De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 30 april pagina 3

30 april 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1140 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. worden (De Werkman 2 Nov. 1872) Het Verband ijverde voor afschaffing der be lasting op de eerste levensbehoeften, voor arbeiderswoningen en coöperatie, en streed tegen den kinderarbeid, vóór algemeen kiesrecht enz. Doch desalniettemin bestond er bij vele brave lieden toch nog groote vrees voor dat werklieden verbond, en waren zijne propagandisten, hoe zonderling het heden ook moge klinken, vaak aan dezelfde onaan gename bejegeningen blootgesteld als later de socialistische woordvoerders in de eerste jaren van hun optreden /ouden moeten ondervinden. De heeren Heldt en Post, ter propaganda naar Bergen op Zoom ge trokken (in 1876), werden door een der groote dagbladen zijdelings beschuldigd van dronkaards te zijn. 1} Die tijden zijn thans gelukkisr voorhii. Niet alleen echter wordt het A. N. W. V. door het groote publiek thans niet meer tot de «gevaarlijke" verec-nigingen gere kend, doch het heeft ook van zijn aanzien bij de arbeiders zei ven in den loop der zeven-en-twintig jaren een niet onbelangrijk deel moeten verliezen, Het is hier niet de plaats de oorzaken van dien achteruitgang na te gaan; wij brengen het bovenstaande alleen in herinne ring om de tegenstelling van het A N. W. V. van voorheen en van thans scherper te doen uitkomen: toen het Verbond de werklieden-organisatie van ons land, steeds de eerste, waar het gold de werkliedenbelangen te verdedigen, thans eene raatvoortlevende organisatie, welke op het tooneel der arbeidersbeweging nog slechts eene onbeduidende rol vervult. Zou het A. N. W. V. dit lot niet hebben kunnen ontgaan, indien het Verbond zijn streven voortdurend wat meer naar links had gericht en zijne stuurlieden hunne blikken niet zooveel naar den rechteroever hadden laten afdwalen, als wilden zij den 1) Zie B. Bijmholt: De arbeidersbeweging in Nederland. Zelfstandigen Dank zij de kranige, réveille blazende Hilda van Suylenburg zijn wij allen, oud en jong, opgeschrikt uit onzen sleur-dommel. Talrijke brochures, hatelijke brieven en onbeduidende brieven werden geschreven en in 't licht gege ven over de vrouwen-kwestie. Professoren debatteerden over het feit of de vrouw geschikt is voor de studie. Een gegons, een teven, een rumoer, een elkaar-omvérpraten, dat hooren en zien je vergingen. Miuir nu z\jn wrj er! Nu weten wij, dat het wel-en wee van een volk rust In de teere handen der jonkvrouwen. Want, onder de vrouwen zijn het allermeest de jonge meisjes op wie het Jicht gevallen is; zij zijn het, van wie wij ons heil verwachten. Als ik tegenwoordig kennis maak met een jonge dame; dan is mijn eerste gedachte: Ban je een Hilda V ot ben-je 't niet? Ik ben mij gaan wennen, meer dan ooit, naar de jonge meif-jes te kijken; haar bewegingen, haar kleedinp, haar kapsel te bestudeeren en haar gesprekken aan te hooren. Nu d«nk ik wel eens, wat is het jammer, dat jtü-t die categorie van jonge menscien, niet mér uitmunt door zelfstandigheid. Voor de jonge meisjes luidt het wachtwoord: Werkt! slaat «Je hand aan den ploeg! treedt zelfstandig op! Uw hersens, uw geheele orga nisme zijn berekend voor den kamp om het bestaan. Redeneert niet, handelt! Grijpt toe! talmt niet langer! doet een verstandige beroeps keuze, overeenkomstig uw aanleg en geaardheid, treedt moedig in het strijdperk, beslist zelf over «w toekomst. Weest zeifstandig! Neemt de balans van uw geluk in eigen handen. Dit alles klinkt zoo gezond, zoo kloek, zoo strijd vaardig en juist daarom zou ik gaarne meer zelfstandigheid zien bij haar die zoo kernachtig tot den arbeid gemaand worden. Ons aankomend, vrouwelijk geslacht zal r.ütoch wel niet meer naar stofdoeken grijpen, suikerpotjes vullen of kopjes omwasschen? Deze bezigheden worden grit overgelaten aan moeders, tantes of huis houdsters. Een jong meifje beweerde onlangs: Stof is zoo decoratief! Een laag stof op een wit beeid, op een bronzen groep, op een piano staat beeldig" Mijn conclusie was aanstonds: Aha! een Hilda met gevoel voor kleur en lijn, die heeft zeker veel liefhebberij in teekenen." Teekent u?" Neen! teekenen vind ik afschuwelijk, ik word opgeleid voor muziek, maar, ik zou vél liever dokter worden." Als grijze, decoratieve stof dwarrelden deze tegenstrijdigheden om mijn ooren. Een Hilda in wording, maar e<n or-zelfstandige Hilda, peinsde ik. En juist onzelfstan digheid acht ik te betreuren in een rubriek menscbjea op wie meer dan ooit onze aandacht gevestigd is. Het domme napraten en het gemoedelijksukkelachtig nadoen dient r.iïvooral door onze jonge meisjes vermeden te worden. Speciaal voor haar werd krachtig de alarm-klok geluid Bi'iar wordt in den treure en op allerlei wijs zeltstandigheid gepredikt. Meer dan ooit moet haar kleeding, haar optreden, haar manieren, haar bewegingen, haar spreken voor ons worden een maatstaf van hetgeen wij van haar ver wachten mogen. Haar decoratieve" kantjes en inzichten onthullen zy wel bij nadere kennis making. Het is mode van het schoonste sieraad der vrouw, van het hoofdhaar, een verward, slordig ragebolletje te maken. Het haar mag niet glanzend zijn, het moet droog, dof en dor zijn en in onbeteugelde slordigheid naar alle wind streken heen-wijzen. Het haar wordt mishandeld en tegen den draad-in gekamd. Flink ciêpeeren, dan lijkt het eens zooveel als het is. In den nek een groote wirrelwarre! van gefriseerde, stekelig-uitspringende haarbossen. Op het hoofd in zig-zag geslingerde baardotten. Waar blijft het jonge-meisje's kopje'?! Haar kopje.' is een warboel, die haar minstens tien jaar ouder maakt. Door gemis aan zelfstandigheid doen alle Hilda'a en niet-Hüda's elkaar na. Een Parysche juffrouw beeft in haar gedéséquilibreerd brein slechts een of andere onzinnigheid te bedenken en onze fritsche, lieve Hol'andsche meisjes doen haar gedachteloos na. Wat is mooier, dan de fijne lijnen en teere golvingen van een jonkvrouwelijke gestalte ? Tóch ziet men nog jonge meisjes met over genen, die aan dien oever stonden goed keuring en bewondering voor hun beleid afvragen ? Doch hooren wij thans eens. waaraan de afgevaardigden der laatstejaarvergadering hunne aandacht hebben geschonken. In de eerste plaats natuurlijk aan de openingsrede van den heer Heldt, die er op wees, dat dit congres wel is waar in allen eenvoud geschiedde, zonder feestelijk heden, zonder diner etc. (voor"burgerlijke" congressen was deze steek onder water niet bestemd!) dat de vergaderden nochthans niet minder sterk waren in hunne overtui ging, werkzaam te zijn voor de eeheele arbeiders-beweging. Daarna bood de secre taris zijn voor niet leden weinig belangrijk jaarverslag aan, volgens hetwelk het aantal afdeelirigen onveranderd d. i. ten getale van 34 bleef; het aantal leden verminderde met 207 en bedraaet thans het nog aanzienlijke cijfer van 10181. Vervolgens werden er na eenige discussie een tweetal door hetCentraalbestuur voorgestelde conclusiöii aan genomen, waarin bij de regeermg wordt aangedrongen op een zoo spoedig mogelijk ter hand nemen van invaliditeits- en ouderdoms verzekering op de door de «staatscom missie" vastgestelde grondslagen, d.i. pen sioneering op last van den staat doch be taald door patroons en werklieden, meteene staatsbiidrage. Bij de hierover gevoerde discussiën verklaarde zich nochtans mér dan n afdeeling vóór staatspensioneering, d.i. pensioniering gcliccl op kosten van den staat. Een derde resolutie, welke werd aange nomen, «beveelt den leden van het Verbonn en den werklieden in 't algemeen dringend aan, het sluiten van leerlingcontracten toe te passen'', ten einde het theoretisch en praktisch vakonderwijs te verbeteren, ter wijl ten aanzien van het aanhangige leerplichtontwerp de vergadering besloot zich met een adres tot de Tweede Kamer te wen den, waarin zou worden verzocht enkele kleine wijzigingen, den leerplichtigen leeftijd en het verplichte voorbereidende en herhalingsonderwijs betreffende, in het ontwerp aan te brengen. Bovendien zal de Tweede Kamer nog met twee andere adressen worden verblijd, n aangaande het wetsontwerp op de ongevallenverzekering (over het algemeen betuigde men daarmede sympathie, betreurde het echter dat zeevaart, visscherij en land bouw ervan zijn uitgesloten, terwijl men den wachttijd d. i. den tijd tusschen den dag van het ongeluk en dien, waarop de uitkeering begint, gaarne van 3 weken op 10 dagen zou zien teruggebracht. Zie ook ons voorgaand artikel.) en n aangaande het wetsontwerp op arbeids- en rusttijden, in welk laatste adres eenige bedenkingen regen dat ontwerp worden geopperd, welke niet van bijzonder ingrijpeuden aard kunnen worden geacht. De congressen der beide vakbonden (Siga renmakers en Timmerlieden) hebben zich ook ditmaal weder niet door algemeene j belangrijkheid onderscheiden. Merkwaardig ! te noemen is alleen de strijd, vooral bij de j sigarenmakers weder gevoerd over het | al of niet meedoen aan de politiek, de parlementaire actie,'' welke, volgens n deel der vergaderden toch boter aan den galg gesmeerd is, terwijl een ander deel alleen van strijden langs wettdijken weg heil verwacht. Tot een officieel zich vóór of tegen het aannemen van de parlemen taire actie verklaren kwam men niet. De debatten, op de hier bedoelde vakcorigressen gevoerd, muntten niet bepaald uit door helderheid en logisch htgrip. Zonder twijfel zal het nog wel vele jaren moeten duren alvorens de nederlandsche vakvereeriigingen over het algemeen met de engeische traite imions op n lijn kunnen worden gesteld, zoowel wat hare in- en uitwendige organisatie, als haar ledental betreft: _de Alg. Nederl. Timmerlieden bond telt thans 2ÖIJIJ Ipdun, de Sigarenmakersbond ongeveer 2000 De eerste ging dus met 500 leden achteruit, de laatste met 400 vooruit. De lectuur va:i verslagen tn overzichten van vergaderingen en congressen als de hierboven en in vorige artikelen genoemde moge ook al niet tot de aangenaamste en meest verfrisschende behooren, zij is nochtans voor een ieder, die de arbeiders beweging wenscht te volgen, hoogst leer zaam en noodig bovendien. Zij verschaft ons toch, beter misschien dan het gere geld lezen der verschijnende organen en geschriften dier verschillende arbeidersgroepen een blik op den waren stand der zaken, wijl op die congressen wegens den geringen beschikbaren tijd alle snoeverijen en grootspraak voor korten tijd ter zijde worden ge=leld. De laatste Paasch-congressen hebben ons geleerd, dat de S. D. A. P. zonder geacht te kunnen worden de leiding in de arbeiders-beweging te vertegenwoordigen, nochtans grooten invloed daarop weet uit te oefenen, en, den korten tijd van haar bestaan in aanmerking genomen, naar waarheid getuigen mag zich in voortduren den bloei en groei te bevinden, al moge ook in het laatste jaar haar ledental niet vermeer derd zijn. Andererzijds echter hebben wij gezien, en in onze vorengaaride artikelen uitvoe riger betoogd, dat deze arbeiderspartij haar socialistische veeren meer en meer laat vallen, om deze door meer practische, doch gewoon «burgerlijke" pluimage te ver vangen. Wij hebben verder kunnen zien, dat de organisatie en kracht van verschillende vakvereenigingen nog zeer veel te wenschen overlaat, en dat deze vereenigingen, waar b.v. van de 18000 sigarenmakers in ons land zich nog slechts 2000 in den Bond hebben aaneengesloten, nog geenszins kun nen worden geacht den geest en den wil van de nederlandsche vakarbeiders uit te drukken. En wat ten slotte het congres van het Werkliedenveibond betreft, zoo heeft ons dit doen zien, dat het verbond wel is waar zijn vroeger aanzien nog steeds niet heeft kunnen herwinnen, dat zijne voormannen hun goed geloof in hunne zaak echter nog geenszins hebben verloren, terwijl het leden aantal ontegenzeggelijk aantoont, dat een aanzienlijk deel der nederlandsche arbeiders zich nog niet wenschen te scharen onder de revolutionaire vaan van het socialisme, dat zij de voorkeur er aan geven, in stede van immer, gelijk de S. D. A. P., de op positie te vormen, te onderzoeken in hoe verre zij de pogingen, zoowel van de regeering als van anderen, tot verbetering der sociale toestanden kan steunen, zonder de belan gen dergenen, voor wie zij zich in de bres hebben gesteld, uit het oog te verliezen. Dit ware voorzeker een loffelijk streven, indien het A. N. W. V. slechts voortdurend blijk gave, die arbeidersbelangen inderdaad te kennen en daarvoor onwrikbaar pal te willen staan. Dr. J. C. E. itiiMiiiiiiiiiiiiiiiiuimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiHiiiiiMiiiiiiiiitimii de ceintuur uitpuilende in zakvormige-plooien neerhangende corsages, a'sof zij gebreken te bedekken hadden, aLof er maagverwijding te maskeeren viel! Onze bewegingen zijn geheel individueel. Onze bewegingen zijn ons persoonlijk eigendom evengoed ais de kleur onzer oogen, de formatie onzer banien. Onze bewegingen zijn afhan kelijk van ons temperament van onzen smaak, van onze bestudeerde of natuurlijke losheid. Jong meisje l er ligt zoo vél in uw hand druk. Het uitsteken van uw hand, het omvatten en drukken der u toegestoken hand, diiii in geeft gij iets van u zelf. Ik herhaal hst de réveille is geblazen en mér dan ooit trekt gij onze aandacht. -^Een. bar-maid o-p de tentoonstelling te Chicago kon haar bewonderaars niet anders dan met hoogopgetrokken arm de hand reiken. De bewonderaar moest zijn arm óók hoog opbeuren en over de batterij van opgestapelde likeur- en limonade-flesschen kon men elkaar dan hél fliuw'jes en omzichtig de hand drukken. Welke batterij en welke beletsels of belemmeringen staan tusschen u en uw vrienden en kennissen, wanneer gy hen op straat of in huis de hand reikt ? Waarom die hoog-opg^trokken armpjes en slappe banddrukjes ? Laat het imitatievermogen aan anderen over. Gij. aan wie met bazuii-geschal en met zo;t-lokkende tonen zelf-tandigbeid wordt gepredikt, weest niet la'ger een flauwe aflruk van een bijna uitgewischt cliché. Wejst n-zelf!" Weest u-zelf in uw kapsel, in uw kleeding, in uw bewegingen, in uw spreken. Waarom moet ? ik in mijn eigen land, het kopje thee dat ik 's middags drink tea" noemen ? En waarom zegt gij elkaar zoo leelijk en gedachtenloos, zoo onzelf-.tai.dig ua: Kom je morgen bij me TKAJEN" 't Wat b-t spreken aangaat hierop hoop ik terug te komen. A. S K. Nationale tentoonstelling ra vrouwenarbeid. Het vijfje boekdeel der verslagen is gewijd aan »Enkele afzonderlijke besprekingen op ^1 Juli ?(> en '26 Augustus 18DS''. Die afzonder lijke onderwerpen zijn Kunstnaaldwerk, De artistieke zijde van den Tuinbouw en Tooneel, (een curiense groep van gratiën), de Inter nationale Vrouwenbond voor algeheele ontwa pening, De vrouwenbeweging en het arbeidersvraagstuk, en nog een dat afzonderlijk vermeld dient te worden. Over bet kunstnaaldwerk hield rnej. Gmntke eene academische oratie, tegen welke uiteen zetting van beginselen die als een paal boven water staan, niemand het waagde een enkel woord in het midden te bre-gen. Als de artis tieke zijde van den tuinbouw besprak mej A. G. de Leeuw de «groote belangrijkheid van oen nieuwen stroom in den aanleg van tuinen" en legde hierbij teekeningen over, die de discus sie gemakkelijker maakten; al s-poedig bleek het dan ook, dat omtrent een harer hoofdbeginselen, de wenschelijkheid om al of niet de architec tonische lijnen van bet gebouw in den tuin aanleg te volgen, verschil van rneening tusschen de autoriteiten bestond. Ovar bet tooneel sprak mevr. Holtrop-van Beider de voordracht uit, die later in »Het Tooneel", nog later afzonderlijk verschenen is; ook hier volgde geen debat. Voor de ontwapening gaf mevr. Waszklewiczvan Schilfgaarde feiten en argumenten ten beste, waarmede ongeveer allen die er niets over te zeggen hebben, het eens zijn. Over De vrouweBbeweweging en het arbeidersvraagstuk werd door de hh. P. L. Tak, mr. P. J. Troelstra, van der Veer en de dames Marie Jungius, Versluys?Poelman, Ida Ileijermans, Rutgers Hoitsema en Huijgens gesproken. Dit alles, tuinbouw en tooneel, ontwapening en arbeidersvraagstuk, is min of meer buitenaf; maar waar vele dames naar nieuwsgierig zullen geweest zijn, was de vereenvoudiging van het huishouden. Ieder voelt, dat er in de meeste burgerlijke huishoudens op de een of andere wijs met tijd, geld en arbeid gemorst wordt. Een bewijs is, dat wanneer een klein gezin optelt, wat het aan huishuur, huishoudgeld, dienst boden, onderhoud en reparatie van meubelen, vuur en licht, enz. uitgeeft, deze som allicht even hoog is, als wat deze zelfde personen in een eenvoudig pension zouden betalen; DAMEjS. terwijl dan toch de pensionhoudei er ook nog van leven moet. Vereenvoudiging van htt huishouden, meer gelegenheid tot lectuur, tot iets er hij verdienen, vooral meer vrijheid en onafhankelijkheid, minder zorg en «rompslomp" zouden velen zich wenschen. En dat daar mogelijkheid op is, moet men wel gelooven, daar nu reeds een burger mevrouw zooveel minder te doen, zooveel minder drukte in huis heeft, dan haar moeder of grootmoeder in denzelfden stand. Hieromtrent werd van het congres iets practisch gehoopt, maar, het zij terstond gezegd, bet heeft in dit opzicht wel eeniga teleur stelling gegeven. Mej. »Vera" bra< ht reeds terstond het denkbeeld, dat zeker al de lieilbegeerigen wel voorzweefde, op het tapijt, de «coöperatie in het huishouden". Zij vertelde van tweemaal zes gezinnen die coöperatief gegeten hadden ; bij de eene helft was de proef gelukt,te l'alo-Aito inCalifornië,enwanntermen niet van gedachte veranderd is, hebben deze zes nog eene ceuuaie keuken mot een centraien kok, en zelfs een paar centrale werkmeiden die nu bij de eene mevrouw, dan bij de andere de kamers gaan doen; maar bij de andere helft, te Philadelphia, rnuslukte zij, om de zeer menschelijke reden, dat niet aJJe g zinnen denzelfden smaak hadden en de kok toch aan allea gehoorzamen moest. Mej. Drucker, ine\r. Baervehlt, mej. Keuzenkamp, Mej. l'it, mevr. Dietz bespraken bet vraagstuk van et-operatief koken en wasschen vooral uit het oogpunt van het arbeidersgezin en kwamen met verschillende bezwaren voor den dag; rncj. S. G. F, Meyboom bracht be zwaren uit het oogpunt der burgerlijke huis houdens in bet rniduen, die niet opgelost werden. De heer D. de Clerq sprak veel over sla vernij en miudeleeuwsche toestanden, maar wees ook bij eenige vereenvoudigingen in het huishouden die reeds vrij algemeen aangeno men zijn (glazenwasschen, kleedenkloppen, de wascb doen) nog op eenige waar uien bier niet van weet. In Amerika heeft men coöpe ratieve keukens voor 50 i l UU gezinnen; men krijgt dagelijks de spijslijst ter keuze thuis. Hiermede is het bezwaar der zes families van Püiladelphia weggenomen. Allerlei dingen zouden machinaal kunnen geschieden, borden wasschen, schoenen poetsen, messen slijpen, kleeren kloppen; in plaats van bet water dat op do slaapkamers gebracht wordt, komen de kranen met koud, warm en gesteriliseerd water; op deze wijze zou een deel der inenschenbediening kunnen gemist worden . . . Men ziet, dat niet heel veel afdoends of inderdaad practisch aan de band gedaan werd. Dit alles zijn toch kleinigheden ; van den kok eten waar dan toch eigenlijk die coöperatieve keukens, uit alledaagsch en niet-bucialistisch oogpunt beschouwd, op neerkomen kan men al, en bet is noch goedkoop, noch lekker. Al die machinerieën komen,bijwiegewoonis twee dienst boden te houden, niet in plaats van een van de twee, een vereenvoudigen volsirekt de taak der huisvrouw niet. Een curieus idee werd nog aan de hand gedaan: dat do dochters der hoogere standen in andere gezinnen een tijdlang gratis het huisweik zouden komen doen, tot dienst voor bet vreemde gezin, tot Jeering voor zich zelf, en vooral niet het doel, bet denkbeeld van iets onteerends dat nog altoos aan handen arbeid, vooral aan «vuil werk" verbonden is, langzamerhand te doen verdwijnen. We zouden ons zeer vergissen, indien het vooruitzicht, een paar vreemde jonge dames in huis te krijgen, die onafhankelijk waren en van wie men toch moest trachten alle diensten, ook de onaangename, gedaan te krijgen, eenige huisvrouw zou toelachen. Wat huisvrouwen van deze bespreking ver wachtten, eenige aanwijzing om bij een zelfde budget en in de gewone verhoudingen minder drukte, minder naloopen te hebben, beeft de uiteenzetting niet opgeleverd. Bedden moeten opgemaakt, stof moet afgenomen, kamers moeten gedaan, tafels gedekt, maaltijden toebereid worden ; ieder kind en ieder huisgenoot heeft zijn eischen; wie de huisdeur niet laat open staan, moet de bel laten bedienen; wie wenscbt dat alles er netjes zal uitzien, moet laten borstelen, wrijven, poetsen, schuren, wasschen, afzeemen, enz. en wie dat niet zelf doet, moet er bedienden voor hebben. Uit dit oogpunt gezien schijnt vereenvoudiging van het werk der huisvrouw alleen te vinden te zijn in ver meerderd personeel, en toch zal niemand vermeerdering van personeel vereenvoudiging der huishouding roemen. Het schijnt een cirkel; toch moet er, zou men meenen, wel eenige uitweg zijn, maar op bet congres is hij riet aangewezen. Borduursel'*. Ainrtia Jiloomer. 1'ïintes Elena. Arme kinderen. Drie nieuwe soorten van borduursel zullen dezen zorner dienen om de japonnen te garneeren, althans men noemt ze allo boi duursels ; eigenlijk borduren is daaimee niet bedoeld. Het eerste is de broderie rococo, maar niet meer uitgpvoerd in de heel smalle Louis XV of Louis XVI linten; men neemt het lint nu breeder en borduurt er bloemer, takken en bladeren mee, b.v. geheele takken violettdB de Parme op een japon van bleeker vioolkleurig laken, evenzoo rozen, margueriten, chrysanthetnums, alles van lint in alle kleuren. l Het tweede is de guipure de drop, waarvan j wij reeds spraken, uitgeknipte figuren van ' laken op ander laken ; ditzelfde volgt men na l in allerlei stoffnn, zelfs heel lichte, roile, Ixtrèye, popeli-nettc, cri'pe de cltine: nog een andere praktische toepassing is, de figuren op heel doorschijnende tulle of mousseline te naaien en daaronder een zijden transparant te dragen. : Het derde is het van ouds bekende bor duursel van stalen kralen, dat in nieuwe patronen terugkomt, hetzij alleen, hetzij vooral in vereeniging met zwart of donker iluweel. Men voegt bierbij ook weer stalen franje: over ! 't geheel wordt er weer franje gemaakt, deze i winter is aan eenige baltoilttten van witte ot' lichtblauwe zijde weer de fraaie lange gouden franje der ottlcierskwasten gebruikt. Witte en zwarte zijden franje komt weer in de mode, en dit franje-idee is al zoo ver, dat bij het concours hippique, een der meest in 't oog val lende costumen bestond uit eene reusachtige frarje, van de schouders tot de voeten vallende, om het middel door een ceintuur saamgevat, de kleur was vlasblauw. de stof dikke koord zijde, waarop witte figuren gedrukt waren. De dame moet iets gehad hebbeu van in een kralen gordijn te wandelen, waar de onderjapon, vlasblauwe zijde, overal tusschen uitkwam. Col en ceintuur waren van wit satijn, niet stalen kralen geborduurd. * 4:* In de geschiedenis der damesmode is dezer dagen een gedenkdag. Vijftig jaren geleden verscheen voor bet eerst Amelia Bloomer in de Vereenigde Sraten met den pantalon, die naar haar »Woo/«e)x'' genoemd werd. Het was eene revolutie, of' liever eene poging tot revolutio,want de vlieger ging niet terstond op; na braaf bespot te zijn en in alle humoristische bladen stof tot caricaturen geleverd te hebben, ver dween de nieuwe vinding weer voor een korten tijd, om eerst in onze dagen, dank zij het rijwiel, als volkomen levensvatbare moile terug te komen. De liloomerist is nu the modern 'ii'oiiMit. en de blooiitcra, later dividcd shirt, zijn nu rationul dreun. Amelia Bloomers bad ook eigenlijk baar tijd slecht gekozen ; men waa in Amerika in die dagen gereserveerder dan ergens anders, men durfde nauwelijks van de legs van een stoel praten, en trok de pooten van een piano of een biljart, naar beweerd wordt, sokjes aan. Toen bad zij in 't eerst wel succes, waartoe de cawcaturen veel bijdroegen. Zelfs stak eene karavaan van bloomeristen naar Engeland over, ter gelegenheid van de eerste wereld-tentoonstelling in het Crystal l'alace. Zij vonden er eenige navolging, zoo, dat men een bal durfde geven, waar de dames alleen in bloomers zouden toegelaten worden. Maar dit bedierf het succes. Het Londensche straat volk beweerde bij avond geen onderscheid te zien tusschen de dames in pantalons en de jonge Amerikanen met gladgeschoren gezichten, het wierp met doode katten, koolstronken en rotte eieren, jouwde dames en heeren uit, en maakte de meest onkiescbe grappen, zoodat van verdere bals werd afgezien en de geheele beweging al spoedig uit was, om eerst in onze dagen te herleven. * *? De Montenegrijnsche prinses Elena, die de vrouw van den kroonprins van Italiëgeworden is, en in den beginne, naar men beweerde, zoo melancholiek was, schijnt zich in baar lot ge schikt te hebben. Zij woont met haren man in het paleis der Bourbons te Napels en het jonge paar heeft het leven daar heel eenvoudig TOÜNLLLTqMVZiLK EöonaröFailleren. 27 September 1834. 2 April 1S99. De voor eenige dagen gestorven dichti r Eiiouard J ules Henn Pailleroa was iu alles een Zondagskinrl. Zoon van eene gegoede burgerfan)iiie, studeerde bij in de rechten, en arbeidde hij op een, notaris-kantoor. Daar hij weidra genoeg liad van aeten te schrijden, nam hij dienst, doch hield het maar twee jareu uit iu de kazerne. Hij kocht een piantsvtrvaijger en maakte een reis naar Alsiers, Tunis, Italiëen ZwiUt-rlHiid. Vijf en twintig jaren oud, t:af hij een hundel verzen uit: L/'s l'tirntitt's (1SGO) en in 1870 een tweede : Amottrs el Heines. Zijn geheele lyrische arbeid is later in vier deeleri verzameld. Pailleron behoorde tot de dichters, die met Horatius, l'et.rarca, Vondel, Goethe en Victor Hugo geiimmiiiiiiiiiimmiiiiiii en geregeld ingericht. Zij werken samen, staan 's winters om zeven uur op, 's zo-ners nog vroeger, en drinken samen koffie. De prins gaat naar de kazerne de troepen inspecteeren en op het bureau werken, komt thuis koffie drinken en gaat weer naar zijn bureau, alvorens bij zijn particuliere correspondentie thuis komt afdoen. Curieus is het, dat hij iederen dag een brief en een telegram wisselt met vorst Nicola van Montenegro en evenzoo met keizer Wilhelm. De prins en prinses hebben als gemeen schappelijke passie de munt- en penningkunde; hun collecties zijn buitengewoon rijk,'s Avonds leest men bladen en tijdschriften; iederen dag maakt men een tochtje met het yacht Elena in de golf van Napels of een rijtoer langs de Chiaja. O.n ha f acht wordt er ge dineerd, daarna is er cercle tot half tien. De prinses heeft nog een passie : zij is een uit stekende jageres en mist nooit. De prins heeft nog onlangs het eiland Monte-Christo als jachtgebied voor haar aangekocht; ook in het park oefent zij zich uren lang in het schijfschieten. Onlangs keerde zij met gravin della Trinitüvan een oefening terug, en beiden stapten fn den ascenseur om naar de slaapkamers te gaan ; de prinses was nog in jachteostuum en wilde zicb verkleeden. Zy had bet geweer nog op den rug. »IIet is nog geladen, hoogheid, kan het niet afgaan V" zei de gravin schuchter. »\Vees niet bang, Contessa, daar zullen we voor zorgen", antwoordde de prinses, schoof den loop van het geweer naar buiten en schoot het onder het stijgen af. »Nu kan er niets gebeuren, Contessa", zeide zij lachend. De prinses houdt ook veel van muziek en teeker.en; op het eiland Monte-Cliristo is naar haar eigen teekeningen een jachthuis gebouwd. » * * Arme kinderen weten niet wat spelen is; in de voorsteden van Londen arme kinderen te zien spelen, zegt dr. Alice Johnson, is een afschuwelijk gezicht. Gezond, vroolijk kinderlachen is er niet; wat zij zingen zijn de gruwe len uit de music-halls, waarvan zij gelukkig niet alles weten, maar toch al spoedig heel wat begrijpen. Wat zij nadoen zijn de tooneelen van dronkenschap, schelden, mishandelen, die zij zien; als zij ergens om lachen is het ge woonlijk om iets leelijks, uit Schadenfreude, uit wreedheid, of sarrend en tergend. Wil men dus de kinderen opvoeden, dan kan men beginnen met ze te leeren spelen. Met dat doel zijn in verschillende districten kinderspeeltuinen en waar dat niet kon kinderspeeluren gevestigd. In Canning Town begon er verleden jaar een met 30 kinderen, uit de armste en treurigste buurt, een keer per week ; nu houdt men er tweehonderd bezig. De dames die dit werk aangevat hebben, hebben het op de eenvoudigste wijs begonnen, met spelletjes waarbij gezongen wordt, gewone ouderwetsche Engeische spelletjes, en behalve bet uurtje vroolijkheid verkrijgen zij er nog aardige resul taten mee. Het is bv. reeds een overwinning, deze kinderen te leeren dat ieder een beurt mag hebben ; een andere overwinning is het, te zien, hoe de ouderen zorg en toegevendheid krijgen voor jongeren. Vervolgens komt bij de vroolijkheid en levendigheid een schijntje van zin delijkheid ; soms is eene vuile en dronken moeder nieuwsgierig en belangstellend en komt op een betere gedachte; maar al was dit niet zoo, reeds het uurtje zonneschijn in duistere kinder levens is een belooning voor de ijverige weldoensters. E?e. iiiiiiiiiiiiiiiiini ItillllllllllllllliiUH Aan mej. Cath. Alb. Thvjm. Met voorbijgaan van den eersten volzin van het stukje van mej. Thijm, die slechts bewijst dat zij niet lezen kan, heb ik op hare instructie alleen te répliceeren dat ik moeielyk antwoor den op bare enquête kan inzenden, daar van die enquöte mij niets bekend was, vóórdat het boekje in druk is verschenen ! Wat mijn naam betreft, aan den vorm is voldaan, daar deze bij de redactie bekend is. Ik vertaal en schrijf alleen onder my'ne initialen. A. C. v. M.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl