtigheden droeg, was
de uniform van Nederlandsch Generaal.
De Vredes-Vorst heeft, zooals van zelf spreekt,
geen gelegenheid gehad op het slagveld voor te
gaan, doch ware het anders geweest, ongetwij
feld zou onze ridderlijke Koning Willem 111
zijn afdeelingen den weg van eer en roem heb
ben gebaand, zooals zoovele zijner Voorvaderen
zulks hebben gedaan."
Hier toch wordt op geen enkele wijs te
kennen gegeven, dat het voor een koning
van Nederland alles behalve aanbeveling
verdient zich bij voorkeur als militair aan
zijn volk te vertoonen, daar een constitutio
neel koning van een land als het onze in de
eerste plaatg burger en in de laatste plaats
krijgsman behoort te zijn. Wat het ver
der beteekent Willem III, die in zijn
hart steeds van het militaire vervuld was,
een vredesvorst te noemen, en erger nog,
te verzekeren, dat Willem III, (onder
wiens regeering het leger in den treurigsten
toestand verkeerde) «ongetwijfeld zijn af
deelingen den weg van eer en roem zou
hebben gebaand!.... wij begrijpen het niet.
De waarheid bovenal.... de waarheid
bovenal in de kazerne en in de Soldaten
krant, dat is zoo noodig, zal men met
vertrouwen de jeugd naar het militaire
volk sop voedings- instituut zien opgaan.
Ten slotte nog »de ontwikkeling van
militaire deugden." Deze zijn natuurlijk
te onderscheiden in kazerne-deugden en
in oorlogs-deugden.
De eerste, de kazerne-deugden
worden door officieren en onderofficie
ren onderwezen van den ochtend tot
den avond en een krantje eenmaal
per week verzinkt bij die almacht natuur
lijk in het niet. Zelfs in de uren van uit
spanning nu nog gemoraliseerd te worden,
zou het den soldaat niet wel eens minder
kazerne-braaf kunnen maken dan hij reeds
is? In elk geval, dat er aan zoo iets in
druk behoefte zou bestaan, waar officieren
en onderofficieren hun plicht vervullen
wie kan het gelooven ? Het woord van den
officier en sergeant zal toch veel meer
indruk maken dan b.v. de praatjes van een
anonymen «grootvader", die, het zij met
eerbied gezegd, er een beetje over keuvelt.
Rest: de oorlogsdeugden natuurlijk
theoretisch te vervullen; want in daden,
gelukkig, kunnen de miliciens dat niet.
En juist deze educatie schijnt ons zoo
geheel onnut. Niet het aangeven van
zekere taktische stelregels, maar het
opwekken van den oorlogsgeest, als leefde
de milicien te midden van veldslagen en
belegeringen. Immers, zoodra men een
geweer in handen krijgt, met de zekerheid,
dat de tegenpartij er ook een heeft, en
dat men dus moet doodslaan om niet dood
geslagen te worden, ontplooien zich de
oorlogsdeugden als de rozen in het zon
licht vanzelf. Wij kunnen dienaan
gaande onze lezers niet beter inlichten dan
door het feuilleton van een der beide nr.
af te drukken.
DE SCHRIKBEELDEN VAN DEN OORLOG.
Weinigen zullen er wel zijn, die.onder hunne
krijgshermneringen van 70/71 een gebeurtenis
beter kunnen vertellen, dan de schutter Kappertz
te Breiel (Rijnland) een gebeurtenis, die
voor de weinigen misschien verschrikkelijker en
onvergetelijker is, dan zijn geheele deelneming
aan den oorlog. Kappertz verhaalt de zaak, die
verscheidene nog levende getuigen bevestigen
kunnen, als volgt:
Het was den tweeden December 1870. Onze
10e compagnie van het vijfde Rijnlandsche
infanterie-regiment no. 65 marcheerde met nog meer
anderen, na een motielijken marsen, het in de
nabijheid van Rouaan gelegen dorp Molligai
binnen, om daar ingekwartierd te worden. Daar
het een klein dorp was en wij een groot regiment
hadden, viel bij de jverdeeling op bijna ieder huis
een heele korporaalschap. Nadat een korporaal
aan de buizen de inkwartiering op gebruikelijke
wijze had aangezegd, ging ik met mijn buurman,
den schutter Wilhelm Jansen uit Kaldeukirchen
reeds vooruit, om het voor ons bestemde verblijf
op te zoeken en voor de ons volgende man
schappen plaats te maken. Ous kwartier was bij
een slager, die naar het scheen, tot de
welgesteldtten van het dorp kon gerekend worden.
Door een poort kwamen wij op een binnen
plaats, aan den linkerkant was de woning, rechts
de slagerij en op den achtergrond de stallen
enz. De slager zelf, een krachtig, heldhaftig
uitziende man, van middelbare, gezette gestalte,
stond in de deur en zag ons schijnbaar met een
onverschillig gezicht aankomen.
Nog slechts weinige schreden was ik van hem
verwijderd, en was juist op het punt mijn
inkwarUermgs biljet te toonen, toen hij een groot
breed slachtmes, dat hij achter zijn rug verborgen
hield, te voorschijn haalde, en met een woest
gebaar ons dreigde neer te stooten, wanneer wij
het zouden wagen een voet over den drempel
te zetten. Mijn makker week reeds verschrikt
terug; ik velde echter, daar ik de bedreiging
van den machteloozen fanatieker onmogelijk als
ernst kon opnemen, mijn bajonet en ging, om
den onbezonnene schrik aan te jagen recht op
de deur aan, terwijl ik nem beval, plaats te
maken om ons in huis te laten. De schurk merkte
echter te goed, dat het mij niet om een ernstigen
aanval, maar slechts daarom te doen was, mijn
bevel een eerbied wekkeuden nadruk te geven. Snel
greep hij mijn voorgehouden bajonet en hield ze
met sterke hand vast, terwijl hij met de andere,
waarin hij het mes hield, mij zocht te naderen.
Onbekwaam zijnde om den man, wiens kracht
de mijne ver te boven ging, miju bajonet weer
te ontrukken, week ik terug, terwijl ik met
mijn half bevoren handen de kolf van mijn
geweer vasthield, en werd in deze stelling door
mijn tegenstander tot aan den muur van het
slachthuis teruggedrongen. Dit alles was het
werk van een oogenblik geweest, terwijl mijn
makker, door de doorgestane vermoeienis en
koude afgemat, niet in staat was zich van den
schrik te herstellen en mij ter hulp te snellen.
Plotseling gaf mijn tegenstander de bajonet een
njwaartsche beweging, terwijl hij met zijn rech
terhand gelijktijdig het slachtmes omhoog hief,
om het mij op 't zelfde oogenblik op het hoofd
te slaan. Juist op dit oogenblik marcheerde de
korporaalschap de pooit binnen. Er weerklonk
een kreet van verbazing; in 't zelfde oogenblik
was ook reeds een der voorste van den troep,
een zekere Lensen, (uit Duren geloof ik), aan
mijn zijde en stiet den Frauschman mét de
bajonet neer. Ik was gered. Met een gil viel de
getroffene, stond echter dadelijk weer op, ver
dween in het slachthuis en sloot de deur dicht.
Spoedig was de commandant van Bastinetter
van het voorval bericht en hij kwam in gestrekten
galop aanrijden; hij liet de soldaten in gelid
treden en zich het geval verhalen. Oogenblikkelijk
spreekt hij het doodvonnis over den vermetele
uit en beval, dat hij dadelijk doodgeschoten
moest worden Ik zelf, luidde het bevel, moest
het vonnis voltrekken, een bevel dat mij het
bloed in de aderen deed stollen.
Door twee mannen werd de veroordeelde
zwaar gewond, uit zijn schuilplaats gehaald en
niet op de binnenplaats, bij de gestoten deur,
maar op de openbare straat tegen den muur
van zijn eigen huis gezet, om in tegenwoordig
heid der verzamelde en verschrikte menigte
gevonnisd te worden. Zoover de breedte der straat