De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 23 april pagina 3

23 april 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1139 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zoo ziet, als zijn verbeeldingskracht het hem dicteert. Die krankzinnige rit, waarvan gij spreekt, ia dan ook phantasie en onmogelijk kan men eenig verband zoeken daartusschen en tusschen Grieg's fijne, tengere compositie. Als Grieg den rit muzi kaal had willen weergeven, had hij zulks zeker genoemd Ase's Todeskampf". Ik beschouw zijn poëtisch muziekstukje meer als behoorende bij de episode na den dood van Ase Kari weint an der Leiche, Peer-Gynt geht lange in der Stube auf und ab; eudlich steht er am Bett still. Op die wijze verkrijgt ook dit nummer het karakter van ent-acte-n.uziek, zooals het ook bedoeld is door den Componist. ANT. AVEKKAMF. iliiiiMiiiniiiinii Pttlchri Studio, Over 't algemeen maakt de tentoonstelling van dit Haagsche Genootschap ongeveer den zelfden indruk als die van het Amsterdamsche, al heeft zy boven deze laatste voor, dat de quantiteit van het geëxposeerde bescheidener is. Mochten wy de vorige week by' Arti nog enkele stukken opmerken, 4ie zich meer of minder ver boven het peil der vriendelyke middel matigheid verhieven, hot aantal derzulken is hier al zeer gering en bovendien zijn deze weinige lang niet van den eersten rang. Karsen's «Heerengracht te Amsterdam", een goudgele avondlucht boven het rustig-donkere boomloover, ie met de vazen en irissen van mej. Abrahams en den landschap-achtergrond van E. Bosch's «Zwanen", het eenige werk dat diepere emotie bij de makers toont. De zwanen zelf op de schildery van den heer Bosch zyn my te grof van schildering, maar de roodbruine herfstboomen tegen het blauw der lucht zijn zeer goed. «Najaarskleuren" van A. M. Gorter, heeft veel waardeerbare eigenschappen; en Rink was aan zijn eigenaardig-geteekende Volendammers weer terstond te herkennen. Voorts is er een byzonder knap geschilderd meisjes portret van W. MarisJ.Czn. Mej. G. H. Marius is te veel den kant op van Matthy's Maris, zonder evenwel de wondere materieloosheid van dien eenigen poëet te hebben; het w gkrabben der verf, waardoor het weefsel van het doek zichtbaar wordt en zy een nevelige zachtheid van tint zoekt te verkry'gen, is een minder wenschely'ke truc. Van wat er voor 't overige op deze expositie is valt weinig te zeggen; het is meestal gewoon goed en laat den beschouwer verder onverschil lig. Landschap- en strandschilders zyn er in menigte; Mesdag wordt zelfs nagevolgd, maar zulk geïmiteer is ratuurly'k nog kouder dan wat de beroemde zeeschilder zelf in de laatste jaren gewoon is af te leveren. Koud is ook het schil der^ van den heer Louis Apol, niet zoozeer door de sneeuw die er op voorgesteld wordt, ala wel door de totale afwezigheid van iets dat naar een bewogen gemoed zweemt. Al zyn de winters tegenwoordig slap, goddank, witte verf is steeds te kry'gen en de heer Apol penseelt er lustig op los. Dit stuk moet «Tegen den avond" voorstellen, maar by de beschouwing ervan twy'felt men of de schilder den avond wel anders dan van kerstmis- of nieuwjaars kaartjes kent. De aanwezigheid van een viertal beeldwerken van Ch. van Wyk was een aangename verrassing; dit werk hier is massiever dan wij anders wel van hem zagen en doet niet meer aan geboet seerde schilderstukjes denken; alleen in de vrouw met trekos, die twee los by'eengeplaatste figuren zyn, is het picturaal element nog over. Mocht zyn werk grooter en sterker van ly'n worden, dan zal in hem wellicht een voortreffely'k beeldhouwer te begroeten zy'n. v. M. tmmiiiiiiutiiiMMiiiiiimiiiMiiiMiuiiiirMiiiiHimmiimiiiiiiiiit» ??MMnn»n»nmmittiiiHiiititMHiiininmiiiHiiiiiitiiiimiHiiiiii De meneer van oveitat. 2) DOOR F. DE SINCLAIR. Er was geen twyfel aan, m'n overbuurman was verliefd, erg onrustig verliefd. Hij ging uit op de zonderlingste uren; altyd in de richting van 't Haagsche Veer en daar kon ik hem in m'n spion volgen, totdat hy achter de Delftache Poort verdween. Zij woonde zeker aan de Schie. Het geval interes seerde me, dwaas genoeg, zoodanig, dat ik zelf wel eens die richting uitging, maar steeds zonder succes. Alleen ben ik op die hoogte den swell" eens tegengekomen, byzonder gesoigneerd met een camelia in z'n knoopsgat. Dat gaf te denken. Op een middag echter toen ik naar Delfts haven liep langs een smal wegje met links weiden en rechts vervallen villa's en boerde rijen en waar het ook nu nog steeds zeer on aangenaam ruikt naar zuren draf, die door houten goten wordt opgepompt naar veevoeder bakken, kwam ik tot m'n vreugde, want ik had 'n antipathie tegen den ander, m'n over buurman met dezelfde jonge dame tegen,. . . . de Mama was er niet bij. Hy gaf geen teeken van eenige herkenning, wat me weerhield te groeten, iets, wat ik anders zonder twyfel had gedaan. Ze liepen niet gearmd en ik vond in haar gezicht iets, wat me maar half beviel; 't was alles zoo wit en zoo koud en hij keek zoo bezorgd op haar neer, zoo smeekend met z'n sympathieke oogen. Of 't al mocht", dat samen wandelen, betwy'felde ik; ongedwongen ging het hen niet af. Ik keek hen lang na. Maar ditmaal scheen hy het niet te voelen en dat zon me ook zeer verwonderd hebben. Een paar dagen later verliet ik Rotterdam voor een vijftal maanden. Natuurlijk dat in dien ty'd m'n belangstelling in m'n overbuurman wel wat verflauwde en ik had den man mogely'k geheel vergeten, was ik niet by my'n terugkeer toevalliger wy's weer op dezelfde kamers terecht gekomen. Veel was er in de buurt niet veranderd. Het pakhuis bleef nog steeds geheimzinnig gesloten; de klandisie in de kroeg scheen eer toe- dan afgenomen; alleen droeg de juffrouw, ik denk op raad van den practizijn, met z'n boeventronie, in plaats van roode lintjes, 'n geweldig uitheemsch kapsel, zoodat het van boven gezien, precies leek, of ze een erg ge kreukte baret op had. Hollanflsclie selders. Moet bij het opnemen van verdienstelijke mannen in de Dictiwaryof National Biography, waarvan het 68ste deel in Londen verscheen, het woord Nationaal, gelden voor woonplaats of geboorteplaats, of voor beide ? vraagt Literature, in het Weekblad van 15 April j. 1. Sommige namen die men er in aaantreft en andere die men er in mist, wekken die vraag. Intusschen heeft de aanneming van de woon plaats als recht van opneming, aan de ge schiedenis der Engelsche schilderkunst, er een belangrijke plaats doen innemen. Koninklyke waardeering der schilderkunst, dagteekent in Engeland van de 15de eeuw, maar een eigenlijk nationaal Engelsche schilderschooi, vormde zich eerst in de 18de eeuw. In de eeuwen die daar tusschen liggen, ver genoegde Engeland zich meer met bescher ming en gastvrijheid te verleenen aan t)uitenlandsche schilders, en voornamelijk aan de Hollandsche. In hoe verre de Hollanders, die een vooruitstrevend karakter op dit gebied aannamen, dat geheel vreemd was en bleef aan de landen die de klassieke school vormden, hun invloed op de Engelsche school deden gelden, blijve ditmaal buiten beschouwing. Maar wel is 't opmerkelyk, dat in de bladzyden van dit deel der National Biography, voort durend de namen gevonden worden van Hol landsche schilders, bijna altijd van portretten en bloemstukken. Wel een reeks van vijf en twintig op elkander volgende namen, die met Van beginnen, trekt hier dadelyk ieders aan dacht. Natuurly'k begint die met Van Dyk en dan Pieter van der Fas, die echter meer be kend is onder den bynaam van zijn vader dien hy' aannam, Pieter Lely. Die invloed van de Hollanders begon onder de Tudora en klom onder de kunstlievende Stuarts. Zoo is CromwelPs portret door Lely gemaakt. Onder de bekende Commonwealth, maakten vele Engel sche grooten kennis met de Hollandsche schil ders, zoodat hun invloed later onder de Restauratie nog klom. De zoo beroemde schilder Kneller, die iu Holland zy'n opleiding genoot, verhoogde dien invloed tot in de acht tiende eeuw toe. Voor kunstbeoefenaars, zal de studie van die levensgeschiedenissen in dit 58e deel, welke met het Hollandsche Van beginnen, van meer dan gewoon belang zy'n. Tot zoover Literature. Aardig, dat juist op dit oogenblik, nu de Engelsche verwatenheid, in staatkundige krin gen, zoo uit de hoogte neerziet op dat als Mynheer Van zoo spottend aangeduide volkje, juist een zoo geheel modern weekblad van Engeland, Hollands ouden roem zoo luide uitbazuint. En heel onaardig tevens, dat ook juist in dit oogenblik, onze eigene regeering die nog zoo geheel ouderwetsche Heeren Van, trouwer vertegenwoordigers nog dan wij Nederlanders van onzen glorierijkeu ouden stam, den rug toekeert op verzoek van ... ja, van wie 'l En toch hebben die nog levende Heeren Van, in de Transvaal, later nog dan wy getoond, dat zy', waar 't recht van oorlogvoeren geldt en juist tegenover Engeland, nog steeds hun man staan. P. N. M. Een Amerikaan over Hollandsclie moonientcn, Toen ik mij in de heerlijke Meimaand vau het vorige jaar van uit liet vern; westen der Vereemgde Staten op reis begaf, om mij met rnijn gcziu naar het oude vaderland te begeven, ter bijwoning van de Kroumgs-feesten van Neerlands geliefde jeugdige Koningin, na een laag verblijf in een laud, dat op geen enkel geschied kundig moiiumeiit roem kan dragen, lag bet in den aard der zaak, dat ik mij te midden van al die oude kunst tehuis gevoelde, de oogen en miliiiiiiiiiiimiiiiiiliiiliiiiiiiiiiiminiiMiiiiininiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiini De practizyn hield geen dienstbode meer, waardoor z'n vrouw nog kwaadaardiger was gaan kyken, dan hij zelf. De modewiukel was getailleerd en vervangen door een schoeneniuag<tzyu, dat erg weinig te doen had en er altijd zoo zwart en saai uitzag dat ik menig maal met stillan weemoed terug dacht aan de wassen pop met de starende oogen. Bij den slager was nieis veranderd, ik hoorde dadebjk weer dat bekende geluid van het mes op het hakbord. Achter een der ramen was evenwel een uitstalkast gekomen, waar hammen, rookvleetch, spek, vette en magere worsten me voortaan na 't eten een beeije wee maakten, omdat veel ervan me herinnerde aan de be zienswaardigheden uit een aijatomisca museum. De Joden hadden nieuwe gordynen, erge dure, deck ik, want er werden telkens kinderen van 't raam gestompt of getrokken, die met hun gore handjes ze wegduwden om naar beneden te kunnen zien. De familie was nog even talry'k en luidruchtig als te voren. Die bekende omgeving verlevendigde weer my'n belangstelling in m'n overbuurman bij de weduwe met dochter. De eerste dagen zag ik hem niet, maar zijn schrijfbureau was op de oude plaats gebleven. Ik zag er een Mora standaard op staan met een tamelijk groot portret. Woont die mijnheer aan d'overkant daar nog, juffrouw ?'' vroeg ik m'a hospita. Ze antwoordde bevestigend, maar daar ze nog steeds geen meid hielden, waren hare inlich tingen al even vaag als vroeger. Ze scheen dit erg onaangenaam te vinden en deed me, zeker om zich zelf te troosten een omstandig verhaal van 't faillisement in den modewinkel waarvan ze al de finesses scheen te weten en op een halve cent nauwkeurig de bedragen noemde, die mijnheer A of B U zult hem wel kennen .... vaii de Leuvehaven," er bij in had geschoten. Tot opheldering diene dat u zult hem wel kennen" een stereotiep gezegde van den echten Rotterdammer is, in tegenstelling met den echten Amsterdammer, die z'n stad zou reusachtig vindt, dat hij zeer verbaasd en ongeloovig opziet, als wy hem vertellen dat zijn kennissen ook tot de onze behooren. Een dag of vier later zag ik 's avonds weer licht op de kamer van my'n overbuurman, hij zat te schrijven aan zijn bureau; de gordijnen waren neergelaten, maar ik zag zijn schaduw heel scherp daarop afgeteekend. Hoe zou het met de juffrouw op de Schie gaan," dacht ik. Zijn gewone wandelingen daarheen had hij blijkbaar gestaakt maar mogelijk was de familie verhuisd. Toch zag ik hem op een morgen weer de deur uitstappen; ik vond dat hij er niet te best uitzag en hij was ook niet met zooveel zorg gekleed als vroeger; hij had iets verwaarloosds over zich gekregen. Hij wierp een vluchtigen blik naar mijn ramen en wandelde landerig in de richting van de Hoogstraat. ooren de kost gaf, en op mijn tweewielig ver voermiddel, langs de goed onderhouden straat wegen, zonder tegen een tolboom aan te rijden, want die middeleeuwsche versperringen waren rog in volle functie, hier en daar eens een kijkje nemen ering in 't land vau. den onvergetelijken Hembrandt. Wanneer ik zoo langs die malsche groene weiden reed, met de daarin grazende mooie koebeesten, dacht ik onwillekeurig aan Alva's nzijdig oordeel, over dat kleine volk van boter en kaas, hetwelk zijne ijzeren vuist niet ver mocht te temmen, dat boven boter en kaas in kunst en ondernemingsgeest uitblonk en heden tendage op elk gebied eene eereplaats inneemt in de rij der beschaafde volken. Ja, Nederland bezit vele kunstschatten, en zijn oude bijzonder schoone bouwwerken leveren nog heden het bewijs van den goeden smaak zijner pracht-lievende voorouders. De monumentale hoofdkerken, de mooie raadhuizen, wagen, stadspoorten zijn altemaal sprekende getuigen van eeu glorierijk verleden; als is er dan ook door bekrompenheid, onver schilligheid, onkunde, en misplaatste zuinigheid veel verknoeid, zoogenaamd verbeterd, veel is nog overgebleven, om bij het nageslacht de begeerte tot instandhouding dier bijzonder fraaie erfstukken op te wekken. Tot de vele duizenden die ter kroning naar de hoofdstad van Nederland opgingen en het prachtige gebouw, waarin die plechtigheid plaats had, ia oogenschouw namen, behoorde ook schrijver dezes. Over de inwendige versiering, welke aller lof wegdroeg, zal ik niet gewagen, ook het, in ietwat schelle kleuren ontworpen kerkraam, als blijvende herinnering aan die plechtigheid en tevens ter versieriug van het inwendige aangebracht, mijn oordeel onthouden; wat mij echter bij al dat schoons bijzonder trof, was de uitwendig vervallen staat, van dat schoone, maar slecht geconserveerde monument. Ik vroeg mijzelf af, hoeveleu, van de tien duizenden, die den inwendi^ea glans bewonderd hadden, zicii de moeite hadjeii gegeven het gebouw van buiten eens op te nemen. Dat prachtige bouwwerk, door allerlei aaubouwsels en krotten, ja zelfs een bierhuis, van buiten ontsierd, bieren daar met een laag afbrokkelend pleister ove:togen, is in lijnrecht contrast met de pracht welke daarbinnen heerscüt en de onpartijdige beschouwer komt allengs tot de over tuiging, dat de hedendaagsche bestuurders dier gebouwen den goeden smaak hunner voor ouders aan den kapstok gehangen hebben,en al zeer weinig geldelijke offers zich getroosten om aan het, uitwendig verval paal en psrk te stellen. Vooral de hoofdingang met liet emplacement van den nooit in aanbouw genomen toren, kan hier van het beste bewijs leveren. Gelijken tred houdende met het echt puri teinscue karakter van den eeredienst, heeft men niet allén van binnen, maar ook van buiten het uit den bloeitijd overgebleven schoon zorgvuldig trachten te verbannen, in het eerste geval door een rijkelijk gebruik maken van de witkwast en 't prijs geven hier en daar van heerlijk beschilderderde glazen, tengevolge der vermelzucht eeuer te weinig in bedwang gehouden straatjeugd, in het tweede door het aanbouwen vau onaanzienlijke huisjes tegen de buitenmuren, waardoor de mooie vormen en lijnen aan 't oog worden onttrokken. De voor naamste hoofdkerken van Nederland verkeeren in eeuen staat van in- en uitwendig verval. Wel valt er in den laatsten tijd een zeker streven naar verbetering waar te nemen, en genieten eenigen der voornaamste hoofdkerken, voor zoover zij ouder de termen van historische monumenten vallen, een gering Staatssubsidie, maar zelfs dat is geheel ontoereikend om eene algeheele restauratie terhand te nemen, in aan merking genomen de groote daling der kerke lijke inkomsten, tengevolge van den modernen tijdgeest, de lauwheid en onverschilligheid op dat gebied, en de dweepzieke afscheuringen vau den ?tiiiiiiiiiititiimiiiiiiiiiuiiitiiitiitiiiiiiiiiimilnifiHiiMMli Vrij spoedig was ik aan de Rotterdamsche om geving weer gewend, wat voor een niet aldaar geborene nogal lastig is, want men vindt al de inconvenientea van stad en land in die plaats vereenigd, terwijl de amusementen, juist z zijn als men kan verwachten in een stad, waar feitelyk niemand tijd heeft om uit te gaan. De omstreken Zi;n juist voldoende om er n keer not?al aardig te wandelen. Ik begon weldra de modder weer heel gewoon te vinden, glibberde over de puntige keien, stond met geduld uren lang voor open bruggen en volgde met belangstelling het uitrukken van de brandweer, volgens mijn hospita de beste van de wereld. Mijn dagelijksche wandeling voerde door de Hoogstraat, Blaak, Coolsingel en denzelfden weg weer terug, en ik zag met 'n zekere blijdschap al die Rotterdamsche gezichten, kennissen en feitelijk toch geen kennissen, menschen, van wie men, als men ze in Scheveningen of elders tegenkomt, zegt: Die mijnheer met z'n lichte demi is ook 'n Rotterdammer; hij zit altyd om vier uur in 't Zuid" of die juffrouw met die opzichtige hoed zie ik altijd op den Coohingel loopen met een langen, mageren cavalier." Of er ook bij waren, die mij zoo opmerkten! Ik had juist wat sigaren gekocht, toen ik, die winkel uitgaande, 'n dametje zag voorbij gaan. Ik herkende haar terstond, 't was de zelfde jonge dame, die ik met m'n overbuurman had zien wandelen. Ze trippelde erg cornet voor me uit, met de eene hand haar japonrok wat optillend, terwijl ze in de andere 'n visite boekje ot portemonnaie hield. 't Was toch 'n lieve verschijning en ze scheen veel menschen te kennen, want ik weet niet hoe vaak ze wel gegroet werd. Op eens zag ik van het Beursplein mijn overbuurman aankomen ; nu werd het interes sant en ik keek in gespannen verwachting hoe de ontmoeting zou zijn. Op 'n twintig pas afstands, kreeg hij haar in 't oog; ten minste, dat dacht ik, maar hij wendde zich plotseling af en ging voor een winkel staan kijken. Zoo passeerde zij hem en ik merkte, dat zij haar tred verhaastte als vreesde zy een onaangename ontmoeting of wat dan ook. Toen ze voorbij was, wendde hij zich om en keek haar na; nooit vergeet ik dien droefgeestigen blik. Ik had het begrepen en ik kreeg 'n antipathie tegen dat meisje daar voor me, zoo groot, dat ik 'n zy'straat insloeg, om haar niet langer te zien. Dwaas genoeg! Wie weet hoe geheel anders m'n oordeel zou geweest zijn, bij het tout savoir". M'n overbuurman ging na dien middag nog minder uit; altijd zat hij maar te schrijven en als hy' ophield, dan keek hij naar het portret in den Morastandaard en dikwijls nam hij 't l jongsten tijd. Van de twee prachtige hoofd kerken der stad Leiden, geniet er eene, d. i. de Hoogelandsche, Staatssubsidie, terwijl de fraaie Pieterskerk zich uit eigen middelen moet staande houden. Bij een vergelijk met het buitenland, bijv. Engeland, met zijn goed geconserveerde protestantsche Kathedralen, Belgiëen »last not least" Duitsch and, valt het groote verschil terstond in 't oog. Zou er geen mogelijkheid bestaan door, waar de kerkelijke middelen te kort schieten, op de zelfde wijte de restauratie ter hand te nemen, gelijk in Duitschland, waar men door eene. van den Staat bewilligde kerkelijke bouwloterij en het inzamelen van giften door het geheele land, de voltooiing der heerlijke domkerken te Keulen en Ulm heeft tot stand gebracht? Mij dunkt op den steun van H. M. de Ko ningin zou men zeker kunnen rekenen, evenals de Duitsehe Keizers hunnen steun aan den wederopbouw vau vele kerkelijke monumenten hebben verleend. Te Zutphen bijv. heeft men een hoofdportaal in vorigen luister hersteld, en de restauratie van eenen buitenkant ter hand genomen, terwijl het inwendige van dat schoone gebouw de getuige nis aflegt van het grofste vandalisme. Eene afschuwelijke vervelooze betimmering met galerijen, uit den aard der zaak er niet in thuis beiioorende, ontsiert het inwend'ge en belet den vrijen blik. Het orgel, van zijne oor spronkelijke plaats voor het voormalig hoofd altaar ntêr geplakt, verdeelt het schip der kerk in twee ongelijke deelen. De koperen kronen, die destijds tot verlichting en sieraad dienst deden, zijn wegens geldgebrek verkocht (nu ergens in Engeland aanwezig). De historische ijzeren lichtkroon, nog wel een geschenk, eertijds boven het graf van den schen ker prijkende, is willekeurig verhangen. De schoone pilaren zijn van onderen van een laag koolteer voorzien, ter eere van een bezoek van H. M. de Koningin bij wijze van opknappertje, groote schoonmaak, zooals mij de koster te kennen gaf. Het beroemde prachtige doopvont, ergens in eenverloren hoek geplaatst, is bij gebrek aan toezicht door vandalen-handen beschadigd en door een traliewerk van ijzer omgeven; als een kooi in Artis. Bij een bezoek aan de schoone oude hoofd kerk van 't stedeke Doesburg trof mij dat verval, waaraan die schoone gebouwen ten prooi zijn, des te meer. 't Was juist kermis, een rommel van wat ben je me, koek- en andere kramen vlak tegen 't kerkgebouw aan daarover verwondere men zich echter niet, want ik kan mij levendig den tijd herinneren, dat in eiken hoek van de zoo genaamde Groote Kerk te Rotterdam open urinoirs geplaats waren, uu weggenomen, maar waarvau de oude litteekens zicutoaar gebleven zijn. Iets stootenders is moeilijk denkbaar. Ik had eenige moeite den koster op te sporen, die behalve zijn kerkelijke functie, het beroep van kleermaker uitoefenüe. //Zoo, wil u is een kijkie nemen in onze kerk meheer, kom dan maar mee, zet uw vélecep dan maar in de kerk." Ik volgde den koster-kleermaker, bij het binnentreden den hoed afnemende, wat blijkbaar geen gewoonte in protestautsche heiligdommen schijnt te zijn, want de koster gaf mij een famiharen duw en zeide : *zet uw hoed maar weer op meheer, het tocht hier zoo, dat doen ze hier allemaal." Nu dat wist ik al reeds van uit Haarlem, waar ik gedurende een orgel-concert in de St. Bavo, tot mijne groote bevieemding haast alle mannelijke aanwezigen met den hoed op't hoofd zag rondloopen, zouder dat er iemand van 't kerkbestuur hen op het minder passende ervan opmerkzaam maakte. //Waar komt meheer vandaan?"?Uit Amerika. //Zoo, hei-lemaal uit Amerika, wel zoo, en wat denkt meheer van onze kerk, een mooi gebouw miltlllHHlililllllliiiliiilillllliil'MiinillliinnnniiinilillliMiiiillin in de hand. 't Was het hare. Ik voelde wel eens lust om hem op f e zoeken maar voor ik er half toe besloten was, vond ik het altijd weer te dwaas en dan probeerde ik om heel vriendschappelijk en soms medelijdend te kijken, maar daar zal hij wel nooit iets vaa begrepen hebben. Mogelijk vond hij me nogal vervelend met m'n belangstellend gezicht altijd voor dat raam tegenover het zijne. St. Nicolaas vind ik altijd een prettig feest en als ik ooit met christelijke principes ben toegerust is het in dien tijd, want dan vind ik het geven oneindig veel zaliger dan 't ontvangen. M'n familie woonde in de provincie; ik kon dus met betrekkelijk weinig geld een groot succes hebben, want de nieuwste nieuwtjes drongen, althans destijds, maar heel langzaam door in de binnenlanden van Drenthe, m'n geboortegrond. Mooi helder weer, 'n beetje bevroren sneeuw in de goten en witte daken, lokten iedereen naar buiten. Een gezellig geroezemoes overal van kijkende en koopende menschen, 'n zacht geritsel van damesklteren, vroolijke stemmen van kinderen, die dit hoopten en dat wilden en dan die kleurige verscheidenheid van artikelen voor de winkelramen; ja! die dan niet koopt, koopt nimmer. Ik had m'n laatste inkoopen gedaan in de Hooisteeg en keerde huiswaarts, in mezelf lachend om de St. Nicolaasverzen, die ik zoo al loopend aaneen rijmde. Zoodoende lette ik ook niet erg op den weg, dien ik moest volgen, liep met den grooten hoop mee en zag toen plotseling, dat ik in de Staclhuisstceg stond. Daar was de passage vrijwel gestremd, want 'n groote menschenmassa verdrong zich bij den ingang van 't stadhuis, waar ieder oogenblik 'n deftige trouwpartij scheen verwacht te worden. 'n Dikke Smyrnalooper leidde van af het trottoir tot op de marmeren trappen in de gang. Ik was hoegenaamd niet van plan, bruigom en bruid aan te gaan gapen, maar ik werd van den eenen naar den anderen kant geduwd en stond zoo na eenige oogenblikken vlak bij de deur, achter den breeden rug van een politieagent, die zich, telkens als ik door een onweerstaanbaar gedrang te ver naar voren kwam, tegen mijn lichaam schrap zette en met een paar knoopen er op in tegenovergestelde richting ging duwen. Gelukkig hoorde ik van uit de Kipstraat den stoet aankomen; een beetje geschreeuw en het eerste rijtuig stond stil; 't was een coupétje, heel chic. Een palfrenier opende het portier en twee bruidsmeisjes in licht groen zy'den toiletjes stapten uit, 'n beetje verlegen voor al die mecschen, waar ze tusschen door moesten en waaruit een bewonderend hé!" opsteeg, tege lijk met 'n paar minder kiesche aanmerkingen. hè!"?Ja, mooi geweest, maar nu ontzettend vervallen. Mogen ze hier dat gejoel zoo vlak om de kerk hebben ? //Ja dat zou meheer aan den burgemeester is motten vragen." Men is de kerk aan 't oplappen geweest. Een oorspronkelijk strenen dakgewelf heeft plaats gemaakt voor een nieuw beschoten dak van Amerikaansseh grenenhout. Het klankbord van den fraaien eikenhouten preekstoel, sedert korten tijd van zijne verflaag ontdaan, ontving eene onsier lijke witte betimmering; het oude bijbelboek, volgens den koster, voor het, gemak van den dominee van zijn koperen sloten beroofd, in deerniswaardig gescheurden en bevuilden toestand, prijkte op den lessenaar, terwijl van het mooie snijwerk onder aan het gestoelte verschillende fraai gesneden koppen zoek waren, die volgens mijn zegsman door opeenvolgende kerkvoog den mede naar hais genomen waren ! Het orgel verplaatst voor den hoofdingang, waar de lange boogramen waren toegemetseld en voorzien van kleine vierkante raampjes, 't beat te vergelijken met die eener bestekamer, en de open ruimte tusschen orgel en gewezen hoofd ingang, eene bergplaats van vuilnis, puin, ladders en touwwerk der stad, want//onze toren meheer is eigendom van de stad." Van de graven lag er geen enkele zerk op zijne oorspronkelijke plaats, op de meest wille keurige wijze, ten gevolge eener verzakking, zonder eenige controle van het kerkbestuur naar het schijnt, was dat zaakje door een metselaarsbaas-aannemer en den koster bedisteld. De koster zeide mij verder, dat ze, bij de laatste opgraving bij het gewezen koor, ver schillende kisten geopend hadden om eens te kijken wie er in lagen en dat hij eenige pluk ken haar en verscheidene tanden bij zich tehuis had, laatste overblijfselen van de in vertrouwen op ongestoorde rust ten grave gedaalde bewo ners van het stadje, uit lang vervlogen eenwen. Bij de reparatie aan het dakgewelf hadden volgens des mans beweren, de werklieden haast al het paardehaar uit de kussens medegenomen, vandaar dat ze nu zoo bol er uit zagen, //alles nieuw meheer!" Eenige controle van den Staat ware bij de verbouwing en vernieuwing van oude bede huizen niet overbodig. lu een land met zooveel kunstlievende be woners, overvlpeiende niet allén van melk en kaas, maar ook van oude kunst, zou men zeker een heiliger ijver voor de instandhouding zijner oude monumenten verwachten. JOHN VAN DER WENS. San José, (Cal. U. S. A.). De topiiig van de M der Vespers te Palermo. Onlangs werd te Palermo op nieuw voor de geloovigeu in dienst gesteld een oud-historische tempel, sedert 1SSO in restauratie, de kerk van den II. Geest (Santo Spirito) btkend onder den naam van de kerk der Vespers (la chiesa dei Vespri). Zij is gelegen builen de stad op den linker oever van het riviertje Oreto in een omgeving die het legendarische en geheimuisvolle, voor het volk aan dit gebouw verbonden, nog belangrijk verhoogt. De statige cypressenlanen van het aangrenzende kerkhof van St. Ursula werpen bij dag hare donkere schaduwen over dezen doodenakker, en bij het vallen van den avond staan deze sombere reuzen, de citroen- en oranjebosschen aan hunnen voet overziende, den verren omtrek te overheerêchen, terwijl hunne hemelhooge schachten zich spookachtig tegen den hemel afteekenen. Hier liggen de tallooze slacht offers van de cholera, die in 1837 geheel Palermo in rouw dompelde. Urnen, lijkgesteenten, borst beelden en mausolea overdekken dit campo sauto", zooals de italianen niet onbevallig de llllllllllmlMIIIIIIIIIIIMIIIIMHIIMIMIHlIlllllllllmtllllllllMMtUIIIIIIIIIIUN Toen kwam de groote attractie, bruid en bruigom. Zoodra 't rijtuig stil hield en 't portier open [ was, sprong er een slar.k jongmensch uit, onj beiispelijk in 't zwart, 'n laag uitgesneden vest, 'n gibus in de hand en 'n klein takje oranje bloesem in z'n knoopsgat. j Onmiddellijk herkende ik dat gezicht, 't was de j swell" en ik kreeg bepaald 'n soort hartklop! pin 5 toen ik in het bruid je de jonge dame herkende, waaraan m'n overbuurrnan zoo 't hof gemaakt had. Ze zag er zeer elrgant uit in haar bruids toilet, maar nog steeds erg bleek. Bij 't uittrappen gleed haar in 't wit satijn gescho:id voetje ev n van de tree, ze struikelde half, maar de bruigom ondersteunde haar bij tijds. Toen zag ik hoe vriendelijk ze hem met 'n lief knipp;-n van de oogen bedankte. Dat trof me, want ik kreeg zoo'n idee, dat die twee waarlijk veel van elkaar hielden en ik gunde eigenlyk den swell'' niet aan het meisje en het meisje niet aan den swell". Getuigen en familieleden stapten in volgorde uit de rij tuigen, ik telde er acht. Oude en jonge heeren, die er allemaal als bruigoms uitzagen, dames in zeer uiteenloopende toiletten en allen opgeruimd en vroolyk; het scheen me toe 'n prettige bruiloft te zullen worden. Toen het laatste rijtuig wegrolde en de mooie looper binnen was gehaald, keek ik rond naar 'n opening om uit het gedrang te ontsnappen en ik schrikte bepaald, toen ik tusschen de vele hoofden tegenover me eens klaps het gele gelaat van m'n overbuurman in 't oog kreeg. Had hij het geweten en was hij opzettelijk komen zien? Of had het toeval gewild, dat hij getuige zou zijn van dat huwelijk? Hoe 't ook zij, gezien had hij ongetwijfeld alles. Hij staarde vreemd voor zich uit, z'n donkere oogen altijd op de gang gevestigd, waarin hij haar 't laatst zag binnengaan; z'n borst ging snel op en neer, maar er was iets ontzettends in de strakheid van z'n gezicht, 't leek of het versteend was op 't moment, dat het iets afgryselyks zag. Toen werd ik naar voren gedrongen en verloor hem uit 't oog. M'n pakjes waren leelijk gehavend, maar ik merkte het niet, ik kon alleen maar denken aan dat zeker alledaagsche voorval, maar wat me toen nog met'n zonderling mengsel van liefde, hartstocht en egoïsme .het wreedste leek, wat 'n man kan overkomen;'het meisje dat m'n lief heeft gelukkig te zien met 'n ander. Ik heb dien avond heel wat pakjes gemaakt maar 't ging niet van harte. De ware stemming ontbrak en de verzen waren flauw. Ik had erg het land en 'n hekel aan alle menschen, maar ik begreep zelf niet waarom. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl