Historisch Archief 1877-1940
No. 1139
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zoo ziet, als zijn verbeeldingskracht het hem
dicteert. Die krankzinnige rit, waarvan gij spreekt,
ia dan ook phantasie en onmogelijk kan men eenig
verband zoeken daartusschen en tusschen Grieg's
fijne, tengere compositie. Als Grieg den rit muzi
kaal had willen weergeven, had hij zulks zeker
genoemd Ase's Todeskampf". Ik beschouw zijn
poëtisch muziekstukje meer als behoorende bij
de episode na den dood van Ase Kari weint
an der Leiche, Peer-Gynt geht lange in der
Stube auf und ab; eudlich steht er am Bett
still. Op die wijze verkrijgt ook dit nummer
het karakter van ent-acte-n.uziek, zooals het ook
bedoeld is door den Componist.
ANT. AVEKKAMF.
iliiiiMiiiniiiinii
Pttlchri Studio,
Over 't algemeen maakt de tentoonstelling
van dit Haagsche Genootschap ongeveer den
zelfden indruk als die van het Amsterdamsche,
al heeft zy boven deze laatste voor, dat de
quantiteit van het geëxposeerde bescheidener is.
Mochten wy de vorige week by' Arti nog enkele
stukken opmerken, 4ie zich meer of minder
ver boven het peil der vriendelyke middel
matigheid verhieven, hot aantal derzulken is
hier al zeer gering en bovendien zijn deze
weinige lang niet van den eersten rang.
Karsen's «Heerengracht te Amsterdam", een
goudgele avondlucht boven het rustig-donkere
boomloover, ie met de vazen en irissen van
mej. Abrahams en den landschap-achtergrond
van E. Bosch's «Zwanen", het eenige werk dat
diepere emotie bij de makers toont. De zwanen
zelf op de schildery van den heer Bosch zyn
my te grof van schildering, maar de roodbruine
herfstboomen tegen het blauw der lucht zijn
zeer goed. «Najaarskleuren" van A. M. Gorter,
heeft veel waardeerbare eigenschappen; en Rink
was aan zijn eigenaardig-geteekende
Volendammers weer terstond te herkennen. Voorts
is er een byzonder knap geschilderd meisjes
portret van W. MarisJ.Czn. Mej. G. H. Marius
is te veel den kant op van Matthy's Maris,
zonder evenwel de wondere materieloosheid
van dien eenigen poëet te hebben; het w
gkrabben der verf, waardoor het weefsel van
het doek zichtbaar wordt en zy een nevelige
zachtheid van tint zoekt te verkry'gen, is een
minder wenschely'ke truc.
Van wat er voor 't overige op deze expositie is
valt weinig te zeggen; het is meestal gewoon
goed en laat den beschouwer verder onverschil
lig. Landschap- en strandschilders zyn er in
menigte; Mesdag wordt zelfs nagevolgd, maar
zulk geïmiteer is ratuurly'k nog kouder dan wat
de beroemde zeeschilder zelf in de laatste jaren
gewoon is af te leveren. Koud is ook het schil
der^ van den heer Louis Apol, niet zoozeer
door de sneeuw die er op voorgesteld wordt,
ala wel door de totale afwezigheid van iets dat
naar een bewogen gemoed zweemt. Al zyn de
winters tegenwoordig slap, goddank, witte verf
is steeds te kry'gen en de heer Apol penseelt
er lustig op los. Dit stuk moet «Tegen den
avond" voorstellen, maar by de beschouwing
ervan twy'felt men of de schilder den avond
wel anders dan van kerstmis- of nieuwjaars
kaartjes kent.
De aanwezigheid van een viertal beeldwerken
van Ch. van Wyk was een aangename verrassing;
dit werk hier is massiever dan wij anders wel
van hem zagen en doet niet meer aan geboet
seerde schilderstukjes denken; alleen in de
vrouw met trekos, die twee los by'eengeplaatste
figuren zyn, is het picturaal element nog over.
Mocht zyn werk grooter en sterker van ly'n
worden, dan zal in hem wellicht een
voortreffely'k beeldhouwer te begroeten zy'n.
v. M.
tmmiiiiiiutiiiMMiiiiiimiiiMiiiMiuiiiirMiiiiHimmiimiiiiiiiiit»
??MMnn»n»nmmittiiiHiiititMHiiininmiiiHiiiiiitiiiimiHiiiiii
De meneer van oveitat.
2) DOOR
F. DE SINCLAIR.
Er was geen twyfel aan, m'n overbuurman
was verliefd, erg onrustig verliefd.
Hij ging uit op de zonderlingste uren;
altyd in de richting van 't Haagsche Veer en
daar kon ik hem in m'n spion volgen, totdat
hy achter de Delftache Poort verdween. Zij
woonde zeker aan de Schie. Het geval interes
seerde me, dwaas genoeg, zoodanig, dat ik zelf
wel eens die richting uitging, maar steeds
zonder succes.
Alleen ben ik op die hoogte den swell"
eens tegengekomen, byzonder gesoigneerd met
een camelia in z'n knoopsgat.
Dat gaf te denken.
Op een middag echter toen ik naar Delfts
haven liep langs een smal wegje met links
weiden en rechts vervallen villa's en boerde
rijen en waar het ook nu nog steeds zeer on
aangenaam ruikt naar zuren draf, die door
houten goten wordt opgepompt naar veevoeder
bakken, kwam ik tot m'n vreugde, want ik
had 'n antipathie tegen den ander, m'n over
buurman met dezelfde jonge dame tegen,. . . .
de Mama was er niet bij.
Hy gaf geen teeken van eenige herkenning,
wat me weerhield te groeten, iets, wat ik
anders zonder twyfel had gedaan.
Ze liepen niet gearmd en ik vond in haar
gezicht iets, wat me maar half beviel; 't was
alles zoo wit en zoo koud en hij keek zoo
bezorgd op haar neer, zoo smeekend met z'n
sympathieke oogen.
Of 't al mocht", dat samen wandelen,
betwy'felde ik; ongedwongen ging het hen niet af.
Ik keek hen lang na. Maar ditmaal scheen
hy het niet te voelen en dat zon me ook zeer
verwonderd hebben.
Een paar dagen later verliet ik Rotterdam
voor een vijftal maanden.
Natuurlijk dat in dien ty'd m'n belangstelling
in m'n overbuurman wel wat verflauwde en ik
had den man mogely'k geheel vergeten, was ik
niet by my'n terugkeer toevalliger wy's weer op
dezelfde kamers terecht gekomen.
Veel was er in de buurt niet veranderd.
Het pakhuis bleef nog steeds geheimzinnig
gesloten; de klandisie in de kroeg scheen eer
toe- dan afgenomen; alleen droeg de juffrouw,
ik denk op raad van den practizijn, met z'n
boeventronie, in plaats van roode lintjes, 'n
geweldig uitheemsch kapsel, zoodat het van
boven gezien, precies leek, of ze een erg ge
kreukte baret op had.
Hollanflsclie selders.
Moet bij het opnemen van verdienstelijke
mannen in de Dictiwaryof National Biography,
waarvan het 68ste deel in Londen verscheen,
het woord Nationaal, gelden voor woonplaats
of geboorteplaats, of voor beide ? vraagt
Literature, in het Weekblad van 15 April j. 1.
Sommige namen die men er in aaantreft en
andere die men er in mist, wekken die vraag.
Intusschen heeft de aanneming van de woon
plaats als recht van opneming, aan de ge
schiedenis der Engelsche schilderkunst, er een
belangrijke plaats doen innemen.
Koninklyke waardeering der schilderkunst,
dagteekent in Engeland van de 15de eeuw,
maar een eigenlijk nationaal Engelsche
schilderschooi, vormde zich eerst in de 18de eeuw.
In de eeuwen die daar tusschen liggen, ver
genoegde Engeland zich meer met bescher
ming en gastvrijheid te verleenen aan
t)uitenlandsche schilders, en voornamelijk aan de
Hollandsche. In hoe verre de Hollanders,
die een vooruitstrevend karakter op dit gebied
aannamen, dat geheel vreemd was en bleef
aan de landen die de klassieke school vormden,
hun invloed op de Engelsche school deden
gelden, blijve ditmaal buiten beschouwing.
Maar wel is 't opmerkelyk, dat in de bladzyden
van dit deel der National Biography, voort
durend de namen gevonden worden van Hol
landsche schilders, bijna altijd van portretten
en bloemstukken. Wel een reeks van vijf en
twintig op elkander volgende namen, die met
Van beginnen, trekt hier dadelyk ieders aan
dacht. Natuurly'k begint die met Van Dyk en
dan Pieter van der Fas, die echter meer be
kend is onder den bynaam van zijn vader
dien hy' aannam, Pieter Lely. Die invloed
van de Hollanders begon onder de Tudora en
klom onder de kunstlievende Stuarts. Zoo is
CromwelPs portret door Lely gemaakt. Onder
de bekende Commonwealth, maakten vele Engel
sche grooten kennis met de Hollandsche schil
ders, zoodat hun invloed later onder de
Restauratie nog klom. De zoo beroemde
schilder Kneller, die iu Holland zy'n opleiding
genoot, verhoogde dien invloed tot in de acht
tiende eeuw toe.
Voor kunstbeoefenaars, zal de studie van
die levensgeschiedenissen in dit 58e deel, welke
met het Hollandsche Van beginnen, van meer
dan gewoon belang zy'n. Tot zoover Literature.
Aardig, dat juist op dit oogenblik, nu de
Engelsche verwatenheid, in staatkundige krin
gen, zoo uit de hoogte neerziet op dat als
Mynheer Van zoo spottend aangeduide volkje,
juist een zoo geheel modern weekblad van
Engeland, Hollands ouden roem zoo luide
uitbazuint.
En heel onaardig tevens, dat ook juist in
dit oogenblik, onze eigene regeering die nog
zoo geheel ouderwetsche Heeren Van, trouwer
vertegenwoordigers nog dan wij Nederlanders
van onzen glorierijkeu ouden stam, den rug
toekeert op verzoek van ... ja, van wie 'l En
toch hebben die nog levende Heeren Van, in de
Transvaal, later nog dan wy getoond, dat zy',
waar 't recht van oorlogvoeren geldt en juist
tegenover Engeland, nog steeds hun man staan.
P. N. M.
Een Amerikaan over Hollandsclie moonientcn,
Toen ik mij in de heerlijke Meimaand vau het
vorige jaar van uit liet vern; westen der
Vereemgde Staten op reis begaf, om mij met rnijn
gcziu naar het oude vaderland te begeven, ter
bijwoning van de Kroumgs-feesten van
Neerlands geliefde jeugdige Koningin, na een laag
verblijf in een laud, dat op geen enkel geschied
kundig moiiumeiit roem kan dragen, lag bet in
den aard der zaak, dat ik mij te midden van al
die oude kunst tehuis gevoelde, de oogen en
miliiiiiiiiiiimiiiiiiliiiliiiiiiiiiiiminiiMiiiiininiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiini
De practizyn hield geen dienstbode meer,
waardoor z'n vrouw nog kwaadaardiger was
gaan kyken, dan hij zelf.
De modewiukel was getailleerd en vervangen
door een schoeneniuag<tzyu, dat erg weinig te
doen had en er altijd zoo zwart en saai uitzag
dat ik menig maal met stillan weemoed terug
dacht aan de wassen pop met de starende oogen.
Bij den slager was nieis veranderd, ik hoorde
dadebjk weer dat bekende geluid van het mes
op het hakbord. Achter een der ramen was
evenwel een uitstalkast gekomen, waar hammen,
rookvleetch, spek, vette en magere worsten me
voortaan na 't eten een beeije wee maakten,
omdat veel ervan me herinnerde aan de be
zienswaardigheden uit een aijatomisca museum.
De Joden hadden nieuwe gordynen, erge dure,
deck ik, want er werden telkens kinderen van
't raam gestompt of getrokken, die met hun
gore handjes ze wegduwden om naar beneden
te kunnen zien. De familie was nog even
talry'k en luidruchtig als te voren.
Die bekende omgeving verlevendigde weer
my'n belangstelling in m'n overbuurman bij de
weduwe met dochter.
De eerste dagen zag ik hem niet, maar zijn
schrijfbureau was op de oude plaats gebleven.
Ik zag er een Mora standaard op staan met een
tamelijk groot portret.
Woont die mijnheer aan d'overkant daar
nog, juffrouw ?'' vroeg ik m'a hospita. Ze
antwoordde bevestigend, maar daar ze nog
steeds geen meid hielden, waren hare inlich
tingen al even vaag als vroeger.
Ze scheen dit erg onaangenaam te vinden en
deed me, zeker om zich zelf te troosten een
omstandig verhaal van 't faillisement in den
modewinkel waarvan ze al de finesses scheen
te weten en op een halve cent nauwkeurig
de bedragen noemde, die mijnheer A of B U
zult hem wel kennen .... vaii de Leuvehaven,"
er bij in had geschoten.
Tot opheldering diene dat u zult hem wel
kennen" een stereotiep gezegde van den echten
Rotterdammer is, in tegenstelling met den echten
Amsterdammer, die z'n stad zou reusachtig vindt,
dat hij zeer verbaasd en ongeloovig opziet, als
wy hem vertellen dat zijn kennissen ook tot
de onze behooren.
Een dag of vier later zag ik 's avonds weer
licht op de kamer van my'n overbuurman,
hij zat te schrijven aan zijn bureau; de
gordijnen waren neergelaten, maar ik zag zijn
schaduw heel scherp daarop afgeteekend.
Hoe zou het met de juffrouw op de Schie
gaan," dacht ik.
Zijn gewone wandelingen daarheen had hij
blijkbaar gestaakt maar mogelijk was de familie
verhuisd. Toch zag ik hem op een morgen
weer de deur uitstappen; ik vond dat hij er
niet te best uitzag en hij was ook niet met
zooveel zorg gekleed als vroeger; hij had iets
verwaarloosds over zich gekregen.
Hij wierp een vluchtigen blik naar mijn
ramen en wandelde landerig in de richting
van de Hoogstraat.
ooren de kost gaf, en op mijn tweewielig ver
voermiddel, langs de goed onderhouden straat
wegen, zonder tegen een tolboom aan te
rijden, want die middeleeuwsche versperringen
waren rog in volle functie, hier en daar eens
een kijkje nemen ering in 't land vau. den
onvergetelijken Hembrandt.
Wanneer ik zoo langs die malsche groene
weiden reed, met de daarin grazende mooie
koebeesten, dacht ik onwillekeurig aan Alva's
nzijdig oordeel, over dat kleine volk van boter
en kaas, hetwelk zijne ijzeren vuist niet ver
mocht te temmen, dat boven boter en kaas in
kunst en ondernemingsgeest uitblonk en heden
tendage op elk gebied eene eereplaats inneemt
in de rij der beschaafde volken.
Ja, Nederland bezit vele kunstschatten, en
zijn oude bijzonder schoone bouwwerken leveren
nog heden het bewijs van den goeden smaak
zijner pracht-lievende voorouders.
De monumentale hoofdkerken, de mooie
raadhuizen, wagen, stadspoorten zijn altemaal
sprekende getuigen van eeu glorierijk verleden;
als is er dan ook door bekrompenheid, onver
schilligheid, onkunde, en misplaatste zuinigheid
veel verknoeid, zoogenaamd verbeterd, veel
is nog overgebleven, om bij het nageslacht de
begeerte tot instandhouding dier bijzonder fraaie
erfstukken op te wekken.
Tot de vele duizenden die ter kroning naar
de hoofdstad van Nederland opgingen en het
prachtige gebouw, waarin die plechtigheid plaats
had, ia oogenschouw namen, behoorde ook
schrijver dezes. Over de inwendige versiering,
welke aller lof wegdroeg, zal ik niet gewagen,
ook het, in ietwat schelle kleuren ontworpen
kerkraam, als blijvende herinnering aan die
plechtigheid en tevens ter versieriug van het
inwendige aangebracht, mijn oordeel onthouden;
wat mij echter bij al dat schoons bijzonder trof,
was de uitwendig vervallen staat, van dat
schoone, maar slecht geconserveerde monument.
Ik vroeg mijzelf af, hoeveleu, van de tien
duizenden, die den inwendi^ea glans bewonderd
hadden, zicii de moeite hadjeii gegeven het
gebouw van buiten eens op te nemen. Dat
prachtige bouwwerk, door allerlei aaubouwsels
en krotten, ja zelfs een bierhuis, van buiten
ontsierd, bieren daar met een laag afbrokkelend
pleister ove:togen, is in lijnrecht contrast met
de pracht welke daarbinnen heerscüt en de
onpartijdige beschouwer komt allengs tot de over
tuiging, dat de hedendaagsche bestuurders dier
gebouwen den goeden smaak hunner voor
ouders aan den kapstok gehangen hebben,en al
zeer weinig geldelijke offers zich getroosten om
aan het, uitwendig verval paal en psrk te stellen.
Vooral de hoofdingang met liet emplacement
van den nooit in aanbouw genomen toren, kan
hier van het beste bewijs leveren.
Gelijken tred houdende met het echt puri
teinscue karakter van den eeredienst, heeft
men niet allén van binnen, maar ook van
buiten het uit den bloeitijd overgebleven
schoon zorgvuldig trachten te verbannen, in
het eerste geval door een rijkelijk gebruik
maken van de witkwast en 't prijs geven hier
en daar van heerlijk beschilderderde glazen,
tengevolge der vermelzucht eeuer te weinig in
bedwang gehouden straatjeugd, in het tweede door
het aanbouwen vau onaanzienlijke huisjes tegen
de buitenmuren, waardoor de mooie vormen en
lijnen aan 't oog worden onttrokken. De voor
naamste hoofdkerken van Nederland verkeeren
in eeuen staat van in- en uitwendig verval.
Wel valt er in den laatsten tijd een zeker
streven naar verbetering waar te nemen, en
genieten eenigen der voornaamste hoofdkerken,
voor zoover zij ouder de termen van historische
monumenten vallen, een gering Staatssubsidie,
maar zelfs dat is geheel ontoereikend om eene
algeheele restauratie terhand te nemen, in aan
merking genomen de groote daling der kerke
lijke inkomsten, tengevolge van den modernen
tijdgeest, de lauwheid en onverschilligheid op dat
gebied, en de dweepzieke afscheuringen vau den
?tiiiiiiiiiititiimiiiiiiiiiuiiitiiitiitiiiiiiiiiimilnifiHiiMMli
Vrij spoedig was ik aan de Rotterdamsche om
geving weer gewend, wat voor een niet aldaar
geborene nogal lastig is, want men vindt al de
inconvenientea van stad en land in die plaats
vereenigd, terwijl de amusementen, juist z
zijn als men kan verwachten in een stad, waar
feitelyk niemand tijd heeft om uit te gaan.
De omstreken Zi;n juist voldoende om er
n keer not?al aardig te wandelen.
Ik begon weldra de modder weer heel gewoon
te vinden, glibberde over de puntige keien, stond
met geduld uren lang voor open bruggen en
volgde met belangstelling het uitrukken van
de brandweer, volgens mijn hospita de beste
van de wereld.
Mijn dagelijksche wandeling voerde door de
Hoogstraat, Blaak, Coolsingel en denzelfden
weg weer terug, en ik zag met 'n zekere
blijdschap al die Rotterdamsche gezichten,
kennissen en feitelijk toch geen kennissen,
menschen, van wie men, als men ze in
Scheveningen of elders tegenkomt, zegt: Die mijnheer
met z'n lichte demi is ook 'n Rotterdammer;
hij zit altyd om vier uur in 't Zuid" of die
juffrouw met die opzichtige hoed zie ik altijd
op den Coohingel loopen met een langen,
mageren cavalier."
Of er ook bij waren, die mij zoo opmerkten!
Ik had juist wat sigaren gekocht, toen ik,
die winkel uitgaande, 'n dametje zag voorbij
gaan. Ik herkende haar terstond, 't was de
zelfde jonge dame, die ik met m'n
overbuurman had zien wandelen.
Ze trippelde erg cornet voor me uit, met de
eene hand haar japonrok wat optillend, terwijl
ze in de andere 'n visite boekje ot portemonnaie
hield.
't Was toch 'n lieve verschijning en ze scheen
veel menschen te kennen, want ik weet niet
hoe vaak ze wel gegroet werd.
Op eens zag ik van het Beursplein mijn
overbuurman aankomen ; nu werd het interes
sant en ik keek in gespannen verwachting hoe
de ontmoeting zou zijn.
Op 'n twintig pas afstands, kreeg hij haar in
't oog; ten minste, dat dacht ik, maar hij
wendde zich plotseling af en ging voor een
winkel staan kijken. Zoo passeerde zij hem
en ik merkte, dat zij haar tred verhaastte als
vreesde zy een onaangename ontmoeting of
wat dan ook.
Toen ze voorbij was, wendde hij zich om en
keek haar na; nooit vergeet ik dien
droefgeestigen blik.
Ik had het begrepen en ik kreeg 'n antipathie
tegen dat meisje daar voor me, zoo groot, dat
ik 'n zy'straat insloeg, om haar niet langer
te zien.
Dwaas genoeg! Wie weet hoe geheel anders
m'n oordeel zou geweest zijn, bij het tout
savoir".
M'n overbuurman ging na dien middag nog
minder uit; altijd zat hij maar te schrijven en
als hy' ophield, dan keek hij naar het portret
in den Morastandaard en dikwijls nam hij 't
l
jongsten tijd. Van de twee prachtige hoofd
kerken der stad Leiden, geniet er eene, d. i. de
Hoogelandsche, Staatssubsidie, terwijl de fraaie
Pieterskerk zich uit eigen middelen moet staande
houden.
Bij een vergelijk met het buitenland, bijv.
Engeland, met zijn goed geconserveerde
protestantsche Kathedralen, Belgiëen »last not least"
Duitsch and, valt het groote verschil terstond
in 't oog.
Zou er geen mogelijkheid bestaan door, waar
de kerkelijke middelen te kort schieten, op de
zelfde wijte de restauratie ter hand te nemen,
gelijk in Duitschland, waar men door eene. van
den Staat bewilligde kerkelijke bouwloterij en
het inzamelen van giften door het geheele land,
de voltooiing der heerlijke domkerken te Keulen
en Ulm heeft tot stand gebracht?
Mij dunkt op den steun van H. M. de Ko
ningin zou men zeker kunnen rekenen, evenals
de Duitsehe Keizers hunnen steun aan den
wederopbouw vau vele kerkelijke monumenten
hebben verleend.
Te Zutphen bijv. heeft men een hoofdportaal
in vorigen luister hersteld, en de restauratie van
eenen buitenkant ter hand genomen, terwijl het
inwendige van dat schoone gebouw de getuige
nis aflegt van het grofste vandalisme.
Eene afschuwelijke vervelooze betimmering
met galerijen, uit den aard der zaak er niet in
thuis beiioorende, ontsiert het inwend'ge en
belet den vrijen blik. Het orgel, van zijne oor
spronkelijke plaats voor het voormalig hoofd
altaar ntêr geplakt, verdeelt het schip der kerk
in twee ongelijke deelen.
De koperen kronen, die destijds tot verlichting
en sieraad dienst deden, zijn wegens geldgebrek
verkocht (nu ergens in Engeland aanwezig).
De historische ijzeren lichtkroon, nog wel een
geschenk, eertijds boven het graf van den schen
ker prijkende, is willekeurig verhangen.
De schoone pilaren zijn van onderen van een laag
koolteer voorzien, ter eere van een bezoek van
H. M. de Koningin bij wijze van opknappertje,
groote schoonmaak, zooals mij de koster te
kennen gaf. Het beroemde prachtige doopvont,
ergens in eenverloren hoek geplaatst, is bij gebrek
aan toezicht door vandalen-handen beschadigd
en door een traliewerk van ijzer omgeven; als
een kooi in Artis.
Bij een bezoek aan de schoone oude hoofd
kerk van 't stedeke Doesburg trof mij dat
verval, waaraan die schoone gebouwen ten prooi
zijn, des te meer.
't Was juist kermis, een rommel van wat
ben je me, koek- en andere kramen vlak tegen
't kerkgebouw aan daarover verwondere men
zich echter niet, want ik kan mij levendig den
tijd herinneren, dat in eiken hoek van de zoo
genaamde Groote Kerk te Rotterdam open
urinoirs geplaats waren, uu weggenomen, maar
waarvau de oude litteekens zicutoaar gebleven
zijn. Iets stootenders is moeilijk denkbaar.
Ik had eenige moeite den koster op te sporen,
die behalve zijn kerkelijke functie, het beroep
van kleermaker uitoefenüe.
//Zoo, wil u is een kijkie nemen in onze kerk
meheer, kom dan maar mee, zet uw vélecep
dan maar in de kerk."
Ik volgde den koster-kleermaker, bij het
binnentreden den hoed afnemende, wat blijkbaar
geen gewoonte in protestautsche heiligdommen
schijnt te zijn, want de koster gaf mij een
famiharen duw en zeide : *zet uw hoed maar
weer op meheer, het tocht hier zoo, dat doen
ze hier allemaal."
Nu dat wist ik al reeds van uit Haarlem,
waar ik gedurende een orgel-concert in de St.
Bavo, tot mijne groote bevieemding haast alle
mannelijke aanwezigen met den hoed op't hoofd
zag rondloopen, zouder dat er iemand van 't
kerkbestuur hen op het minder passende ervan
opmerkzaam maakte.
//Waar komt meheer vandaan?"?Uit Amerika.
//Zoo, hei-lemaal uit Amerika, wel zoo, en wat
denkt meheer van onze kerk, een mooi gebouw
miltlllHHlililllllliiiliiilillllliil'MiinillliinnnniiinilillliMiiiillin
in de hand. 't Was het hare.
Ik voelde wel eens lust om hem op f e zoeken
maar voor ik er half toe besloten was, vond ik
het altijd weer te dwaas en dan probeerde ik
om heel vriendschappelijk en soms medelijdend
te kijken, maar daar zal hij wel nooit iets vaa
begrepen hebben.
Mogelijk vond hij me nogal vervelend met
m'n belangstellend gezicht altijd voor dat raam
tegenover het zijne.
St. Nicolaas vind ik altijd een prettig feest
en als ik ooit met christelijke principes ben
toegerust is het in dien tijd, want dan vind ik
het geven oneindig veel zaliger dan 't ontvangen.
M'n familie woonde in de provincie; ik kon
dus met betrekkelijk weinig geld een groot
succes hebben, want de nieuwste nieuwtjes
drongen, althans destijds, maar heel langzaam
door in de binnenlanden van Drenthe, m'n
geboortegrond.
Mooi helder weer, 'n beetje bevroren sneeuw
in de goten en witte daken, lokten iedereen
naar buiten.
Een gezellig geroezemoes overal van kijkende
en koopende menschen, 'n zacht geritsel van
damesklteren, vroolijke stemmen van kinderen,
die dit hoopten en dat wilden en dan die
kleurige verscheidenheid van artikelen voor de
winkelramen; ja! die dan niet koopt, koopt
nimmer.
Ik had m'n laatste inkoopen gedaan in de
Hooisteeg en keerde huiswaarts, in mezelf
lachend om de St. Nicolaasverzen, die ik zoo
al loopend aaneen rijmde.
Zoodoende lette ik ook niet erg op den weg,
dien ik moest volgen, liep met den grooten
hoop mee en zag toen plotseling, dat ik in de
Staclhuisstceg stond.
Daar was de passage vrijwel gestremd, want
'n groote menschenmassa verdrong zich bij den
ingang van 't stadhuis, waar ieder oogenblik
'n deftige trouwpartij scheen verwacht te worden.
'n Dikke Smyrnalooper leidde van af het
trottoir tot op de marmeren trappen in de
gang.
Ik was hoegenaamd niet van plan, bruigom
en bruid aan te gaan gapen, maar ik werd
van den eenen naar den anderen kant geduwd
en stond zoo na eenige oogenblikken vlak bij
de deur, achter den breeden rug van een
politieagent, die zich, telkens als ik door een
onweerstaanbaar gedrang te ver naar voren
kwam, tegen mijn lichaam schrap zette en met
een paar knoopen er op in tegenovergestelde
richting ging duwen.
Gelukkig hoorde ik van uit de Kipstraat den
stoet aankomen; een beetje geschreeuw en het
eerste rijtuig stond stil; 't was een coupétje,
heel chic. Een palfrenier opende het portier
en twee bruidsmeisjes in licht groen zy'den
toiletjes stapten uit, 'n beetje verlegen voor al
die mecschen, waar ze tusschen door moesten
en waaruit een bewonderend hé!" opsteeg, tege
lijk met 'n paar minder kiesche aanmerkingen.
hè!"?Ja, mooi geweest, maar nu ontzettend
vervallen. Mogen ze hier dat gejoel zoo vlak
om de kerk hebben ? //Ja dat zou meheer aan
den burgemeester is motten vragen."
Men is de kerk aan 't oplappen geweest. Een
oorspronkelijk strenen dakgewelf heeft plaats
gemaakt voor een nieuw beschoten dak van
Amerikaansseh grenenhout. Het klankbord van den
fraaien eikenhouten preekstoel, sedert korten tijd
van zijne verflaag ontdaan, ontving eene onsier
lijke witte betimmering; het oude bijbelboek,
volgens den koster, voor het, gemak van den
dominee van zijn koperen sloten beroofd, in
deerniswaardig gescheurden en bevuilden toestand,
prijkte op den lessenaar, terwijl van het mooie
snijwerk onder aan het gestoelte verschillende
fraai gesneden koppen zoek waren, die volgens
mijn zegsman door opeenvolgende kerkvoog
den mede naar hais genomen waren !
Het orgel verplaatst voor den hoofdingang,
waar de lange boogramen waren toegemetseld
en voorzien van kleine vierkante raampjes, 't
beat te vergelijken met die eener bestekamer, en
de open ruimte tusschen orgel en gewezen hoofd
ingang, eene bergplaats van vuilnis, puin, ladders
en touwwerk der stad, want//onze toren meheer
is eigendom van de stad."
Van de graven lag er geen enkele zerk op
zijne oorspronkelijke plaats, op de meest wille
keurige wijze, ten gevolge eener verzakking,
zonder eenige controle van het kerkbestuur naar
het schijnt, was dat zaakje door een
metselaarsbaas-aannemer en den koster bedisteld.
De koster zeide mij verder, dat ze, bij de
laatste opgraving bij het gewezen koor, ver
schillende kisten geopend hadden om eens te
kijken wie er in lagen en dat hij eenige pluk
ken haar en verscheidene tanden bij zich tehuis
had, laatste overblijfselen van de in vertrouwen
op ongestoorde rust ten grave gedaalde bewo
ners van het stadje, uit lang vervlogen eenwen.
Bij de reparatie aan het dakgewelf hadden
volgens des mans beweren, de werklieden haast
al het paardehaar uit de kussens medegenomen,
vandaar dat ze nu zoo bol er uit zagen, //alles
nieuw meheer!"
Eenige controle van den Staat ware bij de
verbouwing en vernieuwing van oude bede
huizen niet overbodig.
lu een land met zooveel kunstlievende be
woners, overvlpeiende niet allén van melk en
kaas, maar ook van oude kunst, zou men zeker
een heiliger ijver voor de instandhouding zijner
oude monumenten verwachten.
JOHN VAN DER WENS.
San José, (Cal. U. S. A.).
De topiiig van de M der Vespers
te Palermo.
Onlangs werd te Palermo op nieuw voor de
geloovigeu in dienst gesteld een oud-historische
tempel, sedert 1SSO in restauratie, de kerk van
den II. Geest (Santo Spirito) btkend onder den
naam van de kerk der Vespers (la chiesa dei
Vespri).
Zij is gelegen builen de stad op den linker
oever van het riviertje Oreto in een omgeving die
het legendarische en geheimuisvolle, voor het
volk aan dit gebouw verbonden, nog belangrijk
verhoogt. De statige cypressenlanen van het
aangrenzende kerkhof van St. Ursula werpen
bij dag hare donkere schaduwen over dezen
doodenakker, en bij het vallen van den avond
staan deze sombere reuzen, de citroen- en
oranjebosschen aan hunnen voet overziende, den verren
omtrek te overheerêchen, terwijl hunne
hemelhooge schachten zich spookachtig tegen den
hemel afteekenen. Hier liggen de tallooze slacht
offers van de cholera, die in 1837 geheel Palermo
in rouw dompelde. Urnen, lijkgesteenten, borst
beelden en mausolea overdekken dit campo
sauto", zooals de italianen niet onbevallig de
llllllllllmlMIIIIIIIIIIIMIIIIMHIIMIMIHlIlllllllllmtllllllllMMtUIIIIIIIIIIUN
Toen kwam de groote attractie, bruid en
bruigom.
Zoodra 't rijtuig stil hield en 't portier open
[ was, sprong er een slar.k jongmensch uit,
onj beiispelijk in 't zwart, 'n laag uitgesneden vest,
'n gibus in de hand en 'n klein takje oranje
bloesem in z'n knoopsgat.
j Onmiddellijk herkende ik dat gezicht, 't was de
j swell" en ik kreeg bepaald 'n soort
hartklop! pin 5 toen ik in het bruid je de jonge dame
herkende, waaraan m'n overbuurrnan zoo 't hof
gemaakt had.
Ze zag er zeer elrgant uit in haar bruids
toilet, maar nog steeds erg bleek.
Bij 't uittrappen gleed haar in 't wit satijn
gescho:id voetje ev n van de tree, ze struikelde
half, maar de bruigom ondersteunde haar bij
tijds. Toen zag ik hoe vriendelijk ze hem met
'n lief knipp;-n van de oogen bedankte. Dat
trof me, want ik kreeg zoo'n idee, dat die
twee waarlijk veel van elkaar hielden en ik
gunde eigenlyk den swell'' niet aan het meisje
en het meisje niet aan den swell". Getuigen
en familieleden stapten in volgorde uit de rij
tuigen, ik telde er acht.
Oude en jonge heeren, die er allemaal als
bruigoms uitzagen, dames in zeer uiteenloopende
toiletten en allen opgeruimd en vroolyk; het
scheen me toe 'n prettige bruiloft te zullen
worden.
Toen het laatste rijtuig wegrolde en de
mooie looper binnen was gehaald, keek ik
rond naar 'n opening om uit het gedrang te
ontsnappen en ik schrikte bepaald, toen ik
tusschen de vele hoofden tegenover me eens
klaps het gele gelaat van m'n overbuurman
in 't oog kreeg.
Had hij het geweten en was hij opzettelijk
komen zien?
Of had het toeval gewild, dat hij getuige
zou zijn van dat huwelijk?
Hoe 't ook zij, gezien had hij ongetwijfeld alles.
Hij staarde vreemd voor zich uit, z'n donkere
oogen altijd op de gang gevestigd, waarin hij
haar 't laatst zag binnengaan; z'n borst ging
snel op en neer, maar er was iets ontzettends
in de strakheid van z'n gezicht, 't leek of het
versteend was op 't moment, dat het iets
afgryselyks zag.
Toen werd ik naar voren gedrongen en
verloor hem uit 't oog. M'n pakjes waren leelijk
gehavend, maar ik merkte het niet, ik kon
alleen maar denken aan dat zeker alledaagsche
voorval, maar wat me toen nog met'n zonderling
mengsel van liefde, hartstocht en egoïsme .het
wreedste leek, wat 'n man kan overkomen;'het
meisje dat m'n lief heeft gelukkig te zien met
'n ander.
Ik heb dien avond heel wat pakjes gemaakt
maar 't ging niet van harte. De ware stemming
ontbrak en de verzen waren flauw. Ik had erg
het land en 'n hekel aan alle menschen, maar
ik begreep zelf niet waarom.
(Slot volgt).