De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 16 april pagina 2

16 april 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1138 1. eenige algemeene beschouwingen over Marine, 2, eene beschrijving van enkele oorlogs schepen, speciaal van de Nederlandsche Marine. Om met dit tweede gedeelte (het uitgegebreidste) te beginnen, daarin is de schrijver redelijk wel geslaagd. Er bestaat bepaald behoefte aan eene dergelijke populaire be schrijving van onze oorlogsschepen. Over het algemeen toch hebben overigens ont wikkelde personen slechts een vaag begrip over den bouw van onze tegenwoordige oorlogsschepen; en dit is des te meer te betreuren, omdat tegenwoordig n enkel oorlogsschip de som van ruim vier millioen uit 's Lands schatkist vereischt. De schrijver geeft in zijn boekje de noodige blijken dat hij de de lust en de opgewektheid bezit en over de noodige capaciteiten beschikt om eene dergelijke beschrijving te leveren. Jammer dat de geachte schrijver daarin niet beter is ge slaagd ; zoo bijv. zal het een leek uit zijne beschrijving van »pantserschepen" niet mogelijk zijn zich een juist denkbeeld te vormen van zulk een schip; hij zal niet weten hoe zelfs het zwaarst gepantserde schip nog vele kwetsbare punten heeft, nog op vele plaatsen door projectielen uit het middelbaar snelvuurgeachut aanzienlijk kan worden beschadigd. Bij de beschrijving van de pantserschepen type Kortenaer, (H. M. 's Kortenaer, Piet Plein en Ecertsen) is niets gezegd omtrent de gebreken van deze schepen. (Zie o. a. de debatten naar aanleiding van een voordracht van den ingenieur W. H. M. de Gelder in de Nederl. \ereeniging van Werktuig- en Seheepsbouwkundigen dd. 27 Febr. 1897.) Ook hadden meer technische termen verklaard kunnen worden. In dit gedeelte van zijn werk weet de schrijver nog ge legenheid te vinden om eene bladzijde te wijden aan hetgeen in de Tweede Kamer is gezegd over het houden van de Zondags inspectie, over het afschaffen van de Gods dienstoefeningen op Zondag en over het verkeerde van het vloeken. Hierbij moet den schrijver een vraag van het hart. »Zou het zoo onmogelijk zijn »aan boord van de grootere oorlogsschepen, »die geruimen tijd op zee doorbrengen, een «Katholiek geestelijke te plaatsen, meteen »naar zijn staat en stand o vereen komenden »rang, opdat de godsdienst der schepelingen »worde bevestigd en verhoogd ?"(bladz. 48). Had de schrijver zich maar bepaald tot het leveren van eene duidelijke populaire beschrijving van onze hedendaagsche oor logsschepen, inderdaad hij had een goed werk verricht. Maar, helaas, heefc hij zijn taak breeder opgevat; hij heeft willen betoogen dat de laatst gebouwde en nog te bouwen Nederlandsche oorlogsschepen zoo goed zijn ingericht en bewapend als wij, Nederlanders, maar kunnen verlangen. Een dergelijk betoog gaat klaarblijkelijk de krachten van dezen schrijver verre te boven. Aan de hand van de brochure van den luitenant ter zee Ie klasse van Stockum wordt te velde getrokken tegen hetgeen door den heer Engelberts geschreven is in zijne brochure: »de Reorganisatie der Zeemacht''. ') Maar overigens bewijst de schrijver dat hij geheel vreemd gebleven is aan alles, wat er na den zeeslag van Santiago de Cuba op dit gebied is voor gevallen. Gaarne willen wij den schrijver eens mededeelen wat er alzoo geschreven is na dien slag en dan daaraan toetsen het door den schrijver zoo hoog geroemde nieuwe pantserschip type Koning m-Regenles, waarvan er een te Amsterdam op stapel staat, een tweede door de StatenGeneraal is aangenomen en waarvan wij er nog drie schijnen te mogen verwachten. In het J/ariwe-Wad 13e jaargang 1898 1899 komt een artikel voor: Gevolgtrek kingen uit den Spaansch-Amerikaanschen strijd, door H. W. Wilson, den bekenden schrijver van »Ironclads in action". Op bladz. 1064 van genoemd Marine-blad vindt men deze gevolgtrekking: »Zoowel groote vaart als zeewaardigheid »zijn vereischten voor een slagschip. De »vaart der nieuwe Amerikaansche slagschepen is van 16 mijl, waarvoor de »plannen gemaakt waren, gebracht op »18K mijl." En de pantserschepen type KoninginRegentes, waarvan er een op stapel staat en het tweede nog op stapel moet voorden gezet, en die het Departement van Marine als slagschepen beschouwd wil zien. zullen eene snelheid verkrijgen van ... 16 mijl. Nu weten wij wel, dat de Minister zich bij de behandeling van bet tweede pantser schip in de Tweede Kamer op 16 December j.l. beroepen heeft op een uitspraak van den bekenden Amerikaanschen zeeofficier Mahaa: In battleahips great speed2) is distinctly secondary to offensive power and coal-endurance (Handelingen bladz. 579), maar er is blijkbaar een minimumsnelheid voor een battle-ship. Op bladz. 1063 van datzelfde Marine blad komt de gevolgtrekking van Wilson voor: «Bovenwater-torpedo-lanceer-inrichtingen zijn zeer gevaarlijk1'. Op de nieuwste nog in aanbouw zijnde Nederlandsche pantserechepen type Koning in-Regentes is zoo'n inrichting behouden! De bewapening. De schrijver vermeldt reeds, (bladz. 28) dat teruggekomen wordt van de kanonnen van zeer groot kaliber; hadden de vuurmonden vroeger soms een middellijn van 33 cM. en meer, ]) Als de schrijver op bladzijde 7 van zijn werkje deze brochure noemt: de Deorganisatie der zeemacht" dan willen wij daarin niet eene ?wonld-be aardigheid zien, maar denkeu liever aan eene drukfout. s) Wij cursiveeren. Maine, Mlsiouri, 0/tio. 'Waterverplaatsing: pl.in. 13.000 tun. Snelheid: 18 mijl. Bewapening: 2 Kanonnen van 30 e.M. 14 a 1ÜKanonneu vau 15 cM., snelvunr. 20 Kanonnen van 5.7cM., snelvuur. 6 Kanonnen van 3.7 cM., snelvuur en kleiucr kaliber. nu is men tot de overtuiging gekomen, dat kanonnen van 30* cM. een veel werkdadiger vuur kunnen geven. Maar over de grootere beteekenis van het snelvuurgeschut van middelbaar kaliber, sinds den Laatsten oorlog, wordt zoo goed als niets gezegd. Wel wordt op bladz. 33 vermeld: alle kanonnen (van het pantserschip type Koningin-Rer/entex) van 24 cM. als van 3.7 cM. zijn snelvuur. Maar de Minister heeft het reeds in de Tweede Kamer ge zegd: het kanon van 24 cM. heet 24 cM. snelvuur, omdat zijn afvuurinrichting ge heel gelijk is aan die van een middelbaar snelvuurkanon (Handelingen bladz. 580). Maar het projectiel en de patroon worden afzonderlijk in het kanon gedaan; het kanon heeft dus geen eenheiclspatroon (en laat er ons bijvoegen: kan die ook niet hebben) zooals de snelvuurkanonnen van middelbaar kaliber hebben en waardoor juist het laden zoo vlug gaat. Op eene nadere vraag dienaangaande van de heer Pijnappel verklaarde de Minister later nog: met een kanon van 24 cM. kunnen ge daan worden 20 schoten in het half uur met een van 15 cM. 90 en met een van 7.5 cM. 225 schoten in een half uur, (Handelingen bladz. 588). Conclusie dus: het kanon van 24 cM. snelvuur geeft dus geen rapid-fire, zooals de Amerikanen dat bedoeld hebben: een overstelpend hevig vuur in een korten tijd. (De schrijvrer kent immers wel de be kende derde conclusie uit het rapport van de commissie van Amerikaansche zeeof ficieren, die onmiddelijk na <ien slag van Santiago belast zijn geworden met het opnemen van den toestand en de schade aan boord van de overwonnen Spaansche schepen: That the value of rapid fire batteries cannot be too highly esümated). En als de schrijver eens wil weten welke groote waarde andere mogendheden gaan hechten aan dit middelbaar snelvuurge-schut op pautserschepen, dan volge hier de opgave betreffende de nieuwe Ameri kaansche slagschepen: Maine, Missouri en Ohio. Ncderl. Pantserschepen, type k u ui iij i ii Rrt/entes. Waterverplimtsing: pi.m. 5.000 ton. Snelheid: 10 mijl. Bewapening: 2 Kanonnen van 24 cM., genaamd 24 eAÏ. snelv. 4 Kanonnen van 15 cM., suelvitur. 8 Kanonnen van 7.5 eM., suelvunr. 4 Kanonnen van ;J.7 eM., snelvunr. i Eükele revolu rkunonnen. De geschut t hoeveelheid is natuurlijk grooter, omdat de Amerikaangche schepen zooveel grooter zijn. Maar de hoofdkwes tie is dat op de Koningin-Regentes nog het zware geschut van 24 cM. hoofdzaak is, terwijl op de Amerikaansche schepen het meeste gewicht is gelegd op eene be wapening met eene zeer groote hoeveelheid snelvuurgeschut van middelbaar kaliber. Op enkele plaatsen wordt het werk van den gep. Schout-bij-Nacht Guyot Marinestudiiin" aangehaald. Van de zaakrijke artikelen van dezen kundigen zeeofficier, voorkomende in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 22 en 23 Februari j 1., waar in de staf woidt gebroken over het pant serschip Koningin-Re genie s, wordt zelfs geen melding gt maakt. Nu kan de schrijver beweren dat een en ander hem pas bekend werd, toen zijn werkje reeds ter perse was, maar dan moeten wij er den schrijver toch op attent maken dat hij, vooreerst aan zijn werkje nog een naschrift had kunnen toevoegen en voorts dat hij veel reeds had kunnen vernemen uit hetgeen in November en December van het voorgaande jaar hier te lande en elders is verschenen. Het zal dan ook den schrijver niet verwonderen, dat wij voor zijne apodicti sche verklaring fbladz. 14): «Wordt deze sscheepsmacht (n.l. 5 pantserschepen-type »Koningin Regentes, waarvan er pas l op »stapel staat, 3 pantserschepen type Kor»tenaer. 6 kruisers type Holland, waarbij »men nog zou kunnen voegen de Koningin »Willtclntina der Nederlanden) door een »kleine, doch zeewaardige, snelvarende »torpedo-flotille aangevuld, dan zullen wij »over eene vloot nebben te beschikken, »die ons als zeevarende natie en koloniale «mogendheid past» bitter weinig voelen." Kan de schrijver zich dus in het alge meen wel vereenigen met de wijze, waar op onze oorlogsschepen zijn ingericht en bewapend, dat neemt niet weg, dat ook voor hem niet alles is »pour Ie mieux dans Ie meilleur des mondes." Hij verheugt er zich in, dat de vuur monden zoo groot mogelijk zijn (blz. 32) en dat het gordelpantser zoo zwaar mo gelijk is, maar toch zou hij dat nog wel wat dikker wenschen. Hij betreurt het dat (blz. 22) »het volgens het oordeel des «Ministers onmogelijk is de pantsergordel »op 250/160 mM. te brengen, zooals ook »de vice-admiraal v. Alphen dat wenschte.'' Waarom de schrijver niet met meer reden wijst op de onvoldoende bescher ming van de bedieriingsmanschappen van het middelbaar snelvuurgeschut aan boord van het pantserschip Koningin-Regentes, een bescherming, die met behoud van de 2 zware 24 cM. kanonnen, niet verbeterd kan worden, (Handelingen, blz. 581), is ons niet duidelijk. Voorts zag schrijver ook gaarne het gewelfd stalen pantserdek van de pant serschepen en van de kruisers type Hol land 25 mM. zwaarder (blz. 22 en 62). En ten slotte heeft hij zich wel eens af gevraagd, of de bewapening (van de krui sers type Holland) niet krachtiger had kunnen zijn door eene andere wijze van samenstelling: hij doet daartoe een uitge werkt voorstel (blz. 62). Voor den schrijver hopen wij dat zijne voorstellen overweging zullen vinden daar, waar zulks behoort. Het zij nogmaals gezegd: wij waar deeren de pogii;g van den schrijver. Hij zou een goed werk verricht kunnen heb ben als hij door een duidelijke, populaire beschrijving ons onze hedendaagsche oor logsschepen had leeren kennen; maar om ons een schip als de Koningin-Regentes dat, voordat het van stapel is geloopen, al zoo weinig bestand blijkt tegen critiek, te leeren ivaurdeeren, daar behoort meer toe dan hij ons heeft gegeven. G. Een verkeken kans. »De aanwezigheid van Don Jaime, den zoon van Don Carlos, aan de Franscbe grens, en zijn heen en weer trekken aldaar, hebben in Spanje een zekeren indruk gemaakt, te meer omdat de Spaansche consulaire agenten melding maken van het vertrek van verschillende invloedrijke Carlisten naar de Pyreneeën. Do Minister van oorlog, generaal Polavieja, heeft aan de kapiteins generaal van Valencia, Cataloniëen Aragon en van de Baskische provinciën verdubbelde waakzaamheid op het hart gedrukt en hun bevolen, de strijdkrachten te vermeerderen in die streken, waar de partijgangers van den pretendent de meeste bedrijvigheid schijnen te toonen". Zoo werd deze week uit Madrid getele grafeerd, en deze dergelijke berichten wettigen de vraag, of Spanje inderdaad, na den noodlottigen oorlog, die het op het verlies van zijne koloniën kwam te staan, door een Carlisten-burgeroorlog wordt bedreigd. In den Temps vinden wij hieromtrent interessante mededeelingen van een invloed rijk Carlist. »0nze vorst en de meesteu zijner aanhangers" zoo verzekert deze ? autoriteit »vvaren, op grond van hetgeen hun de leiders der partij hadden gezegd, overtuigd, dat na het verlies der koloniën en den vernederenden vrede de Carlistische partij de vruchten zou plukken van de patriottische houding, welke zij gedurende de laatste koloniale oorlogen en den oorlog met Amerika had bewaard, te meer omdat die partij part noch deel had aan de sedert vijf en twintig jaar begane noodlottige politieke misslagen". Het Carlisme was, volgens deze leiders, de eenige oplossing welke de Spaansche natie sedert 1830 niet had beproefd, de eenige, die in overeenstemming was met de monarchistische en katholieke neigingen van de meerderheid der Spanjaarden. Daarom zouden de kansen van het Carlisme onmiddellijk na de noodlottige nederlagen, die vooral de provincie hadden verhitten!, zeer goed hebben gestaan, veel bek-r dan die van alle andere andere politieke partijen, wier régime zulke treurige resultaten had opgeleverd. Er was toen sprake van ge weest, dat generaal Weyler met zijn militairen aanhang en met de zoo droevig teleurgestelde, slecht behandelde en in hun eigenliefde gekwetste, uit Cuba terug gekeerde soldaten, tot de Carlisten zou zijn overgeloopen. Ook rekende men met zekerheid op den steun van de Kerk, met name op dien van het episcopaat en van de geestelijke orden, voor welker belangen door de Spaansche regeering bij de vredes onderhandelingen zóó weinig was gezorgd, dat het Vatikaan zich tot de regeering van de Vereenigde Staten heeft moeten wenden, om van deze bescherming te vragen van de Kerk op de Antillen, en dat de aartsbisschop VBH Manilla en de klooster orden aldaar rechtstreeks met Aguinaldo hebben moeten onderhandelen over het rantsoen der priesters en der monniken. Dit alles klonk inderdaad niet onwaar schijnlijk, en Don Carlos en zijn vrienden meenden, dat zij veilig aan de gebeurte nissen haren loop kouden laten, dat de afkeer van het tegenwoordige régime hand over. hand zou toenemen, en dat ten slotte de kroon van Spanje, als een rijpe vrucht, den pretendent in den schoot zou vallen. De »Koning" zou, zonder slag of stoot, van de grens naar Madrid kunnen trekken ; het leger en de geestelijkheid zouden hem allerwegen toejuichen en hem steunen. Deze berekening bleek echter een mis rekening te zijn. Generaal Weyler, die eerst eene zeer dubbelzinnige houding had aangenomen, verzoende zich met den libe ralen minister-president Sagasta; hij werkte met den minister van oorlog uit het vorige kabinet mede, om de ontevredenheid der gerepatrieerde officieren en soldaten weg te nemen. Daarmede was de beste kans voor den pretendent verdwenen. »Wij had den geen moeite gespaard'' zegt de in den Temps aangehaalde autoriteit »om in het buitenland de hulpmiddelen en de bronnen van inkomsten, op welke onze vorst en onze migrés mochten rekenen, te vermeerderen; wij vonden in België, in Oostenrijk, in Frankrijk, zelfs bij het Engelsche Katholicisme, sympathie en steun, en ware de gelegenheid gunstig geweest, dan zou het ons aan hulp niet heb ben ontbroken.'' Daarom was het voor de partij te meer te bejammeren, dat de vrienden in Spanje zelf die gunstige gele genheid niet kalm konden afwachten, maar steeds aandrongen op het beginnen van een guerilla-oorlog, naar het oude, veelbeproefde, maar niet proef houdend bevon den recept. De Carlistische «generale star* wilde daarvan niets weten. Men moet niet de toevlucht nemen tot kleine middelen, maar de gelegenheid afwachten om opeens een grooten en beslissenclen slag te slaan. Alleen op die wijze zou men verzekerd zijn van de sympathie (?) van Europa en aan het land het geringste mogelijke na deel berokkenen. Deze verdeeldheid in het Carlistische kamp, leidde tot werkeloosheid en gaf aan de Spaansche regeering de gelegenheid, om zich tegen onaangename verrassingen te vrijwaren. De ministers van de Regen tes wendden zich tot Vaticaan, met het verzoek om de Carlistische beweging niet te steunen en in dien zin bevelen te geven aan de geestelijkheid; zij dienden vertoogen in bij de buitenlandsche regeeringen, om de bewegingen der Carlisten buiten Spanje zooveel mogelijk te belem meren. En ten slotte werd aan de hoop der Carlisten geheel de bodem ingeslagen door de benoeming van een conservatiefclericaal kabinet, dat door de voornaamste militaire autoriteiten van de restauratie wordt gesteund. De Carlistische zegsman van den Temps moet dus toegeven, dat de kansen van zijn vrienden bijzonder slecht staan. Toch geeft hij zich niet gewonnen. »De Alfonsisten mogen zich afvragen" zoo besluit hij op dreigenden toon »of de loop der gebeurtenissen in Spanje en in onze partij de kans niet grootelijks heeft vermeer derd, dat de ongeduldige partijgangers en de provinciale elementen van het Carlisme hunne zienswijze bij den vorst (Don Carios) ingang doen vinden." De bedreiging lijkt ons nog al onnoozel. Don Carlos en zijn raadslieden hebben de gelegenheid laten voorbijgaan, om gebruik te maken van de grove fouten der Spaansche regeering. In gewone om standigheden heeft Don Carlos stellig geen kans. Een pretendent als hem au sérieux te nemen, is dan een al te zware eisch aan het gezond verstand. In den nood eet de duivel vliegen en zouden de Span jaarden even weinig kieskeurig des noods Don Carlos slikken. Maar nu het ergste geleden is en de oude apathie is teruggekomen, zullen de Hidalgo's zich aan fantastische proefnemingen liefst niet wagen. MttifiiiiiiiiiiiiiiimmtmiiitiiMiiiiitiifiiniiimiiiiiniiiiiiriiHiiiiiimiiiii Sociale, HllimiUIIIIIIHIII IIHIIIimilMIMIIIIIIIIIUHlIIUIIHIMIHIUlllllllUMIft Het Congres der S, D. A, P. ii. De eerste belangrijke aangelegenheid van algemeen belang, die op het vijfde congres dfr Sociaal-demokratische Arbeiderspartij aan de orde werd gesteld, was, gelijk wij aan het slot van ons voorgaande artikel mededeelden, het »gemeenteprogram'', het welk eenige dagen te voren in het partij orgaan was gepubliceerd, en dat door den heer Schaper als inleiding tot de discussiën ter vergadering uitvoerig werd toegelicht. De debatten welke op deze inleiding volg den, lokten echter zóóvelen tot medespreken u/r, dut zij eerst den tweeden dag ten einde konden worden gebracht en hadden ten slotte tot resultaat, dat het door eene com missie ontworpen, bovenbedoelde program met eene kleine wijziging werd goedgekeurd. De uitvoerigheid van dit program belet ons het den lezers in zijn geheel aan te bieden ; het zij daarom genoeg, te zeggen, dat het belooft: 1. uitbreiding van het grondbezit der gemeente; 2. uitbreiding van het ge meentelijk bedrijf; 3. gemeentelijke arbeids beurzen voor werkloozen ; l. behoorlijke bezoldiging van gemeenteambtenaren en werklieden ; 5. kosteloos voorbereidend lager, herhaliugs- en ambachtsonderwijs ; 6. gemeentelijke stichting van gezonde arbeiderswijken; 7. verbeterde gemeentelijke armenzorg; 8. gemeentelijke drankbestrijding door verschillende maatregelen; 9. afschaffing van vergaderingen belemme rende politieverorderingen ; 10. sterk pro gressieve inkomstenbelastingen. Belangrijker dan dit program, dat, even als elk ander politiek programma, inder daad toch niets anders is en kan zijn dan e/'iierzijds een voor de regeerende partij bestemde verlanglijst en aridererzijds een kiezers-verlokkende beloftenreeks, achten wij de op het congres gevoerde verhande lingen over coöperatie, en daaronder in de eerste plaats de rede van den inleider van dit onderwerp, don heer F. M. Wibaut, den schrijver van bet zeer lezenswaardige artikel «Over Coöperatie" in het voorlaatste nummer van »De Nieuwe Ttjd" (M.aart No. 0.) De door den heer Wibaut ter ver gadering gehouden inleidingsrede was van gelijke strekking als genoemd »NieuweTijdJ'artikel, dat wij als zeer lezenswaardig aan bevelen, al zij het ook, dat wij geens zins zijne opvattingen over de productieve coöperatie kunnen deelen. Binnen eenigen tijd hopen wij gelegenheid te hebben hierop uog uitvoeriger terug te komen dan onze plaatsruimte thans toelaat; voorloopig zij hier slechts medegedeeld, dat de heer Wibaut den arbeiders ten sterkste aanraadt, de consumptieve coöperatie als nieuw strijdmiddel op te vatten, wijl de geldelijke voordeelen, welke zij afwerpen kan, voor een groot deel aan de soci alistische beweging ten goede kan komen. Om aan te toonen wat socialisten met de verbruikscooperatie kunnen doen, wees de heer Wibaut zijne hoorders weder, gelijk velen vóór hem, op de resultaten, door de belgische arbeiderspartij daarmede behaald, zonder hun diets te maken, dat ook hier te lande reeds terstond of binnen zeer kor ten tijd gelijke uitkomsten zouden kunnen worden verkregen. Van de productieve coöperatie echter die de heer Wibaut »de coöperatie van den heer Van Marken" heeft genoemd, waar schijnlijk wijl zij in dezen sedert vele j aren reeds, en het laatst op het derde interna tionaal coöperatief congres, in 1897 te Delft gehouden, zulk een warmen verdediger vond, toonde de inleider zich geenszins een vriend. Dezen, zijnen tegenzin baseerde hij op redenen, welke uitsluitend uit zijne socialistische overtuiging waren voort gesproten, en, van zijn standpunt be schouwd, ook ten deele als juist moeten worden erkend, welke echter, vaa hun socialistisch omhulsel ontdaan, aan dien tegenzin geen vasten grond meer bieden, gelijk alsnog zal worden aangetoond. Belangwekkende discussiën lokte de rede van den heer Wibaut niet uit. Al zeer spoedig werd een door den heer Van Kol gedaan voorstel, tot benoeming eener com missie, welke het stichten van coöperatieve vereenigingen zou voorbereiden, aangeno men, waarmede dus door de S. D. A. P. de eerste officieele stap werd gezet op het gebied der zoo lang ? dank zij het vseljarige drijven van een groepje personen, die zelf' niet weten, wat zij willen ver achte coöperatie werd gezet. Tot de besprekingen over »de parlemen taire actie" gekomen, bleek het, dat de parlijgenooten over het algemeen ingenomen waren met hetgeen de socialistische afge vaardigden in de Tweede Kamer hadden verricht. Alleen de heer Melchers toonde zich een weinig ontevreden, dat de afge vaardigden de gewone burgerlijke beleefdheden met de sprekers van andere partijen, bijv. met den Minister van Koloniën hadden gewisseld. De ex-predikant doelde met deze woorden blijkbaar in het bijzonder op den heer Van Kol, die ook zelf vond, dat de schoen hem wel paste, maar dien nochtans afwees met de raedeejing, dat de minister van koloniën zóó weinig op hem gesteld was, dat hij, die hem vroeger groette, hem thans den rug toedraait. Hoe gelukkig voor den heer Van Kol! De opmerKing van d«n heer Melehers echter kan nu niet bepaald erg gelukkig worden genoemd, en beter ware het geweest, dat hij of een ander n bij den heer Van Kol n bij mr. Troelstra erop aangedron gen had, in het vervolg hunne Kamerredevoeringen zooveel mogelijk te bekorten ea te bedenken, dat 's lands vergaderzaal geen »Constantia" of »Frascati" is, «B niet de aangewezen plaats voor hetho«denvan propaganda speeches, welke op die wijze den volke duur te staan komen. 1) De discussiën over de mogelijkheid en de wenschelijkheid van een sociaal-demokratisch dagblad, welke reeds weken te voren door tal van ingezonden stukken in het partijorgaan waren voorbereid, liepen, gelijk te verwachten was, op niets uit: d. w. z. er werd besloten eene commissie van deskundigen te benoemen welke de moge lijkheid van de oprichting en instandhou ding van een socialistisch dagblad zou onderzoeken. Inmiddels zal getracht worden het thans bestaande partij-orgaan, »De Sociaal Democraat'', welker redactie, (de heeren W. H. Vliegen en De Roode) ge handhaafd bleef, zooveel mogelijk te ver beteren. Wat dat besluit tot benoeming eener com missie van deskundigen beteekent, bleek al dra toen, bij de debatten over de te voeren propaganda, het voorstel van twee afdeelingen (Arnhem en Hengelo), om in Gelderland en Twente propagandisten aan te stellen, in behandeling kwam. Het partijbestuur ging met dat voorstel mede: de gelden zouden wel te vinden zijn, nu besloten was, de dagbladplannen voorloopig op zijde te zetten, sprak het bij monde van den heer Troelstra. Over de bij de Tweede Kamer aanhangige wetsontwerpen op de ongevallen verzekering en op ai beids- en rulttijden werd, wegens ge| brek aan tijd, niet uitvoerig gesproken: de beide resolutien, vooraf in het partij-orgaan verschenen, welke verklaarden de in de ont werpen neergelegde beginselen aanneembaar doch eenige belangrijke wijzigingen, (waarop wij hier niet nader kunnen ingaan) noodza kelijk te achten, werden al spoedig aangeno men, terwijl aan de door Mr. Troelstra opge stelde resolutie over het «algemeen kiesrecht', na een warm toegejuicht, doch geea nieuwe gezichtspunten openend pleidooi van dezen, hetzelfde geluk mocht ten deel vallen. De heer Troelstra betoogde natuurlij k, en terecht, dat zonder algemeen kiesrecht geen vervul ling van de wenschen der arbeiders te ver wachten zou zijn, en dat het dus zaak was, voor elk propagandist, voor elk sociaal democraat, overal en altijd voor het alge meen kiesrecht propaganda te maken. Met de aanneming van de bedoelde kies recht-resolutie was liet wel voorziene menu van het congres ten einde, en behoorde, na een »Vriiheidslied" tot dessert, deze vijfde partijdag der S. D. A. P. tot het verleden. En nu de slotsom, welke uit de daar | plaats gehad hebbende besprekingen valt i op te maken ? | Zij is eenvoudig deze: dat de nederland' sche sociaal-democraten ditmaal opnieuw ; getoond hebben, dat het tneerendeel hunner i hard naar het einde der kinderjaren der '? partij verlangen, en niets liever weuschen '. dan hare ontwikkeling van het voormalige i troepje heethoofdige schreeuwers tot eene : ernstige kalm-overleggende politieke partij zooveel mogelijk te verhaasten. Dat echter : bij dit streven de socialistische grondbe: ginselen meer op den achtergrond worden ! gedrongen, dan zij zelve vroeger voor ! mogelijk hadden gehouden, heeft de erva| ring reeds meer dan eenmaal, niet het j minst in tijden van verkiezingen, en vooral ook weder op dit laatste congres, bewezen. | Delft. Dr. J. C. E. ! Naschrift. De actualiteit van het hierboj ven en in ons voorgaand artikel behan| delde onderwerp maakte enkele weken ! uitstel van het reeds gezette vervolg op het j eerste artikel over de «Centralstelle für j Arbeiter-Wpif'ahrts-einrichtungen" noodzai kelijk. Wij ontvingen inmiddels ter be| spreking het «Verslag over 1898 van de ! Vereeniging tot opleiding voor Ambach| ten en Beroepen te Amsterdam." Ook dit zal zoodra mogelijk worden behandeld; ! voorlonpig zij zijn verschijnen hiermede ' aangekondigd. E. j 1) Of duur te staan souden komen, als het parlement eens een loeriparlement wilde zyn. Hoe de Ceiitralstelle" werkt, Nadat wij in ons laatste artikel de inwendige organisatie der »Centralstelle für Arbeiterwohlfahrts-Einrichtungen" in beknopten vorm hebben geschetst, willen wij ditmaal trachten een beeld te geven van de wijze, waarop deee hoogst nuttige instelling, walker statuair omschreven doel onzen lezers reeds eens werd bekend ge geven, dat doel tracht te bereiken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl