De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 7 mei pagina 4

7 mei 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1141 dat zij alle frischheid verloren heeft, dat haar uitdrukkingen voor het meerendeel tot op den draad versleten zijn. Hoe dan ? Elk schrijver moet zóó lang zoeken, zóó lang werken, dat hij. hoewel dezelfde taal gebruikend al zijn landgeuooten toch door woordschikking, woord-verbinding, ja woord-schepping zich daar uit een eigen taal maakt: zijn kunsttaal, waar van de juist rake woorden in een bizondere rbytmiscbe beweging en met eigenaardige me lodie, zijn zielsbewegingen zoo volmaakt mo gelijk weergeven. Dat deze theorie uitstekende diensten kou doen tegen het gevoelloos en op goed geluk schrijven van zoovelen, die zich zelfs geen rekenschap gaven van de taal door hen gebruikt, waarin de onzinnigste beeldspraak rekende op een even groote slordigheid bij de lezers dat zij poogde de kunst van schrijven weer tot iets aparts te verheffen, en dus den smaak van bet publiek daardoor te verbeteren het is haar onbetwistbare verdienste. Dat daarbij als regel een kunstenaar zorgvol en gewetensvol moet omgaan met zijn materiaal, een : chrijver met zijn woorden, zinnen en perioden is een voorschrift, dat in zijn algemeenheid weinig tegenspraak zal vinden. Maar ligt er tevens niet iets geheel overbodigs in P Is er n waarachtig kunstenaar denkbaar, die het niet uit zichzelf doet? Die niet, juist omdat bij kunstenaar is, en dus iets aparts te zeggen heeft, dit vanzelf zeggen zal op zijne wijze ? En zijn niet tevens aan dien kunstenaar, wat zijn taal betreft, grenzen gesteld, die hij niet overschrijden kan, mag of wil ? De taal is DU eenmaal een middel tot elkaar begrijpen, tot samen gevoelen ; de bazis der taal is een overeenkomst. In de taal leeft een heel volk, en wie meenen moclit dat de gevoelens van ;n individu bij machte zouden zijn haar ingrijpende veranderingen te doen ondergaan, komt bedrogen uit. Alleen dan, als het nieuwe dat het individu aan de taal toevoegt, de formuleering blijkt van iets wat door zijn volk gevoeld of begrepen, maar nog niet geformuleerd werd, alleen in dat geval zal bij tot de vernieuwing hebben bijgedragen, die e ke taal voortdurend ondergaat. Nu de taai-kunstenaars, de groote schrijvers zijn formuleerders van wat leeft en gist en tot uiting wil komen in de ziel van hun volk, en ergo dragen zij van zélf, uit kracht van hun artiest-zijn tot haar verderen groei bij. Zij hebben hun eigen uitingswijze, hun eigen stijl. Ea als zij, in te ver gedreven individualiteits-zueht zicli laten verleiden tot <xcentriciteiten, waarbij het organisme der taal geweld wordt aangedaan, dan wordt dit ruimschoots opgewogen door het schoone en oorspronkelijke wat er tegenover gesteld kan worden. Maar nu komen de schrijvers van half-, kwart- of geen talent, die noodzakelijkerwijs de meerderheid vormen. Zij aanvaarden de theorie, die voor de grooteren als van-zelf-sprekends was, als een leer. Ea met dit te doen draaien zij de zaak, met de beste bedoeling der wereld, precies om. Juist het gebrek aan individualiteit doet hen, uit zeer verklaarbaar misverstand, sterk partij kiezen voor het individueele.... van aideren! Wat het werk der grooteren onderscheidt en hierbij wordt in het bizonder op het uiter lijke gelet, omdat het innerlijke uitteraard on navolgbaar is is voor eens en altijd het duidelijke kenmerk van litteraire kunst. En eigenaardig genoeg komt, als uitvloeisel van een strijd voor het individueele, een literatuur tot wording, waarvan alle producten een aantal trekken gemeen hebben, waaraan duidelijk merkbaar is dat ze onder b'zondere invloeden tot stand kwam, en waaraan ontbreekt juist het eenige wat er waarde aan kon gegeven hebben: het individueele. Nog eens onbewust hebben ze de stelling omgekeerd. Voor tien staat het vast: de dagelijksche taal der menschen is een en al conventie. Wat zij schrijven, ma* niet klinken als die dagelijksche taal, het moet hebben een eigen klank, een eigen rbythmus. Waut zij hebben immers iets cigens te zeggen ? ... There's the rub l Het hoe treedt voorop, het wat komt achteraan. Naar den inhoud, die vanzelf een zekeren vorm, welken dan ook, zou wettigen, die uit zichzelf met dien vorm een twee-eenheid zou zijn, een samen-volgroeidheid, kan het vaak geen na vraag lijden. Het ziele-leven en ziele-bewegen van den auteur blijkt weinig bizonders. De uiterlijkheid werd met ijver en toewijding ge diend, en als aanhanger van zekere school heeft hij zich na veel getob een zekere manier weten eigen te maken, die aan moet vullen wat hem aan talent ontbreekt. Het is niet te verwonderen dat een groot deel van het lezend publiek beu en tureluursch wordt van al die producten van moderne schrij verij, die allemaal op elkaar lijken, allemaal de zelfde bizarre woordkoppelingen, de zelfde om slachtigheid van taal, de zelfde eentonige cadanp, kortom die allemaal dezelfde treurige rezultaten toonen van de par force jacht naar oorspronkelijkheid. In plaats van kunst wordt het kunstjes^ maken met woorden en zinnen. Gebrek aan taal-kennis doet het noodig achten nieuwe woorden te maken. Wie nooit een poging deden om den rijkdom der taal ook maar bij benadering te leeren kennen, verklaren haar voor te arm om hun ziele-voelingen er in wec-r te geven!... Aan hit rythmisch en melodisch verloop van een zin wordt meer aandacht be steed, dan aan wat de zin ia de eerste plaats te doen heeft, en het is me meermalen gebeurd dat een noch door gevoel, iiöch door begrip te handhaven woorH( dat zelfs zeer storend werkte op den indruk dien de schrijver wenschte, toch, hoewel zwakjes, verdedigd werd met de betui ging: «.het klinkt daar zoo goed." Ea zoo ont aardt langzamerhand een in beginsel zeer te prijzen zorg voor den vorm in een, het groote beginsel van alle t unst beleedigend( beuzelachtig gedoe, en ua-gedoe. Dit laatste echter grootendeels onwillekeurig. Argeloos wordt een stelling omgedraaid. De kunstenaar voelt alles anders, hij heeft derhalve een eigen uitingswijze. Keer orn : ik zoek voor alles een andere uitings wijze derhalve ben ik kunstenaar. Zou 't waar zijn ? Hoe wijd wordt dan de deur niet opengezet voor het excentrieke en geforce rde. Een schrijver bijv. zal iets willen vertellen van een herfstavond, toen de dagen zoo kort waren geworden dat de schemering al om zes uur begon. Hij zegt dit zoo: Meerdere waren geworden de uren der avonden: de schemering oingreep reeds de ure van zes." Wiens > meerderen" die uren geworden waren, blijft een vraag. De zomer was voorluj" viuden wij aldus uitgedrukt: 's Zomers leefgang had voldaan." Aau wie ? vragen we met eenig recht. Ik ontleen deze voorbeelden aan een novelle in het tijdschrift De Arbeid, i-fl. 7, en schrijf het volgende brok af, orn mijn bedoeling nader te verduidelijken, te meer omdat ieder zien kan, dat dit zeer moderne ook lang niet vrij is van zoozeer verfoeide leelijkp, onzuivere beeldspraak. Maar niet een lijkwade waren de wivte heifstmisten, dis wijlden zich neer te leggen op den vochtigen grond, gelijk ; niet als dooderi gingen de landen den winter te gemoet. 't Scheen muur zoo; zoo men de boomen van het park, dat het si uk bouwland begrei sde al niet zag en nie mand doordrong in deze kille avonden tusseben het opgerijs hunner gladde stammen, er lit-p;n kanalen van willend leven nog daar, die zich in voortgezette deeling scheidden tot twijgjes, waar de stille levens der natuur ademend ten hemel gaan, oude blaren wel val lende waren, maar op het opengaan tot een nieuw leven wachtte aan elk 1ak-einde een knop. Ook het stille water van eene sloot was weggestorven ten doo'Je niet, al zweeg 't onbewege lijk, heel geb< r.;en bijna onder gelend loof, dat lij poozen zich neerlegde op zijn oppervlak, de landrust door geen lichtste rilling storende. Geduldig droeg ze, de landslool; blinden konden haar rustig wijlen nenwi voor eenen dood. Een schuit, die maanden er lag; half gedekt door overhangende takken, draagt ze óók en met denzelfden dienittgs wil, die ook .deze vracht haar lijden doet, vangt ze op het gele blaadje, dat kromgebogen een insect tot vaartuig dieneu kan. Een wandelaar, die voortgaat door den nacht en luidklinkend zijn stap verneemt als de b og van een brugje hem heenbrrngl over het smalle water, dat even slechts ziju blank vertoont en wegglijdt dan tusschen overhangend loof, weet en denkt niet dat a's hij reeds verre is en zijn voeten niet meer gaan, ze trouw nog aanwezig is in het natuur-tooneel, waar zij óók speler is, en haar geduld niet metend naar den tijd elK b'aadje vangt op het steunend oppervlak." Het zou dunkt me voor dien wandelaar ge tuigen, dat bij zich een beek niet «.denkt" als «een tooneelspeler die blaadjes vangt op zijn steunend oppervlak." Zoeken naar originaliteit! In dien donkeren avond werkte eenjong-man op het veld. Zijn ijverig bewegen scheen vreemd; huiverig het sissend geluid der spade, die door de klei heengleed, de kluit aarde deed neerploffen dan; en meer tooverig nog was 't, als hij in zichzelve korte woorden sprtkend, het dof geluid ervan in zijn volle zwaarte door de stilte opgedragen werd. Als gebaard uit eene rochelende diepte kwamem ze uit de duisternis?zoo gelijkvormig met deze (N. B. woorden gelijkvormig met de duisternis) dat ze zich aan de al-zwartheid paarden mysterieus voort." Iets verder: «.Mysterie zweefde er steeds dringender om zijne vormen, waar hij de werkingen zijns lijfs der aarde te offeren scheen." Wie het nu, ondanks de duisternis, nog niet duidelijk ziet, moet zich tot den schrijver wenden. Dicht bij dien jong-man" was er een meisje alleen in een kamer van een boerenhoeve. Het vierkant harer kamer lag als een licht je/ midden in den nacht, dicht gedikt en trouw beschermd in zijn hoekigheid, die vol gevuld was van des lampjens gelen schijn." //Zij breidde had althans gebreid en voelde zich veilig wel eenzaam als een wachter op zeetoren, op hechten rots gevest." Dat noem ik een sprong! Iets verder. uZóo een goed wachter was zij, de jonge vrouw op de hoeve alleen. In hare lichtkamer zij toch de hoorster der buiten-nacht koepeling was. Uit den stal en nu en dan ook van let land traden de geluiden in. en Loden zoo de ballast der voorbij gaande stille uren. Want laüg al breidde ze." Nu kwam de jong mau" dichter bij, al spa dende. Zij hoor Je, dat, duf geluid, door de stilte opgedragen, als gebaard uit een rochelende diepte." Zie boven. Ais onmerkbare loome nacht-wind-tochten óus, en telkens wér, een vrucht doet vallen van den hoogen boom die in de koepeling zijner Tak ken in zijn verweg donker veleu nog verhult tot dengten, die met wijd-opeu maar vergeefsche oogen m de duisternis geen vruchtbeeld werd gebracht zoo fcaddtu haar bezocht de geluiden die den last van deii zwaar bevrachten uachtboog dichter worden deed. Zij staarde en aanzag, zouder graiglieid 110,5, wat den Lchtkring van haar avondwake binnentrad, het schimmig be wegen van daarbuiten door hare aandacht tot nu toe ongerept." Ik laat het cursiveeren nu maar aan deu lezer over. 't Is wél geweest. 't Meisje hooide den jongen man buiten dat wil de schrijver ons m deze en nog tien regels ons veiU-lleu. Dan volgt: 't Meisje dooide de lamp en trok het gordijn dat het venster bedekte oog, hooger dan de lus in het touwtje aaugaf op." Het zal den sciirijver missc'Jien verwonderen dat ik zoo blij was met dat tusschenzinnetje : hooger dan de lus in het touwtje aanga!" al is het in 't geheel met mooi. Ik geef voor dat ue zinnetje, dat van eigen waarueu ing getuigt, dat m zijn eenvoud zoo onnoozel alleen staal tusschen al die opgeschroefde litterair-doenerij, ik geef voor dat eene zinnetje de heele rest cadeau. En graag ook. Ik heb | geeu lust meer verder te citeereu ; elk belang stellende kau zich overtuigen dat ik niet zöcüt. Zóó wordt er dan geschreven. Op deze wijze j vervaardigt, men litterair artistiek proza naar en laatsten smaak, dat met zekere pretentie een plaats koiiit innemen m onze nieuwste tijd schriften. De een doet het den ander precies na. En in zulk een gemaaktheid, gezochtheid, m zulk gepeuter en gewuim zou de toekouist onzer literatuur te zoeken zijn ? ... Laten ze het, elkaar en zichzelven toch niet langer trachten wijs te maken!... De ware kunste naar kan dat alles missen. En als hij komt, die na deze periode van manier en gezochtheid bij de jongeren, werkelijk weer iets nieuws brengt voor onze literatuur; wees verzekerd dat hij het gordijn hooger, veel hooger zal ophalen dan tot de lus, met zooveel htléraire ou-oorspronkelijkheid in het touwtje gelegd. W. G. VAN NOUHUYS. Boet en TütórE De Arbeid. De Arbeid van April verscheen zoo laat in die maand, dat dit nummer gerust voor Mei kan gelden. Ik had mij opgelegd de Apotheose van Jesus Christus, een Tooneelspel ('i V V) van Ed. Verburgb geheel door te gaan en heb na lezing van het slot een gevoel, of ik op het stuiven, rusteloos in razende warreling van zijn volzinnen, naar alle kanten uit elkaar ben gewaaid. Er staan echter gedeelten in vooraf die op sich zelf helderder zijn. Het is Sturm und Draag, het is jeugd-werk. Maar o wee als deze auteur niet Jeert zijn toomelooze fantasie te bedwingen, want dan krygen we na de zoogenaamde N. Gids-décadence erger voor beter. Soms zju je graag de heele boel in een hoek smy'ten en het kost moeite om niet suf, tipsy te worden als men de zwerf tochten van zyn verbeelding als het laveere i van een vleermuis volgen wil. Nu wil ik geredelijk aannemen, dat, als men herleest en nog eens herleest, er meer klaarheid komt in de lyriek van al die personen, welke de Christus-tiguur omringen, maar die zeggen zoo verschrikkelijk veel door elkaar, dat Jezus zelfs in plaats op den voorgrond geheel op den achtergrond raakt. En al zou nu de draad van dit tooneelspel onder die zondvloed van beelden met werkelijk wel taal-mooi er in, niet telkens verloren schy'nen, dan nog deugt bet als tragedie geen lor. Een dergelyk werk moet haast onbegrypelyk van een voud zijn, verbazend simpel. De schryver laat boetvaardige maagden, kinderen en weet ik wie al niet maar raak fantaseerer, wat hem in zijn hersens komt, en vergeet niet meer of minder dan dat menschen, die zulk een geweldige gebeurtenis by wonen als de kruisiging, er zóó door worden geabsorbeerd, dat van dergelyke ellenlange redevoeringen, die zij houden over den dag, de nacht, de leliën des veld», de bergen, de zeeën en de hemel weet wat meer geen sprake kan zijn. Men wordt absoluut niet geschokt door bet lyden van den hoofd persoon, maar vraagt zich alleen leukweg af: waar hebben die lui het nou toch over? Ook bet handig aanbrengen van gepatenteerde bijbel-expressies geeft nog geen imposante wyding van religeuse stijl. Ik vrees, wel wat, dat Verburgh [ineens een heel groot werk wou maken en met dolle overmoed en met een overladen verbeelding toen een van de moeilijkste kunst werken poogdo voort te brengen, die denkbaar zyn, een Christus-tragedie. Als men weet, dat Wagner hiervoor is teruggedeinsd, daar het hem in operavorm te machtig was en zich er mee tevreden stelde een lagere soort held: Parsifal te behandelen, dan kan men zich voorstellen, wat er voor noodig is, om zulk een tooneelspel te ontwerpen, zóó dat het staat voor de Eeuwen. En wie het zoo niet kan of wil, doet in de meeste gevallen beter er heelemaal niet aan te denken. Als Verburgh nu weer een tooneelspel maakt, laat hy' dan beginnen niet een der hoogste menschentypen weer te geven, maar persoonly'kheden, die veel minder hebben beteekend. Scharten plaatste: Melodiën, het eerste met mooie rymen, en met een licht loopende rhytme. Een der strofen van het volgende: «Licht als een blauwe lentedag" is wat vaag: Ook niet 't groen spelend wijl Natuur »de Bruid" Is In Stervende Troosting wordt frappant verklankt het vergaan van klokkenspel onder windvlagen. Hij is de dichter van het teere en subtiele, van witte schaapjes aan helle lucht, van stille verneveling der dauwdruppen op bloemen. Hij kritiseert Serena van Marie Boddaert en beweert, dat ze eigenlek de kunst vaardigheid mist voor het dichten van sonnetten. De inleiding had helderder van sty'l kunnen wezen en ook het gedeelte, waar hy' zeggen wil, hoe een sonnet bet gevoel behoort te kristalliseeren. Goed alleen vindt hy haar als dichteres van het nnïve, klein-lieve. J. H. van B. bespreekt Spaije van Jozef Israelsin de Boelbeoordeeling en noemt zyn teekeningen in dat boek louter boe'renbedrog, het werk zelf artistiek zoowat even veel waard als een reisbeschrijving uit »De Aarde en haar Volken." De Zonsondergang aan Zee, door J. L. van Dokkum is weer sterker dan de impressie van den avond, die hy den vorigen maal weergaf, en de laatste regels krygen ditmaal de kracht van het mythische. Sterven door Dirk Troelstra wordt simpel gezegd. Een fout in de zins-constructie der vierde strofe, verhindert niet, dat het gedicht als uiting van een stervende de eerbied verdient, die men moet hebben voor zulk een zwanenzang. Willem Kalma is nog zich zelf niet; hy zond zeven Verzen, waar je direct de onrijpheid van proeven kunt. I. Eindigt b. v. zoo: Dan ligt het (land) stil in wazig-reine nacht, En droomt dien kus (van de zon), En .... smacht. Nu verbeeldt bij zich misschien dat zoo'n; En.... smacht, erg pakt; 't komt me voor dat, bij hier imiteert zonder zelf te weten wie. H is niet veel, van III heeft de laatste strofe waarde, van IV totaal niets. De inhoud van V werd al zóó dikwy'Is, door teedere jeugdige poeëtjes vóór hem verteld n. 1.: van ruwe zielen, die hem bespotten en zoo meer, dat men, al is het gedicht ook gemeend, er om lachen moet. Zóó hard heeft tegenwoordig een idealistische natuur bet in ons land en in onze tijd, nu men hier de litteratoren weet te waardeeren, niet teverantwoorden, VI ook: zoo, zoo, een beetje vieux jeu en VII vertrouw ik niet al te best, dat lijkt ook half surrogaat van poëzie, al klinkt het wel aardig met de effecten, die nu al oud en versleten zyn : droom, schroom, vroom... Nou ja! Dat kennen we al. Schoonheid» Opgang door G. Heuyelman, nog bet ware niet, een stuk poëtisch proza, waar hij in wil zeggen, hoe hij artistiek begon te gevoelen. Hij deed beter in plaats litterair gepraat over dat rijp worden van zijn ziel, eerst eens flink, veel werk te leveren; schrijf dan uw memoires. Hij moet oppassen voor te lange w > ord-koppelingen. Geweldig is deze wending: »En als de Nacht het moe gelicht heelal! nam aan zijn donkere borst". Ga je gang, met het héle Heelal naar bed. Of dit ge-profeteer: »Toen is tot my gekomen eene Stem, als de Stemme Gods, die sprak:" »Kent gij niet.. . enz. Zoo doen de Heilsoldaten het ook. J. K. RENSBURG. iiiHiiniiniiii ETtNSCHAP Dr. Lnflwii Bücnner. Uit Darmstadt komt het bericht van het overly'den van Dr. Ludwig Büchner, den schryver van Kraft und titojf en van talryke andere werken van populair-wetenschappelijken aard, in welke de mechanische wereldbeschou wing als het Evangelie van de tweede helft der negen tiende eeuw werd verkondigd Indien Büchner's werk hij is niettegen staande zijn omvangryken arbeid alty'd »de schryver van Kraft und Stuff" gebleven in 1895 in plaats van in 1855 ware verschenen, zou bet waarschy'nlijk onopgemerkt zyn voorby'gegaan en stellig geen 18 drukken in de oorspronkelijke en tal van vertalingen in vreemde talen hebben beleefd. Want de popu laire wetenschap, die bet bevat, is thans vry wel DAMEjÖ. In twijfel, ontbond n! door F. J. VAN UILDRIKS. Zoo, Moppie, ben jij daar ? Dat is gezellig. dat ik wat aanspraak krijg in dit slechte wtêr! Met al die regendagen gaat een mensch twijfe len aan zijn oogen of eigenlijk dan aan zijn bril. Ik dacht, dat ik al weer een sterkeren moest hebben, zooveel inspanning kostte mij het lezen. Dus 't is wat goed, dat jij je oude schoonmoeder een beetje gezelschap komt houden, ze zou anders maar aan het tobben raken. Maar doe je goed af, kind, je blijft nu toch tot vier uur Lèr" Ja, dat dacht ik te doen, ik heb Truuske beloofd, haar van school tegen te loopen, dus zoolang houdt u mij hier. Maar niet om u van het tobben af te houden, hoor; denk dat maar niet, lief Schoontje, want daarvoor weet ik te goed, dat u heelemaal geen aanleg hebt. U en tobben, die twee zijn al heel ver van elkaar; veel verder, dunkt mij zoo, dan bij mijzelf en bij mijn tijdgenooten 't geval is. Jan en ik praten er vaak over, hoe heerlijk flink en optimistisch u is, en ik geloof, dat mijn heer gemaal niets liever zou willen, dan dat zijn eega daarin zijn moeders voorbeeld volgde. Nu, u weet wel, dat ik van goeden wille ben, is 't niet? en dat ik van niemand liever wil leeren dan van u, dat is toch ook maar een feit. Heerlijk hè, dat wij 't zoo goed samen kunnen vinden, ik zeg altijd, dat het bezit van zoo'n moeder een van Jans beste eigenschappen is." O, jij deugniet, wil je je wel eens stilhouden en niet zoo'n onzin praten ! Jan denkt veel te goed over mij, veel beter dan zoo'n moeder verdient, die haar eenigen zoon wel een beetje erg heeft verwend en wie het nu haast al te veel voor den wind gaat, nu zij in dezelfde stad met het gelukkige gezin van haar zoon in alles mag meeleven. En ja, 't is gek, zoo goed als wij bij elkaar passen, hèkiud l Ea wat kwam die sympathie al gauw na 't enga gement of eigenlijk er vóór al; weet je wel, dat ik toen al Moppie zei tegen ons buurmeisje met haar vroolijk wipneusje, die veel te deftig Clotilde heette?" ,,Ja zeker, maar uw lievelingsnaampje van mijn Schoontje, dat heeft u pas later gekregen; was 't niet kort vóór ons trouwen, toen mijn aanstaande schooumama zoo heerlijk alles mee in orde maakte, en toen mevrouw Visser ons eens in een winkel ontmoette en zoo verbazend deftig tegen mij zei: ,/Nu, Clotilde, houd jij je schoonmoeder maar in eere !" »Als je wat vroeger was gekomen, had je Nela Visser hier zooeven ook kunnen ontmoe ten. Ze kwam mij zeggen, dat de vergadering van Hulpbetoon morgen bij haar aan huis zou zijn. Ze is met die dingen altijd even aardig en geschikt ; alles kan altijd, en ze zit toch in zoo'n massa vereenigingea en meestal in de besturen. Maar zoo is't altijd, wie het't drukste hebben, vinden voor alles tijd en wie hun werk op hun slofjes af kunnen, komen alti'd uren te kort." //O jemenie, dat is een pitk op mij l Daar voel ik alles van, hoor ! Maar als u wist, dat ik van morgen al frambozen heb gecoi.fijt en dat de keurige witte potjes al kant en klaar met ct'quetjes en perkamentpapier in 't provisie kamertje staan, dan zou u niet zoo praten !" »Hoe praten, kind? 't Is hier geloof ik, qui s'i xcuse, s'accuse. Dan vind je dus zeker zelf, dat je meer kon doen dan je huishoudentje, want ik doelde daar nu wezenlijk niet op, al zou ik je er soms wel eens even uit willen halen." Mee naar een vergadering, hèSchoontje, waar weinig dames heengaan en je soms zoo goed als alleen het vrouwelijk element ver tegenwoordigt. Nee, hoor, daar krijgt u me niet heen, en 't is mij nog altijd een raadsel, hoe u dat prettig kunt vinden." «Prettig, och, dat is ook eigenlijk 't woord niet, maar interessant ja en nuttig geloof ik ook, dat het voor mij is. Ik mag zoo verbazend graag uit eigen oogen zien, dat weet je, al moet voor de physieke oogen de bril te hulp kotnen, en met eigen ooren te hooren, dat is mij ook zoo'n innige behoefte. Als ik nu in de couranten verslagen lees van openbare ver gaderingen en mij moet tevreden stellen met de voorstelling, die daar van de zaken wordt gegevei, dan krijg ik altijd zin, zelf te gaan zien en zelf te gaan hooren en dan geeft het mij bevrediging, als ik van een spreker of spreekster persoonlijk een indruk heb gekregen. Later, als ik dan weer over hen lees, begrijp ik alles bster, en dat is het wat ik wensch.Je tijd te begrijpen, mee te leven met wat nu de menschen beweegt, dat vind ik een heerlijk iets, en wij vrouwen kunnen dat tegenwoordig gelukkig precies even goed als de heeren der schepping, 't Was eerst wel vreemd, en ik weet wel, dat ik soms wel heel penible oogenblikken heb beleefd, als het in zoo'n volksbijeenkomst wat rumoerig werd of als mijn eenvoudige hoed en donkere regenmantel toch nog niet genoeg met de omgeving samenstemden, om niet in het oog te vallen, maar die morcenten had ik er best voor over. En in die dingen zijn ook de eerste schreden de moeilijkste, later gewent het, en och, tegenwoordig zijn er gelukkig al heel veel vrouwen, die er net zoo over denken als ik. e ideeën marcheeren met reuzenstappen in dat opzicht. Nu, maar op de sociëteit plagen ze Jan er toch wel eens mee, dat hij zoo'n geëmancipeerde moed r heeft, weet u dat wel ?" //Natuurlijk, dat moeten we er ons bij ge troosten, zoo'n beetje te worden uitgelachen. Dat is net als het dubbeltje entiée een nood zakelijke voorwaarde voor het opdoen van de soort wereld- en menschenkennis, die men op i zulke bijeenkomsten verovert. Ik ben maar blij, gemeengoed geworden, en de philosophie, die het heet te bevatten, is eene navolging van de materialistische theorieën, door Lamettrie en Holbach honderd jaren vroeger verkondigd en door Büchner alleen op een voetstuk van nieuw «materiaal'' geplaatst. Wanneer een philosophisch stelsel moet worden opgebouwd op eene consequent-mechanische wereldbe schouwing, en de pbilosofeerende bouwmeester het ongeluk heeft zich te laten ontvallen, dat de wil slechts eene zeer kleine vryheid heeft dus toch eene vryheid dan ziet het er met zyne consequentie wel een beetje armoedig uit. En toch heeft Büchner door zyn populariseerende werken een buitengewonen invloed uitgeoefend, meer nog dan zyn geestverwan ten Jakob Moleschott en Carl Vogt met hun Kreislauf des Lebens en Kühlerglaube und Wissenschaft, en dat boewei Moleschott als pbysioloog en Carl Vogt als zcöloog eminent wetenschappelijke mannen waren, geëerd ook door hen die van hunne materialistische the orieën niet gediend waren. Büchner's boek verscheen op het juiste oogenblik: het was eene reactie tegen de reactie. De school van Hegel had uitgediend; Schelling had te Berly'n fiasco gemaakt, en de natuurweten schappen waren door mannen als Johannes Muller, Robert Mayer, Justus von Liebig en Hermann Helmholtz in eene ongekende, jeug dige en stralende glorie geopenbaard. Onder die omstandigheden kon Büchner's werk een licht Bcbynen, of laat ons liever zeggen de »Dageraad" van een nieuwen dag. Büchner is een man geweest van innige en eerlijke overtuiging. In eene lange reeks van grootere en kleinere werken heeft hy' zyn thema gevarieerd, handig gebruik makende van al het nieuwe, dat do natuurwetenschappen brachten, zonder echter dieper door te dringen in het raadsel des levens, waarvan bij een te goedkoope oplossing wilde geven. Zyn groote verdienste zal blyven, dat by menigen tragen geest heeft wakker geschud. P. Hl imimiiimiHiiiiiiiiiiiiiiiHitiliiiiiiiiiiiHiiHiiimiiiliiiiiiiiiimiS Naar wij vernemen hebben de heeren Bredius en Hofstede de Groot, de eer genoten mede aan te zitten aan het diner, van de Royal Academy te Londen. Een slecht voorteeken! De regeering heeft besloten gedurende de vredeconferentie niet de kazernes maar 's Rijks biblotheek(dien vredestempel by uitnemendheid) te sluiten. (8?24 Mei). Tooneelwedstryd. De voorwaarden tot deelneming aan den tooneelwedstryd uitgeschreven door de vereeniging «Kunst en Vermaak" te Maastricht, ter gelegenheid van haar dertigjarig bestaan, zijn vastgesteld als volgt: Tot den wedstryd zullen hoogstens acht vereenigingen toegelaten worden, die om de veertien dagen in den stadsschouwburg zullen optreden, te beginnen op Zondag 5 November 1899. Door iedere vereeniging zal een tooneelspel of drama in drie of meer bedryven, van ten minste l vrouwenrol en 4 spelende mansrollen, en een blygpel in n of hoogstens twee bedryven, van ten minste l vrouwenrol en 3 mansrollen moeten opgevoerd worden. Uitgeloofd worden voor het tooneelspel of drama: Ie pry's, ver guld zilveren eerepenning en 400 gulden; 2e pry's, zilveren eerepenning en 200 gulden; 3e prijs, zilveren eerepenning. Voor het blyspel Ie pry's, verguld y l veren eerepenning en 150 gulden; 2e prys, zilveren eerepenning en 75 gulden ; 3e pry's, zilveren eerepenning. Beste uitspraak: twee verguld zilveren eerepenningen, waarvan de eene aan eene Noord-Nederlandsche, de andere aan eene Zuid-Nederlandsche vereeniging zal toegekend worden. Nog worden verschillende byzondere pry'zen uitgeloofd, be staande in zilveren eerepenningen en diploma's. De plechtige prijsuitreiking zal plaats hebben op Zondag 18 Februari 1900 in den schouw burg Aanvragen tot deelneming moeten voor l Juli aanstaande ingezonden worden aan den secretaris der vereeniging, den heer J. Reinders, Linkulenstraat no. 9 te Maastricht. liiiillliillllllllltilliiiiitiiiHiiiiiminiiiiin Reclames. 40 cents per regel. Ruwzijden Bastkleedererif8.65 tot f 42.75 per stof voor een compl. Robe Tussors en Shantung-Pongees, alsmede zwarte, witte en gekleurde HennebergZijde van 45 et. tot f 14.O5 per Meter tft'an, gestrei pt, geruit, gewerkt, damast enz. (ca. 240 verscb. qual. en 2000 verscb. kleuren, dessins enz.). Franco en vr() van In voerrechten in hals. Stalen ommegaand. Dobbel biief port o naar Zwitserla d. G. Henneberg's Zijde-Fabrieken. (k. & k. Hoflever), Zürich. dat ik als gewone doktersweduwe mij deze vrijheid kan veroorloven, was ik een beetje horger geplaatst op de maatschappelijke ladder, dan zou 't mij al weer moeilijker vallen; ik weet niet, of ik er den moed voor zou hebben, als ik bijvoorbeeld burgemeesters- of commis sarisvrouw was. Ik geloof het toch wel, zoo ik maar eens eerst had gemerkt, hoeveel bruik baarder men er van wordt voor allerlei andere dingen, die tegenwoordig van je w orden gevraagd. Je weet niet, hoe mijn optreden onwillekeurig veranderd is bij mijn werk voor Hulpbetoon in de achterbuurten, dat voel ik zelf heel sterk. Al dat zoetelijk beschermende en het liefdoen en ook het preekerige is weg; ik merk zelf wel, dat er iets veel warmers en gemoedelijkers voor in de plaats is gekomen, nu ik zoo duidelijk heb gemerkt, hoe goed het is voor de toenade ring, indien men vertrouwen toont en den minder bedeelde niet uit de hoogte de hand reikt, zoo als men het een kind doet. Ik zit intusschen maar te redeneeren en vergeet heelemaal, dat ik je mijn zandkoekjes nog moet laten proeven en ik mag je ook nog wel eenfs inschenken l.è; ik geloof, dat ik nog een lekktr kopje heb; je ziet, hoe trouw ik je aardig melkkannetje van mijn verjaardag gebruik." Ja, nog graag een kopje ; u schenkt altijd zulke lekkere thee, daarin doe ik mijn best u op zij te streven en wat het sla klaarmaken aangaat, Jan beweert, dat ik daarin haast uws gelijke ben geworden. Met die openbaring van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl