De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 16 april pagina 3

16 april 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1138 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ten einde allereerst echter eene voorstel ling te geven van den omvang der «Centralstelle" mogen hier vooraf eeriige cijfers volgen, welke in haar laatste jaarverslag vermeld worden gevonden. Het aantal gewone leden der vereeniging welke alle, geluk den lezers bekend is, rechtspersonen zijn, bedroeg op l April 1898 negenen veertig, een aantal dat, oppervlak kig besehonwd, zeer gering schijnt, doch dat in belangrijkheid wint, wanneer men zich herinnert, van welke maatschappelijke beteekenis de meeste dier leden zijn,; deze 49 gewone leden toch bestaan uit l LandesdireMion, 4 invaliditeits- en ouderdomsverzekeringsinstellingen, 20 steden en 23 vereenigingen, naast wie zich 98 buitenewone leden (physische personen) hadden oen inschrijven, die allen tezamen aan de vereeniging een bedrag van 35 680 mark aan ontvangsten (in n jaar) verschaften. Van deze ontvangsten werden in het vereeuigingsjaar 97/98 31.850 mark uitge geven, waarvan aan briefporto's alleen 1600 mark. Voorwaar respectabele cijfers, die men te beter begrijpt, wanneer men verneemt, dat door de "Centralstelle" de volgende geschriften worden uitgegeven: 1. het ge regeld orgaan der instelling, getiteld: Zeitschrift der Centralstelle iür Arbeiterwohlfahrts Einrichtungen", een veertien daagse^ blad, dat ongetwijfeld zeer veel belangrijks en zeer veel wetenschappelijks bevat, dat echter, niettegenstaande (of zou het juist zijn: omdat ?) het door twee professoren en een Geheimrath (Geh. Regierungsrath prof. dr. Julius Post, prof. K. Hartmann en prof. dr. Albrecht) geredigeerd wordt, in den regel door zijne dorheid vrij ongenieteiyk is; 2. de »Correspondenz für Geistliche/' een pp ongezette tijden verschij nend geschrift in den vorm eener 50?60 bladzijden tellende brochure, welke afdruk ken bevat van die in de »Zeitschrift" ver schenen artikelen, welke voor geestelijken van bijzonder belang kunnen worden ge acht en derhalve aan dezen en aan de redactiën van religieuse bladen, op verzoek, worden toegezonden; 3. het geïllustreerde belletristisch weekblad «Für's deuteche Haus" eene goedkoope illustratie, welke, staande onder de redactie van prof. Albreoht, ten doel heeft, den arbeider goed koope lectuur te verschaffen, en zoodoende de geest en smaak bedervende prulromans van hem verwijderd te houden. Dit blad ?wordt, natuurlijk, vooral onder niet leden der instelling verspreid. 4. de «Schriften der Central>telle iür Arbeiterwohlfahrtseinriehtingen", eene serie boekjes, in den geest van de »Bibliothèque du MuséeSocial", welke op ongezette tijden verschijnen en telkenmale eene studie van bevoegde hand over een at' ander sociaal-economisch onder werp bevatten (over arbeiderswoningen, spaarkassen, volksvoeding, goede lectuur, arbeidsbeurzen enz.) Tot dusver zijn hier van 14 nummers verschenen. Bovendien gaf de »Centraktelle" nog gedurende enkele maanden eene »Correspendenz für Lehrerzeitungen" uit, in den vorm en met een gelijksoortig doel als de »Correspondenz für Geistliche", welke echter, nadat enkele nummers verschenen waren, wegens gebrek aan voldoende belangstelling weder werd gestaakt. In het genoemde viertal tijdschriften echter vindt de vereeniging, zooals begrij pelijk is, reeds een uiterst krachtig middel tot bearbeiding van het veld, welks ont ginning en bebouwing zij zich ten taak heeft gesteld. Doeh daardoor allén zou zij zonder twijfel steeds ver van haar doel verwijderd blijven, indien haar niet ver schillende andere middelen bovendien ten dienste stonden. In de eerste plaats denken wij hier aan de gelegenheid, welke de »Centralstelle" biedt, voor het aanvragen en ontvangen van adviezen, waaromtrent in het laatste mini i m i m n m i mi Minimin n nul1 iinnarnnmimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiinHiiiiiiiiiiiiiMHiiii De meneer van tToveifaL DOOB F. DE SINCLAIR. 't Is iets zonderlings, wat ik ga beginnen. Ik ga een episode beschrijven uit het leven van een man, dien ik niet kende, wiens naam ik niet wist, wiens stem ik nimmer hoorde, en toch.... God weet het, ah ik hem wel gekend had, zou ik er mogelijk nooit toe gekomen zijn deze regelen neer te schrijven. Ik woonde nog op kamers, nu een tiental jaren geleden, 't was in Rotterdam, in de Wesce Wagenstraat. Juist waar die straat 't ergst begint te hellen was ik gestoffeerd" bij eenvou dige burgermenschen boven een lampenwirikel. Ik herinner me nog als of 't eerst gisteren was gebeurd, den eersten dag dat ik mijne appar tementen betrok. M'n zitkamer aan de straat met z'n verschoten tapyt, de groote mahonie houten tafel, vol witte kringen van glaasjes, de vaal groene stoelen en een canapévol bulten, die zoo naar stof rook, als ik daarop in een zoet far niente" lag te mijmeren; dan de schoor steen met z'n pendule, die gedurende het jaar, dat ik er woonde, hardnekkig op twaalf minuten voor drie bleef staan, een omstandigheid, die een fatalist nachtmerrie zou bezorgen; twee vazen met bouquetten van stoffige siergrassen en papieren rozen, waar tusschen in twee wit marmeren aschbakjes, die altijd even ijzig aanvoelden en naar ik vernam, door een zee varend familielid van m'n hospita als kunst voorwerpen uit het zonnig Italiëwaren geïmporteerd; de bonte oleographiëa aan den wand, vol zwarte spikkeltjes van vliegen, vooral op derose armen der landmeisjes, die onbekom merd over smalle plankjes boven peillooze afgronden wandelden, de nieuwe roode gordijnen met koperen embrasses, die er afvielen als ik er maar even aanraakte en tusschen al die smakeloosheid m'n eigen meubeltjes, m'n bureau, m'n muziekkastje, m'n stoel, vriendelijke souve nirs aan m'n ouderlijk huis, waarnaar ik in ledige uren soms kon zitten kyken met een geval van weemoed, van heimwee naar een nimmer terugkeerend verleden. Als rechtgeaard Rotterdammer sliep ik in een alkoof, waarin 't altijd donker was. behalve s' morgens als e»- door de kamerdeur 'n handbreed daglicht viel. De andere deur, die tot'n andere alcoof toegang gaf, bleef alty'd gesloten. In die laatste deur was een vierkant ruitje jaarverslag wordt gezegd: «de aanvragen om inlichtingen waren ook in dit jaar (1897,98) buitengewoon talryk. Deze betrof fen vooral pensioenfondsen, zoodat de «Centralstelle" daarin aanleiding vond, hierover een bijzonder rapport uit re geven, met welke taak de heer Admiralitiits- und Kommerzratb. dr. Abegg, zoo goed was, zich te belasten." Men herinnert zich echter, dat deze adviezen niet van eelijken aard zijn, als die welke het ^Centraal bureau voor sociale adviezen" zich voorstelt te geven: de «Centralstelle" verschaft in hoofdzaak informatiën omtrent bestaande sociale in stellingen, is dus wél bereid, onder verwij zing naar die instellingen, algemeene wenken te geven, doch belast zich niet, gelijk ons Centraal-bureau hoopt te doen, met het verstrekken van uitgewerkte plannen voor de oprichting eener bepaalde nieuwe of de verbetering eener bestaande instelling of regeling. Het verschil tusschen de bedoe lingen en de opvattingen van de taak van elk dezer toch nauw verwante lichamen hopen wij bij eene later te volgen bespre king van het «Centraal-bureau voor sociale adviezen" nog duidelijker te kunnen doen uitkomen. In ons laatste artikel stipten wij reeds aan, dat de «Centralstelle" evenals het »Musée Social" doet, en gelijk niet onwaar schijnlijk ook het "Centraal bureau" zal doen, voor de behandeling van bepaalde gewichtige onderdeelen van het sociale vraagstuk afzonderlijke comitê's heeft benoemd, welke gedeeltelijk eenigszins, door hunne eigen statuten, eigen kas, eigen leden, enz., het karakter van sub-vcreenigingen dragen. Tot dusver zijn die comitê's vier in getal; waarvan de «Ausschuss für Wohlfahrtspflege auf dem Lande" en die voor »Armenpfi'3ge und \Vohlthiitigkeit" de uitgebreidste zijn, terwijl daarnaast een «comitétot organisatie van volksuitvoe ringen" en een «comitévoor bezoeken aan berlijnsche musea" bestaan. Het genoemde comité»ter bevordering der welvaart op het platteland" heeft dezelfde taak als de gebeele »Centralstelle'', doch ziet haar tot het platteland beperkt. Het geeft ter be vordering van haar doel twee bladen uit: l. Das Land, in het bijzonder voor de meer-ontwikkelden ten platten lande be stemd, een veertiendaagsch blad, dat ge regeld passende economische alsmede ook beüetristische artikelen bevat; en 2. de Kleine Dorfxeitung eene zeer goedkoop geillustreerd weekblad, voor de eenvoudigen des volks bestemd, dat steeds »voor elck wat wils" bevat. De gewenschte beknoptheid verbiedt ons, uitvoeriger bij deze sub-comité's stil te staan, hoe belangrijk het ook ware, hunnen arbeid eenigszins van naderbij te beschouwen. Hunne namen duiden reeds vrijwel hunne taak aan: het »comitévoor volksuitvoe ringen" belast zich met het organiseeren van uitmuntende concerten, welke voor zeer geringen prijs voor arbeiders worden toegankelijk gesteld, en welke tot dusverre zér druk werden bezocht; het »comitévoor het bezoeken van berlijnsche musea" stelt voor arbeiders de gelegenheid open, om onder zaakkundige leiding de verschillende berlijnsche kunstinstellingen te bezoeken, aan welke bezoeken steeds populair-wetenschappelijke voordrachten gepaard zijn. Ook van deze gelegenheid tot het verkrijgen van meer algemeene ontwikkeling werd door een groot aantal arbeiders in het laatste jaar (1800 deelnemers; 46 bezoeken) ter bereiking van haar doel gebezigd, en gebruik gemaakt. Een ander middel, door de »Centralstelle" zeker voor de gebruikers ervan niet het onaangenaamste, z;jn de z.g. «Information sreisen" welke zij jaarlijks organiseert. Deze reizen, waaraan in de eerste plaats de afgevaardigden der aangesloten licha men, doch, zoolang het aantal deelnemers van matglas. Als ik niet kon slapen, lag ik te peinzen over 't doel van dat raampje, 't Licht kwam noch van d' eene, noch van d' andere zyde. Alleen 's avonds zag ik soms plo'seling het schijnsel van een lamp of kaars en dan hoorde ik gedempt spreken. Ik denk, dat een familielid van m'n hospita daar sliep, maar ik vond er iets piquants in het niet precies te weten en dan peinsde ik over allerlei avon tuurlijke dingen, tot ik in slaap viel en 's morgens was in die ruimte achter 't raampje weer alles donker, 't Liefst zat ik op straat te kijken, 't was er altijd, even als nu nog, bedrijvig; 'n bedrijvigheid, waarin men zich liever niet beweegt, maar die prettig is, om van boven aan te zien. Ietwat realistisch getinde scènes tusschen Za i dstraat bewoners, den geheelen dag door geschreeuw van appel- of vischkar-vrouwen, de werkmansdrukte in al de goedkoope winkels, die ook toen reeds de kunst verstonden door loopend te liquideeren en uit te verkoopen" en dan 't prettige gezicht op 'n straat die helt. Wat 'n menscheu op zoo'n Zaterdagavond! De huizen aan den overkant interesseerden nie van lieverlede. Beneden waren 't allemaal win kels en kroegen. Ik was nog op een leeftijd, waarin men het dapper vindt om tegen een dienstmeisje te lachen en bepaald kranig om ze een kushand toe te werpen, enfin daar was gelegenheid te over! en ik had dan ook spoedig m'n bepaalde kennisjes met wie ik me verstoutte veelbeteekenende blikken te wisselen. Recht tegenover me was 'n modewinkel, waar de klanten bediend werden door bleeke juffer tjes met bijzonder weelderigen haartooi en uiterst dunne middeltjes; in de uitstalkast verwisselde een wassen pop met starende blauwe oogen geregeld elke week van japon. Daarboven woonde een practizijn met een allergemeenste tronie, '11 magere kleine vrouw en een vuile slordige meid, die ik me nooit verwaardigde aan te kijken, ook al stond ze kleeden te klop pen met m'n favorite, 'n coquet wipneusje, dat bij den slager naast de modewinkel diende. Die slagerij was gevestigd in 'n verbazend hoog huis. Op de eerste etage woonde een jodenfamilie met 'n ontelbaar aantal kleine kinderen. Er kwam daar altijd zóó veel bezoek, dat ik nooit te weten ben gekomen, wie mi eigenlijk wél en wie niet tot het gezin behoorden. De heer des huizes handelde in levers, harten en soortgelijke ingewanden van koeien en kwam meestal erg bloederig thuis, maar Vrijdagsavonds ging er altijd 'n zwerm in fluweel en satijn gekleede dames en zwart gejaste heeren met glimmende cylinders naar de synagoge. Daarboven woonde een weduwe met een dochter, knappe menschen zoo op 't oog, die nog niet te groot is, ook anderen deelnemen, worden telkenmale naar een ander deel van het duitsche rijk of van het buitenland gericht, en hebben ten doel de belang rijkste der bestaande sociale instellingen te bezoeken. De eerste dezer door de Vereeniging ondernomen reizen (in 1891) strekte zich ook tot ons vaderland uit, met het doel de instellingen in het belang van het personeel der delftsche nijverheidsondernemingen. onder mede-directie van den heer Van Marken, te leeren kennen, bij welke gelegenheid wij voor de eerste maal met de "Centralstelle" daadwerkelijk mochten kennis maken, terwijl wij in 1896 het voorrecht genoten zelve aan zulk eenereis deel te nemen, die toen, met Stuttgart als punt van uitgang en van samenkomst voor de deelnemers, o. m. bezoeken aan de ontzagwekkende machinefabrieken »Augsburg" en »L. A. Riedhiger" te Augsburg, aan de hoogst belangwekkende stichtingen van den heer Victor Hiimmerle te Dornbirn (bij Bregenz), aan de Vrouwenarbeidsechool te Basel enz. ten doel had, en welke ons de gelegenheid bood veel kostbaar materiaal te verzamelen, in aangenaam vroolijk gezelschap en in een der schoonste streken van Europa (Stuttgart, Bregenz, Konstanz, Zürich, Basel, Mühlhausen enz.) Te gelegener tijd hopen wij van dit mate riaal een gedeelte in deze artikelenreeks te kunnen verwerken. Indien wij thans ten elotte nog mededeelen, dat de «Centralstelle" behalve al de hier genoemde middelen bovendien ook het deelnemen aan zooveel-mogelijk-alle congressen met sociale strekking, het in stand houden van een nog bescheiden museum van gegevens en modellen, op so ciale instellingen betrekking hebbende, het organiseeren van tijdelijke tentoonstellingen van materiaal voor bepaalde, afwisselende onderwerpen, alsmede het uitleenen van tooverlantaarns, elektrische apparaten voor het nemen van natuurkundige proeven enz., als bevorderlijk voor haar doel beschouwt zoo meenen wij den lezers een vrij duidelijk beeld te hebben gegeven van de oudste der dri3 instellingen, welke met het in wording zijnde «Centraal bureau voor sociale advie zen" groote gelijkenis vertoonen, te hebben aangeboden. »De oudste der drie instellingen" zeggen wy, wellicht tot verrassing van velen, die tot dusver slechts van het «Musée Social" en van de»Centralstelle" hebben vernomen. Toch bestaat nog zulk eene derde organi satie, welke minder belangrijk is, doch van welke wij, om der wille van de volledigheid binnen eenigen tijd eveneens een kort over zicht hopen te leveren. Thans wachten ons echter eenige onder werpen van meer actueel belang, welke bespreking vereischen. Delft. Dr. J. C. E. UIIIIIIMIIIlllllMIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllllllMIIIIIIMIIIIlllltltlltlllMIIIIIIIIIIIIIII MnM in de Hoofdstad, Een der verhevenste werken uit de muzieklitteratuur van alle tijden is voorzeker de Matthaus-passion van Bach. Verheven in de eerste plaats, omdat de diep tragische gebeur tenissen, in de passie van den evangelist Mattheus beschreven, bij Bach eene uiting vonden zoo waar, zoo rein, zoo vroom en toch zoo eenvoudig; in de tweede plaats omdat die uiting gedragen wordt door een meesterschap in de iltMIlUIIHIIIIIimUmHIIIlnlIIIMIIItlllllllllllllllIllllllMHIIMIflIIIIIIIIIHII ook heeren gestoffeerd" Melden, zoo als m'n hospita me mededeelde. Links van den modewinkel was een broeg, waar het van af 8 uur 's morgens al wemelde van bezoekers. -Over de horren heen, zag ik juist in 't buffet en op de toonbank, waar de klanten bediend werden door een dikken man met een opgeblazen gezicht, die tegen een uur of twee werd vervangen door een juffrouw met roode strikjes in 't haar. Onder de vaste klanten daar hoorde ook de practizijn met 't kwaje gezicht en ik geloof wel, dat de juffrouw even veel attracties voor hem had als de borreltjes. Boven de kroeg was een pakhuis, tenminste dat stond op verschillende deuren, nog wel met cijfers er bij, Pakhuis I, Pakhuis U enz. Wat er evenwel werd opgeslagen weet ik nöi niet, ik heb er nooit iets uit zien halen, en evenmin iets binnen zien komen. De gestoffeerde heer bij de weduwe scheen nagenoeg op dezelfde uren thuis te zijn als ik. Ik zag hem zelden uitgaan, 't Was een ma.a van 'n vijf en-dertig jaar. denk ik, met een donkeren baard en knevel en een opvaheni gele gelaatskleur. Als ik voor mijn bureau zat, zag ik hem dikwijls aan 't zijne zitten. Vóór twaalf uur had hij de zon, die dan juist op 't groene laken van z'n bureau viel, zoodat ik duidelijk de beweging van z'n groote witte handen kon volgen, als hij tchreef. Vaak zat hij met de hand onder 't hoofd 't venster uit te kijken en staarde dan in de richting van mijn kamer, totdat hij plotseling mij gewaar werd en dan met 'n schichtige beweging weer doorschreef. Dat hij schreef; ik bedoel romans of novellen, stond bij me vast, want 't waren allemaal halve velletjes en ik zag meermalen dat hij ze aan een zijde blank liet. Ik had aanvanke lijk 'n antipathie tegen dien man, want ik merkte, dat hij dikwijls lange gesprekken hield met de dochter des huizes, die hem 's avonds z'n thee bracht en ook wel eens stof afnam, terwijl hij er zat. Ik mag het nu, met m'n reeds grijzende haren wel eerlijk bekennen, ik was wnoorlijk verliefd op dat meisje; zoo'n liefde op 'n dis tantie, 'n eerbiedige adoratie van achter de vitrages, die m'n gloeiende blikken verborgen. Ik weet eigenlijk niet precies, wat ik zoo lief in haar vond; ze was nog al klein, had veel kleur en als ze de kamer deed" zag ik dat ze kleine witte handjes had. Ik informeerde quasi terloops bij m'n hos pita, maar zonder succes. Och, ik weet niet, wat dat voor mense bennen; as ze nou nog 'n meid hieuwe, dan hoor je nog 's wat. D'r man was geloof wat van de belasting." Zeer vaag voorzeker, maar ik berustte er behandeling van de stof, zóó groot dat die nog heden ten dage de bewondering opwekt van kunstenaar zoowel als leek; een meester schap dat iedereen verstomd doel staan en het werk eene jeugd verschaft, die onverwelkbaar de stormen der eeuwen doet trotseeren. De uitvoering van dit grootsch gewrocht, door de zangvereeniging van Toonkunst geeft mij aanleiding eenige regelen te wijden aan de samenstelling en den bouw vau den tekst. Men kan deze n.l. in twee elkaar afwisse lende groepen verdeelen. De eerste groep behelst dan de woorden van het evangelie, ^waarbij de evangelist de verhalende rol ver vult en Christus, Pilatus, Petrus en het Koor de dramatis personae zijn de tweede groep wordt vervuld door de weeklagende Tochter Zion en is door Bae'a toebedeeld aan de Aria's voor sopraan, alt, tenor .'en bas, benevens het koor. Deze indeeling, alsook de eigenaardige bsnaming //Tochter Zion" is afkomstig van den Leipzi^er postbeamte Henriei (pseudoniem Picander). Deze dichtte de verzen voor alle stuk ken, die buiten den passietekst liggen en die vrome en godsdienstige beschouwingen bevatten op de aangrijpende gebeurtenissen van het lijdensverhaal. Hoewel er niet weinig valt af te dingen op de dichterlijke waarde dier verzen, kan uien ze meestal niet de verdienste ontzeggen uit een vroom gemoed voortgesproten te z'jn en, ondanks hunne onbeholpenheden, brengen ze toch, door hunnen ongekunstelden eenvoud, de beoogde uitwerking te weeg. De verschillende Koralen, die mede aan de //ïochter Zion" in den mond gelegd worden, geven aan het geheel nog meer den stempel van kerkmuziek, natuurlijk in den breede opgevat. Het werk werd door Bach zelf op den Goeden Vrijdag van het jaar 1729 voor het eerst uitgevoerd in de Thomaskerk te Leipzig. Het had toen reeds denzelfden omvang als thans. Alleen het slotkoor van het eerste deel «O Mensch beweiu' dein' Sünde gross", dat oor spronkelijk als openingsnummer van de Johannispassion gedacht is, werd toen niet gezongen; daarvoor in de plaats besloot meu het eerste deel met, het Koraal Jesum lass ich nicht von mir." Deze uitvoering moet circa 5 uur geduurd heb'ien. Of er, ook na den honderdjarigen slaap, waarin onbegrijpelijkerwijze dit heerlijk stuk kunst gedompeld is geweest en waaruit Mendelssohu het m 1829 heeft opgewekt, vele uit voeringen van hebben plaats gevonden zonder coupure, meen ik te mogen betwijfelen, alleen herinner ik mij dat voor een 15-tal jaren geleden te Cvefeld het werk is uitgevoerd zooals het thans algemeen ia klavieruittreksel bekend is, dus zonder eenige weglating. Dit moge nu als bijzonderheid waardeering vinden over het algemeen geloof ik toch, dat het beter is eenige doelmatige coupures te maken. Het is echter niet onverschillig hoe deze worden aangebracht. Wat het, dramatische gedeelte be treft, mag er geene belangrijke episode aan het snoeimes ten offer vallen; maar ook wil men gaarne de belangrijkste fragmenten der Tochter Zion behouden zien. Dat incn nu 1.1. Zaterdag hierin met beleid is te werk gegaan, zou ik niet volmondig willen erkennen. Het ware te wenschen dat er iemand voor Bach deed, wat Friedrich Chrysander, iu den laatsten tijd voor Hinde! doet en met fijugevoeligen tact coupeerde wat het best weggelaten kau worden. Kom ik uu tot. de bespreking der uitvoering zelve, dan dwingt deze mij m mijne beoordeeliug dezelfde groepeeriiig in acht te nemen, die dichter en componist aan hun werk gegeven hebbei). Want de uitvoering van het gedeelte der //ïochter Zion" en der koralen stond niet op dezelfde hoogte als die van het dramatische gedeelte. Gaarne erken ik dat de koren met beslistheid en zekerheid invielen. Eene uitzondering hierop maakten de koren //Er ist des odes schuldig" en »Der du den Tempel Gottes zerbrichst." Gelukkig duurden zij niet lang! Doch overigens niets dan lof voor de ,/S ihneidigkeit" (als ik dat woord eens gebruiken mag), waarop de groote volksmeuigte voortdurend iu het krijt trad. De evangelist, de heer Robert Kaufmaun was mimnimiiiiiM uiiiHiiinitiiiiii niiiiiii iiiiiiiiiiimiHiiin in en zorgde verder niets te laten merken. Trouwens, m'n lielde had in die dagen nogal 'n vlinderachtige natuur. Dik ijls gebeurde het, dat m'n hart niet eens klopte, als ik haar roode blouse in de kamer zag bewegen en zoodoende was ook de belangstelling in m'n overbuurman eerst niet zóó groot, dat ik er bepaald moeite voor deed, iets hem betreffende te weten te komen. 't Was meer toevallig, dat ik mij zoo van lieverlede voor hem interesseerde en daarbij ontwaakte tevens 'n gevoel van sympathie, die m'n naijver in verband met :t kleine juf fertje geheel op den achtergrond schoof. Dat we elkaar van aanzien kenden, leed geen twijfel. Had ik ean nieuwe jas aan, die in snit of kleur, aanmerkelijk van de voorgaande verschilde, dan zag ik duidelijk aan z'u gezicht, dat hem dat opviel en eveneens constateerde ik bepaald een half bedwongen verlegenheid bij hem, toon hij op 'n morgen niet 'n gloed-nieuwen cylinder hoed klaarblijkelijk op reis ging en mijn oogen toevallig de zijne ontrmetton. Ook als we elkaar op straal tegenkwamen zag ik duidelijk, dat hij evenals ik dacht: Uaar heb je hém weer!" Maar natuurlijk trachtten we beiden 'n onverschillig gezicht te zetten, keken 'n anderen kant uit en pas seerden elkaar. Op 'n middag gebeurde dat ook, maar 'n paar passen verder draaide ik even het hoofd om en keek hem na. Of hij 't voelde weet ik niet, maar hij deed onmiddellijk hetzelfde. Van dat oogenblik af veinsden we nog meer dan ooit te voren 'n groote belangstelling in tegenovergestelde richting, waar of wanneer we elkaar ook tegenkwamen. Op 'n mooien Zomeravond toen 't in de Weste Wagenstraat alierijselijkst warm en op m'n kamer onhoudbaar was, slenterde ik in de Oude Plantage. Aan den Maaskant was het tamelijk frisch en in den tuin van de uitspan ning was dan ook nagenoeg geen tafeltje onbezet. Gelukkig vond ik nog een vrijen stoel onder de veranda en daar bekwam ik met een glas bier en een sigaar heerlijk van de onaangerame hitte. Uit 't geroezemoes van al die stemmen om mij heen viel niet veel wijs te worden, maar telkens hoorde ik een prettigen meisjeslach boven alles uit. Onwilkeurig zocht ik met m'n oogen langs de tafeltjes en zag iets, dat me zeer verraste. Daar zat waarachtig aan een tafeltje m'n overbuurman met een jonge en een oude dame. De jonge dame lachte blijkbaar om 'n verhaal, dat m'n overbuurman haar deed en ik zag de mama want m'n fantasie had on middellijk de relaties vastgesteld goedkeurend maar minder openlijk meedoen. 't Was een lief meisje, 'n jaar of twimtig eveneens ten volle voor zijn taak berekend. Eene lichtere, gemakkelijker aansprekende stem zou hier en daar meer gewenscht zijn geweest, maar toch als evangelist bood hij veelschoons; in het verbaal van Petrus' verloochening was hij zelfs overweldigend. Dat Messchaert de Christus is bij uitnemend heid heeft men reeds herhaaldelijk kunnen booren. Ook thans was hij eenig; om. het evea of hij zong: Nebmet, esset, das ist mein Leib" of ,lch werde den Hirten schlagen" of //Eli, lama sabathani" steeds wist hij tot in het diepste van de ziel te treffen door de waarheid en het diepe gevoel in de uitdrukking zijner stem. De heer v. Duinen zong de kleinere soli van Petrus, Pilatus enz. met flink, kernachtig geluid. Over het dramatische gedeelte in de uitvoering kan ik dus met grooten lof spreken. Des te meer leed doet het mij, dat ik over dat gedeelte wat juist in uitdrukking zooveel weemoed, zooveel wijding en ook zooveel troostrijks vordert, niet met geestdrift kan gewagen. Een goed begin maakte het inleidingskoor, eveneens goed was het slotkoor van het eerste deel, maar de koralen misten ten eeneumale die religieuse stemming en teederheid, die de geloovige zielen moeten opbeuren, en bemoediging verschaffen na het aanhooren van het groote Lijden. Waarom geene zachtere nuances aangebracht bij woorden gelijk : «?Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen", en ;/So schlafeu unsre Süaden eiu" enz. Zie wanneer de dramatische Schneidigkeit" die ik straks kon loven, hier voor den dag treedt, wordt zulks voor de stemming in de allerhoogste mate fataal. En deze voorbeelden staan niet alleen, ze vonden hunne afsluiting in het slotkoor. Wir setzen uns mit Thra'ien nieder" hetwelk werd ingezet met een kracht, alsof het den jubelendsten zegezang gold, dien men zich denken kon. Ook in de soli van sopraan en alt, benevens in de beide koralen met tenor-solo kwam men niet tot die heilige ontroering, die zich van ieder ontvanke lijk gemoed meester maakt, wanneer deze heerlijke bladzijden in den juisten stijl worden vertolkt. De heer Kaufmann stond in beide laatstge noemde nummers iiiet op de vereischte hoogte. De stem van de sopraan (mevr. Uzielli) had niet de weekheid, waarmede men Blute nur'' wenscht te hooren vertolken en de alt, mevr. Geller-Wolter, kon met haar schoon orgaan en duidelijke uitspraak, toch niet het eenigszins koude in haar voordracht doen vergeten. Van wonderschoone uitwerking waren de soli in het orchest van de heeren Spoor, Demont eii Kr ger. De heer Wijsman begeleidde de recita tieven van den evangelist op hel klavier zeer discreet, misschien in het begin te discreet. Het kinderkoor onder leiding van deu heer Cuypers klonk wellicht iets te zwak en de begeleidende trompet iets te sterk en de heer Hendriks schouk op het orgel, aan meuig num mer, o. a. aan het koor ^Sind Blitze, sind Donner" een schoon relief. Heeft dus de uitvoering bewezen, dat het koor der zangvereeniging aan slagvaardigheid en ontwikkeling van toonvoiume gewonnen heeft den heer Mengelberg kome daarvoor den rechtmatigen dank toe toch moet ik met groot leedwezen erkennen, dat mij deze uitvoe ring te leur gesteld heeft, daar ik thans geen oogenblik, zooals vroeger steeds, doordrongen ben geworden van de vrome wijding die diri gent en uitvoerenden moeten bezielen bij een werk, zoo grootscii en verheven als Bach's Matthauspassion. Nog heb ik over een paar andere uitvoe ringen te berichten, o. a. over eene uitvoering door mej. Cath. vaa Rennes hier gegeven, ik meen echter dat zulks na eene bespreking van Bach's Passion ^liet recht past. Ia een volgend artikel hoop ik daaraan een paar waardeerende woorden, te wijden. ANT. Groot-Nederland. Liederloek van Groot-Nederland door 1\ R. COEKS Pr zu. Heerlik, wanneer iets dat men allang in zich gestorven achtte weer herleeft in z'n oude mooie HtiiiiiiHiiiiiiiuitmiiiiimiMiiiitiiiMijiiiiMiiiimitiiiiii dacht ik zoo, tenger, met groote donkere oogen. 't Eenige wat me niet beviel, was, dat ze zoo bleek zag en telkens als ze lachte even na kuchte met 'n zakdoek voor den mond; dan keek ook de oude dame bezorgd. Ze waren aan het theedrinken, de mama di rigeerde de theeketel, die op een stoof naast haar stoel op 't grint stond, 't Gezelschap trok me wel aan en onwillekeurig leefde ik geheel in hun doen en laten, voor zoover ik dat be greep, mee.. Zoo, zoo, m'n vriend, je bent dus geënga geerd," dacht ik bij mezelf en peinsde over een analoog geluk, dat ook ik eens gekend had, edoch .... das wiir zu schön gewesen! Zij schreef me af, omdat ze haar Pa niet ongehoorzaam wilde zijn; 't lieve kind, och, ze was nog maar 15 en ik 16. Maar ik had dien Pa kunnen wurgen. Plotseling maakte de Mama hen beiden attent op een jongmensch, dat erg swell"achtig gekleed hun tafeltjj naderde. Naderbij gekomen nam hij wel wat opzichtig beleefd z'n hoed af en bleef staan. Allen stonden op en wisselden handdrukken met hem. Ik zag dat m'n overbuurman werd voorgesteld en ik meende wel op te merken, dat deze laatste het traditioneele aangenaam kennis maken" niet bijster van harte uitsprak. Men ging weer zitten, het nieuwe jonge mensch erbij en 't discours was erg geforceerd. Eerst zei de nieuw aangekomene wat tegen 't jonge meisje, dat verlegen werd; de Mama antwoordde. Toen zei weer niemand eenige seconden iets en kreeg de swell" een kopje thee. Daarna sprak m'n overbuurman tegen z'n medeminnaar zooals men ziet fantaseerde ik doorloopend deze antwoordde en om dat antwoord zag ik de Mama en ook het jonge meisje lachen. M'n overbuurman kleurde zichtbaar; 't was 'n pijnlijk oogenblik, maar hij herstelde zich gauw en lachte ook even. Toen vlotte het discours weer beter, maar de swell" had het grootste woord. M'n aandacht werd afgeleid, door een luid ruchtig troepje, dat eenige opschudding te weeg bracht en toen dat verdwenen was en ik weer naar het tafeltje keek van m'n kennissen, zaten daar reeds andere menschen en wandelden zij juist het hek uit. Vooruit liep de swell" met de Mama en daarachter m'n overbuurman met het jonge meisje. Hij zal wel blij zijn geweest met die plaats, maar ik vond de swell" toch politieker. Ik zie ze nog den hoek omslaan en dan verdwijnen achter een park met hooge heesters; haar witte japon 't laatst. (Wordt vervolgd].

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl