Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1141
dat zij alle frischheid verloren heeft, dat haar
uitdrukkingen voor het meerendeel tot op den
draad versleten zijn. Hoe dan ?
Elk schrijver moet zóó lang zoeken, zóó lang
werken, dat hij. hoewel dezelfde taal gebruikend
al zijn landgeuooten toch door woordschikking,
woord-verbinding, ja woord-schepping zich daar
uit een eigen taal maakt: zijn kunsttaal, waar
van de juist rake woorden in een bizondere
rbytmiscbe beweging en met eigenaardige me
lodie, zijn zielsbewegingen zoo volmaakt mo
gelijk weergeven.
Dat deze theorie uitstekende diensten kou
doen tegen het gevoelloos en op goed geluk
schrijven van zoovelen, die zich zelfs geen
rekenschap gaven van de taal door hen gebruikt,
waarin de onzinnigste beeldspraak rekende op
een even groote slordigheid bij de lezers dat
zij poogde de kunst van schrijven weer tot iets
aparts te verheffen, en dus den smaak van bet
publiek daardoor te verbeteren het is haar
onbetwistbare verdienste.
Dat daarbij als regel een kunstenaar zorgvol
en gewetensvol moet omgaan met zijn materiaal,
een : chrijver met zijn woorden, zinnen en perioden
is een voorschrift, dat in zijn algemeenheid
weinig tegenspraak zal vinden.
Maar ligt er tevens niet iets geheel
overbodigs in P
Is er n waarachtig kunstenaar denkbaar,
die het niet uit zichzelf doet? Die niet, juist
omdat bij kunstenaar is, en dus iets aparts te
zeggen heeft, dit vanzelf zeggen zal op zijne wijze ?
En zijn niet tevens aan dien kunstenaar, wat
zijn taal betreft, grenzen gesteld, die hij niet
overschrijden kan, mag of wil ?
De taal is DU eenmaal een middel tot elkaar
begrijpen, tot samen gevoelen ; de bazis der taal
is een overeenkomst.
In de taal leeft een heel volk, en wie meenen
moclit dat de gevoelens van ;n individu bij
machte zouden zijn haar ingrijpende veranderingen
te doen ondergaan, komt bedrogen uit. Alleen
dan, als het nieuwe dat het individu aan de
taal toevoegt, de formuleering blijkt van iets
wat door zijn volk gevoeld of begrepen, maar
nog niet geformuleerd werd, alleen in dat geval
zal bij tot de vernieuwing hebben bijgedragen,
die e ke taal voortdurend ondergaat. Nu
de taai-kunstenaars, de groote schrijvers zijn
formuleerders van wat leeft en gist en tot
uiting wil komen in de ziel van hun volk, en
ergo dragen zij van zélf, uit kracht van hun
artiest-zijn tot haar verderen groei bij.
Zij hebben hun eigen uitingswijze, hun eigen
stijl. Ea als zij, in te ver gedreven
individualiteits-zueht zicli laten verleiden tot
<xcentriciteiten, waarbij het organisme der taal geweld
wordt aangedaan, dan wordt dit ruimschoots
opgewogen door het schoone en oorspronkelijke
wat er tegenover gesteld kan worden.
Maar nu komen de schrijvers van half-,
kwart- of geen talent, die noodzakelijkerwijs de
meerderheid vormen. Zij aanvaarden de theorie,
die voor de grooteren als van-zelf-sprekends was,
als een leer. Ea met dit te doen draaien zij
de zaak, met de beste bedoeling der wereld, precies
om. Juist het gebrek aan individualiteit doet
hen, uit zeer verklaarbaar misverstand, sterk
partij kiezen voor het individueele.... van
aideren!
Wat het werk der grooteren onderscheidt
en hierbij wordt in het bizonder op het uiter
lijke gelet, omdat het innerlijke uitteraard on
navolgbaar is is voor eens en altijd het duidelijke
kenmerk van litteraire kunst. En eigenaardig
genoeg komt, als uitvloeisel van een strijd voor
het individueele, een literatuur tot wording,
waarvan alle producten een aantal trekken
gemeen hebben, waaraan duidelijk merkbaar is
dat ze onder b'zondere invloeden tot stand
kwam, en waaraan ontbreekt juist het eenige
wat er waarde aan kon gegeven hebben: het
individueele.
Nog eens onbewust hebben ze de stelling
omgekeerd.
Voor tien staat het vast: de dagelijksche taal
der menschen is een en al conventie. Wat zij
schrijven, ma* niet klinken als die dagelijksche
taal, het moet hebben een eigen klank, een
eigen rbythmus. Waut zij hebben immers iets
cigens te zeggen ? ... There's the rub l
Het hoe treedt voorop, het wat komt achteraan.
Naar den inhoud, die vanzelf een zekeren vorm,
welken dan ook, zou wettigen, die uit zichzelf
met dien vorm een twee-eenheid zou zijn, een
samen-volgroeidheid, kan het vaak geen na
vraag lijden. Het ziele-leven en ziele-bewegen
van den auteur blijkt weinig bizonders. De
uiterlijkheid werd met ijver en toewijding ge
diend, en als aanhanger van zekere school heeft
hij zich na veel getob een zekere manier weten
eigen te maken, die aan moet vullen wat hem
aan talent ontbreekt.
Het is niet te verwonderen dat een groot
deel van het lezend publiek beu en tureluursch
wordt van al die producten van moderne schrij
verij, die allemaal op elkaar lijken, allemaal de
zelfde bizarre woordkoppelingen, de zelfde om
slachtigheid van taal, de zelfde eentonige
cadanp, kortom die allemaal dezelfde treurige
rezultaten toonen van de par force jacht naar
oorspronkelijkheid.
In plaats van kunst wordt het kunstjes^ maken
met woorden en zinnen.
Gebrek aan taal-kennis doet het noodig achten
nieuwe woorden te maken. Wie nooit een poging
deden om den rijkdom der taal ook maar bij
benadering te leeren kennen, verklaren haar voor
te arm om hun ziele-voelingen er in wec-r te
geven!... Aan hit rythmisch en melodisch
verloop van een zin wordt meer aandacht be
steed, dan aan wat de zin ia de eerste plaats
te doen heeft, en het is me meermalen gebeurd
dat een noch door gevoel, iiöch door begrip te
handhaven woorH( dat zelfs zeer storend werkte
op den indruk dien de schrijver wenschte, toch,
hoewel zwakjes, verdedigd werd met de betui
ging: «.het klinkt daar zoo goed." Ea zoo ont
aardt langzamerhand een in beginsel zeer te
prijzen zorg voor den vorm in een, het groote
beginsel van alle t unst beleedigend(
beuzelachtig gedoe, en ua-gedoe. Dit laatste echter
grootendeels onwillekeurig. Argeloos wordt een
stelling omgedraaid.
De kunstenaar voelt alles anders, hij heeft
derhalve een eigen uitingswijze.
Keer orn : ik zoek voor alles een andere uitings
wijze derhalve ben ik kunstenaar. Zou 't
waar zijn ?
Hoe wijd wordt dan de deur niet opengezet
voor het excentrieke en geforce rde.
Een schrijver bijv. zal iets willen vertellen
van een herfstavond, toen de dagen zoo kort
waren geworden dat de schemering al om zes
uur begon.
Hij zegt dit zoo: Meerdere waren geworden
de uren der avonden: de schemering oingreep
reeds de ure van zes." Wiens > meerderen" die
uren geworden waren, blijft een vraag.
De zomer was voorluj" viuden wij aldus
uitgedrukt: 's Zomers leefgang had voldaan."
Aau wie ? vragen we met eenig recht.
Ik ontleen deze voorbeelden aan een novelle
in het tijdschrift De Arbeid, i-fl. 7, en schrijf
het volgende brok af, orn mijn bedoeling nader
te verduidelijken, te meer omdat ieder zien kan,
dat dit zeer moderne ook lang niet vrij is van
zoozeer verfoeide leelijkp, onzuivere beeldspraak.
Maar niet een lijkwade waren de wivte
heifstmisten, dis wijlden zich neer te leggen op den
vochtigen grond, gelijk ; niet als dooderi gingen
de landen den winter te gemoet. 't Scheen muur
zoo; zoo men de boomen van het park, dat het
si uk bouwland begrei sde al niet zag en nie
mand doordrong in deze kille avonden
tusseben het opgerijs hunner gladde stammen, er
lit-p;n kanalen van willend leven nog daar,
die zich in voortgezette deeling scheidden tot
twijgjes, waar de stille levens der natuur
ademend ten hemel gaan, oude blaren wel val
lende waren, maar op het opengaan tot een
nieuw leven wachtte aan elk 1ak-einde een
knop. Ook het stille water van eene sloot was
weggestorven ten doo'Je niet, al zweeg 't onbewege
lijk, heel geb< r.;en bijna onder gelend loof, dat
lij poozen zich neerlegde op zijn oppervlak, de
landrust door geen lichtste rilling storende.
Geduldig droeg ze, de landslool; blinden konden
haar rustig wijlen nenwi voor eenen dood. Een
schuit, die maanden er lag; half gedekt door
overhangende takken, draagt ze óók en met
denzelfden dienittgs wil, die ook .deze vracht haar
lijden doet, vangt ze op het gele blaadje, dat
kromgebogen een insect tot vaartuig dieneu kan.
Een wandelaar, die voortgaat door den nacht
en luidklinkend zijn stap verneemt als de b og
van een brugje hem heenbrrngl over het smalle
water, dat even slechts ziju blank vertoont en
wegglijdt dan tusschen overhangend loof, weet
en denkt niet dat a's hij reeds verre is en zijn
voeten niet meer gaan, ze trouw nog aanwezig
is in het natuur-tooneel, waar zij óók speler is,
en haar geduld niet metend naar den tijd elK
b'aadje vangt op het steunend oppervlak."
Het zou dunkt me voor dien wandelaar ge
tuigen, dat bij zich een beek niet «.denkt" als
«een tooneelspeler die blaadjes vangt op zijn
steunend oppervlak."
Zoeken naar originaliteit!
In dien donkeren avond werkte eenjong-man
op het veld.
Zijn ijverig bewegen scheen vreemd; huiverig
het sissend geluid der spade, die door de klei
heengleed, de kluit aarde deed neerploffen dan;
en meer tooverig nog was 't, als hij in zichzelve
korte woorden sprtkend, het dof geluid ervan
in zijn volle zwaarte door de stilte opgedragen
werd. Als gebaard uit eene rochelende diepte
kwamem ze uit de duisternis?zoo gelijkvormig
met deze (N. B. woorden gelijkvormig met de
duisternis) dat ze zich aan de al-zwartheid
paarden mysterieus voort."
Iets verder:
«.Mysterie zweefde er steeds dringender om
zijne vormen, waar hij de werkingen zijns lijfs
der aarde te offeren scheen."
Wie het nu, ondanks de duisternis, nog niet
duidelijk ziet, moet zich tot den schrijver wenden.
Dicht bij dien jong-man" was er een meisje
alleen in een kamer van een boerenhoeve.
Het vierkant harer kamer lag als een licht
je/ midden in den nacht, dicht gedikt en trouw
beschermd in zijn hoekigheid, die vol gevuld
was van des lampjens gelen schijn."
//Zij breidde had althans gebreid en voelde
zich veilig wel eenzaam als een wachter
op zeetoren, op hechten rots gevest."
Dat noem ik een sprong! Iets verder.
uZóo een goed wachter was zij, de jonge vrouw
op de hoeve alleen. In hare lichtkamer zij toch
de hoorster der buiten-nacht koepeling was. Uit den
stal en nu en dan ook van let land traden de
geluiden in. en Loden zoo de ballast der voorbij
gaande stille uren.
Want laüg al breidde ze."
Nu kwam de jong mau" dichter bij, al spa
dende. Zij hoor Je, dat, duf geluid, door de stilte
opgedragen, als gebaard uit een rochelende
diepte." Zie boven.
Ais onmerkbare loome nacht-wind-tochten
óus, en telkens wér, een vrucht doet vallen van
den hoogen boom die in de koepeling zijner Tak
ken in zijn verweg donker veleu nog verhult
tot dengten, die met wijd-opeu maar vergeefsche
oogen m de duisternis geen vruchtbeeld werd
gebracht zoo fcaddtu haar bezocht de geluiden
die den last van deii zwaar bevrachten uachtboog
dichter worden deed. Zij staarde en aanzag,
zouder graiglieid 110,5, wat den Lchtkring van
haar avondwake binnentrad, het schimmig be
wegen van daarbuiten door hare aandacht tot
nu toe ongerept."
Ik laat het cursiveeren nu maar aan deu
lezer over. 't Is wél geweest.
't Meisje hooide den jongen man buiten
dat wil de schrijver ons m deze en nog tien
regels ons veiU-lleu. Dan volgt:
't Meisje dooide de lamp en trok het gordijn
dat het venster bedekte oog, hooger dan de
lus in het touwtje aaugaf op."
Het zal den sciirijver missc'Jien verwonderen
dat ik zoo blij was met dat tusschenzinnetje :
hooger dan de lus in het touwtje aanga!" al
is het in 't geheel met mooi.
Ik geef voor dat ue zinnetje, dat van eigen
waarueu ing getuigt, dat m zijn eenvoud zoo
onnoozel alleen staal tusschen al die opgeschroefde
litterair-doenerij, ik geef voor dat eene zinnetje
de heele rest cadeau. En graag ook. Ik heb
| geeu lust meer verder te citeereu ; elk belang
stellende kau zich overtuigen dat ik niet zöcüt.
Zóó wordt er dan geschreven. Op deze wijze
j vervaardigt, men litterair artistiek proza naar en
laatsten smaak, dat met zekere pretentie een
plaats koiiit innemen m onze nieuwste tijd
schriften.
De een doet het den ander precies na. En
in zulk een gemaaktheid, gezochtheid, m zulk
gepeuter en gewuim zou de toekouist onzer
literatuur te zoeken zijn ? ...
Laten ze het, elkaar en zichzelven toch niet
langer trachten wijs te maken!... De ware kunste
naar kan dat alles missen. En als hij komt, die
na deze periode van manier en gezochtheid bij
de jongeren, werkelijk weer iets nieuws brengt
voor onze literatuur; wees verzekerd dat hij het
gordijn hooger, veel hooger zal ophalen dan tot
de lus, met zooveel htléraire
ou-oorspronkelijkheid in het touwtje gelegd.
W. G. VAN NOUHUYS.
Boet en TütórE
De Arbeid.
De Arbeid van April verscheen zoo laat in
die maand, dat dit nummer gerust voor Mei
kan gelden. Ik had mij opgelegd de Apotheose
van Jesus Christus, een Tooneelspel ('i V V)
van Ed. Verburgb geheel door te gaan en
heb na lezing van het slot een gevoel, of ik
op het stuiven, rusteloos in razende warreling
van zijn volzinnen, naar alle kanten uit elkaar
ben gewaaid. Er staan echter gedeelten in
vooraf die op sich zelf helderder zijn. Het
is Sturm und Draag, het is jeugd-werk. Maar
o wee als deze auteur niet Jeert zijn
toomelooze fantasie te bedwingen, want dan krygen
we na de zoogenaamde N. Gids-décadence
erger voor beter. Soms zju je graag de heele
boel in een hoek smy'ten en het kost moeite
om niet suf, tipsy te worden als men de zwerf
tochten van zyn verbeelding als het laveere i
van een vleermuis volgen wil. Nu wil ik
geredelijk aannemen, dat, als men herleest
en nog eens herleest, er meer klaarheid
komt in de lyriek van al die personen, welke
de Christus-tiguur omringen, maar die zeggen
zoo verschrikkelijk veel door elkaar, dat Jezus
zelfs in plaats op den voorgrond geheel op
den achtergrond raakt. En al zou nu de draad
van dit tooneelspel onder die zondvloed van
beelden met werkelijk wel taal-mooi er
in, niet telkens verloren schy'nen, dan nog
deugt bet als tragedie geen lor. Een dergelyk
werk moet haast onbegrypelyk van een
voud zijn, verbazend simpel. De schryver laat
boetvaardige maagden, kinderen en weet ik
wie al niet maar raak fantaseerer, wat hem
in zijn hersens komt, en vergeet niet meer of
minder dan dat menschen, die zulk een geweldige
gebeurtenis by wonen als de kruisiging, er zóó
door worden geabsorbeerd, dat van dergelyke
ellenlange redevoeringen, die zij houden over
den dag, de nacht, de leliën des veld», de
bergen, de zeeën en de hemel weet wat meer
geen sprake kan zijn. Men wordt absoluut
niet geschokt door bet lyden van den hoofd
persoon, maar vraagt zich alleen leukweg
af: waar hebben die lui het nou toch over?
Ook bet handig aanbrengen van gepatenteerde
bijbel-expressies geeft nog geen imposante
wyding van religeuse stijl. Ik vrees, wel wat, dat
Verburgh [ineens een heel groot werk wou maken
en met dolle overmoed en met een overladen
verbeelding toen een van de moeilijkste kunst
werken poogdo voort te brengen, die denkbaar
zyn, een Christus-tragedie. Als men weet, dat
Wagner hiervoor is teruggedeinsd, daar het hem
in operavorm te machtig was en zich er mee
tevreden stelde een lagere soort held: Parsifal
te behandelen, dan kan men zich voorstellen,
wat er voor noodig is, om zulk een tooneelspel
te ontwerpen, zóó dat het staat voor de Eeuwen.
En wie het zoo niet kan of wil, doet in de
meeste gevallen beter er heelemaal niet aan te
denken. Als Verburgh nu weer een tooneelspel
maakt, laat hy' dan beginnen niet een der hoogste
menschentypen weer te geven, maar
persoonly'kheden, die veel minder hebben beteekend.
Scharten plaatste: Melodiën, het eerste met
mooie rymen, en met een licht loopende
rhytme. Een der strofen van het volgende:
«Licht als een blauwe lentedag" is wat vaag:
Ook niet 't groen spelend wijl Natuur
»de Bruid"
Is
In Stervende Troosting wordt frappant
verklankt het vergaan van klokkenspel onder
windvlagen. Hij is de dichter van het teere
en subtiele, van witte schaapjes aan helle lucht,
van stille verneveling der dauwdruppen op
bloemen. Hij kritiseert Serena van Marie
Boddaert en beweert, dat ze eigenlek de kunst
vaardigheid mist voor het dichten van sonnetten.
De inleiding had helderder van sty'l kunnen
wezen en ook het gedeelte, waar hy' zeggen wil,
hoe een sonnet bet gevoel behoort te
kristalliseeren. Goed alleen vindt hy haar als dichteres
van het nnïve, klein-lieve. J. H. van B. bespreekt
Spaije van Jozef Israelsin de Boelbeoordeeling
en noemt zyn teekeningen in dat boek louter
boe'renbedrog, het werk zelf artistiek zoowat even
veel waard als een reisbeschrijving uit »De
Aarde en haar Volken." De Zonsondergang
aan Zee, door J. L. van Dokkum is weer sterker
dan de impressie van den avond, die hy den
vorigen maal weergaf, en de laatste regels
krygen ditmaal de kracht van het mythische.
Sterven door Dirk Troelstra wordt simpel gezegd.
Een fout in de zins-constructie der vierde strofe,
verhindert niet, dat het gedicht als uiting van
een stervende de eerbied verdient, die men moet
hebben voor zulk een zwanenzang. Willem
Kalma is nog zich zelf niet; hy zond zeven
Verzen, waar je direct de onrijpheid van proeven
kunt. I. Eindigt b. v. zoo:
Dan ligt het (land) stil in wazig-reine nacht,
En droomt dien kus (van de zon),
En .... smacht.
Nu verbeeldt bij zich misschien dat zoo'n;
En.... smacht, erg pakt; 't komt me voor
dat, bij hier imiteert zonder zelf te weten
wie. H is niet veel, van III heeft de laatste
strofe waarde, van IV totaal niets. De inhoud
van V werd al zóó dikwy'Is, door teedere
jeugdige poeëtjes vóór hem verteld n. 1.: van
ruwe zielen, die hem bespotten en zoo meer,
dat men, al is het gedicht ook gemeend, er om
lachen moet. Zóó hard heeft tegenwoordig een
idealistische natuur bet in ons land en in onze
tijd, nu men hier de litteratoren weet te
waardeeren, niet teverantwoorden, VI ook: zoo,
zoo, een beetje vieux jeu en VII vertrouw ik
niet al te best, dat lijkt ook half surrogaat
van poëzie, al klinkt het wel aardig met de
effecten, die nu al oud en versleten zyn : droom,
schroom, vroom... Nou ja! Dat kennen we al.
Schoonheid» Opgang door G. Heuyelman, nog
bet ware niet, een stuk poëtisch proza, waar
hij in wil zeggen, hoe hij artistiek begon te
gevoelen. Hij deed beter in plaats litterair
gepraat over dat rijp worden van zijn ziel, eerst
eens flink, veel werk te leveren; schrijf dan uw
memoires. Hij moet oppassen voor te lange
w > ord-koppelingen. Geweldig is deze wending:
»En als de Nacht het moe gelicht heelal!
nam aan zijn donkere borst". Ga je gang, met
het héle Heelal naar bed. Of dit ge-profeteer:
»Toen is tot my gekomen eene Stem, als de
Stemme Gods, die sprak:"
»Kent gij niet.. . enz.
Zoo doen de Heilsoldaten het ook.
J. K. RENSBURG.
iiiHiiniiniiii
ETtNSCHAP
Dr. Lnflwii Bücnner.
Uit Darmstadt komt het bericht van het
overly'den van Dr. Ludwig Büchner, den
schryver van Kraft und titojf en van talryke
andere werken van populair-wetenschappelijken
aard, in welke de mechanische wereldbeschou
wing als het Evangelie van de tweede helft
der negen tiende eeuw werd verkondigd
Indien Büchner's werk hij is niettegen
staande zijn omvangryken arbeid alty'd »de
schryver van Kraft und Stuff" gebleven
in 1895 in plaats van in 1855 ware verschenen,
zou bet waarschy'nlijk onopgemerkt zyn
voorby'gegaan en stellig geen 18 drukken in de
oorspronkelijke en tal van vertalingen in
vreemde talen hebben beleefd. Want de popu
laire wetenschap, die bet bevat, is thans vry wel
DAMEjÖ.
In twijfel, ontbond n!
door F. J. VAN UILDRIKS.
Zoo, Moppie, ben jij daar ? Dat is gezellig.
dat ik wat aanspraak krijg in dit slechte wtêr!
Met al die regendagen gaat een mensch twijfe
len aan zijn oogen of eigenlijk dan aan zijn
bril. Ik dacht, dat ik al weer een sterkeren
moest hebben, zooveel inspanning kostte mij
het lezen. Dus 't is wat goed, dat jij je oude
schoonmoeder een beetje gezelschap komt houden,
ze zou anders maar aan het tobben raken. Maar
doe je goed af, kind, je blijft nu toch tot vier
uur Lèr"
Ja, dat dacht ik te doen, ik heb Truuske
beloofd, haar van school tegen te loopen, dus
zoolang houdt u mij hier. Maar niet om u
van het tobben af te houden, hoor; denk dat
maar niet, lief Schoontje, want daarvoor weet
ik te goed, dat u heelemaal geen aanleg hebt.
U en tobben, die twee zijn al heel ver van
elkaar; veel verder, dunkt mij zoo, dan bij
mijzelf en bij mijn tijdgenooten 't geval is.
Jan en ik praten er vaak over, hoe heerlijk
flink en optimistisch u is, en ik geloof, dat
mijn heer gemaal niets liever zou willen, dan
dat zijn eega daarin zijn moeders voorbeeld
volgde. Nu, u weet wel, dat ik van goeden
wille ben, is 't niet? en dat ik van niemand
liever wil leeren dan van u, dat is toch ook
maar een feit. Heerlijk hè, dat wij 't zoo
goed samen kunnen vinden, ik zeg altijd, dat
het bezit van zoo'n moeder een van Jans beste
eigenschappen is."
O, jij deugniet, wil je je wel eens stilhouden
en niet zoo'n onzin praten ! Jan denkt veel te
goed over mij, veel beter dan zoo'n moeder
verdient, die haar eenigen zoon wel een beetje
erg heeft verwend en wie het nu haast al te
veel voor den wind gaat, nu zij in dezelfde
stad met het gelukkige gezin van haar zoon
in alles mag meeleven. En ja, 't is gek, zoo
goed als wij bij elkaar passen, hèkiud l Ea
wat kwam die sympathie al gauw na 't enga
gement of eigenlijk er vóór al; weet je wel,
dat ik toen al Moppie zei tegen ons buurmeisje
met haar vroolijk wipneusje, die veel te deftig
Clotilde heette?"
,,Ja zeker, maar uw lievelingsnaampje van
mijn Schoontje, dat heeft u pas later gekregen;
was 't niet kort vóór ons trouwen, toen mijn
aanstaande schooumama zoo heerlijk alles mee
in orde maakte, en toen mevrouw Visser ons
eens in een winkel ontmoette en zoo verbazend
deftig tegen mij zei: ,/Nu, Clotilde, houd jij
je schoonmoeder maar in eere !"
»Als je wat vroeger was gekomen, had je
Nela Visser hier zooeven ook kunnen ontmoe
ten. Ze kwam mij zeggen, dat de vergadering
van Hulpbetoon morgen bij haar aan huis zou
zijn. Ze is met die dingen altijd even aardig
en geschikt ; alles kan altijd, en ze zit toch in
zoo'n massa vereenigingea en meestal in de
besturen. Maar zoo is't altijd, wie het't drukste
hebben, vinden voor alles tijd en wie hun werk
op hun slofjes af kunnen, komen alti'd uren te
kort."
//O jemenie, dat is een pitk op mij l Daar
voel ik alles van, hoor ! Maar als u wist, dat
ik van morgen al frambozen heb gecoi.fijt en
dat de keurige witte potjes al kant en klaar
met ct'quetjes en perkamentpapier in 't provisie
kamertje staan, dan zou u niet zoo praten !"
»Hoe praten, kind? 't Is hier geloof ik, qui
s'i xcuse, s'accuse. Dan vind je dus zeker zelf,
dat je meer kon doen dan je huishoudentje,
want ik doelde daar nu wezenlijk niet op, al
zou ik je er soms wel eens even uit willen
halen."
Mee naar een vergadering, hèSchoontje,
waar weinig dames heengaan en je soms zoo
goed als alleen het vrouwelijk element ver
tegenwoordigt. Nee, hoor, daar krijgt u me
niet heen, en 't is mij nog altijd een raadsel,
hoe u dat prettig kunt vinden."
«Prettig, och, dat is ook eigenlijk 't woord
niet, maar interessant ja en nuttig geloof ik
ook, dat het voor mij is. Ik mag zoo verbazend
graag uit eigen oogen zien, dat weet je, al
moet voor de physieke oogen de bril te hulp
kotnen, en met eigen ooren te hooren, dat is
mij ook zoo'n innige behoefte. Als ik nu in
de couranten verslagen lees van openbare ver
gaderingen en mij moet tevreden stellen met
de voorstelling, die daar van de zaken wordt
gegevei, dan krijg ik altijd zin, zelf te gaan
zien en zelf te gaan hooren en dan geeft het
mij bevrediging, als ik van een spreker of
spreekster persoonlijk een indruk heb gekregen.
Later, als ik dan weer over hen lees, begrijp
ik alles bster, en dat is het wat ik wensch.Je
tijd te begrijpen, mee te leven met wat nu de
menschen beweegt, dat vind ik een heerlijk
iets, en wij vrouwen kunnen dat tegenwoordig
gelukkig precies even goed als de heeren der
schepping, 't Was eerst wel vreemd, en ik weet
wel, dat ik soms wel heel penible oogenblikken
heb beleefd, als het in zoo'n volksbijeenkomst
wat rumoerig werd of als mijn eenvoudige hoed
en donkere regenmantel toch nog niet genoeg
met de omgeving samenstemden, om niet in
het oog te vallen, maar die morcenten had ik
er best voor over. En in die dingen zijn ook
de eerste schreden de moeilijkste, later gewent
het, en och, tegenwoordig zijn er gelukkig al
heel veel vrouwen, die er net zoo over denken
als ik. e ideeën marcheeren met
reuzenstappen in dat opzicht.
Nu, maar op de sociëteit plagen ze Jan er
toch wel eens mee, dat hij zoo'n geëmancipeerde
moed r heeft, weet u dat wel ?"
//Natuurlijk, dat moeten we er ons bij ge
troosten, zoo'n beetje te worden uitgelachen.
Dat is net als het dubbeltje entiée een nood
zakelijke voorwaarde voor het opdoen van de
soort wereld- en menschenkennis, die men op
i zulke bijeenkomsten verovert. Ik ben maar blij,
gemeengoed geworden, en de philosophie, die
het heet te bevatten, is eene navolging van
de materialistische theorieën, door Lamettrie
en Holbach honderd jaren vroeger verkondigd
en door Büchner alleen op een voetstuk van
nieuw «materiaal'' geplaatst. Wanneer een
philosophisch stelsel moet worden opgebouwd
op eene consequent-mechanische wereldbe
schouwing, en de pbilosofeerende bouwmeester
het ongeluk heeft zich te laten ontvallen, dat
de wil slechts eene zeer kleine vryheid heeft
dus toch eene vryheid dan ziet het er met
zyne consequentie wel een beetje armoedig uit.
En toch heeft Büchner door zyn
populariseerende werken een buitengewonen invloed
uitgeoefend, meer nog dan zyn geestverwan
ten Jakob Moleschott en Carl Vogt met hun
Kreislauf des Lebens en Kühlerglaube und
Wissenschaft, en dat boewei Moleschott als
pbysioloog en Carl Vogt als zcöloog eminent
wetenschappelijke mannen waren, geëerd ook
door hen die van hunne materialistische the
orieën niet gediend waren. Büchner's boek
verscheen op het juiste oogenblik: het was
eene reactie tegen de reactie. De school
van Hegel had uitgediend; Schelling had te
Berly'n fiasco gemaakt, en de natuurweten
schappen waren door mannen als Johannes
Muller, Robert Mayer, Justus von Liebig en
Hermann Helmholtz in eene ongekende, jeug
dige en stralende glorie geopenbaard. Onder
die omstandigheden kon Büchner's werk een
licht Bcbynen, of laat ons liever zeggen
de »Dageraad" van een nieuwen dag.
Büchner is een man geweest van innige en
eerlijke overtuiging. In eene lange reeks van
grootere en kleinere werken heeft hy' zyn
thema gevarieerd, handig gebruik makende
van al het nieuwe, dat do natuurwetenschappen
brachten, zonder echter dieper door te dringen
in het raadsel des levens, waarvan bij een te
goedkoope oplossing wilde geven. Zyn groote
verdienste zal blyven, dat by menigen tragen
geest heeft wakker geschud.
P.
Hl imimiiimiHiiiiiiiiiiiiiiiHitiliiiiiiiiiiiHiiHiiimiiiliiiiiiiiiimiS
Naar wij vernemen hebben de heeren Bredius
en Hofstede de Groot, de eer genoten mede
aan te zitten aan het diner, van de Royal
Academy te Londen.
Een slecht voorteeken!
De regeering heeft besloten gedurende de
vredeconferentie niet de kazernes maar 's Rijks
biblotheek(dien vredestempel by uitnemendheid)
te sluiten. (8?24 Mei).
Tooneelwedstryd.
De voorwaarden tot deelneming aan den
tooneelwedstryd uitgeschreven door de
vereeniging «Kunst en Vermaak" te Maastricht,
ter gelegenheid van haar dertigjarig bestaan,
zijn vastgesteld als volgt: Tot den wedstryd
zullen hoogstens acht vereenigingen toegelaten
worden, die om de veertien dagen in den
stadsschouwburg zullen optreden, te beginnen
op Zondag 5 November 1899. Door iedere
vereeniging zal een tooneelspel of drama in
drie of meer bedryven, van ten minste l
vrouwenrol en 4 spelende mansrollen, en een
blygpel in n of hoogstens twee bedryven,
van ten minste l vrouwenrol en 3 mansrollen
moeten opgevoerd worden. Uitgeloofd worden
voor het tooneelspel of drama: Ie pry's, ver
guld zilveren eerepenning en 400 gulden; 2e
pry's, zilveren eerepenning en 200 gulden; 3e
prijs, zilveren eerepenning. Voor het blyspel
Ie pry's, verguld y l veren eerepenning en 150
gulden; 2e prys, zilveren eerepenning en 75
gulden ; 3e pry's, zilveren eerepenning. Beste
uitspraak: twee verguld zilveren eerepenningen,
waarvan de eene aan eene
Noord-Nederlandsche, de andere aan eene Zuid-Nederlandsche
vereeniging zal toegekend worden. Nog worden
verschillende byzondere pry'zen uitgeloofd, be
staande in zilveren eerepenningen en diploma's.
De plechtige prijsuitreiking zal plaats hebben
op Zondag 18 Februari 1900 in den schouw
burg Aanvragen tot deelneming moeten voor
l Juli aanstaande ingezonden worden aan den
secretaris der vereeniging, den heer J. Reinders,
Linkulenstraat no. 9 te Maastricht.
liiiillliillllllllltilliiiiitiiiHiiiiiminiiiiin
Reclames.
40 cents per regel.
Ruwzijden
Bastkleedererif8.65
tot f 42.75 per stof voor een compl. Robe
Tussors en Shantung-Pongees, alsmede
zwarte, witte en gekleurde
HennebergZijde van 45 et. tot f 14.O5 per Meter
tft'an, gestrei pt, geruit, gewerkt, damast enz.
(ca. 240 verscb. qual. en 2000 verscb. kleuren,
dessins enz.). Franco en vr() van In
voerrechten in hals. Stalen ommegaand.
Dobbel biief port o naar Zwitserla d.
G. Henneberg's Zijde-Fabrieken.
(k. & k. Hoflever), Zürich.
dat ik als gewone doktersweduwe mij deze
vrijheid kan veroorloven, was ik een beetje
horger geplaatst op de maatschappelijke ladder,
dan zou 't mij al weer moeilijker vallen; ik
weet niet, of ik er den moed voor zou hebben,
als ik bijvoorbeeld burgemeesters- of commis
sarisvrouw was. Ik geloof het toch wel, zoo ik
maar eens eerst had gemerkt, hoeveel bruik
baarder men er van wordt voor allerlei andere
dingen, die tegenwoordig van je w orden gevraagd.
Je weet niet, hoe mijn optreden onwillekeurig
veranderd is bij mijn werk voor Hulpbetoon in
de achterbuurten, dat voel ik zelf heel sterk.
Al dat zoetelijk beschermende en het liefdoen
en ook het preekerige is weg; ik merk zelf wel,
dat er iets veel warmers en gemoedelijkers voor
in de plaats is gekomen, nu ik zoo duidelijk
heb gemerkt, hoe goed het is voor de toenade
ring, indien men vertrouwen toont en den minder
bedeelde niet uit de hoogte de hand reikt, zoo
als men het een kind doet. Ik zit intusschen
maar te redeneeren en vergeet heelemaal, dat
ik je mijn zandkoekjes nog moet laten proeven
en ik mag je ook nog wel eenfs inschenken l.è;
ik geloof, dat ik nog een lekktr kopje heb; je
ziet, hoe trouw ik je aardig melkkannetje van
mijn verjaardag gebruik."
Ja, nog graag een kopje ; u schenkt altijd
zulke lekkere thee, daarin doe ik mijn best u
op zij te streven en wat het sla klaarmaken
aangaat, Jan beweert, dat ik daarin haast uws
gelijke ben geworden. Met die openbaring van