Historisch Archief 1877-1940
No. 1138
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ten einde allereerst echter eene voorstel
ling te geven van den omvang der
«Centralstelle" mogen hier vooraf eeriige cijfers
volgen, welke in haar laatste jaarverslag
vermeld worden gevonden.
Het aantal gewone leden der vereeniging
welke alle, geluk den lezers bekend is,
rechtspersonen zijn, bedroeg op l April 1898
negenen veertig, een aantal dat, oppervlak
kig besehonwd, zeer gering schijnt, doch dat
in belangrijkheid wint, wanneer men zich
herinnert, van welke maatschappelijke
beteekenis de meeste dier leden zijn,; deze
49 gewone leden toch bestaan uit l
LandesdireMion, 4 invaliditeits- en
ouderdomsverzekeringsinstellingen, 20 steden en 23
vereenigingen, naast wie zich 98
buitenewone leden (physische personen) hadden
oen inschrijven, die allen tezamen aan
de vereeniging een bedrag van 35 680 mark
aan ontvangsten (in n jaar) verschaften.
Van deze ontvangsten werden in het
vereeuigingsjaar 97/98 31.850 mark uitge
geven, waarvan aan briefporto's alleen
1600 mark.
Voorwaar respectabele cijfers, die men
te beter begrijpt, wanneer men verneemt,
dat door de "Centralstelle" de volgende
geschriften worden uitgegeven: 1. het ge
regeld orgaan der instelling, getiteld:
Zeitschrift der Centralstelle iür
Arbeiterwohlfahrts Einrichtungen", een veertien
daagse^ blad, dat ongetwijfeld zeer veel
belangrijks en zeer veel wetenschappelijks
bevat, dat echter, niettegenstaande (of
zou het juist zijn: omdat ?) het door twee
professoren en een Geheimrath (Geh.
Regierungsrath prof. dr. Julius Post, prof. K.
Hartmann en prof. dr. Albrecht) geredigeerd
wordt, in den regel door zijne dorheid vrij
ongenieteiyk is; 2. de »Correspondenz für
Geistliche/' een pp ongezette tijden verschij
nend geschrift in den vorm eener 50?60
bladzijden tellende brochure, welke afdruk
ken bevat van die in de »Zeitschrift" ver
schenen artikelen, welke voor geestelijken
van bijzonder belang kunnen worden ge
acht en derhalve aan dezen en aan de
redactiën van religieuse bladen, op verzoek,
worden toegezonden; 3. het geïllustreerde
belletristisch weekblad «Für's deuteche
Haus" eene goedkoope illustratie, welke,
staande onder de redactie van prof.
Albreoht, ten doel heeft, den arbeider goed
koope lectuur te verschaffen, en zoodoende
de geest en smaak bedervende prulromans
van hem verwijderd te houden. Dit blad
?wordt, natuurlijk, vooral onder niet leden
der instelling verspreid. 4. de «Schriften
der Central>telle iür
Arbeiterwohlfahrtseinriehtingen", eene serie boekjes, in den
geest van de »Bibliothèque du MuséeSocial",
welke op ongezette tijden verschijnen en
telkenmale eene studie van bevoegde hand
over een at' ander sociaal-economisch onder
werp bevatten (over arbeiderswoningen,
spaarkassen, volksvoeding, goede lectuur,
arbeidsbeurzen enz.) Tot dusver zijn hier
van 14 nummers verschenen.
Bovendien gaf de »Centraktelle" nog
gedurende enkele maanden eene
»Correspendenz für Lehrerzeitungen" uit, in den
vorm en met een gelijksoortig doel als de
»Correspondenz für Geistliche", welke echter,
nadat enkele nummers verschenen waren,
wegens gebrek aan voldoende belangstelling
weder werd gestaakt.
In het genoemde viertal tijdschriften
echter vindt de vereeniging, zooals begrij
pelijk is, reeds een uiterst krachtig middel
tot bearbeiding van het veld, welks ont
ginning en bebouwing zij zich ten taak
heeft gesteld. Doeh daardoor allén zou
zij zonder twijfel steeds ver van haar doel
verwijderd blijven, indien haar niet ver
schillende andere middelen bovendien ten
dienste stonden.
In de eerste plaats denken wij hier aan
de gelegenheid, welke de »Centralstelle"
biedt, voor het aanvragen en ontvangen
van adviezen, waaromtrent in het laatste
mini i m i m n m i mi Minimin n nul1
iinnarnnmimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiinHiiiiiiiiiiiiiMHiiii
De meneer van tToveifaL
DOOB
F. DE SINCLAIR.
't Is iets zonderlings, wat ik ga beginnen.
Ik ga een episode beschrijven uit het leven
van een man, dien ik niet kende, wiens naam
ik niet wist, wiens stem ik nimmer hoorde,
en toch.... God weet het, ah ik hem wel
gekend had, zou ik er mogelijk nooit toe gekomen
zijn deze regelen neer te schrijven.
Ik woonde nog op kamers, nu een tiental
jaren geleden, 't was in Rotterdam, in de Wesce
Wagenstraat. Juist waar die straat 't ergst
begint te hellen was ik gestoffeerd" bij eenvou
dige burgermenschen boven een lampenwirikel.
Ik herinner me nog als of 't eerst gisteren
was gebeurd, den eersten dag dat ik mijne appar
tementen betrok. M'n zitkamer aan de straat
met z'n verschoten tapyt, de groote mahonie
houten tafel, vol witte kringen van glaasjes,
de vaal groene stoelen en een canapévol bulten,
die zoo naar stof rook, als ik daarop in een
zoet far niente" lag te mijmeren; dan de schoor
steen met z'n pendule, die gedurende het jaar,
dat ik er woonde, hardnekkig op twaalf minuten
voor drie bleef staan, een omstandigheid, die
een fatalist nachtmerrie zou bezorgen; twee
vazen met bouquetten van stoffige siergrassen
en papieren rozen, waar tusschen in twee wit
marmeren aschbakjes, die altijd even ijzig
aanvoelden en naar ik vernam, door een zee
varend familielid van m'n hospita als kunst
voorwerpen uit het zonnig Italiëwaren
geïmporteerd; de bonte oleographiëa aan den
wand, vol zwarte spikkeltjes van vliegen, vooral
op derose armen der landmeisjes, die onbekom
merd over smalle plankjes boven peillooze
afgronden wandelden, de nieuwe roode gordijnen
met koperen embrasses, die er afvielen als ik
er maar even aanraakte en tusschen al die
smakeloosheid m'n eigen meubeltjes, m'n bureau,
m'n muziekkastje, m'n stoel, vriendelijke souve
nirs aan m'n ouderlijk huis, waarnaar ik in
ledige uren soms kon zitten kyken met een
geval van weemoed, van heimwee naar een
nimmer terugkeerend verleden.
Als rechtgeaard Rotterdammer sliep ik in
een alkoof, waarin 't altijd donker was. behalve
s' morgens als e»- door de kamerdeur 'n handbreed
daglicht viel. De andere deur, die tot'n andere
alcoof toegang gaf, bleef alty'd gesloten.
In die laatste deur was een vierkant ruitje
jaarverslag wordt gezegd: «de aanvragen
om inlichtingen waren ook in dit jaar
(1897,98) buitengewoon talryk. Deze betrof
fen vooral pensioenfondsen, zoodat de
«Centralstelle" daarin aanleiding vond,
hierover een bijzonder rapport uit re geven,
met welke taak de heer Admiralitiits- und
Kommerzratb. dr. Abegg, zoo goed was,
zich te belasten."
Men herinnert zich echter, dat deze
adviezen niet van eelijken aard zijn, als
die welke het ^Centraal bureau voor sociale
adviezen" zich voorstelt te geven: de
«Centralstelle" verschaft in hoofdzaak
informatiën omtrent bestaande sociale in
stellingen, is dus wél bereid, onder verwij
zing naar die instellingen, algemeene wenken
te geven, doch belast zich niet, gelijk ons
Centraal-bureau hoopt te doen, met het
verstrekken van uitgewerkte plannen voor
de oprichting eener bepaalde nieuwe of de
verbetering eener bestaande instelling of
regeling. Het verschil tusschen de bedoe
lingen en de opvattingen van de taak
van elk dezer toch nauw verwante lichamen
hopen wij bij eene later te volgen bespre
king van het «Centraal-bureau voor sociale
adviezen" nog duidelijker te kunnen doen
uitkomen.
In ons laatste artikel stipten wij reeds
aan, dat de «Centralstelle" evenals het
»Musée Social" doet, en gelijk niet onwaar
schijnlijk ook het "Centraal bureau" zal
doen, voor de behandeling van bepaalde
gewichtige onderdeelen van het sociale
vraagstuk afzonderlijke comitê's heeft
benoemd, welke gedeeltelijk eenigszins,
door hunne eigen statuten, eigen kas, eigen
leden, enz., het karakter van
sub-vcreenigingen dragen. Tot dusver zijn die comitê's
vier in getal; waarvan de «Ausschuss für
Wohlfahrtspflege auf dem Lande" en die
voor »Armenpfi'3ge und \Vohlthiitigkeit" de
uitgebreidste zijn, terwijl daarnaast een
«comitétot organisatie van volksuitvoe
ringen" en een «comitévoor bezoeken aan
berlijnsche musea" bestaan. Het genoemde
comité»ter bevordering der welvaart op
het platteland" heeft dezelfde taak als de
gebeele »Centralstelle'', doch ziet haar tot
het platteland beperkt. Het geeft ter be
vordering van haar doel twee bladen uit:
l. Das Land, in het bijzonder voor de
meer-ontwikkelden ten platten lande be
stemd, een veertiendaagsch blad, dat ge
regeld passende economische alsmede ook
beüetristische artikelen bevat; en 2. de
Kleine Dorfxeitung eene zeer goedkoop
geillustreerd weekblad, voor de eenvoudigen
des volks bestemd, dat steeds »voor elck
wat wils" bevat.
De gewenschte beknoptheid verbiedt ons,
uitvoeriger bij deze sub-comité's stil te
staan, hoe belangrijk het ook ware, hunnen
arbeid eenigszins van naderbij te beschouwen.
Hunne namen duiden reeds vrijwel hunne
taak aan: het »comitévoor volksuitvoe
ringen" belast zich met het organiseeren
van uitmuntende concerten, welke voor
zeer geringen prijs voor arbeiders worden
toegankelijk gesteld, en welke tot dusverre
zér druk werden bezocht; het »comitévoor
het bezoeken van berlijnsche musea" stelt
voor arbeiders de gelegenheid open, om
onder zaakkundige leiding de verschillende
berlijnsche kunstinstellingen te bezoeken,
aan welke bezoeken steeds
populair-wetenschappelijke voordrachten gepaard zijn. Ook
van deze gelegenheid tot het verkrijgen
van meer algemeene ontwikkeling werd
door een groot aantal arbeiders in het
laatste jaar (1800 deelnemers; 46 bezoeken)
ter bereiking van haar doel gebezigd, en
gebruik gemaakt.
Een ander middel, door de »Centralstelle"
zeker voor de gebruikers ervan niet het
onaangenaamste, z;jn de z.g. «Information
sreisen" welke zij jaarlijks organiseert.
Deze reizen, waaraan in de eerste plaats
de afgevaardigden der aangesloten licha
men, doch, zoolang het aantal deelnemers
van matglas. Als ik niet kon slapen, lag ik te
peinzen over 't doel van dat raampje, 't Licht
kwam noch van d' eene, noch van d' andere
zyde. Alleen 's avonds zag ik soms plo'seling
het schijnsel van een lamp of kaars en dan
hoorde ik gedempt spreken. Ik denk, dat
een familielid van m'n hospita daar sliep, maar
ik vond er iets piquants in het niet precies te
weten en dan peinsde ik over allerlei avon
tuurlijke dingen, tot ik in slaap viel en
's morgens was in die ruimte achter 't raampje
weer alles donker, 't Liefst zat ik op straat te
kijken, 't was er altijd, even als nu nog, bedrijvig;
'n bedrijvigheid, waarin men zich liever niet
beweegt, maar die prettig is, om van boven
aan te zien.
Ietwat realistisch getinde scènes tusschen
Za i dstraat bewoners, den geheelen dag door
geschreeuw van appel- of vischkar-vrouwen, de
werkmansdrukte in al de goedkoope winkels,
die ook toen reeds de kunst verstonden door
loopend te liquideeren en uit te verkoopen"
en dan 't prettige gezicht op 'n straat die helt.
Wat 'n menscheu op zoo'n Zaterdagavond!
De huizen aan den overkant interesseerden nie
van lieverlede. Beneden waren 't allemaal win
kels en kroegen.
Ik was nog op een leeftijd, waarin men het
dapper vindt om tegen een dienstmeisje te lachen
en bepaald kranig om ze een kushand toe te
werpen, enfin daar was gelegenheid te over!
en ik had dan ook spoedig m'n bepaalde
kennisjes met wie ik me verstoutte
veelbeteekenende blikken te wisselen.
Recht tegenover me was 'n modewinkel, waar
de klanten bediend werden door bleeke juffer
tjes met bijzonder weelderigen haartooi en
uiterst dunne middeltjes; in de uitstalkast
verwisselde een wassen pop met starende blauwe
oogen geregeld elke week van japon. Daarboven
woonde een practizijn met een allergemeenste
tronie, '11 magere kleine vrouw en een vuile
slordige meid, die ik me nooit verwaardigde
aan te kijken, ook al stond ze kleeden te klop
pen met m'n favorite, 'n coquet wipneusje, dat
bij den slager naast de modewinkel diende.
Die slagerij was gevestigd in 'n verbazend
hoog huis. Op de eerste etage woonde een
jodenfamilie met 'n ontelbaar aantal kleine
kinderen. Er kwam daar altijd zóó veel bezoek,
dat ik nooit te weten ben gekomen, wie mi
eigenlijk wél en wie niet tot het gezin behoorden.
De heer des huizes handelde in levers,
harten en soortgelijke ingewanden van koeien
en kwam meestal erg bloederig thuis, maar
Vrijdagsavonds ging er altijd 'n zwerm in fluweel
en satijn gekleede dames en zwart gejaste
heeren met glimmende cylinders naar de
synagoge.
Daarboven woonde een weduwe met een
dochter, knappe menschen zoo op 't oog, die
nog niet te groot is, ook anderen deelnemen,
worden telkenmale naar een ander deel
van het duitsche rijk of van het buitenland
gericht, en hebben ten doel de belang
rijkste der bestaande sociale instellingen
te bezoeken.
De eerste dezer door de Vereeniging
ondernomen reizen (in 1891) strekte zich
ook tot ons vaderland uit, met het doel
de instellingen in het belang van het
personeel der delftsche
nijverheidsondernemingen. onder mede-directie van den heer
Van Marken, te leeren kennen, bij welke
gelegenheid wij voor de eerste maal met
de "Centralstelle" daadwerkelijk mochten
kennis maken, terwijl wij in 1896 het
voorrecht genoten zelve aan zulk eenereis
deel te nemen, die toen, met Stuttgart als
punt van uitgang en van samenkomst voor
de deelnemers, o. m. bezoeken aan de
ontzagwekkende machinefabrieken
»Augsburg" en »L. A. Riedhiger" te Augsburg,
aan de hoogst belangwekkende stichtingen
van den heer Victor Hiimmerle te
Dornbirn (bij Bregenz), aan de
Vrouwenarbeidsechool te Basel enz. ten doel had, en welke
ons de gelegenheid bood veel kostbaar
materiaal te verzamelen, in aangenaam
vroolijk gezelschap en in een der schoonste
streken van Europa (Stuttgart, Bregenz,
Konstanz, Zürich, Basel, Mühlhausen enz.)
Te gelegener tijd hopen wij van dit mate
riaal een gedeelte in deze artikelenreeks te
kunnen verwerken.
Indien wij thans ten elotte nog
mededeelen, dat de «Centralstelle" behalve al
de hier genoemde middelen bovendien ook
het deelnemen aan zooveel-mogelijk-alle
congressen met sociale strekking, het in
stand houden van een nog bescheiden
museum van gegevens en modellen, op so
ciale instellingen betrekking hebbende, het
organiseeren van tijdelijke tentoonstellingen
van materiaal voor bepaalde, afwisselende
onderwerpen, alsmede het uitleenen van
tooverlantaarns, elektrische apparaten voor
het nemen van natuurkundige proeven enz.,
als bevorderlijk voor haar doel beschouwt
zoo meenen wij den lezers een vrij duidelijk
beeld te hebben gegeven van de oudste der
dri3 instellingen, welke met het in wording
zijnde «Centraal bureau voor sociale advie
zen" groote gelijkenis vertoonen, te hebben
aangeboden.
»De oudste der drie instellingen" zeggen
wy, wellicht tot verrassing van velen, die
tot dusver slechts van het «Musée Social"
en van de»Centralstelle" hebben vernomen.
Toch bestaat nog zulk eene derde organi
satie, welke minder belangrijk is, doch van
welke wij, om der wille van de volledigheid
binnen eenigen tijd eveneens een kort over
zicht hopen te leveren.
Thans wachten ons echter eenige onder
werpen van meer actueel belang, welke
bespreking vereischen.
Delft. Dr. J. C. E.
UIIIIIIMIIIlllllMIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllllllMIIIIIIMIIIIlllltltlltlllMIIIIIIIIIIIIIII
MnM in de Hoofdstad,
Een der verhevenste werken uit de
muzieklitteratuur van alle tijden is voorzeker de
Matthaus-passion van Bach. Verheven in de
eerste plaats, omdat de diep tragische gebeur
tenissen, in de passie van den evangelist
Mattheus beschreven, bij Bach eene uiting vonden
zoo waar, zoo rein, zoo vroom en toch zoo
eenvoudig; in de tweede plaats omdat die uiting
gedragen wordt door een meesterschap in de
iltMIlUIIHIIIIIimUmHIIIlnlIIIMIIItlllllllllllllllIllllllMHIIMIflIIIIIIIIIHII
ook heeren gestoffeerd" Melden, zoo als m'n
hospita me mededeelde.
Links van den modewinkel was een broeg,
waar het van af 8 uur 's morgens al wemelde
van bezoekers. -Over de horren heen, zag ik
juist in 't buffet en op de toonbank, waar de
klanten bediend werden door een dikken man
met een opgeblazen gezicht, die tegen een uur
of twee werd vervangen door een juffrouw met
roode strikjes in 't haar.
Onder de vaste klanten daar hoorde ook de
practizijn met 't kwaje gezicht en ik geloof
wel, dat de juffrouw even veel attracties voor
hem had als de borreltjes.
Boven de kroeg was een pakhuis, tenminste
dat stond op verschillende deuren, nog wel
met cijfers er bij, Pakhuis I, Pakhuis U enz.
Wat er evenwel werd opgeslagen weet ik
nöi niet, ik heb er nooit iets uit zien halen,
en evenmin iets binnen zien komen.
De gestoffeerde heer bij de weduwe scheen
nagenoeg op dezelfde uren thuis te zijn als ik.
Ik zag hem zelden uitgaan, 't Was een ma.a
van 'n vijf en-dertig jaar. denk ik, met een
donkeren baard en knevel en een opvaheni
gele gelaatskleur.
Als ik voor mijn bureau zat, zag ik hem
dikwijls aan 't zijne zitten. Vóór twaalf uur
had hij de zon, die dan juist op 't groene
laken van z'n bureau viel, zoodat ik duidelijk
de beweging van z'n groote witte handen kon
volgen, als hij tchreef. Vaak zat hij met de
hand onder 't hoofd 't venster uit te kijken
en staarde dan in de richting van mijn kamer,
totdat hij plotseling mij gewaar werd en dan
met 'n schichtige beweging weer doorschreef.
Dat hij schreef; ik bedoel romans of novellen,
stond bij me vast, want 't waren allemaal
halve velletjes en ik zag meermalen dat hij
ze aan een zijde blank liet. Ik had aanvanke
lijk 'n antipathie tegen dien man, want ik
merkte, dat hij dikwijls lange gesprekken hield
met de dochter des huizes, die hem 's avonds
z'n thee bracht en ook wel eens stof afnam,
terwijl hij er zat.
Ik mag het nu, met m'n reeds grijzende
haren wel eerlijk bekennen, ik was wnoorlijk
verliefd op dat meisje; zoo'n liefde op 'n dis
tantie, 'n eerbiedige adoratie van achter de
vitrages, die m'n gloeiende blikken verborgen.
Ik weet eigenlijk niet precies, wat ik zoo
lief in haar vond; ze was nog al klein, had
veel kleur en als ze de kamer deed" zag ik
dat ze kleine witte handjes had.
Ik informeerde quasi terloops bij m'n hos
pita, maar zonder succes.
Och, ik weet niet, wat dat voor mense
bennen; as ze nou nog 'n meid hieuwe, dan
hoor je nog 's wat. D'r man was geloof wat
van de belasting."
Zeer vaag voorzeker, maar ik berustte er
behandeling van de stof, zóó groot dat die
nog heden ten dage de bewondering opwekt
van kunstenaar zoowel als leek; een meester
schap dat iedereen verstomd doel staan en het
werk eene jeugd verschaft, die onverwelkbaar
de stormen der eeuwen doet trotseeren.
De uitvoering van dit grootsch gewrocht,
door de zangvereeniging van Toonkunst geeft
mij aanleiding eenige regelen te wijden aan de
samenstelling en den bouw vau den tekst.
Men kan deze n.l. in twee elkaar afwisse
lende groepen verdeelen. De eerste groep
behelst dan de woorden van het evangelie,
^waarbij de evangelist de verhalende rol ver
vult en Christus, Pilatus, Petrus en het Koor
de dramatis personae zijn de tweede groep
wordt vervuld door de weeklagende Tochter Zion
en is door Bae'a toebedeeld aan de Aria's voor
sopraan, alt, tenor .'en bas, benevens het koor.
Deze indeeling, alsook de eigenaardige
bsnaming //Tochter Zion" is afkomstig van den
Leipzi^er postbeamte Henriei (pseudoniem
Picander). Deze dichtte de verzen voor alle stuk
ken, die buiten den passietekst liggen en die
vrome en godsdienstige beschouwingen bevatten
op de aangrijpende gebeurtenissen van het
lijdensverhaal. Hoewel er niet weinig valt af
te dingen op de dichterlijke waarde dier verzen,
kan uien ze meestal niet de verdienste ontzeggen
uit een vroom gemoed voortgesproten te z'jn
en, ondanks hunne onbeholpenheden, brengen ze
toch, door hunnen ongekunstelden eenvoud, de
beoogde uitwerking te weeg.
De verschillende Koralen, die mede aan de
//ïochter Zion" in den mond gelegd worden,
geven aan het geheel nog meer den stempel
van kerkmuziek, natuurlijk in den breede opgevat.
Het werk werd door Bach zelf op den
Goeden Vrijdag van het jaar 1729 voor het
eerst uitgevoerd in de Thomaskerk te Leipzig.
Het had toen reeds denzelfden omvang als thans.
Alleen het slotkoor van het eerste deel «O
Mensch beweiu' dein' Sünde gross", dat oor
spronkelijk als openingsnummer van de
Johannispassion gedacht is, werd toen niet gezongen;
daarvoor in de plaats besloot meu het eerste
deel met, het Koraal Jesum lass ich nicht
von mir."
Deze uitvoering moet circa 5 uur geduurd
heb'ien. Of er, ook na den honderdjarigen slaap,
waarin onbegrijpelijkerwijze dit heerlijk stuk
kunst gedompeld is geweest en waaruit
Mendelssohu het m 1829 heeft opgewekt, vele uit
voeringen van hebben plaats gevonden zonder
coupure, meen ik te mogen betwijfelen, alleen
herinner ik mij dat voor een 15-tal jaren geleden
te Cvefeld het werk is uitgevoerd zooals het
thans algemeen ia klavieruittreksel bekend is,
dus zonder eenige weglating.
Dit moge nu als bijzonderheid waardeering
vinden over het algemeen geloof ik toch, dat
het beter is eenige doelmatige coupures te maken.
Het is echter niet onverschillig hoe deze worden
aangebracht. Wat het, dramatische gedeelte be
treft, mag er geene belangrijke episode aan het
snoeimes ten offer vallen; maar ook wil men
gaarne de belangrijkste fragmenten der Tochter
Zion behouden zien. Dat incn nu 1.1. Zaterdag
hierin met beleid is te werk gegaan, zou ik niet
volmondig willen erkennen. Het ware te
wenschen dat er iemand voor Bach deed, wat
Friedrich Chrysander, iu den laatsten tijd voor Hinde!
doet en met fijugevoeligen tact coupeerde wat
het best weggelaten kau worden.
Kom ik uu tot. de bespreking der uitvoering
zelve, dan dwingt deze mij m mijne
beoordeeliug dezelfde groepeeriiig in acht te nemen,
die dichter en componist aan hun werk gegeven
hebbei). Want de uitvoering van het gedeelte
der //ïochter Zion" en der koralen stond niet
op dezelfde hoogte als die van het dramatische
gedeelte.
Gaarne erken ik dat de koren met beslistheid
en zekerheid invielen. Eene uitzondering hierop
maakten de koren //Er ist des odes schuldig"
en »Der du den Tempel Gottes zerbrichst."
Gelukkig duurden zij niet lang! Doch overigens
niets dan lof voor de ,/S ihneidigkeit" (als ik dat
woord eens gebruiken mag), waarop de groote
volksmeuigte voortdurend iu het krijt trad.
De evangelist, de heer Robert Kaufmaun was
mimnimiiiiiM uiiiHiiinitiiiiii niiiiiii iiiiiiiiiiimiHiiin
in en zorgde verder niets te laten merken.
Trouwens, m'n lielde had in die dagen nogal
'n vlinderachtige natuur.
Dik ijls gebeurde het, dat m'n hart niet
eens klopte, als ik haar roode blouse in de
kamer zag bewegen en zoodoende was ook de
belangstelling in m'n overbuurman eerst niet
zóó groot, dat ik er bepaald moeite voor deed,
iets hem betreffende te weten te komen.
't Was meer toevallig, dat ik mij zoo van
lieverlede voor hem interesseerde en daarbij
ontwaakte tevens 'n gevoel van sympathie,
die m'n naijver in verband met :t kleine juf
fertje geheel op den achtergrond schoof. Dat
we elkaar van aanzien kenden, leed geen twijfel.
Had ik ean nieuwe jas aan, die in snit of kleur,
aanmerkelijk van de voorgaande verschilde, dan
zag ik duidelijk aan z'u gezicht, dat hem dat
opviel en eveneens constateerde ik bepaald
een half bedwongen verlegenheid bij hem, toon
hij op 'n morgen niet 'n gloed-nieuwen cylinder
hoed klaarblijkelijk op reis ging en mijn oogen
toevallig de zijne ontrmetton.
Ook als we elkaar op straal tegenkwamen
zag ik duidelijk, dat hij evenals ik dacht:
Uaar heb je hém weer!" Maar natuurlijk
trachtten we beiden 'n onverschillig gezicht
te zetten, keken 'n anderen kant uit en pas
seerden elkaar.
Op 'n middag gebeurde dat ook, maar 'n
paar passen verder draaide ik even het hoofd
om en keek hem na. Of hij 't voelde weet
ik niet, maar hij deed onmiddellijk hetzelfde.
Van dat oogenblik af veinsden we nog meer
dan ooit te voren 'n groote belangstelling in
tegenovergestelde richting, waar of wanneer we
elkaar ook tegenkwamen.
Op 'n mooien Zomeravond toen 't in de
Weste Wagenstraat alierijselijkst warm en op
m'n kamer onhoudbaar was, slenterde ik in de
Oude Plantage. Aan den Maaskant was het
tamelijk frisch en in den tuin van de uitspan
ning was dan ook nagenoeg geen tafeltje onbezet.
Gelukkig vond ik nog een vrijen stoel onder
de veranda en daar bekwam ik met een glas
bier en een sigaar heerlijk van de
onaangerame hitte. Uit 't geroezemoes van al die
stemmen om mij heen viel niet veel wijs te
worden, maar telkens hoorde ik een prettigen
meisjeslach boven alles uit. Onwilkeurig zocht
ik met m'n oogen langs de tafeltjes en zag
iets, dat me zeer verraste.
Daar zat waarachtig aan een tafeltje m'n
overbuurman met een jonge en een oude
dame. De jonge dame lachte blijkbaar om 'n
verhaal, dat m'n overbuurman haar deed en ik
zag de mama want m'n fantasie had on
middellijk de relaties vastgesteld goedkeurend
maar minder openlijk meedoen.
't Was een lief meisje, 'n jaar of twimtig
eveneens ten volle voor zijn taak berekend. Eene
lichtere, gemakkelijker aansprekende stem zou
hier en daar meer gewenscht zijn geweest, maar
toch als evangelist bood hij veelschoons; in het
verbaal van Petrus' verloochening was hij zelfs
overweldigend.
Dat Messchaert de Christus is bij uitnemend
heid heeft men reeds herhaaldelijk kunnen booren.
Ook thans was hij eenig; om. het evea of hij zong:
Nebmet, esset, das ist mein Leib" of ,lch werde
den Hirten schlagen" of //Eli, lama sabathani"
steeds wist hij tot in het diepste van de ziel te
treffen door de waarheid en het diepe gevoel
in de uitdrukking zijner stem.
De heer v. Duinen zong de kleinere soli van
Petrus, Pilatus enz. met flink, kernachtig geluid.
Over het dramatische gedeelte in de uitvoering
kan ik dus met grooten lof spreken. Des te
meer leed doet het mij, dat ik over dat gedeelte
wat juist in uitdrukking zooveel weemoed,
zooveel wijding en ook zooveel troostrijks vordert,
niet met geestdrift kan gewagen. Een goed begin
maakte het inleidingskoor, eveneens goed was
het slotkoor van het eerste deel, maar de koralen
misten ten eeneumale die religieuse stemming
en teederheid, die de geloovige zielen moeten
opbeuren, en bemoediging verschaffen na het
aanhooren van het groote Lijden. Waarom geene
zachtere nuances aangebracht bij woorden gelijk :
«?Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen", en
;/So schlafeu unsre Süaden eiu" enz. Zie wanneer
de dramatische Schneidigkeit" die ik straks
kon loven, hier voor den dag treedt, wordt zulks
voor de stemming in de allerhoogste mate fataal.
En deze voorbeelden staan niet alleen, ze vonden
hunne afsluiting in het slotkoor. Wir setzen
uns mit Thra'ien nieder" hetwelk werd ingezet
met een kracht, alsof het den jubelendsten
zegezang gold, dien men zich denken kon. Ook
in de soli van sopraan en alt, benevens in de beide
koralen met tenor-solo kwam men niet tot die
heilige ontroering, die zich van ieder ontvanke
lijk gemoed meester maakt, wanneer deze heerlijke
bladzijden in den juisten stijl worden vertolkt.
De heer Kaufmann stond in beide laatstge
noemde nummers iiiet op de vereischte hoogte.
De stem van de sopraan (mevr. Uzielli) had
niet de weekheid, waarmede men Blute nur''
wenscht te hooren vertolken en de alt, mevr.
Geller-Wolter, kon met haar schoon orgaan en
duidelijke uitspraak, toch niet het eenigszins
koude in haar voordracht doen vergeten. Van
wonderschoone uitwerking waren de soli in het
orchest van de heeren Spoor, Demont eii Kr
ger. De heer Wijsman begeleidde de recita
tieven van den evangelist op hel klavier zeer
discreet, misschien in het begin te discreet.
Het kinderkoor onder leiding van deu heer
Cuypers klonk wellicht iets te zwak en de
begeleidende trompet iets te sterk en de heer
Hendriks schouk op het orgel, aan meuig num
mer, o. a. aan het koor ^Sind Blitze, sind
Donner" een schoon relief.
Heeft dus de uitvoering bewezen, dat het
koor der zangvereeniging aan slagvaardigheid
en ontwikkeling van toonvoiume gewonnen
heeft den heer Mengelberg kome daarvoor
den rechtmatigen dank toe toch moet ik met
groot leedwezen erkennen, dat mij deze uitvoe
ring te leur gesteld heeft, daar ik thans geen
oogenblik, zooals vroeger steeds, doordrongen
ben geworden van de vrome wijding die diri
gent en uitvoerenden moeten bezielen bij een
werk, zoo grootscii en verheven als Bach's
Matthauspassion.
Nog heb ik over een paar andere uitvoe
ringen te berichten, o. a. over eene uitvoering
door mej. Cath. vaa Rennes hier gegeven, ik
meen echter dat zulks na eene bespreking van
Bach's Passion ^liet recht past. Ia een volgend
artikel hoop ik daaraan een paar waardeerende
woorden, te wijden.
ANT.
Groot-Nederland.
Liederloek van Groot-Nederland
door 1\ R. COEKS Pr zu.
Heerlik, wanneer iets dat men allang in zich
gestorven achtte weer herleeft in z'n oude mooie
HtiiiiiiHiiiiiiiuitmiiiiimiMiiiitiiiMijiiiiMiiiimitiiiiii
dacht ik zoo, tenger, met groote donkere oogen.
't Eenige wat me niet beviel, was, dat ze zoo
bleek zag en telkens als ze lachte even na
kuchte met 'n zakdoek voor den mond; dan
keek ook de oude dame bezorgd.
Ze waren aan het theedrinken, de mama di
rigeerde de theeketel, die op een stoof naast
haar stoel op 't grint stond, 't Gezelschap trok
me wel aan en onwillekeurig leefde ik geheel
in hun doen en laten, voor zoover ik dat be
greep, mee..
Zoo, zoo, m'n vriend, je bent dus geënga
geerd," dacht ik bij mezelf en peinsde over
een analoog geluk, dat ook ik eens gekend had,
edoch .... das wiir zu schön gewesen!
Zij schreef me af, omdat ze haar Pa niet
ongehoorzaam wilde zijn; 't lieve kind, och,
ze was nog maar 15 en ik 16. Maar ik had
dien Pa kunnen wurgen.
Plotseling maakte de Mama hen beiden attent
op een jongmensch, dat erg swell"achtig gekleed
hun tafeltjj naderde.
Naderbij gekomen nam hij wel wat opzichtig
beleefd z'n hoed af en bleef staan. Allen
stonden op en wisselden handdrukken met hem.
Ik zag dat m'n overbuurman werd voorgesteld
en ik meende wel op te merken, dat deze
laatste het traditioneele aangenaam kennis
maken" niet bijster van harte uitsprak.
Men ging weer zitten, het nieuwe jonge
mensch erbij en 't discours was erg geforceerd.
Eerst zei de nieuw aangekomene wat tegen
't jonge meisje, dat verlegen werd; de Mama
antwoordde. Toen zei weer niemand eenige
seconden iets en kreeg de swell" een kopje
thee. Daarna sprak m'n overbuurman tegen
z'n medeminnaar zooals men ziet fantaseerde
ik doorloopend deze antwoordde en om dat
antwoord zag ik de Mama en ook het jonge
meisje lachen.
M'n overbuurman kleurde zichtbaar; 't was
'n pijnlijk oogenblik, maar hij herstelde zich
gauw en lachte ook even.
Toen vlotte het discours weer beter, maar
de swell" had het grootste woord.
M'n aandacht werd afgeleid, door een luid
ruchtig troepje, dat eenige opschudding te weeg
bracht en toen dat verdwenen was en ik weer
naar het tafeltje keek van m'n kennissen, zaten
daar reeds andere menschen en wandelden zij
juist het hek uit. Vooruit liep de swell" met
de Mama en daarachter m'n overbuurman met
het jonge meisje.
Hij zal wel blij zijn geweest met die plaats,
maar ik vond de swell" toch politieker.
Ik zie ze nog den hoek omslaan en dan
verdwijnen achter een park met hooge heesters;
haar witte japon 't laatst.
(Wordt vervolgd].