De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 16 april pagina 4

16 april 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. H38 vormen; als de klank, die men eens heeft horen klinken en waarvan de wind zelfs geen nagalm liet trillen in ons, weer aangalmt en sterker, voller wordt tot je de oude zang van geestdrift weer hoort ruisen. Heerlik weer student, weer geestdriftig jong Nederlander te worden! Zo is het mij gegaan na het lezen van voorrede en liederen van de heer F. R. Coers Fr.zn. in z'n Liederboek van Groot-Nederland. En wat ik nu weer hoor in mij is nu dieper tot m'n bewustzijn doorgedrongen dan vroeger. Wat toen opvlamde, hoog oplekte als een vuur van droog hout, het is nn de heftiger, stiller gloed van een kolenvuur geworden! En het is goed, dat noch eens te zeggen, ook al loopt men gevaar door de kosmopolieten voor aanbidder van de God van Nederland uitgemaakt te worden; het is goed het te zeggen, omdat er van dat geestdriftvuur warmte kan uitstralen, die velen goed kan doen. Het iedeaal van de heer Coers zweefde in deze laatste tien, vijftien jaren als een blankgeklede fee voor de ogen van tal van Neder landers. En zij liet een woord klinken dat voor die,velen niet maar louter een klank was. Het hief hun op uit de modder van apatie, waarin ze waren weggezakt en van waaruit zo velen schimpten op hun die zich noch 'en iedesal gesteld hadden en hoopten dat hun vaderland daar eens op lijken zou. u Vaderland! Ba, wat ordienèr van klank, wat banaal!" en de zoogenaamde kosmopolieten, dat wil zeggen de vereerders van wat nietNederlands was, wat uit den vreemde kwam, ook al werd het daar beschouwd als goed genoeg voor ons; de dwepers met ook de minste Franse, Engelse of Duitse zaken en personen, ze haalden de schouders op voor hun eigen Nederland en wat er groeide en ontkiemde. Toen kwam daar een luide stem die brak door de mist van onze klen-looslieid en liet licht verkondigde dat komen zou. Het daagde: de »Nieuwe Gids" verkondigde dat het tijd werd om Nederland hoog op te stoten midden in de vaait der volken, en de jonge mannen hebben naar ha n krachten er naar gestreefd en het bereikt ook, het heerlike doel: dat men in het buitenland weer oog kreeg voor onze letter kunst. Was er niet meer: herleefde niet in onze oren het oude echt-natsjonale, tzij gevoelde of komiese, lied na de zegepralen van Daniël de Lange en z'n A-Capella-koor? Ging niet al 'en stoet schilders, met onze kleine, onze grote Israëls voorop, vóór de artiesten met de pen uit in de richting van het iedeaal, dat daar voor hun blonk in laaie gloed Groot-Nederland; zochten ook zij niet Nederland omhoog te stoten in de vaart der volken en hadden ze geen sukses? Wie weet niet, hoe er uit de oude vader landse grond in deze laatste jaren 'en geest van natsjonale trots opstijgt, die ons ^gelukkig niet bedwelmt, maar toch bswaart voor over schatting van het vreemde! EQ zie, dair belichaamt zich weer dat een drachtig denken aan een mooie toekomst in het Algemeen Nederlands Verbond, waarmee de te Dordrecht opgerichte Taalbond samenge smolten is. Twee bonden a van doel en daarom verenigd. Ea het doel: Verbinding te brengen tussen wat gescheiden leeft, kracht te geven door de verbroken pijlbuudel samen te voegen en de Nederlander waar hij ter wereld ook mag leven toe te roepen: *zie, hier is 'en iedeaal, dat u als Nederlander voor ogen zwe ven moet: aaneensluiting tegen al wat nietNederlandj, tzij dan Frans, Duits of Engels is." Eri dit grote lichaam zal als 't ware het hoofd-bestuur zijn van onze opstand tegen het ver-ont-natjonaliseeren dat zovelen ons ras doen ondergaan. Het zal onze taalstrijd moeten leiden in den vreemde en welk Nederlander ik bedoel hier hun, die zich werkelik Neder landers voelen, niet de zgn. kosmopolieten of wie zich als »wereld".burgers aanstellen ? welk echte Nederlander zou zich aan die op roeping willen onttrekken? EQ welke zullen dan de liederen zijn in onze strijd om het bestaan? Want het lied geeft vertroosting in leed, wakkert geestdrift aan, doet broederschap sluiten, is de veiligheidsklep bij de mens, die dreigt te sterven van verdriet of het te bester ven van plezier; het lied is de weldoende fee, die ons uit de dagelikse beslommeringen op heft en ons meevoert hoog naar mooie wolkjes om ons in de verte de zou te laten zien in al z'n kleuren, om ons de zee in de ogen te laten blikkeren, de zee met blank-zeilige schepen: het lied laat ons dromen van schaduwrijke bossen te midden van de rookatmosfeer van de stad en, waar het barste proza heerst, brengt muziek warmte aan en poëzie. En wie kan buiten poëzie! Maar vooral zij die strijden hebben opwekking nodig en daar komt nn de grote verzameling van de heer Coers: vol melodieën, vol kunst, vol geestdrift. De eerste bundel met z'n natsjonale liederen, zangen van verbroedering tussen al wat Neder lander is, enkele geschiedzangen, maar voornamelik studentenliederen, is in de tamelik be perkte kringen waar hij vooral thuis hoort, in de studentenwereld, zo gunstig ontvangen, dat er nn 'en tweede druk van verschenen is. E a dat sukses heeft de verzamelaar aangemoedigd om z'n strijd te strijden tegen vooroordeel op vooroordeel van het onzinnige om te willen spreken van 'en natsjonaal lied enz. Hij heeft er 'en harde strijd mee gehad, maar gelukkig weer bondgenoten in Orelio en Rogmans, die met hun organen zijn goed recht bewezen. En is nu elk vooroordeel weg? Nee, maar wat werkelik goed is, en ik geloof, dat zijn geest drift iets goeds is, dat wint het op den duur n zo zal ook hij slagen; wanneer echter? dat hangt af van de kracht die er nu al uitgaat van ons Nederlander-zijn, van de innigheid van ons meegevoelen in zijn denkensrichting. Laat er intussen eens een fris windje waaien tussen de duffe vooroordeelen. 't Kan de goede zaak helpen. In de tweede bundel komt het gemoedelike meer tot z'n recht, in de eerste het geest driftige. Deze faundel gaat dieper in ons gemoedsleven van nu en vroeger dan de eerste. Daar klinken ze ons toe die zangen waar onze trots zich in belichaamt en onze moed voor de toekomst van onze stam. En zo staat niet ten onrechte in 't begin er van al het lied van Frans de Cort ,Mijne Moedertaal" met de bekende melodie van Marinns A. Brandts Buijs wiens Hou zee" de bundel opent. Maar na deze opwekking gaat de verzamelaar z'n kolleksie voor ons uitspreiden en hij begint met de onde Nederlandse volksliederen met al hun af wisseling: het bedrukte en berustende, geloovige ,Hoe groot, o Heer," onmiddellik gevolgd door het //Loflied op den Hollander en den Zeeuw" met z'n trots op onze bloei: »Waer dat men sich al keerd en wend end' waer men loopt of staet, ,Waer dat men reijst of rost of rend, end' waer men henen gaet: »Daer vint men tsij oock op wat ree, d'Hollander end' den Zeeuw : ,Sij loopeu door de woeste zee, als door het bosch de Leeuw." met z'n geloof in onze toekomst; //van den Briel," het «-Standbeeld van Duc d'Alf," Bergen op Zoom," ze doen je toch weer goed als natuurlike uitingen in mooie, geestdriftige tijden; maar de grote massa van dit 2e boek is toch weer anders. Wat er in Middeleeuwen en later in ons land gezongen is bij snarenspel: het minnelied in al z'n uitingen van gevoeligheid en hartstocht, van schalksheid en weemoed, van uitjubelen en neerslachtigheid, men vindt het hier bijeen; de oude sprookjes, balladen, legendes, sagen, vertellingen, schalkse liedjes die noch vooral in Vlasnderland maar toch ook bij ons leven, ze staan hier: van Halewijn, van twee Koningskinderen, van Hauselijn, de Jager uit Grieken, het Daghet in den Oosten, met het Kweselken, het looze Visschertje, de meisjes van Kieldrecht, met de Verholen liefde en van Jonc Gerrit. Een schat van poëzie en melodie. Maar men moet er van Ieren genieten, omdat wij niet gewend zijn meer aan dat kinderlik zich geven als men is. Dat begint al van de school af, waar wij overhoop zien gooien wat wij van moedersschoot meebrachten, waar we bleven overhoop liggen met datgene waar we toch voor de school juist zo goed mee over weg konden als bij onze vijf jaren paste, met onze moedertaal. En later wordt het geen zier beter, want de opsmukkiug met onnatuurlike schoolmeestersmooiigheden bederft bij velen het toch zo eenvoudige gevoel voor het mooie in de eigen taal; de jongens zetten hun taal in een gipsverband en verbeelden zich dan dat dat gekleed staat, terwijl het gewone, het beschaafde spreken plat is. En zo'n bedorven smaak vindt niet dadelijk z'n gading in dit liederboek, dat spreekt; maar laat het maar eens werken op het jonge geslacht, laten de liedjes maar eens helder-op gezongen worden eu de gipslaag verbrok kelt en valt af, de natuurlike vorm komt weer. Er is dus eenvoudigheid, natuurlikheid, echte menschelikheid voor nodig, om hiervan te kun nen genieten, maar wie aan de toekomst van z'n volk gelooft mag geen sekonde twijfelen of die eigenschappen, ze zijn noch wel in ons, al groeit er dik het onkruid op van gekuusteldheid en onnatuur. Ea er wordt in dat onkruid 1) gewied tegen woordig ! Wie de strijd nagaat, die op onderwijs-gebied gestreden wordt en op de hoogte is van wat mannen als Dr. F. Buitenrust Hettema en J. H. van den Bosch over hun streven hebben geschreven (vooral in //Taal en Letteren"), die zal begrijp ;n, dat ook dit streven een uiting van datzelfde is, het zoeken naar het eigenlik Nederlandse in ons volk, dat verklassiekt, verfranst of ver-wat-dan-ookt is. Zo werken die onderwijsmannen ook in deze richting voort. Voor die allen staat daar als een heerlik middel om hun geestdrift kracht tot daden te geven het Algemeen Nederlands Verbood. Laten ze er gebruik van maken! Laten wij toch allen als Nederlanders onze werkkracht daaraan besteden daar ligt voor ons de toekomst: de Nederlandse stamverwanten in verbinding met elkaar, wat beginselen hun ook scheiden. Maar zie: zoals het Taaiverbond opwelde uit het hoofd van de heer Kiewiet de Jonge in Dordrecht, zo had al vroeger de persoon van F. R. Coers'en droombeeld voor z'n geest gezien dat vervuld worden kon, en, waar wij het eerste met gejuich begroet hebben op het Taal- en Letterkundig kongres in Hollands oudste stad, daar voegt het ons nu ook Coers te steunen in z'n moeilik werk, te moeiliker omdat er noch zo ontzettend veel half neid hem in de weg staat. Laat het hem mogelik gemaakt worden dat hij niet alleen z'n iedeaal van dit liederboek vol tooid te zien bereikt, het moet noch minstens twee delen rijker worden laat het ook, zooals hij wenst, in gewoon zakformaat kunnen ver schijnen met melodie en tekst, ieder a + 25 >u pas e. En de grote menigte. En laten dangnepjes zangers het verder bekend maken door heel Nederland en waar Nederlands gesproken wordt. Dan zal bereikt zijn, maar dan ook alleen datgene waarnaar de heer Coers streeft: veredeling van ons lied, bekend zijn van het mooiste, echt Nederlandse uit onze muziekschat. Welnu, wie het in z'n vermogen heeft en zich Nederlander voelt, laat hij de heer Coers steunen in z'n uitgave van het Liederboek van GrootNederland. Haarlem. J. B. SCHEPERS. 1) Karakteristiek voor de kringen waarin zelfs zulke wanbegrippen tieren is de overwel digende reden, waarom dit stuk door de Spectator niet geplaatst is: het was in de vereenvoudigde spelling geschreven en er werd voor die spelling een pleidooi gevoerd. N. B! Waar ik niet aan de betrekkelik nietige kwestie van de spelling dacht, maar alleen wees op de evoluutsie in ons denken op taal- en taalonderwijsgebied, daar wordt daarin door de Spectatormannen niets anders gezien dan het roode lapje van de spellingvereenvoudiging, waarop alle vaderlandse taaistieren zijn losgestormd, zodra 't maar vertoond werd. Als 't niet zo treurig was bij zulke mensen, zou je er werkelik je ia gaan verkneuteren! IIMIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIllHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIHimilllimiilllllMtlllllllN T 9 lilvpp Ld 1101 u Dit kunstgezelschap, bestaande uit een honderd Membres protecteurs, welke dit jaar aan eeu goede tachtig kunstenaars en kunstenaressen uitnoodigingen heeft gezonden, om eene tentoon stelling te vormen, is in Nederland welbekend. De uitzet," zoo zeide men voorheen, had plaats gedurende de geheele maand Maart, en vertoonde 543 schilder-, borduur-, beeldhouw-, boetseer- en dergelijke werken : zij werd begeleid door voordrachten van letterkundigen en muzikalen aard. Wij juichen van harte het denkbeeld toe, dat de plastische kunst niet alleen gezocht moet worden in schilderijen met gouden lijsten, opge hangen aan eenen aristocratischen muur, of in beeldhouwerk van koppen en torsen, gelijk de «?academie" die voorschrijft, of in zuilenrijen, in colonnades, die de armoedige scheppingskracht en het afzijn van vindingsvermogen eens bouw meesters moeten vervangen. Kortom, het streven om geen voorwerp, geen letter, geen toon door het menschelijk vernuft bewerkt en bezield uit te sluiten van het gebied der kunsten is eene buitengewoon loffelijke poging. Zij wijst ons op tijden toen in het menschelijk leven, in de maatschappij, meer eenheid, meer harmonie bestond in de gezamen lijke uitingen van den geest, eene harmonie welke, zonder eenigen twijfel, verstoord is door den eenzijdigen, conventioneelen, aristocratischen weg, dien de hyper-hartstochtelijke beoefening der classische oudheid, onder den valschen naam van Renaissance" voor eeuwen heeft ingeslagen. Zulke tentoonstellingen doen haar nut, om ons dit meer en meer te laten verstaan; al weten sommige kunstenaars nog niet recht zich over de vooroordeelen heen te. zetten, die nog velen doen zeggen dat men (N.B.) hunne eigene kunst slechts voor halfkuust, voor art appliqaé, voor art indtistriel of decoralif moet houden. Waarlijk, heeren kunstenaars, van de naald of de klei, of de potaarde, vau den boekband enz., vreest zulke vooroordeelen niet meer. Met die eenzijdigheid wordt opgeruimd. Dat blijkt weer uit de «invritatiën" van Libre esthétiqite. Zoo heeft ook lïart a la rite, die tegenwoordig en voffue komt in schrift en daad, eene diepe beteekenis; het wil zeggen: de kunst overal en voor allen, voor het volk, voor plein en huis, voor gezin en kluis! Zoo moet het zijn! Tot heden is men zich, op het vaste land, van die algemeenheid der kunst niet recht bewust, al ligt de richting daarvan ook in de lucht. Blijkbaar tasten en zoeken de jonge kunste naars nog om het idee dezer kunst-algemeenheid uit te drukken; zij vervallen nog menigmaal in een slierkunst, of kunst vau omge worpen inktkokers, welke van de hoofd gedachte de belachelijke misbruiken toont. 't Is niet te verwonderen dat de Engelschen in 't algemeen het best erin slagen de popu lariteit die hier bedoeld wordt uit te drukken. In Engeland is namelijk nooit met barbaarsehe hand de traditie van harmonisch kunstleven zoo zeer te gronde gericht als elders. In Enge land (dit toont zich heden in alle verlichte boek- en plaatwerken) heeft b. v. steeds de kunstenaar, de werkman, de ambachtsman zich afgevraagd: Wat is de bestemming van mijn doek, mijn paneel, mija fresco, mijn tapijt, mijn kassen?" En al naar het antwoord heeft men den stijl (men kan dit op alle tentoonstellingen van zoogenaamde kleinkunst studeeren) van het werk ingericht. Wel woont Clement Heaton te Parijs, maar zijne Bronzes et maux cloisonnés dragen een engelsch karakter. Wel draagt Greiffenhagen uit Londen eenen duitschen naam, maar zijn krachtig gestilizeerd werk heeft bepaald een monumentaal engelschen geest, al zouden som migen ook meenen dat de Engel annoncialion aan Maria een kus op het voorhoofd gaat drukken, en het koloriet wat droog is. Al behoort Pankok tot de groep Verelnigte Werkstaiten uit Munchen, noch zijn naam, noch zijn borduurwerk ademt eenen duitscheu maar wel eenen engelschen geest, door de gezond en verstandig behandelde borduurkunst voor muurtapijt en kussen. Merkwaardig is het hoe velen vreezen verkeerd beoordeeld te worden, wanneer zij hun werk franchem nt in de rij der kunstwerken" scharen( Een sprekend voorbeeld is Paysage ornemental en Panneaux decoraties van Hoffmann. Meent men dan door het woord ornament de valsche teekening en kleur der slierkunst te redden? Waarom is het woord Poteries (199 Langer, 247 (Varia), 525 Sahmuz) niet genoeg en moet er décorées bijstaan, om er kunst" van te maken ? Poterie, tout court, is kunstwerk ! Decorée her innert aan rococo-couventie. Die kunstenaars mogen met hun modeleer- en snijkunst gerust voor den dag komen en zij moeten eiken kenner en lieflie')ber van goeden smaak en afkeer van shocking, liever zijn dan de meeste herbergprinsessen" van de kunstenaresse Leo Jo (alias Mlle JorLs), die een dertigtal caricaturen" teekende, niet zonder geest, doch waarvan Hogarth en Gavarni zouden gegriezeld hebben. EU toc'i allen prijken met het opschrift //Vendu," «?Vendu," Vendu," voor 150 franken de zes, en 300 franken de 12 figuren in lijst,. Ja zelfs is menig borduurwerk edeler en volkomener in zijn soort, smaakvoller en gezonder voorzeker dan Pornocrates, Etude du dèshabi'lé, une aUropade, enz.; al zijn zij ook van de hand vau wijlen F. Rops, bijeengebracht pour rendre hommage a la mémoire du maitre en in het bezit van Monsr. Mendiaux, Madme E. D. en Edmond Picard. Wij haasten ons echter er bij te voegen, dat de van Rops' uitgezette" 40 en meer werken niet allen dat karakter dragen. Madme E. D. te Parijs en de heer E. Deman te Brussel hebben daarvan het grootste deel in eigendom, zelfs ieder een Initiation sentimentale. De lithographie: Enterremeut au pays wallon is, door de karakteristieke figuren der omstanders zeker uitblinkend in waarde. Overigens valt in 't algemeen bij vele schilde rijen van deze zesde tentoonstelling datgene te zeggen, wat reeds herhaaldelijk is geboekt. In vroeger tijden bewaarden de jonge kunste naars hunne Etudes op de werkplaats, totdat zij iets wezenlijk afgewerks konden voortbrengen. Heden zijn het niet alleen studiekoppen," maar allerlei probeersels, die het publiek moet slikken, en er van maken en denken wat het wil. Enkele portretten en andere werken maken daarop eene uitzondering. Wij noemen dan tot slot het portretwerk van Envle Motte een doek vau bijna negen vierkante meters. Alleen als partretstuk dient dit kunstwerk beoordeeld te worden; andere eischen daaraan te stellen zou het doen mis kennen. Het is getiteld: Une fnmille sous la protti'tion de sidnt Georges et de Suinte Cathcrine. Het zijn zes liguren; links van den loesc louwer staat levensgroot de geharnaste St.-Joris met twee paarden, rechts bevinden zich, deels staande, deels zittende, vier jonge vrouwen of meisjes en een klein kind. lu het midden dezer groep eene dame, die waarschijnlijk Sf. Katherina voorstelt. De beeltenissen zijn blijkbaar met liefde, met goeden smaak en ontzag behandeld; doch geene heeft een heilig of zoetsappig voorkomen; het zijn gezonde, edele personen, in 't algemeen met vaste hand geteekend; de kleur is (Iets, ma».r harmonisch, zonder opschik of jacht op effect; het geheel maakt als stijl den indruk van een familiebeeld uit de zeventiende eeuw, meer geschilderd met het doel om de verschil lende personages te doen gelden, dan eene handeling uit te drukken, evenals onze regenten stukken; alle personen po«eeren, om zich te laten conterfeiten, doch zonder pretentie. Van dit natuurlijk, uitgebreid, maar t»ch overigens niet aanmatigend werk valt men in eene gruwelijke diepte, wanneer men twee passen verder Rops' teekening L'atnante du Christ aan schouwt: Christus aan het kruis, van boven tot onder bebloed, maar met een gelaat van den hoogst zelfbewusten hartstochtelijksten tooneelspeler (zijne kunst misbruikende), en aan den voet eene kolossale vrouwenfiguur, van achteren te zien, zich met dezelfde drift om het kruis slingerende. Wij willen niet langer stilstaan om zekere werken te betrachten die alleen nacht, nacht en schaduw vertoonen en zelfs gepointilleerde schaduw. De bewerkers daarvan zullen wij niet belache lijker maken dan zij zija. Wij willen de onvaste, drooge teekeopen van La place de t hotel de ville a Paris niet laken, al kost het werk ook fr. GOOO, en is van de hand vau Fr. Raffaelli. Wij willen bij de libre eslhétique-Baigneusei van d'Espagnat niet stilstaan. Wij willen heden aan Degouve de Nunques niet verwijten dat hij te zeer de natuur zoekt te verbeteren, maar wel, dat een groot aantal onzer jonge schilders het juiste teekenen beginnen te verleeren, door hun haast om Etudes tentoon te stellen en er voor te worden betaald. Ten laatste verdient Georges Minne toch nog een woord. Verbeeld u een publiek bad-bassin (in 't klein), een kom op voet (Projet de fontainc}; op den rand zijn geknield vijf mannen, spier-naakt, op gelijken afstand van elkaar, zich bedenkende of zij in 't water zullen duiken, of niet. Zeer onesthetische esthétique ! Ik kom ten slotte terug op het verblijdend teeken dat de kunst niet uitsluitend maar ge zocht wordt in cadres en borstbeeld! Wij slikken dan voorloopig nog het. misbruik wat er gemaakt wordt van ietgeea wat door de kunstenaars tot heden toe als uitsluitelijke »kunst" is betracht. Dr. P. ALB. TE. De Nederlandsche Schilderkunst. »Een Marxistische lijkrede," door J. H. VAN BREMEN. Amsterdam C. A. J. van Dishoeck. De schrijver van bovengenoemd opstel, in de «Nieuwe Ty'd" de artikelen lezend van dr. Gorter en Mevr. Roland-Holst, waarin deze auteurs stukken litteratuur-geschiedenis volgens Marx's methode behandelden en de geestesbewegingen uit maatschappelijke en econo mische tijds-omstandigheden poogden te ver klaren, wilde deze wijze van kritiek-schryven op de schilderkunst gaan toepassen, en toog aan 't werk met een gewicht dat komisch maar beklagenswaard tegelyk is. Want het ongaar gebazel dat deze nieuwe kriticus, wiens on handig gestyleerd geschiyf wemelt van de grofste taalfouten,!) als een Marxistische be schouwing der Nederlandsche schilderkunst durft laten drukken, is zoo mal dat men niet weet of men hier met kindsche onnoozelheid dan wel met de meest imperturbabele brutali teit te doen heeft. Na te hebben getracht het streven van ver schillende kunstenaars die in voorwerpen van dagelijksch gebruik practisch nut en schoon heid harmonisch willen doen samen gaan, uit economische toestanden te verklaren, noemt de auteur zijne uiteenzetting »beknopt en gebrekkig", en in plaats van na dit onver wacht blyk van zelfkennis tot bezinning te komen en te bedenken dat het tocb niet aangaat zulk oppervlakkig geleuter den menschen ter lezing te geven, in plaats van te begrypen dat, wil men betoogen en overtuigen, de zaken grondig en studieus moeten uiteen gezet, schryft hij voort en geeft een kort economisch -politiek-Marxistisch-cultuurhisto risch overzicht van de Nederlandsche schilder kunst, waaruit het verband moet blijken tusschen het opkomen der impressionistische kunst van Maris, Israëls, etc. en de leening van 127 millioen gulden die minister Van Hall in 1844 sloot. Al spoedig hierop leest men van »kunstperioden waarvoor wy (J. H. van Bremen) hier den weg eenigszins pogen te banen", en van »het lijkgeworden impressionisme van Bauer, Isaüc Israëls en Breitner", en moet Jan Veth het ontgelden, terwijl zoo nu en dan wat op den Nieuwen Gids gesmaald wordt. Van die kunstperioden der toekomst hooren wy' verder niets. Met den «aanvang der industrie, berus tende op het koloniaal bezit als afzetgebied", correspondeert volgens Van Bremen in de schilderkunst »die tusschenvorm waarin het impressionisme de rol van photografiscb instantanée (Isaac Israëls, Jac. van Looy, Breitner, de Zwart, Artzenius) gaat vervullen en ten slotte zich in een nietswaardig lijnen gewirwar (ik cursiveer v. M.) ontbindt (Bauer)." Wat moet men wel denken van een snuiter, die een dergelijke enormiteit waagt neer te schrijven over den man wiens werk steeds stijgt in schoonheid en die in zijn laatste etsen zoo grandiooze heerlijkheid bereikte ! Maar er zijn nog meer curiositeiten in dit dwaze brochuretje; ziehier iets over Rembrandt: »De oorzaak zijner tegenwoordige vereering ligt dan ook daarin, dat hij van zijne school was gedecadenteerd, en aan de latere impres sionisten gelegenheid bood op de by hem nog slechts emhryonair, slechts als licbte aan duidingen voorkomende beginselen, die in zijne periode niets anders waren als zwakheden voort te bouwen." Jozef Israëls wordt in dit mateloos-oppervlakkig opstelletje ternauwernood genoemd; van Derkinderen noch Dysselhof wordt gewaagd; en ook van de geestes-toestanden van Vincent van Gogh, van Moulijn, Wiggers, Voerman, Hart Nibbrig, om er enkelen te noemen, lezen wij geene verklaring; wat jammer is; want aan mal-onnoozele opmerkingen had men zich dan zeker nog meer kunnen vergasten. Met een lyrische ontboezeming, waarin de schrijver zich voelt »opheffen door den drang, welke (!) ook profeten moeten hebben gevoeld", eindigt deze lijkrede, waar rede aan ontbreekt en wier lijk ver te zoeken is. v. M. 1) De wonderly'ke vergissingen van den heer J. II. van Bremen ziende, denkt men onwille keurig aan hetgeen Kloos in den Nieuwen Gids van October 3898 schreef: »Tal van jonge lieden tusschen de 2') en ;!0, die nog niet eens voor een logisch-denkend, ontwikkeld leeraar van 't middelbaar onderwijs een redelijk opstel zouden kunnen maken over een een voudig, hun opgegeven onderwerp, gaan zitten voor hun schrijftafel en schrijven vellen papier brutaalweg vol met gebrekkelyk gerijm of'ver warde redeneeringen, waar soms zelfs slot noch zin aan is, en beleuteren dan een uitgever, en zenden hun gekrabbel de wereld in, als de nieuwste litteratuur van het jongere geslacht." Arti et Amicitiae, Het is wel eens om wanhopig te worden, als men bedenkt hoeveel kilometers linnen er ieder jaar met verf worden besmeerd. Maar ach, er is al zooveel op afgegeven en het schy'nt toch niet te helpen; men moet de zaken dus voorloopig maar nemen zooala ze zyn, en, op gevaar af van slaap te krijgen, de gemoedelyke borstel-, kwast- en penseelvruchten, die in het gruwelijke geblink hunner vergulde lijsten de wanden der hedendaagsche tentoonstellingszalen bedekken, langs wandelen, hier en daar by het boven-middelmatige en van zuiver zien, voelen en weergeven getui gende werk blijven staan, en daarvan genieten voor zoover dit nog mogelyk is door de minderfrissche omgeving. Genieten kan men anders ook van het uiterste naar anderen kant, en zoo blijft het b.v. op de voorjaarstentoonstelling van Arti een genot van bizonder allooi, dien naïef-romantischen »Vechtersbaas" (no. 135) van G. Sturm te zien, waarmee men kleine kinderen naar bed kan jagen, of O. Berelman's »Afbly'ven" (no. 35), of den oleographischea sBetaaldag" (no. 13) van Jhr. Joan. Berg. Maar laten wy liever spreken van het goede en gevoelde werk dat op deze expositie is. Allereerst vindt men er voortreffelijk werk van Breitner, al is het niet van zijn allerlaatste. Twee stukken van Hart Nibbrig treffen ter stond door den studieuzen ernst van des schilders streven; het zomersche licht zijner bloeijende akkers te mogen zien was een vreugd tusschen al het duf-middelmatig gesmeer van de talryke inzenders. De drie stukjes van Karsen zy'n zeer mooi, en het bekroonde stuk van Paul Rink (no. 119) behoort almeêtot het beste van het hier te ziene,-al zouden wy zy'n aquarel «?Kinderen buiten" er nog boven verkiezen. Bauer's schildery viel tegen na het zien van de onovertreffelijke ets die hij van dienzelfden moskee-ingang maakte, en over 't algemeen moeten wij verklaren dat zy'n schilderwerk tot nog toe niet haalt by de zeldzame schoonheid zyner etsen. Ook Issac Israëls was niet op zy'n best; zy'n .Koningsplein" was zelfs bizonder leelyk en onsmakelyk ineengeveegd; de huizen op «Winter" schenen om te vallen, terwijl in tegendeel de beide kinderfiguurtjes op den voorgrond uitstekend van actie waren. Wat wordt Breitner's werk bezadigd by de losbandige woestheid van Isaüc Israëls. Een groot genoegen was het de forsche etsen van Dupont te kunnen bewonderen, die zich een zeer-eigene plaats onder onze kunstenaars gaat verwerven. En ten slotte kan het werk van J. van Oort, L. Hartz en G. C. Haverkamp onder het goede genoemd worden; de teekening van Joh. Vlaanderen verraadt veel studie, maar geeft als geheel nog niet den gewenschten indruk. v. M. Maatschappij Arti et Amicitiae". Den zeventigjarigen kunstenaar, den heer J. A. Rust werd den 7n April in eene buiten gewone gecombineerde vergadering van het bestuur der maatschappij met de leden en oud-leden der commissie voor de kunstzalen, van welke commissie de heer Rust reeds vele jaren het eere-voorzitterschap bekleedt, een album aangeboden, bevattende teekeningen, etsen en photografieën van de leden en oudleden van genoemde commissie, als een bly'k van waardeering voor de vele diensten der maatschappy bewezen en niet minder als eene persoonlijke appreciatie voor den jubilaris. De voorzitter der commissie voor de kunstza len, den heer G. H Breitner, releveerde in korte woorden dat verschillende omstandig heden, onafhankelijk van den wil der deelne mers, oorzaak waren dat eerst nu door hem de zoo aangename taak mocht worden vol bracht, aan een zoo algemeen en hoog geacht lid der maatschappy' dit bewy's van waardeering te mogen aanbieden. Door bestuurderen der maatschappy »Arti et Amicitiae" is de Koninklijke gouden medaille, welke door H. M. de Koningin welwillend ter hunner beschikking is gesteld, ter uitreiking aan den jeugdigen kunstenaar, die zich door bly'ken van groot talent deze Koninklyke on derscheiding zal hebben waardig gemaakt, toe gekend aan den heer Paul Rink, kunstschilder te Amsterdam, en z>lks naar aanleiding van de hoogst belangrijke kunstwerken door hem ingezonden voor de tentoonstelling welke in de zalen der maatschappy Arti en Amicitiae is geopend. Bestuurderen der bovengenoemde Maat schappy mochten namens Hare Majesteit de Koningin de mededeeling ontvangen dat het Hare Majesteit behaagd heeft als Bescherm vrouw der maatschappij op te treden. Verder is een Pry's uit het Fonds «Willink van Collen" toegekend aan den kunstschilder H. Elias te Blarieum, en dit naar aanleiding van zijne inzending voor de tentooonstelling, welke thans in de kunstzalen der Maatschappij wordt gehouden. iiliiiiiiiniiMi.imiMiiiiiimiiiiiiiiHiiiiimmiiiilnilliiiiiiiillllifii 40 cents per regeL TRADE MARK. MARTEITS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle soliede Wijnhandelaars en bij de representanten i\S *V ISlil IMIOït, te Amsterdam. Hoofd-Depöt Dr. JAEGER'S ORIG. K. F. DKÜSCHLB-BBNGBE, Amsterdam, Kalverstr. i57. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl J. A. HOETING, HOFJUWELIER, 194 KALVEESTEAAT194 SPECIALITEIT IN DIAMANTEN en tafa Men.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl