Historisch Archief 1877-1940
NM140
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOK NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JTJSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Bit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucines tegenover h«t
Grand Café, te Parijs.
Zondag 30 April.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel > 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U ».
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Neerlands eer.
Internationale postzegels, door C. J. Beelenkamp.
Nog eens de Nederlandsche Marine" door P. J.
H. Evers, beoordeeld doorX. Vacantie-kolonie.
Een kanaal-qnaestie. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Paasciicongressen, door Dr. J. C. E.
TOONEEL EN MUZIEK: Edonard Pailleron (met
portret), door Dr. Jan ten Brink. Muziek in da
Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KÜN3T EN
LETTEREN: Over ex-Libris". door J. G. V.
Twee anti-eritieken, Henri Borel. (Slot) Boek
en Tijdschrift, door J. K. Bensburg. De biblio
theek van Prof. Veth, door J. F. Niermeyer.
FEUILLETON: De meneer van d'overkant, door
F. de Sinclair. (Slot.) RECLAMES. VOOR
DAMES: Zelfstandigheid, door A. S. K. Natio
nale tentoonstelling van vrouwenarbeid. Allerlei,
door E?e Ingezonden. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZON
DEN. PEN- EN POTLOODKBAS3EN.
ADVERTENTIËN.
iiiiilHiiiiMimiimiiMiiimiiiiiiiimiiiiitiiliiiiiiiiiiliN
Neerlands eer.
Sedert wij ons eerste artikel »Neerlands
eer'1 schreven, zijn er in de pers nog ver
scheidene beschouwingen over ditzelfde
onderwerp verschenen, bijna alle in
afkeurenden zin wat betreft de houding
der Regeering in deze voor Nederland zoo
veel beteekenende aangelegenheid. Zelfs zij
die den Minister wenschen te verdedigen
doen dat niet zoo veel restrictie, dat de
verdediging eer op een veroordeeling gelijkt.
Zonderling echter dat de geheele pers,
nu zij deze zaak bespreekt en de handeling
der Regeering qualifieeert, zich steeds
onthoudt van er op te wijzen, dat bet niet
uitnoodigen van de Hollandsche republie
ken, formeel moet beschouwd worden als
een daad van Neerlands koningin en dat
een minister, die daarvoor de verant
woordelijkheid draagt niet raadgever der
Kroon behoort te blijven. Immers de eer
van het Vaderland en de eer van de laatste
telg uit het Huis van Oranje staan,
hoe men de zaak ook wende of keere,
hierbij op het spel.
Intusschen, onze hoop, dat de natie, ter
plaatse waar dat behoort, door haar ver
tegenwoordiging, in het parlement, de
Regeering zal desavoueeren, heeft eenige
kans op vervulling.
Dr. Kuyper heeft een interpellatie
aangekondigd, en Vrijdag zal beslist
worden of en wanneer deze zal plaats
hebben terwijl wij uit een
Standaardartikel, op denzelfden dag als ons artikel
«Neerlands eer" verschenen, kunnen opma
ken, dat deze volksvertegenwoordiger gelijke
grieven als wij uitten, te berde zal brengen.
Hoezeer dit ons een voldoening is, wij
betreuren het, dat dr. Kuyper in deze de
interpellant zal zijn. Niet uit de oppositie,
maar uit de regeeringspartij zelf had
ditmaal de stem moeten opgaan ter ver
dediging van Nederlands eer en waardig
heid, tegenover de lakschheid van een
zorgeloos minister. Immers het zou zoo
jammer zijn dat de pogingen van enkelen,
om de politiek in deze zaak te mengen,
hetzij om het Ministerie in zijn geheel te
verzwakken, hetzij om ter wille van het
Ministerie Neerlands waardigheid te kort
te doen gelukten. Het gevaar daarvoor
is al te groot.
Of moeten wij reeds in het optreden van
dr. Kuyper het bewijs zien, dat de geheele
ministerieele meerderheid niet n man
telt, die de politiek van deze nationale
quaestie weet te scheiden? Inderdaad,
dit zou zeer treurig zijn!
* *
*
Van alles wat aangaande de uitsluiting
der Z. Afr. Republieken is geschreven
heeft ons het meest getroffen een inge
zonden stuk in het Vaderland, van den
heer mr. J. M. van Stipriaan Luïscius
omdat dit bijna geheel onze meening terug
geeft gelijk wij die in ons artikel van vóór
veertien dagen hebben uiteengezet en toch
tot een conclusie komt, die wij allerminst
zouden durven trekken.
De Oranje-Vrijstaat.
Het stelsel der Nederlandsche Regeering bij
de uitnoodigirgen voor het vredescongres is
geweest om de Eussische lijst voor de uit te
noodigen Staten te remen. Men heeft dat ge
daan om Rusland de verantwoording in deze
aangelegenheid te doen dragen. Dat stelsel is
mijns inziens fout.
Een man en een volk moet de verantwoording
voor z\jn daden dragen. Waar Nederland
uitnoodigt, moet het uitnoodigen volgens de
Nederlandsche lijnt.
Ik behoor niet tot hen, die denker, dat
Nederland, aldus handelende, ons land aan
politieke verwikkelingen zou hebben blootge
steld. Een beleidvol minister kan dat voor
komen en men verklaart geen oorlog om het
al of niet geïnviteerd zijn op een congres.
Maar, al waren politieke moeilijkheden het
gevolg geweest, dan nog had Nederland moeten
toonen, dat het een vry en zelfstandig volk is
dat zijn plicht doet naar eigen inzicht, zooals
een man van karakter dat doet.
Aangenomen echter, dat de tegenovergestelde
zienswijze in dit geval juist is, dan nog blijtt
het een raadsel waarom de Oranje-Vry staat
niet is uitgenoodigd. Elke regel toch laat uit
zonderingen toe en by het overnemen der Rus
sische lyst had men voor een enkel volk een
uitzondering kunnen maken, zooals Rusland dit
voor Bulgarije heeft gedaan.
De souvereiniteit van den Oranje-Vrijstaat
is volkomen. De beperking in het sluiten van
tractaten bestaat by de Transvaal, maar by den
Vrijstaat niet.
Siam is geïnviteerd. Perziëis geïnviteerd,
maar de Vrijstaat niet!
Amerikaansche Staten zijn niet uitgenoodigd,
maar dat is juist de fout. Het zyn onze
stamverwanten in Alrika, die hier gepasseerd zyn.
Het zijn de menschen, voor wie wij in woorden
steeds zooveel sympathie hebben, maar voor
wie wij tot bedeu nooit iets konden doen.
Het geheele land, de geheele pers betreurt
hetgeen hier is geschied. De eer van ons land
is er mede gemoeid. Wy hadden onze broeders
moeten uitnoodigen, welke ook de lyst der
geinviteerden was. Gevaar is aan die uitnoodiging
niet verbonden; door het niet uitnoodigen
daarentegen verliezen wij hun sympathie.
Maar n zaak schyat het publiek te ver
geten : dat wat verzuimd is alsnog geschieden
kan. In vier-en-twintig uur kan de invitatie
gedaan en aangenomen worden. Beter laat dau
nooit l
De Oranje-Vrijstaat zal de uitnoodiging aan
nemen. Transvaal zal liever zien, dat de eene
Hollandsche Republiek komt, dan dat geen van
beide komt. De Vrijstaat valt Transvaal niet
af, wanneer hy' alleen medewerkt aan het werk
der beschaving, terwyl de ander niet kan.
De Vrijstaat kan oog geïnviteerd worden
en daarom moet hij geïaviteerd worden. Van
harte hoop ik, dat de Tweede Kamer dit den
Minister (aan wien ik met alle achting en
eerbied denk) beduiden zal.
Het zyn onze stamverwanten; dit moeten
?wij toonen aan de geheele wereld ! Dan alleen
zullen wij de achiing der beschaafde wereld
hebben en verdienen wanneer wy op een con
ferentie met de vreemde Staten onze broeders
niet thuis laten.
Dan alleen zullen wij niet klein zyn; want
de grootheid van een volk ligt niet in het
aantal zijner inwoners maar in hun karakter.
Dan alleen zal ons medewerken aan het vredes
congres een werk der rechtvaardigheid zyn,
wanneer wij van den beginne af en van huis
uit rechtvaardig zyn.
Het groote beginsel der rechtvaardigheid,
waardoor wy den oorlog willen verdringen (kan
het zyn door een cour d'arbitrage), wordt slechts
dan gehuldigd, wanneer wy beginnen met
tegenover onze stamverwanten onzen plicht
te doen.
Welnu, leden der Staten-Generaal, wilt dan
zorgen, dat de Oranje-Vry'staat alsnog wordt
uitgenoodigd.
J. M. VAN STIPRIAAN Luïscius.
's Gravenhage, 21 April 1899.
Welk een fiere taal en welk een laf
slot!
Omdat de Transvaal »niet zonder be
perking" tractaten met het buitenland
kan sluiten .... zou het op een
vredesconferentie te huis moeten worden gelaten.
Hoe nu? Een Chamberlain heeft deze
week nog verzekerd, dat Engeland zich
wapent tegen de Hollanders aan de Kaap,
tegen Oranje-Vrijstaat en vooral tegen de
Transvaal. En, om nu niet van Monte
negro, Perziëof Siam te spreken ... ook
Bulgarije zal verschijnen. Ofschoon dit
de Turksche suzereiniteit erkent!
Neen... met de premissen van mr. St.
Luïscius zijn wij het geheel eens, maar
dan ook eerlijk de conclusie getrokken:
Oranje Vrijstaat en Transvaal, de beide
Hollandsche republieken ter conferentie
genoodigd, en niet geweken uit vrees voor
Engeland, die beide belaagt.
Of dat nog kan?
Wij weten bet niet.
Indien het nog mogelijk is, des te beter.
Maar hiermee vervalt o. i. de eisch niet,
dat een ander dan mr. de Beaufort in het
vervolg de verantwoordelijkheid zal dragen
van de daden, betreffende buitenlandsche
z-aken, uitgaande van onze Koningin.
Internationale postzegels.
Reeds aanstonds nadat bekend was ge
worden, dat de Duitsche Regeering een
postcongres wilde bijeenroepen, ten einde
te geraken tot de stichting van eene
algemeene postvereeniging, doken reeds plan
nen op om een internationaal postzegel in
te voeren. Aan het eerste postcongres te
Bern in 1874 werden van particuliere zijde
reeds vier memories aangeboden ten einde
dit doel te bereiken, het postcongres te
Parijs in 1878 zag daarbij nog twee andere
gevoegd. Op beide congressen nam men
daarvan echter geen verdere notitie.
Op het volgende congres te Lissabon
in 1885 werd de kwestie ampel besproken,
doch tot bepaalde voorstellen kwam het
niet, hoewel de Fransche gedelegeerde
verklaarde dat de Fransche
postadministratie zich onledig hield met de bestudeering
van deze belangrijke vraag.
Eerst op het postcongres te Weenen in
1891 hield de gedelegeerde van Luxem
burg, de heer Mongenast het tijdstip voor
gekomen de opmerkzaamheid van het
congres op dit vraagstuk te vestigen, ont
wikkelde zijne denkbeelden, lag deze neer
in eenige artikelen en vroeg daarover het
oordeel van het congres.
De gedelegeerde der Vereenigde Staten
van Noord-Amerika had in bepaalde op
dracht zijner regeering de instructie ont
vangen aan dat congres het voorstel te
doen wereldpostzegels in te voeren. Na
uitvoerige discussiën werd dit voorstel
echter met zeer groote meerderheid ver
worpen.
Op het laatste postcongres in 1897 te
Washington gehouden, werd de kwestie
nogmaals opgeworpen door den
directeurgeneraal der Nederlandsche Posterijen en
Telegraphie, den heer Havelaar, namens
Luxemburg, welk land hij mede vertegen
woordigde.
Doch aangezien de tegenstand ter in
voering van een internationaal zegel nog
te groot bleek te zijn, werd het voorstel
aanstonds ingetrokken.
Het blijkt dus, dat het er nog verre
van af is, dat een internationaal zegel in
de wereldpostvereeniging zal ingevoerd
worden.
De bezwaren van financieelen en
technischen aard, welke moèielijk geheel te
overwinnen zijn, wegen niet op tegen de
voordeelen, welke zouden voortspruiten uit
de invoering van een internationaal zegel.
De voordeelen, voortspruitende uit de
invoering van een internationaal postzegel
zijn in hoofdzaak de volgende:
lo. Reizigers zouden ontheven zijn van
het groote ongerief, dat zij thans onder
vinden, dat de postzegels van het eene
land geen waarde hebben in een ander
land voor de frankeering van
postzendingen uit dat andere land afgezonden,
eene omstandigheid, die de reizigers nood
zaakt, hetzij zich een voorraad zegels aan
te schaffen in de landen, waar zij ver
toeven, hetzij hunne brieven ongefrankeerd
te verzenden en aldus aan hunne corres
pondenten in andere landen de verplichting
opleggen het verhoogde port te betalen
voor niet-gefrankeerde brieven. Men bezit
wel is waar, reeds een middel, van een
vreemd land uit berichten naar het vader
land te zenden, zonder dat men noodig
heeft in het buitenland een postkantoor
te bezoeken. Dit middel is de briefkaart
met antwoord betaald. Wordt hiervan de
antwoordkaart afgescheurd, dan is daar
mede een wereldpostkaart geboren, die in
alle vreemde landen ter post bezorgd kan
worden, want zelfs de postadministratiën,
die dergelijke kaarten niet uitgeven, zijn
verplicht de uit andere landen afkomstige
antwoord-briefkaarten ongehinderd te ver
zenden. Intussclien is de briefkaart wegens
de geringe grootte slechts voor korte en
door de open verzending niet voor alle
berichten geschikt.
2o. Verschaft men aan de afzenders
van brieven enz. het middel hunne cor
respondenten in een ander land te voor
zien van postzegels geldig voor de fran
keering van de antwoorden op hunne eigen
mededeelingen.
3o. Wordt door de invoering van een
wereldpostzegel een internationaal be
talingsmiddel geschapen, ter vereffening
van kleine rekeningen, hetgeen thans door
middel van postwissels moet geschieden.
De bezwaren, die opgeworpen worden
tegen invoering van internationale zegels
zijn hoofdzakelijk de volgende:
Belangrijke financieele bedenking vormt
de verscheidenheid der muntstelsels in de
landen, die tot de wereldpostvereeniging
behooren. Het bij het wereldpostverdrag
vastgesteld eenheidsport bestaat slechts in
de landen, die den frank als munteenheid
bezitten; aan de andere landen is het
vrijgelaten, de porten vast te stellen in
een overeenkomstige waarde in hun eigen
muntstelsel.
Daar het, zooals vanzelf spreekt, niet
mogelijk is, de waarde van 25 centimes
in ieder muntstelsel nauwkeurig uit te
drukken, bestaat er een niet geringe ver
scheidenheid van het eenheidsport voor
brieven. Het Duitsche wereldport van 20
pfenning komt overeen met de waarde van
24 M centimes, het Oostenrijksche wereld
port van 10 kreuzer blijft bijna 5 centimes
beneden de waarde van 25 centimes, ter
wijl in Denemarken, Noorwegen en Zweden
het wereldport van 20 ore het bedrag van
25 centimes met 3 centimes overschrijdt.
Dit onderscheid is wel is waar niet groot,
wanneer het n enkele internationale zegel
zou betreffen, doch het wordt groot, wan
neer aanzienlijke hoeveelheden verhandeld
worden.
Dientengevolge zou het internationaal
zegel door speculanten in massa's worden
opgekocht in die landen, waar de waarde
daarvan beueden het bedrag van 25 cen
times blijft, en in die landen ingevoerd
worden, waar een hooger bedrag betaald
wordt.
Het voordeelig gebruik van internationale
postzegels als betalingsmiddel is ook niet
zonder bedenking want met de invoering van
een internationaal postzegel moet natuurlij
kerwijze de na lang strijden weggevallen
portenverdeeling weder ingevoerd worden.
Bij het in artikel 12 van het wereldpostver
drag aangenomen grondbeginsel, dat iedere
postadministratie het port behoudt dat zij
int, zouden namelijk vele landen, waarheen
de verzending van kleine geldbedragen
met moeielijkheden of belangrijke kosten
gepaard gaat, ongetwijfeld nadeel lijden.
Nochtans is hiervoor wel een wijze van
verrekening uit te denken, waardoor min
stens bij benadering nadeelige gevolgen
zijn te voorkomen.
De bezwaren van technischen aard be
staan hoofdzakelijk in de omslachtigheid
der verzending van de bij het internationaal
postbureel te Bern te vervaardigen inter
nationale postzegels aan de verschillende
postadministratiën. Bij de groote hoeveel
heden die geleverd moeten worden, zou de
vervaardiging, verzending en verrekening
der zegels in ieder geval een belangrijke
hoeveelheid arbeidskrachten vorderen.
De voorstanders van de invoering van
een internationaal postzegel onder de
landen, die tot de Wereldpostvereeniging
behooren, wijzen er echter op, dat de be
zwaren door doeltreffende maatregelen wel
te overwinnen zijn. Zij vermogen echter
de tegenstanders niet te overtuigen.
De vooruitzichten, dat een internationaal
postzegel in de naaste toekomst zal inge
voerd worden, zijn echter niet gunstig.
Uit de mindere belangstelling in deze
kwestie op het laatste postcongres te
Washington getoond, vergeleken met die
op het daarop vooratgaande congres te
Weenen, zou men mogen afleiden, dat
zij nagenoeg van de agenda is afgevoerd.
Een van de kleinste postadministratiën der
wereld, Luxemburg, trad nog even, flauwtjes
als voorvechtster voor dit internationaal
correspondentiemiddel op, haar vroegere
bondgenoot in deze kwestie, de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika, schijnt den
strijd opgegeven te hebben. En geen won
der, waar herhaaldelijk gebleken is, dat
de overgroote meerderheid der postadmi
nistratiën, die tot de Wereldpostvereenigirg
behooren, niets van de invoering van een
internationaal zegel willen weten.
Het komt ons voor, dat de invoering
van een inter-koloniaal postzegel, waaraan
minder bezwaren verbonden zijn, in de
verre toekomst, wellicht de invoering van
een internationaal postzegel ten gevolge
kan hebben.
De onvermoeide strijder voor hervor
mingen in het Engelsch en in het inter
nationaal postwezen, het Engelsch Parle
mentslid Henniker Heaton, verklaarde niet
lang geleden in een interview, dat zijn
naaste streven o. a. zou bestaan in de
invoering van een interkoloniaal postzegel.
Waar zijn initiatief bet stuiversport in
bijna het geheele Britsche Rijk ingevoerd
zag, kan men verv» achten dat dit pogen
ook wel met goeden uitslag zal bekroond
worden.
Wanneer het ook niet gelukken zal in
de naaste toekomst te komen tot de in
voering van een internationaal postzegel,
zoo zal dit denkbeeld toch altijd
wederkeeren, ofschoon het feitelijk minder zijn
oorsprong vindt in een diep gevoelde be
hoefte dan gegrond is op den wensck, een
uiterlijk teeken te bezitten van de in
de wereldpostvereeniging tot uitdrukking
komende gemeenschap van alle beschaafde
volkeren.
Nijmegen, April '99. C. J. BEHLENKAMI'.
door F. J. H. EVERS.
R. K. Pr. en Kapelaan te Haarlem.
Onder dezen titel heeft bij de firma
Joh. G. Stemler Gz., te Amsterdam eene
brochure bet licht gezien, welke ten doel
heeft de Ned. Oorlogsvloot meer teleeren
kennen en waardeeren. Het verschijnen
dezer brochure is een heuglijk feit, omdat
het getuigt van een herlevende belangstel
ling in zake ons defensiewezen, en omdat
personen, staande buiten zaken en toestan
den, deze vaak scherper kunnen waar
nemen en beoordeelen dan zij, die daarin
zijn opgegroeid en uit hoofde van dien,
zich veelal moeilijk kunnen losmaken van
bestaande zienswijzen en opvattingen. Waar
de geachte schrijver zich niet alleen tot
een bloote beschrijving der nieuw aange
schafte oorlogsschepen bepaalt, maar ook
hunne waarde en deugdelijkheid aan
een zeer welwillende kritiek onderwerpt,
daar zoude de brochure veel in waarde
hebben gewonnen, als met een enkel woord
de taak der geheele Nederlandsche
strijdmacht was aangegeven, van welke
strijdmacht de Nederlandsche marine
een onderdeel uitmaakt, benevens de
door haar te volgen strategie. De te
volbrengen taak voorop gesteld zijnde,
had men de waarde der middelen beter
kunnen beoordeelen. Zelfs in militaire'
kringen wordt bij ons nog te weinig ge
voeld dat de strijdmacht van een land
slechts het middel is, waarover de staat
kunde in uiterste instantie moet kunnen
beschikken, om de door haar
beoogdedoeleinden te bereiken. Elke strijdmacht
heeft als taak de staatkunde behulpzaam
te zijn in haar streven naar datgene, het
welk zij noodig en bevorderlijk acht voor
het welzijn en het behoud van de natie.
Uit de taak der geheele strijdmacht vloeit
voort de taak der landmacht en die der
zeemacht. De taak der strijdmacht door
de staatkunde aangegeven zijnde, zoo be
paalt deze laatste ook de te volgen strategie.
Men vindt zulks duidelijk neergelegd in
het «Rapport de Monsieur Treveneuc au
nom de la Commission de la Marine de
la Chambre des députés sur l'Ecole sup
rieur de Marine", daarin toch heet het:
»de zeestrategie is ten eenemale afhanke
lijk van de staatkunde waarvan zij laatste
hulpmiddel is. Het materieel eener zee
macht wordt bepaald door de strategische
opvatting welke men van den oorlog heeft,
en waarin men het zal moeten bezigen.
Men moet het middel aan het doel en
niet het doel aan het middel doen beant
woorden. Het is dwaasheid om drijvende
gevechtseenheden te bouwen, waarvan elk
een waarde van veel mülioenen vertegen
woordigt, als men van te voren niet weet
tot welke doeleinden hen te gebruiken.''
Zonder eenige redebepaling van
beteekenis wordt in de bovenaangehaalde bro
chure de noodzakelijkheid van het pant
seren van oorlogsschepen aangenomen. De
geachte schrijver kan toch niet onkundig
zijn met het feit. dat het stelsel van be
scherming door het pantser reeds 25 jaren
lang wordt aangetast, en dat het voor
natuurlijke verdedigers de industriëeJen
heeft, aan wie de vervaardiging van pant
serplaten groote voordeelen oplevert. Deze
machtige industriëelen hebben veler be
lang in zich weten te concentreeren, en
genieten bovendien den steun van vele
zeelieden, die geheel ter goeder trouw aan
de noodzakelijkheid van zware pantsers
gelooven, omdat hunne opvatting van den
zeeoorlog zich bepaalt tot die van een
kamp van nabij, tusschen twee oorlogs
schepen met ongelijke pantserbescherming.
Ook mag de invloed van hen, die, door
een ingeboren neiging tot houvast, zich
zelve als een dam opwerpen tegen elk
baanbreken van nieuwe begrippen, niet
worden onderschat. Niemand zal ooit
beweren of heeft ooi i beweerd dat een
gordelpantser niet an und für sieh eene
werkelijke bescherming verleent. Maar
dit is de quaestie niet, wél dat het dood
gewicht van het kuras, omgezet in offen
sieve wapenen, de kans tot overwinnen
verhoogt. Het defensief vermogen kan
het tijdstip der nederlaag verschuiven
maar het offensief vermogen waarborgt
de zege. Reorganiseert men een vloot,
niet met het oogmerk om den tegenstander
te dwingen zijne voor ons nadeelige plan
nen op te geven, maar alleen om eigen
nederlaag enkele dagen te ontloopen, dan
voorzeker sta ik op hetzelfde standpunt
als de geachte schrijver, die als eersten
toetssteen van oorlogsbodems het pantser,
als tweede de artillerie en als derde de
snelheid beschouwt.
Het oordeel in de bovenaangehaalde
brochure over onze oorlogsmarine uitge
sproken is een oppervlakkig oordeel, omdat
de geachte schrijver elk schip als een
gevechtseenheid op zichzelf beschouwt, zonder
de waarde van een eskader na te gaan,
waarvan zij de componenten vormen.
Voor een groot gedeelte schuilt toch de
overwinning in de aanvalsformatie, welke