De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 16 april pagina 5

16 april 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1138 DE AMSTERDAMMER WEE K B CAD VÓÓR NEDERLAND. VOOEl DAMEjSf. De moedige onw en ie vertaling er m Onlangs werd door C. A. J. van Dishoeck te Amsterdam uitgegeven: De moedige wouw, van ELLEN KEY, uit het Zweedsch vertaald door Ph. Wysman. Waartoe? is men geneigd te vragen, denkende aan den stroom van boeken en brochures, die pas over Nederland is heengegleden, alle hun oorsprong ontleenende aan: wat de vrouw door schrijver of schrijfster geacht wordt te zyn, moest wezen of niet behoorde te vertegenwoordigen. My'n twijfel aan het nut van de uitgave ligt niet in de ontkenning, dat in het boekj veel waars en goeds staat, maar daarin, dat ik mij moeily'k kan voorstellen een voldoende hoeveelheid belangstellenden om de onder neming te rechtvaardigen. Ellen Key aanvaardt in dit betoog den stry'< tegen de conventie zy is de eerste niet en zal ook wel de laatste niet wezen. Haar gedachtengang loopt: door overlevering, door gebruik en gewoonte komt de individualitei der menschen niet tot haar recht; de vorming naar een en hetzelfde model is regel, zelfs a treedt duidelijk genoeg in het licht, dat de vorming niet anders dan een misvorming kan heeten. Vrouwen houdt daarmee op! roep1 zij haar zusteren toe, zoo voor u zelf als me betrekking tot de jeugd, die ge hebt op te voeden. Zy' ontveinst niet, dat er heel wai toe behoort om geheel zich zelf te kunnen en te durven zyn in een maatschappij met de conventie saamgegroeid; zij meet breed uit den moed, welke noodzakelijk is om tot die vrijheid te geraken, maar alleen deze moec voert tot de vry'heid, die werkelijk recht heef op haar naam en den hoogstaanden de eenige waarborg biedt voor gelukkig zijn en geluk verspreiden ruim om zich heen. Of Nederlanders, die zich getrokken gevoelen tot bespiegelingen met dezen grondslag tot verruiming van hun denken en vermeerdering van hun kennis, zich zullen gaan laven aai een uit Zweden overgebracht bronnetje. Ik zeg: bronnetje, wyl genoemd onderwerp onmogelijk in een brochure volledig genoeg kan behandeld worden om den dorstige vol komen te lesschen. Ellen Key, als zooveel anderen, maakt zich schuldig aan generaliseeren. Ook hij haar lezen wy', .natuurlijk- in stry'd met de werkely'kheid, de man is dus, de vrouw is zóó; h\ denkt in deze richting, zy' in gene; by' hen ligt het gevoel dikwyls braak, by' haar is het gemeenlijk fijn ontwikkeld, en zoo meer. »De moedige vrouw" draagt het merk van de nationaliteit der schrijfster, die zich een vereerster betoont van Ibsen. Nietzsche en Geyer. De stempel is op verscheiden plaatsen merkbaar, by'zonder duidelijk echter bij de beschrijving van Ellen Key's Eden, blz. 53 wie het buiten Zweden zou zoeken, gaf zich vergeefsche moeite. Ook zal wel karakteristiek Zweedsch wezen Nederlandsch is 't niet, zoover ik weet wat wy aan den voet van de volgende bladzyde lezen: »Het type der geloovige vrouw is tegenwoordig niet meer zy', die »als zij bidt in hare binnenkamer gaat en de deur achter zich sluit", maar zy' heeft bazuinen en theekransjes noodig om tot het besef te komen, dat zy eene vrouw is, vol van den heiligen geest des geloofs." Tot het karakteristiek nationale hoop ik eveneens te mogen rekenen, wat bl. 11 den onderwy'zers wordt aangewreven; «Reeds Goethe klaagde er over, dat de ouderlijke tucht de opvoeding over het algemeen trachtte persoonlyke wezens tot ledepoppen te maken. En dit is sedert nog veel erger geworden; de opvoeding is door de school meester in de hand genomen, maar er niet zielkundiger op geworden." De spatiëering is van my'. Nu iets over vertalen. Over vertalen hoort men veelal met geringachting spreken; als arbeid, die eigenlijk niets waard is. Dat ver talingen slecht kunnen wezen en maar al te dikwyls zy'n, geef ik natuurlijk grif toe, maar dat ligt aan de onbedrevenheid van de ver talers, niet in den aard van het werk; juist het tegendeel: omdat vertalen zoo hoogst moeilyk is, brengen velen het er zoo slecht af. Vertalen toch is uiterst zwaar. Het vereischt: grondige kennis van de taal, waaruit men vertolkt, en eveneens van die, waarin men overbrengt, samengaande met meester schap over de stof, welke het onderwerp uitmaakt. Een vertaling, die werkelyk aan den eisch voldoet, moet als 't ware een ver beterde uitgaaf van 't oorspronkelyke leveren; zy' zal duidelijker zy'n, vooral wanneer 't een betoog of redeneering geldt. Een auteur toch is zoo n geworden met zy'n onderwerp, dat het veelal niet in hem opkomt te twyfelen aan voldoende duidelykheid; zich af te vragen kunnen deze woorden ook nog anders worden verklaard ? Tweeledigheid en dubbelzinnigheid kunnen de scherpzinnigheid van een goed vertaler niet ontgaan. Geeft hetgeen vooraf gaat of volgt hem geen voldoende zekerheid omtrent den zin, dan zal hy' zich om ophelNIIIHIIHIIIIHIII llllllllllllMllt FEUILLETON. iHHimiuiiiimjiiiMiii iiiiiiiiiiiimiiiimtiiiin Het Spaansehe jonge meisje De Spaansche, zooals alle zuidelijke vrouwen, ontwikkelt zich snel. Op haar twaalfde jaar sluit zy zich in een corset, op haar dertiende behandelt men haar als volwassen. Zij is vrouw. Toilet maken werdt haar voornaamste bezigheid. Haar opvoeding wordt als geëindigd beschouwd, zy voelt by intuïtie wat men haar vergat te leeren en haar zeer oppervlakkig onderwijs wordt voldoende geacht. Japonnen uitkiezen of maken, wandelingen, visites en de comedie, dat is wat het leven der Spaansche jonge meisjes vult. Daar men, om in het huwelijk gelukkig te wezen, reeds vroegtydig den man wiens naam men zal dragen moet leeren kennen, vindt men een dagelykschen omgang tusschen de aanstaande echtgenooten noodzakelijk. Deze heerlyke jaren bly'ven altyd in de herinnering voortleven als de gelukkige ty'd toen alles in het leven de mooiste beloften voor de toekomst aanbood. In Frankryk zou een verloving op Spaansche wyze als het toppunt van onbehoorlykheid worden beschouwd! Het is by'voorbeeld niet BOtdig dat een jongmensch aan een jonge dering tot den auteur wenden. Zóó word de vertaling een verbeterde editie van h oorspronkelijke. Is duidelykheid een eerste vereischte van een vertaling, een tweede, niet geringer in waarde, in sierlijkheid. De vorm dient fraa te wezen; de zinnen moeten vloeien en we luiden zonder dat er sprake is van fraseologl of klink-klank. Een te rijke beeldspraak dient gemeden; soberheid te dien opzichte is aanbevelenswaard, maar heel wat meer, ja een onverbiddelijke eisch is, dat de beeld spraak, zonder welke nu eenmaal gedachtenuiting onmogelyk bly'kt, juist, volkomen juis is. Wat daartegen wordt gezondigd ! Trouwens niet alleen in vertalingen, maar daar wij het nu over vertolkingen hebben en wel naar aanleiding van de moedige vrouw, za" ik mijn recht tot de aanklacht door deze bewyzen. Ik zou vrij vele voorbeelden kunnen bybrengen, ik zal my evenwel tot enkele bepalen. De eerste zin van bl. 8 doet me kennis maken met onvervaard nagepraatte gezichts punten. Hoe ter wereld kan dit? Dat men het oog zoo scherp op een deel van eenig voorwerp richt, dat het geen gezichtsveld kan heeten, doch slechts punt het juiste woord is; begrijp ik hoe men echter een gezichtspunt kan napraten, is me onverklaarbaar. Er is geen enkel ding in de wereld dus ook geen gezichtspunt dat men kan napraten, wanl dingen of punten praten niet, slechts menschen doen het. Op bl. 33 lees ik: »Want die stemming wy'kt even als andere (ik cursi veer) wilde beesten terug voor een moedig oog." Hier staat dus letterlijk, dat die stemming, te weten de publieke opinie, een wild beest is. Op bl. 55 vind ik: «Dieper gevoelende naturen erkennen met leedwezen, dat zy' hoe langer zoo meer verloren gaan in het gedrang van de uit alle oorden samenstroomende over weldigende onderwerpen." Hier hebben we dus te doen met onderwerpen, die overwel digend zyn en uit alle oorden saamgeatroomd een gedrang vormen, dat dieper gevoelende naturen doet verloren gaan. 't Zal wel tot mijn schande zy'n, maar ik moet bekennen voor het eerst van myn leven te hooren, dat onderwerpen tot zoo iets ontzettends in staat zijn ! «Wat is ze nu aan het vitten," zal een goed deel my'ner lezers denken, doch ten onrechte. Ik dring aan op juistheid van uitdrukking zoowel in het belang van de sehryvers, wier succes op 't spel staat, als van de lezers, die veel meer dan de meeste zelf vermoeden, een geschrift er naar beoordeelen van juist heid van uitdrukking gaat een onbewuste bekoring uit. Ook is juistheid en keurigheid van vorm een der rechten van de taal. Het mooi van ons dikwyls zoo typisch Nederlandsch mag niet worden te kort gedaan. Ja, onze taal is mooi, karakteristieker dan menigeen vermoedt, zelfs van hen, die er zoo dikwijls mogelijk met ophef over spreken. Eén voorbeeld. Ons laag gelegen landje vormt voor een goed deel n reusachtige weide, wier schoon op dit aardryk niet wordt overtroffen. Wanneer nu schry'ver of spreker zy'n stof fijn uitspint, tot langdradigheid toe, zoodat het by'na een fout wordt, dan heet onze taal dat: ui tweiden, d. w. z. uit de onovertrefbaar mooie weide treden om op minder schoonen bodem terecht te komen kan het beeldrijker? Zóó is er veel; stelt er maar een onderzoek naar in. 9 April '99. ELISE A. HAIGIITON. Van deze gelegenheid wensch ik gebruik te maken om mede te deelen, dat ik Amsterdam ga verlaten en na 17 April my'n adres zal zyn: den Haag, van Heemskerckstraat 24. Zegt het voort. iiiiiiiiHimiiiiii Modeweefsels. Een improvisatrice. 7','ewe weldoenster. t Immigranten en sweaters. De modeweefsels voor den zomer zy'n, volgens de richting die hen zacht, soepel, glanzig van stof, maar mat van kleur wensch t, vooral dun laken, popelinette, dun covercoat en slap foulard. Overhel laken is alles gezegd; popelinette is even fijn van draad, glanziger en niet zoo «aanhangend" als laken; verwante stoffen zyn popeline-voile, popeline-grenadine en tamine. In deze stoffen, zoowel als in het covercoat is de modekleur matblauw, bleupastel, blew-porcelaine, bleu-lavande, maar ook zilvergry's, gris-perle, andere gry'zen en bleu violet. Het dessin is liefst gestreept, hetzy een smalle dwarsstreep of strepen in de lengte; er is een pastelblauw popelinette met smalle witte strepen, waarop bonte Pompadourbloempjes, dat geheel een lentefeest op een waaier van Watteau suggereert. Een tegenstelling vormen de foulards, verwant zy'n foulard surah, foulard genre satin liberty, taffetas uni a pois brodés en taftetas uni a jour. De kleuren zijn dan ook liefst in de matblauwe gamma, maar het patroon is geheelj anders; de moezen, pois, pastilles, IIIIIIIIIIIIUHHIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIM dame wordt gepresenteerd om haar novio te worden, d. w. z. haar pretendent, haar uitver korene, haar verloofde. Het jonge meisje dat rustig naast haar moeder voortwandelt wordt, tenminste als haar uiterlijk aangenaam is, met complimentjes overstrooid. In de Calle d'Akala en in de Carrera de San Geronimo, dit hangt van uur en jaargetijde af, ziet men troepjes jongelui langs de huizen flaneeren, of bij een lantaarn staan, en met luider stem hun mee ning te kennen geven over de voorbygangsters, zoodat deze het kunnen verstaan. Hoe grooter de indruk is dien men heeft gemaakt, hoe duidely'ker het wordt uitgesproken, en tot de aedoelde rechtstreeks gericht. Dit noemt men bloemen werpen. Den dag lu dat zij het jonge mensch ontmoet wiens iloemen haar het meest behaagden, laat zij zeer duidelijk blijken hoe zij over hem denkt, en voordat zy iets zegt, spreekt zij met de oogen. Een jongmensch ziet een muchacha, (een heel ong meisje) voor het eerst, en bewondert haar lard op in het langs loopen. Weet hij niet wie zij is, dan hoort hij het wel spoedig van zyn vrienden of hij volgt haar eenvoudig tot mar huis. In Spanje heeft dit niets oneerliedigs. Eenmaal thuisgekomen gaat zij dadeijk naar het balcon en de verloving begint. )agely'ks herhaalt zich het lange staan voor iet huis van de novia. Dan worden er ont moetingen beraamd. By het uitgaan der kerk, p de wandeling, op bezoek, in de comedie, voeren dan den boventoon. Men ziet moezen zoo groot als een francstuk, in alle kleuren maar liefst in afloopende tinten, zoodat ze verschoten schy'nen, en zooveel mogely'k onre gelmatig verspreid; [een variatie daarvan zyn blaadjes, dobbelsteentjes, onregelmatige vierhoekjes, ringen, pyltjes, allerlei kleinigheden. Ook vindt men in dit slappe foulard weer de cachemirepatronen op licht fond. Het model is steeds de buitengewoon lastige rok, om de heupen smal, van de knieën wy'd, die, erger dan de sleep en de crinoline, niet optenemen en niet wegteschuiven is; nu men hem met demi-tratne maakt, wordt hy' nog erger, aan twee handen heeft men niet genoeg om hem optenemen, nog daargelaten dat men met de nauwsluitende tunigues en peplumes tot over de knie, er niet eens by kan. De mouwen steeds nauw, de corsages aansluitend, terwijl de versierselen, epauletten, revers, bolero's, blouse-plastrons, steeds kleiner wor den. Weldra komt het puntlyf terug; men ziet er reeds enkele. Op het puntlyf moeten de paniers volgen; de tunique en de demitraine zy'n er reeds, en zoo komt men tot het volledig Louis XV terug. Een mode die niet verdwynt, omdat zy ge makkelyk en goed kleedend is, zy'n de collets; Mad. Granier heeft in het nieuwe stuk in de Variétéeen collet d'été, zoo luchtig, elegant en goed kleedend, dat men er in alle maga zijnen naar vraagt, en hy ook wel weer naar het buitenland zal overgebracht worden. Te Koswig bij Dresden is eene inderty'd beroemde vrouw gestorven; het by zonder genre waarin zij gevierd werd, is reeds veel langer dood. Het was Karoline Pierson, de «improvisatrice"; haar carrière heeft maar drie jaar geduurd. Het moet volgens de berichten uit dien ty'd iets verwonderlijk bekorends geweest zy'n, van de lippen der teeruitziende enthousiaste jonge vrouw de verzen te hooren stroomen; nu zou men allicht de rijmen der improvisatrice te gemakkelyk en haar beelden te banaal vinden. Karoline Pierson improviseerde reeds op haar twaalfde jaar; in de jaren 40?43 trad zy aan alle Duitsche hoven en in alle Duitsche steden op en haar naam was in aller mond. Van haar eersten man gescheiden, liet zij op verzoek van haar tweeden man, den componist Hugh Pierson, haar carrière varen en werd roman- en dramaschry'fster, niet zonder succes. * * * De barones Kirsch-Gereuth, dezer dagen te Pary's overleden, had de weldadigheid geheel tot levensdoel en levensgewoonte gemaakt. In landen en steden waar zij nooit geweest was, onderhield zij ware kanselarijen met eene schaar van ambtenaren, die niets anders te doen hadden dan omtrent de aanvragen om hulp onderzoekingen in te stellen. Maar ook buiten deze om, deed zy sedert den dood van baron Hirsch, nu drie jaar geleden, op groote schaal wel. Zy las in een Pary'sch blad van de ellende in New-York, en tele grafeerde terstond tot stichting van een tehuis voor verwaarloosde kinderen met 5 millioen dollars als grondkapitaal. Haar bureau te Weenen kreeg by het maandelijksch subsidie 1% millioen flory'nen ter vergrooting van het grondkapitaal; tegelyk zond zij aan haar bureaux te Parijs, Berlyn, Brussel, New-York, Budapest en Lemberg ieder een millioen. Haar plan was, haar geheele vermogen aan liefdadigheid te besteden, zoover is het niet gekomen; in die drie jaar besteedde zij er 200 millioen francs aan, maar hield nog 200 a 3^0 millioen over. Zy heette Bischoffsheira en was in Antwerpen geboren; nadat haar eenige zoon in 1887 gestorven was, adopteerde zy de twee zoons van haar man, Arnold en Raimond de Forest, 19 en 17 jaar oud. De jongste is een zenuwlyder en was kort voor den dood zy'ner adoptiefmoeder wegens aan vallen van razerny' naar een gesticht vervoerd ; dit heeft tot haar ziekte veel bygedragen. Barones Hirsch laat een broeder, Ferdinand Bischoffsheim, na, en twee zusters, mevr. Goldschmidt te Parijs en mevr. MontefioreLévy, wier man in Belgiëlid van den Senaat is. * * * In een artikel in the Contemporanj weerlegt een Kus, gewezen secretaris van den Dames Kleermaaksters- en Mantelmaakstersbond te Londen, de beschuldigingen, die tegen de Joodsche immigranten als werkgevers en arbei ders zyn ingebracht. Er was vooreerst verteld dat de Joden beneden den pry's werkten en daardoor den loonstandaard drukten. Dit is nietwaar, zegt de schryver; zy vragen en krijgen meestal hooger loon, om verschillende redenen ; voor eerst nemen zy' vaak werk aan, waar anderen geen zin in hebben; vervolgens kennen zij geen St. Maandag, zooals de Engelsche werkman ; en ten derde zyn zij altoos bereid om te wer ken, terwijl een Engelsch werkman juist zyn pint bier of zy'n eten moet gebruiken op het oogenblik dat men een spoedorder heeft en tem noodig heeft. Onder de persers bv. in het kleermakers- en mantelvak heeft men om die iiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiititiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMtii overal vindt men den getrouwen novio terug. Men zou zeggen, dat hy uit den grond verrees. Dit komt omdat het jonge meisje reeds vroeg laar moeder raadpleegt over het programma van den dag, en dit dan dadelijk aan haar vriend mededeelt. Van de tage, waar het meisje woont, en de vrijheid die zij geniet, langt het af, of zij het elkander woordelijk £unnen zeggen of door middel van een stuk papier dat zij naar beneden gooit of aan een draad uit het venster neer laat, en waarop weer antwoord terug komt. Veel woorden en ieekens worden gewisseld; dan ziet men elkan der lang aan, zeer lang. Wat moeten de Spaansche verliefden de trekken van elkanders gelaat goed kennen! Aan de voorby'gangers storen zij zich volstrekt niet, die bestaan nief oor hen. De straatverdieping, die fluisterende ;esprekken toelaat, is voor de jongelui een buienkansje. Dit zijn alle gebruiken in de hoogste stan den, moet men denken. Deze ceremonie die dagelyks in alle straten en steden van het schiereiland wordt afgespeeld heet pelar la pasa (de kalkoen plukken) en ook hacer el oso (ysberen) twee weinig practische beelden. Een novia die zijn verloofde een onweerlegbaar bewijs van zijn genegenheid en trouw wil geven, komt op regendagen uren lang onder het balcon staan y'sberen, om eindelyk naar huis te gaan, totaal doorweekt, maar voldaan dat hy het heeft uitgehouden. De jonge meisjes zyn gevoelig voor die be reden liever buitenlanders dan inboorlingen Vervolgens is de Jood bekwamer en arti stieker ; hiertegenover staat, dat hij ook eerzuchiiger is, en geen werkman meer bly'ft zoodra hy kans ziet, baasje te worden. Dan wordt hy, wat in Engeland bekend is als »the jewish sneater" en men moet toegeven, dat hy' in den beginne, zelf met heel weinig tevre den, ook zy'n ondergeschikten niet weelderig betaalt. Toch is hij, speciaal voor vrouwen, gewoonlijk niet ruw en niet tyranniek; zoodra hy' het maar bekostigen kan, gunt hij haar goed loon. Eenige ondeugden intusschen heeft de immi grant ook; hy' is gewoonlyk een speler en een lekkerbek ; en zy'n vrouw weet in 't geheel van geen sparen maar besteedt aan mooie kleeren, aan sieraden en snoeperyen al gauw 's mans grooten verdiensten. E?e. Mimi niiiiiiiimimiiiiiiiii i iiiiiiiiiiiiiiuiiuiiiiiiiiiïi liiiiiminiHiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiuiiiiiiiiiiiii De macht yan het yooiteliL »En welke invloed is machtiger dan die van het voorbeeld, ook die van het voorbeeld van den romanschryver?" (De Amsterdammer, 2G Mrt. '99). Vaak wordt het nog voorgesteld, als was het voorbeeld, zoo niet almachtig, dan toch de voornaamste factor tot het wekken van menschelyk willen (doen), ja op grond dier macht wordt den romanschryver verweten, dat »de schuld van de verslapping en verweekelijking van ons geslacht voor een vry groot gedeelte neer komt op de ontleding der zielstoestanden in den roman" 1). Is daar reden toe ? Is de invloed van het door anderen (in casu door dichter of schry'ver) gegeven voorbeeld wer kelijk zoo groot, dat dezen »voor een vrij groot gedeelte" verantwoordely'k zy'n voor de ge breken van ons geslacht'? Kan alzoo het voor beeld van anderen (en dat alleen) bij ons een willen wekken? Worden de gevallen, waarin van inwerking van een gegeven voorbeeld op onzen wil sprake is, beoordeeld by' hetleeren en spelen der kinderen, by' het volgen der mode e. a.), dan schy'nt het antwoord toe stemmend, dan schy'nt het besluit, dat een gegeven voorbeeld steeds een willen wekt, gerechtvaardigd. Toch is dit niet meer dan schijnl Was dit besluit nl. waar, hoe dan te verklaren, dat de Christelijke zedeleer, meer dan 18 eeuwen met liefde en toewyding, met moed en volharding gepredikt, nog verre van algemeen gevolgd wordt? Vanwaar dan de klove tusschen weten en doen 1 Vanwaar het verschynsel, dat zoovelen met Ovidius kunnen zeggen: «Ik ken het goede, ik waardeer het, en toch ik doe het slechte?" Vanwaar het feit, dat heiselfde voorbeeld den een tot de schoonste daden inspireert, dan ander onbe wogen laat? Bewy'st dit niet, dat by de inwerking van het voorbeeld op ons willen een andere factor in het spel is nl. de individueele aanleg? Die dan bepaalt, of het ge geven voorbeeld oorzaak van het willen zal zy'n, daarvan hangt het af, of het gegeven voorbeeld navolging wekt 2). Veel kunnen wy' daarom nooit nadoen, veel slechts gedeeltelyk: het voorbeeld van den verziende kan den byziende niet tot normaal zien brengen, het voorbeeld van den muziekminnaar den niet-muzikale geen muzikaal genot doen smaken, het voorbeeld van den matige den onmatige niet genezen, het voor beeld van naastenliefde den egoïst niet tot altruïsme bekeeren. Zoo wordt het ons begry'pelijk, dat men schen van verschillenden aard elkander niet verstaan, elkander niet in hunne gevoelens kunnen doen deel en, dat ervaring van anderen ons in den regel weinig baat, althans zoo wy' niet iets overeenkomstigs beleefden, al zegt het spreekwoord dan ook: «Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht". Zoo alleen erkennen wy, hoe onwaar de raad van ouders, familiebetrekkingen, opvoeders vrienden en kennissen moet zy'n, waar het vragen geldt, waarvoor zij nooit geplaatst werden, waar het gevoelens aangaat, die zy nooit kenden. Daarom niet: »in twijfel ont houd u!" maar «bij onbevoegdheid onthoud u ! en, waar het door den invloed der verbeelding moeielyk valt, die onbevoegdheid objectief uit te spreken, daar moeten wy het woord des des dichters: /elf /.uit gij 't zoeken, zelf zult gij 't vinden" doen hooren tot hen, die in aangeduide questies ons advies zouden willen keuren. Wie dan ook de hartstochten en gevoelens, in den schouwburg vertoond, niet kent, niets overeenkomstigs ervaarde, hy' behoeft dichter en tooneelspeler niet te danken, zij bezorgden hem hoogstens, met behulp der verbeelding, willige plaatsvervangster als zy is, eenige aaniiiiiiuiiiiiiiiimiiiiiiiiiimi wijzen van vriendschap en trachten ze op honderden manieren terug te betalen, om hunne dankbaarheid te bewyzen. Gedurende die lange uren van staan gebeurt het dikwyls dat de novia door middel van een touw haar novio een stoel doet toekomen. En hy heeft het wel verdiend, de ongelukkige, die dikwijls al heel lang heeft gestaan voordat het raam opengaat. De novios noemen elkander by den voornaam zoodra zij hunne beloften hebben gewisseld en de novia geeft een haarlok als pand van haar trouw. De moeder is absoluut vreemd aan dit alles, in schijn ten minste; zij doet alsof zy niets bemerkt. Als de j ongelui geëngageerd zijn, moet het tusschen hun beiden bly'ven, de familie wil het niet weten en duldt de tegenwoordigheid van den novia niet in huis. Hy' troost zich dus met er buiten te blijven. Als men hem ontving moest men hem immers te dineeren vragen. Die invitaties zouden werkelyk te veel worden in een land waar de engagementen soms ver scheiden jaren duren. Zelfs als de jonge man voor zijn verloving bij de lamilie aan huis kwam, komt hy er nu niet meer, en als de moeder van het meisje een ontvangdag heeft, dan dwaalt de ongelukkige novio als een verloren ziel rond, aij weet niet waar heen te gaan en verveelt .ich doodelijk. Als de familie van het jonge meisje den novio niet als schoonzoon wil ontvangen, dan steekt de moeder er een stokje voor en tracht alle ontmoetingen te beletten, maar dat is niet gename oogenblikken. Ja dichter en tooneel speler kunnen hartstochten en gevoelens slechts dan naar waarheid weergeven, als zy ze door leefden, tenzy zy' toegerust zy'n met een by zonderen aanleg, zoodat: Voor (hunnen) blik ontvouw' zich elke plooi Des harten bij 't vereedleu en verwildren." Daarom ook is de invloed van lectuur voor jeugd en volwassenen niet zoo ontzettend, als vaak beweerd wordt: schildering van onreine hartstochten is slechts gevaarlijk voor hem, by wien die hartstochten reeds gewekt zijn. Was het nl. waar, wat Da Costa ons reeds schildert, dat: een legioen romannen gezondheid beide en schaamt van maagdewangen bannen, en met haar sluipen in het eenzaam slaapsalct en in den droom of in de nachtwaak op het bed gedachten mengen, in bet wroelend bloed gevloten, d echt verontreinigen, eerdat hij werd gesloten," dan kan er, gegeven de lectuur, die zich aan de jeugd nu al tal van jaren opgedrongen heeft, van moraliteit geen sprake meer zy'n en, heusch, zoo vreeselyk is de toestand nog niet, althans volgens onze ervaring niet. Dichter en schry'ver hebben slechts dan invloed op ons, zullen alleen dan verrukken of ver heffen, als wat zy' uiten, door ons doorleefd is: zy' kunnen alzoo reeds aanwezige ver slapping of verweekelyking" verergeren, niet bewerken. Hun voorbeeld kan (als elk ander voorbeeld) het zwakke in den natuurlijken aanleg prikkelen tot aansluiting by dat voor beeld, meer niet. Waar alzoo door de lectuur verslapping en verweekelyking" meer merkbaar wordt, daar ligt dit niet aan den schryver maar aan den lezer: de laatste had die lectuur niet moeten hebben met het oog op eigen zielstoestand. De lectuur is dus in geenen deele ooreaak der verslapping en verweekelyking," eerder gevolg: de schry'ver toch weet zich geïnspireerd door de werkelijkheid, hy' geeft de indrukken van het bestaande op zy'ne kunstenaarsziel. Waar wy dan ook door die indrukken, ver slapping en verweekelijking" zien voortwoekeren daar bewijst dit, dat de kunstenaar scherp zag, de wonde juist peilde, daar is dit voor den normalen mensch dubbele spoorslag tot arbeiden voor gezonder toestanden, voor ge zonder geslacht, overtuigd als hij moet zijn van de waarheid van Potgieters woord: Geen wakkere geest in 't, kranke lijf." W. A. W. MOLL. 1) De Amsterdammer van 26 Maart 1891). 2) Het gaat niet aan, hier een physiopsychologisch betoog in te lasschen; wij verwyzen naar: Dr. J. Baumann, »Uber Willen und Charakterbilding.". In het Weekblad de Amsterdammer wijdt de heer v. L. eenige kolommen aan de «Twintig Vragen", uitgekomen onder redactie van mej. C. A. T. Dat de heer v. L. dat boekje de moeite waard acht om zooveel schrift aan te wy'den, is zy'ne zaak, maar eene opmerking moet mij uit de pen waar hy' »zich verbaasd onder de initialen der vrouwelyke onderteekenaars, die te missen van C. II. (Cornelie Huygens), en G. d. . v. E. en D. (mevrouw Goedkoop-de Jong van Beek en Donk) en anderen. Is de heer v. L. zoo weinig op de hoogte van zijn ty'd, en kan zoo slecht lezen en waarnemen, dat hij verondersteld dat «vrouwen van de daad" zich zouden willen bezighouden met dergelijk kinderachtig onmogelyk gedoe, als waarvan dat boek getuigenis aflegt? Nadat we hebben moeten dulden dat hooggeleerde heeren ons vrouwen, in vergadering en op het papier onder handen hebben genomen, en besproken en ontleed, alsof we hondjes en konyntjes waren, moeten wy nu weder door goed hartig domme seksegenooten bedaan worden; en zouden daaraan vrouwen van waarachtige ontwikkeling en vooruitstuwende kracht hunne aandacht en haar ty'd schenken ? Alleen »zijne verbazing" bewyst reeds dat de heer v. L. de zaak niet au sérieux nam, wat in het geheele artikel eenigzins doorschemert, maar dan ware in dit geval een verpletterend oordeel verre te verkiezen geweest, boven deze wijze van be spreking. A. C. V. M. Na door hooggeleerde heeren als een hondje of konyntje ontleed te zy'n, is het hard voor «de vrouw van de daad" nog door het «gedoe" van seksegenooten «bedaan" te worden. Maar alles is nog niet verloren. Het resumévan mej. C. A. Th's boekje, hier gegeven, was niet zoo volledig, of aan het oordeel van eene vrouw van «waarachtige ontwikkeling en vooruit stuwende kracht" zal allicht door de Redactie nog ruimte verleend worden, mits het voldoende gemotiveerd en eenigzins plaatsbaar geschre ven is. Hoe men overigens over het boekje denken moge, aan de «daden" van mej. C. A. Th., wier hulp duizenden met dankbaar heid gedenken, kan menige »vrouw van de daad" zich spiegelen. v. L. iiimmiiiiiiiiiil alty'd gemakkelyk. De novio's zyn slim. Een zekere novio die door de familie van de novia was verstooten en haar niet gemakkelyk kon bereiken, omdat liet huis dat zij bewoonde omringd was door jen tuin, had zyn vrienden verzocht hem altijd :e waarschuwen als zy haar zagen, 's Avonds ging hy niet voor tien uur uit, en daar zijn lovia, die men wilde afleiden, een zeer wereldsch even leidde, gebeurde het zelden, dat hy niet werd getelephoneerd: allo, allo ! zij is in dit of dat theater; ga naar die en die, daar zult ge haar vinden." Soms heeft da novio voor >esten vriend den broer der novia, die de kost)aarste van alle bemiddelaars is. Een jongmensch, die later zijn novia heeft getrouwd, correspondeerde twee jaar met haar, zonder dat zelfs de bemiddelaar het wist. .edeie morgen als de waterdrager zijn tonnetje water in het huis bracht plakte de novio zijn briefje onder op het tonnetje dat de man op zijn schouders droeg; de novia, op den uitkijk, deed de deur open, en als het leege tonnetje wegging was het antwoord op de nog versche ly'm geplakt en beneden in ontvangst genomen. De jonge Spaansche meisjes zijn ondanks haar coquetterie en haar luchtige opvoeding zoo gereserveerd van natuur, en de jonge novio's zijn zoo eerbiedig, dat al die voor ons meer dan vreemde gewoonten daar geen enkel be zwaar opleveren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl