De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 21 mei pagina 1

21 mei 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Ntf. 1143 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Onder Eedactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124), Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hit Grand Café, te Parijs. Zondag 21 Mei. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. .....? 0.20 Reclames per regel ...» 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V I». VAN TEKKE EN YAN NABIJ: Neerlands eer. Exakte" wetenschappen en ... andere. Signa lementen nit den Utrechtsehen Gemeenteraad, - door Jan van 't Sticht (met portret). Snippers, door C. J. B. Engeland en Transvaal. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De aanstaande algemeene vergadering van 't Nat, door Dr. J. C. E. TOONEEL EN MUZIEK: Francisqae Sarcey, door v. L. Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN LETTEKEN: Eegister op gravenrs, door L. H. De meesterstukken der klassieke Hollandsche schilderschool, door E. W. P. Jr. Een gedenkplaat, door v. M. Boek en Tydschrift, door J. K. Bensburg. Kloos tegen Borel. Op de vredesconferentie, door Mr. H. Louis Israëls. FEUILLETON: De breede pijl, naar het Engelsen van E. M. Juraesoii, L ? BECLAME3. VOOR DAMES: Ziekten, die ver meden kunnen worden, door M. W. K. Allerlei, door E?e SCHAAKSPEL. MNANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. Neerlands eer. Het schrijven van Jhr. Wttewaal van Stoetwegen aan Dr. Kuyper, de kastijding! van het kamerlid door den gezant, is een voordeeltje, dat de vredes-eonferentie ons bij voorbaat heeft gebracht. Wij erkennen aanstonds, dit klinkt wel een weinig cynisch. Mocht men dan nog, na de Parijgehe en na de Petersburgsche vernedering, met een zekere Schadenfreude kennis nemen van deze nieuwe beleediging der Nederlandsche natie, die nu moet ondervinden door welk soort van diplomaat baar land, zelfs aan de Newa, vertegen woordigd is ? Neen, dat zeker niet. Maar het voor deel is niet te loochenen, dat men nu dan toch weet, wat het Ministerie van Buite.nlandsche zaken, als departement der diplotie, voor ons land beteekent. Het is een doorloopende bedreiging van Neerlands eer. Dit nu komt wel het meest uit in Wttewaal's tot op heden niet geëindigd ge zantschap. Immers hoe oo* als diplomaat gehavend door Dr. Kuyper, hoe ook veroor deeld door de geheele natie, voor zoover zij in de pers zich uitspreekt, nog durft dat departement dezen dignitaris? handhaven, als ware de Nederlandsche natie niet zóó veel onderscheiding waardig, dat zij te goed mocht worden geacht door zulk een gezant te Petersburg te blijven ver, tegenwoordigd. Waarlijk, als Buitenlandeche zaken, na het verschijnen van den Van Stoetwegens brief aan Dr. Kuyper, zoo iemand nog in functie laat, wat verstaat dat Ministerie dan toch onder Neerlands eer ? Het is nu reeds tien dagen geleden, dat de regeering, zonder eenige mogelijkheid van zich te vergissen, "weet wie daar staat als de tusschenpersoon tusschen Koningin Wilhelmina en Czaar Nicolaas. Deze gezant kan nu, bij hooge uitzondering, wijl de vredes-eonferentie te 's-Hage bijeen is, meer dan eens een bood schap met eenige toelichting aan het hof te St. Petersburg hebben over te bren gen ... Welnu, is het met de eer van het Nederlandsche volk en van H. M. de Koningin bestaanbaar, dat iemand als Van Stoetwegen die taak vervult? Hierop toestemmend te antwoorden, schijnt ons onmogelijk ; xulk een gezant de hand boven het hoofd te houden het zou zonder voorbeeld zijn. Daar zijn er, die zich bijzonder verbaasd hebben over van Stoetwegens schrijven. 't Is waar, een z66 kras bewijs van onbekwaamheid was moeilijk te verwachten, te minder, omdat men, op de vraag, wie onzer diplomaten zoudt ge nu wel als den kranigste van het gilde beschouwen, al licht geneigd zou zijn geweest te ant woorden, Mr. W. v. Stoetwegen. Een "man vijf en dertig jaar beproefd .' Toch wist men wel ten onzent, dat de diplomatie een zoo goed als geheel onbeoefend vak was, en niet anders zijn kan dan dat. De heeren gezanten worden liefst uit de adellijke geslachten gerecrtueerd, en kunnen dan nog moeilijk in aanmerking komen, als zij niet gefortuneerd zijn. Die kring is natuurlijk klein. Maar stel nu eens, dat er, gelijk men mag aannemen, ook onder dezen een zeker percentage van bij uitstek scherpzinnige, bekwame en arbeidzame personen te vinden is, zullen die enkelen zich dan nog bereid betoonen, in den vreemde een betrekking te vervul len, welke in den regel ook kan worden waargenomen door iemand, die geen andere capaciteiten bezit dan die van maag en ruggegraat ? Een bekwaam, ernstig man, gezant van Nederland bij een der groote mogend heden ... welk een positie! Zoo goed als zeker er voor spek en boonen bij te zitten. Een bijna onafgebroken renteniersleven, om wanneer er dan werkelijk eens iets te doen komt, meestal aan 't kortste eind te trekken, altoos vraag het maar aan Jhr. v. Stoetwegen te Petersburg en Ridder de Stuers te Parijs, of aan hun chef, de Beaufort te 's Hage als men dan nog den moed heeft om even te trekken! 't Is zoo, niet alle onze gezanten zijn gefortuneerd of van adel. Zoo b.v. neemt te Bome de heer Westenberg de sinecure waar. Maar is er wel ooit iemand ge weest, die begrepen heeft, wat deze heer, indien hij eenigerlei diplomatische be kwaamheid mocht bezitten, daarmede zou uitrichten bij koning Umberto; en zou het niet jammer zijn, zoo er inderdaad van bekwaamheid en werklust bij dezen functionaris sprake moest zijn, die kracht aan ons land te ontrekken, met geen ander doel, dan om haar aan den Tiber eenige duizendenden Hollandsche guldens te laten verteren ? Daar zal niet velen de lust bekruipen de hedendaagsche geschiedenis te schrijven van de Nederlandsche diplomatie; ook wij onthouden ons gaarne, maar een feit is het, dat het leven door onze gezanten te leiden, allerminst een oefenscnool is in diplomatie, en bovendien het voortdurend verblijf aan vreemde hoven, hen zoo ver verwijdert van den Nederlandschen gedachtenkring, als uit het briefje van den heer Stoetwegen waarschijnlijk niet eens de minst bekwame onzer diplomaten! is gebleken. ^ ^ Helaas, bij hetgeen men aangaande het gezantschapswezen wist, had men dit alles kunnen en moeten voorkomen. Hoe lang reeds werd ook door ons betoogd, dat de 3 a 4 ton voor de diplo maten jaarlijks uitgegeven, grootendeels weggeworpen geld was», en weggeworpen niet alleen, maar onttrokken aan takken van dienst, die alle mogelijke hulp ver dienden, en zelfs het allernoodigste niet verkregen. Zal nu eindelijk de natie eens gaan spreken en een hervorming eischen van het Departement van Buitenlandsche Zaken ? Hoe moeten mannen als Borgesius en Lely, zoo er eenige vooruitstrevendheid in hun ministerieel hart huist, wel aan zien, wat er nu gebeurt; en ook, hoe zul len zij het verantwoorden, dat zij Neder land weer voor vier jaren bedeelden met een luxe-departement, terwijl Handel en Nijverheid de kruimpjes zelfs moest missen, ook dat kruimpje voor de Vereeniging het Buitenland gebedeld ? I Voor een land als het onze is er geen rationeeler oplossing mogelijk, dan dat voor zoover er diplomatie is te drij'venl dit geschiede onder leiding van den premier, en het Ministerie van Buitenlandsche Zaken in een Ministerie van Handel en Nijver heid worde herschapen, waaronder de con sulaten ressorteeren ; terwijl de zeer weinige diplomatieke vertegenwoordigers, welke men nog onmisbaar mocht achten, in de eerste plaats met het oog op de handelsen nijverheidsbelangen mogen zijn opge leid, zoodat zij niet alleen bij wijze van uitzondering iets ernstigs te verrichten vinden, Gelegenl/eids gezanten, mannen van beproefde bekwaamheid, kun nen daarnaast, voor buitengewone gevallen, toch niet worden gemist. Het is zoo, er zijn in Staat en maat schappij van die betrekkingen en baantjes, geestdoodend, bederfelijk voor hen die ze uitoefenen maar men kan ze niet af schaffen om de eene of andere reden. Doch onze gezanten zonder diplomatieke oefenschool en werkzaamheid... zij zijn niet alleen een gevaar voor hen zelf, maar ook voor 't vaderland; en, wie weet, hoe zij bij een betere opleiding waarom al dertig jaar door de practische kooplieden en nijveren is gevraagd, de natie o~ppractisch terrein, goede diensten hadden kun nen bewijzen. Dat de Beaufort, na de vredesconferentie, als die ten minste niet onbehoorlijk lang wordt voortgezet, aftrede, en het vooruit strevend ministerie, door de zoo noodige hervorming tot stand te brengen, iets van den treurigen indruk uitwissche, thans door den minister van buitenlandsche zaken, niet alleen, maar door het geheele kabinet, dat met hem samenwerkt, gemaakt! f' iet en... Tot de malste tegenstellingen, waar een mensch hier op aarde mede sukkelt; behoort die der exakte wetenschappen en der andere. In de exakte wetenschappen, zoo denkt menigeen, staat alles vast; in de andere staat alles los en heeft men slechts een vollen ii.ktkoker en een vol gemoed noodig om de heerlijkste dingen te schryven. Alles is daar meening, verbeelding, suhjektieve voorstelling; 't is het jachtveld der fraaie letteren; de dichterlijke geest kan zich er vnjeljjk uiten, evenals in een ledig pakhuis zelfs een blind paard geen schade kan aanrichten. Deze goede, maar groene menschen be driegen zich echter geweldig. Vroeg men hun, eenige exakte wetenschappen op te noemen, zij zouden in de eerste plaats de wiskunde vermelden en daarna de sterrenkunde, de scheikunde, kortom: deze en gene natuur wetenschap Doch in alle natuurwetenschappen wordt met hypothesen gewerkt, met onder stellingen, met meeningen, zoodat een natuur wetenschap binnen luttel jaren geheel van aanzien kan veranderen. Moest een weten schap, om »exakt" te mogen heeten, boven alle meeningen verheven zy'n en volstrekte zekerheid behelzen, dan hadden dus ook de natuurwetenschappen op dien naam geen aan spraak. Hare exaktheid steekt dan ook in iets anders, namelijk in hare methode, hare manier van onderzoeken. Zy gaan van de werkelijkheid uit en nemen haar zoo nauwkeurig mogelijk waar; beredereeren die waarnemingen zoo zuiver mogelyk; en toetsen de uitkomsten yan dat redeneeren weder zoo precies mogelijk aan de werkelykheid. De gewone dwaling is nu dat slechts de natuurwetenschappen op die manier te werk gaan; de «geestelijke" wetenschappen daaren tegen zullen met de natuurwetenschappelyke methode niets kunnen uitrichten. Inderdaad is de methode het eerst door de natuurweten schappen uitdrukkelijk aanvaard en heet zij daarom by voorkeur de natuurwetenschappe lyke. Daar volgt nochtans niet nit dat zy elders onbruikbaar zou wezen. Integendeel, naarmate hare toepassing algemeen werd, zijn wij vlugger, of minder langzaam, vooruitge gaan. Dat spreekt trouwens vanzelf. Steeds met de werkelijkheid voeling houdende leeren wy deze hoe langer zoo beter kennen; terwyl wie haar voorby zien niets doen dan wawelen. Wanneer ik zeg dat vliegende paarden zooals Pegasus zeergeschikt zijn om voor luchtballons gespannen te worden, dan is dit logisch volkomen juist, maar wetenschappelyk geen cent waard, wy'l zulke paarden in de werkelykheid niet bestaan. Wanneer ik zeg dat het leven goedkooper zou wezen indien wij niet aten ; of dat iemand door onafgebroken te werken meer zou vooitbrengen dan door slechts acht uren van het etmaal te arbeiden ; dan verkondig ik alweder waarheden, die elke wetenschappelijke beteekenis missen, want de ervaring leert ons dat wij zonder eten niet kunnen leven en zonder rust niet kunnen werken. Hiermede hebben wy nu het terrein der staathuishoudkunde betreden, een ^geestelijke" wetenschap. Dat wij ons daar even exakt behooren te gedragen als in de natuurweten schappen, ligt thans, hoop ik, voor de hand. Ja, in zekeren zin zou men mogen beweren dat op staathuishoudkundig gebied de exakt heid nog veel noodiger is, want al zondigt b.v. een sterrenkundige er bij ongeluk eens tegen, dan brengt bij den loop der hemellichamen nog niet in de war, terwijl de flaters van een staathuishoudkundige de schromelykste gevolgen kunnen hebben in de praktijk. Ver beeldt u maar eens dat hij, in plaats van zich aan de werkelijke menschen te houden, van de stelling uitging dat naastenliefde en ge meenschapszin de grondtrekken van ons karakter zyn. 't Zou een fraai huishouden worden, getuige het jammerlijk eind der werk staking te Maastricht, nu drie jaren her. De exaktheid eener wetenschap hangt vol strekt niet van haar onderwerp af, doch louter van de gevolgde methode. Er is in waarheid slechts eene enkele wetenschappelijke methode, die. gelijk ik reeds zeide, de natuurweten schappelijke heet omdat zij in de natuur wetenschappen het eerst uitdrukkelijk werd aanvaard, doch overal waar het kennis geldt onze eenige houvast is. Wie een oogenblik over de zaak nadenkt zal beseffan dat vrueht| bare gedachtenwisseling op een andere manier i niet mogelijk is. Geen verstandig mensen houdt zijn eigen meening voor de beste wijl zy de meening is van hem, maar wijl hij de tegen overgestelde meeningen met de feiten, of met de logika, of met beiden in strijd acht; en dit poogt hij dan te bewijzen. Zoodoende huldigen wij ook in het dagelijksch leven de wetenschappelijke methode; en naarmate wij baar getrouwer blyven, naarmate wij ons door persoonlijke neigingen, door gemoedsaan doeningen minder laten bedotten, naar die maat zullen wy het over de werkelijkheid spoediger eens worden en zal dus de voortuitgang sneller zijn. Door flinke wryving van gedachten wordt het subjektieve meer en meer afgeslepen en de waarheid ons meer en meer onthuld. Daar is het immers om te doen ? Doch dan moeten wij ons stellig niet vergapen aan vluchtige indrukken, wisselvallige stem mingen en vage gevoelerijen, die wy toch nooit goed duidelijk kunnen maken aan anderen, indien al aan onszelven. Deze denkbeelden in het licht te stellen was altijd mijn streven en is het thans sterker dan ooit, omdat, naar het mij voorkomt, vele jongeren in eene zeer verkeerde strooming geraakt zijn, die onfeilbaar tot teleurstelling leiden moet. Juist in bewogen tijden is het, dunkt mij, een vereischte, de puntjes op de i's te zetten en tegen begripsvei warring met alle macht zich te kanten. Meeningen, hypo thesen, theorieën, bespiegelingen, geen sterve ling kan erbuiten en de natuurwetenschappen zijn er vol van. Maar dat alles ware niets dan beuzelpraat en ijdele schijn, wortelde het niet ia de werkelijkheid en wierp het zy'n vruchten niet in haren schoot om ze daar te doen gadijen. Dr. H. J. BETZ. * * * Het komt ons voor dat de heer Betz »de jongeren" voor iets al te groen aanziet: groener dan zij inderdaad zijn. Hun nog te willen leeren, dat ook in de exacte wetenschappen hypothesen, meeningen enz. een rol spelen ... het is waarlijk overbodig. De tegenstelling tusschen de geestelijke en de exacte wetenschappen heeft haar oorsprong te danken aan het verschil van den aard der objecten, waarover ge handeld wordt ? men zou dan ook de exacte tegenover de geestelijke, als de materieele kunnen stellen en dan daaraan, om juist te zijn, al weder dienen toe te voegen, dat de geestelijke wetenschappen niet geheel onmaterieel en de materieele wetenschappen niet geheel ongeestelijk zijn... Het recht dezer onderscheiding te willen ontkennen schijnt ons een ijdel pogen. »De exaktheid eener wetenschap hangt volstrekt niet van haar onderwerp af, doch louter van de gevolgde methode. Er is in waarheid slechts ne enkele wetenschappelijke methode, die, gelijk ik reeds zeide, de natuurwetenschappe lijke heet, omdat zij in de natuurweten schappen het eerst uitdrukkelijk werd aanvaard, doch overal waar het kennis geldt onze eenige houvast is." Wanneer de heer Betz b.v. in overeen stemming met deze stelling de exactheid der rechtswetenschap, om nu nog niet eens van de wijsbegeerte te spreken, wilde aantoonen, zou hij, vreezen wij, meer te doen krijgen, dan hem lief is. En dat niet, omdat de rechtsgeleerden en wijsgeeren minder logisch zijn dan de natuur-filosofen, maar omdat de feiten door de eersten waar te nemen, en waarvan zij bij hun redeneering uitgaan, veel minder tastbaar, concreet.stellig, en voor een door den vorscher gewilde herhaling vatbaar zijn,dan waarmee de laatste b.v. de chemicus heeft te rekenen. Met de methode van den heer Betz zullen de meesten het wel eens zijn: waarnemen, wat inderdaad waar te nemen is; vervolgens logisch redeneeren; pogen te bewijzen, dat men gelijk heeft; zich. niet laten bedotten, door persoonlijke neigingen en gemoedsaandoeningen, zich niet verga pen aan vluchtige indrukken, wisselvallige stemmingen en vage gevoelerij. Maar of dat veel eenstemmigheid belooft, blijft de vraag. Immers juist die persoonlijke neigingen, die gemoedsaandoeningen, die indrukken, stemmingen en gevoe lerijen, zijn onder hetgeen valt waar te nemen in de reeks der feiten, wel datgene wat liet sterkst tot den vorschenden geest spreekt en de logica beheerscht; haar buigt naar rechts of naar links, haar naar omhoog of naar omlaag trekt. M. a. w., wie treedt op geestelijk gebied buiten zich zelf. .. wie doodt niet de natuurweten schappelijke methode zijn subjectivisme? ? Wie zich zelf het veiligst waant, heeft nog geen waarborg dat zyii. logica, in andere richting dan die van den man, dien hij bestrijdt, niet nog verder afwijkt. Kon men de wetenschappelijkheid be palen, naar het al of niet toepassen van de natuurwetenschappelijke methode ... inderdaad hoe wetenschappelijk zouden wij allen niet zijn! Wie onaer economen b.v. denkt er aan. haar gering te schatten? De Bourouill, Pieraoc, reub, Pekelbaring en v. d. Goes, wien ge maar noemen wilt, ze verrichten er,de een zoo goed als de ander, hun wonderen rntê, maar komen tot zeer uiteenloopende hypothesen en systemen. Praten wij er niet verder over! Maar wie zal, voor het geval dat aanlei ding tot deze discussie gaf. als keurmeester worden aangesteld ? Hierop antwoorden wij nog eens, gelijk in ons vorig nummer in het bijschrift bij prof. Te Winkels beschouwingen: «Behalve op de verzamelde kennis en nog veel meer dan op deze moet gelet worden op hel intellect, dat de ver worven kennis verwekt, en hoe zal men nu voor dit allervoornaamste een betrouw baar college ter beoordeling vinden nl. bij onderwerpen van speculatieven aard ? Stel de wetenschappelijkheid van Prof. Bolland kwam eens in discussie, wie zou men dan moeten roepen om een beslissing te geven ? Schaepman, Levy en Jelgersma of van Deventer en Betz? Of, Prof. te Winkel zou zelf eens aan het wetenschap pelijk examen moeten worden onderworpen. Wie zou hij zich kiezen tot examinatoren: Verdam, Dr. Jan ten Brink, Kloos, of van Deyssel? Het is met de beoordeeling van de wetenschappelijkheid precies als met het vaststellen van de waarde van een dichter. Deze soort van uitspraken zijn de subjectiefste, die men zich denken kan." Een redeneering over wetenschap, weten schappelijkheid en natuurwetenschappelijke methode brengt ons onmogelijk verder. De eenige vraag is wil men de studenten in de gelegenheid stellen het socialisme te leeren kennen, door het onderwijs van een door de socialisten geëerd en bekwaam geacht rnan.?Hierom gaat het het overige is lak. Signalementen n/4 Hitsenen Gemeenteraai door JAN VAN 'T STICHT. De burgemeester B. Reiger. Zoo eenvoudig mogelyk: B. Reiger! Geen van" voor zyn naam, geen mr., geen dr.... niet eens jhr., waarachtig! Niet anders als B. Reiger. Precies genoeg voor vereerders en hoogachters, die onbekend wenschen te blijven om hem bij het St. Nicolaaefeest met een paar boterletters te verrassen. Maar dat gemis*van eenig predicaat zou toch niet J>elet hebben, dat hij ons bijna als burgemeester ontvallen was door de eervolste onderscheiding, die een burger van. Nederland kon te beurt val en door zijne beioemiBg namelijk tot Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Welke redenen hem er toe geleid hebben, kon in het midden gelaten worden, maar..... de heer Reiger heeft gemeend voor de hem toegedachte eer te moeten bedanken. Voorloopïg is dus de ramp, die Utrecht in zijn vertrek boven het hoofd hing, afgewend en we hebben dus alle redenen om ons over burge meesters besluit te verheugen, al kunnen we er ons op voorbereid houden, dat hy ons van daag of morgen toch op de eene of andere wijze ontfutseld wordt. Dat is geen man, die zijn bekwaamheden alleen aan een honderd duizend menschen mag ten goede doen komen. Wat zou dat daar in Indiëeen kolfje naar zyn hand geweest zyn, zoo eens op eigen gezag iets groots, flinks te ondernemen en ten uit voer te brengen, zonder voor elk wissewasje door een clericaal of een liberaal of een tociaal ter verantwoording te worden geroepen l Onze stad mag er intusschen trotsch op zijn dat, voor hoe saai en domperig zy ook in het land gehouden wordt, de gelegenheid om uit te blinken en hunne talenten tot in de hoogste kringen bekend te maken voor hare bestuurders blijkbaar nog niet verloren gegaan is als de talenten er maar zyn. Wie, na de gemeentenaren in het algemeen, zich in het bijzonder verblijden mogen, dat de heer Reiger ons niet gaat verlaten, zijn d« leden van den gemeenteraad l Waar zou het met hen heen, als zij dien krachtigen leidsman, dien eerlijken raadsman, dien onpartijdiger voorzitter moesten ontberen, die nu reeds bijna acht jaren hunne beraadslagingen zooveel moge lijk bekort en zorgt dat zij in hunne besluiten niet afwijken van het pad der wijsheid. Op de beeltenis, die hierboven is afgedrukt, ziet ge den heer Reiger, precies zooals hij ia als voorzitter van den gemeenteraad. Er ont breekt slechts een orar>jelint om zijn hals en d» daaraan hangende zilveren penning op zyn borst om u te kunnen voorstellen hoe hij op het stadhuis in de voorzittersstoel gezeten is. Let op die oogen j Zóó, juist zóó is de uit drukking, die er nit spreekt, wanneer hij in den Raad de blikken over zijne zes-en-dertig collega's laat dwalen, terwijl by aandachtig luistert naar al hetgeen de heeren believen ten. beste te geven. Een enkele maal slechts wordt de glans nog ietwat scherper, ondeugender, spottender zelfs, al naarmate het gesprokene daartoe aanleiding geeft. En als hij na een langdurig debat, alvorens tot stemming overtegaan, nog eens even zijn. oordeel uitspreekt en alle sprekers beantwoordt, dan ziet hy geheel kalm en onbevangen om zich heen, terwijl het toch is alsof hy, wat bij zegt, voorleest, zoo vlot komt alles achter el kander voor den dag. Ook dan is het noodig op zijne oogen te letten. Menigeen krijgt bij zoo'n gelegenheid een veeg uit de pan" en even voor het zoover is worden de oogen des burgemeesters eenigszins gevolleerd, om in het volgende moment als de veeg wordt toebedeeld, als een paar bliksemschichten op het slachtoffer toe te schieten. Dan gaat hij bedaard weer tot een ander punt over, zoodat de heeren de gelegenheid hebben elkander glimlachend met een paar groote oogen aantestaren, terwijl men zelfs een hunner op de achterste bank verstaan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl