Historisch Archief 1877-1940
Ntf. 1143
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899.
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Onder Eedactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124),
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hit
Grand Café, te Parijs.
Zondag 21 Mei.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. .....? 0.20
Reclames per regel ...» 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V I».
VAN TEKKE EN YAN NABIJ: Neerlands eer.
Exakte" wetenschappen en ... andere. Signa
lementen nit den Utrechtsehen Gemeenteraad,
- door Jan van 't Sticht (met portret). Snippers,
door C. J. B. Engeland en Transvaal.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De aanstaande
algemeene vergadering van 't Nat, door Dr. J. C.
E. TOONEEL EN MUZIEK: Francisqae Sarcey,
door v. L. Muziek in de hoofdstad, door Ant.
Averkamp. KUNST EN LETTEKEN: Eegister
op gravenrs, door L. H. De meesterstukken
der klassieke Hollandsche schilderschool, door
E. W. P. Jr. Een gedenkplaat, door v. M.
Boek en Tydschrift, door J. K. Bensburg. Kloos
tegen Borel. Op de vredesconferentie, door
Mr. H. Louis Israëls. FEUILLETON: De breede
pijl, naar het Engelsen van E. M. Juraesoii, L ?
BECLAME3. VOOR DAMES: Ziekten, die ver
meden kunnen worden, door M. W. K. Allerlei,
door E?e SCHAAKSPEL. MNANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
Neerlands eer.
Het schrijven van Jhr. Wttewaal van
Stoetwegen aan Dr. Kuyper, de kastijding!
van het kamerlid door den gezant, is een
voordeeltje, dat de vredes-eonferentie ons
bij voorbaat heeft gebracht.
Wij erkennen aanstonds, dit klinkt wel
een weinig cynisch. Mocht men dan nog,
na de Parijgehe en na de Petersburgsche
vernedering, met een zekere Schadenfreude
kennis nemen van deze nieuwe beleediging
der Nederlandsche natie, die nu moet
ondervinden door welk soort van diplomaat
baar land, zelfs aan de Newa, vertegen
woordigd is ?
Neen, dat zeker niet. Maar het voor
deel is niet te loochenen, dat men nu dan
toch weet, wat het Ministerie van
Buite.nlandsche zaken, als departement der
diplotie, voor ons land beteekent. Het is een
doorloopende bedreiging van Neerlands eer.
Dit nu komt wel het meest uit in
Wttewaal's tot op heden niet geëindigd ge
zantschap. Immers hoe oo* als diplomaat
gehavend door Dr. Kuyper, hoe ook veroor
deeld door de geheele natie, voor zoover zij
in de pers zich uitspreekt, nog durft dat
departement dezen dignitaris? handhaven,
als ware de Nederlandsche natie niet zóó
veel onderscheiding waardig, dat zij te
goed mocht worden geacht door zulk
een gezant te Petersburg te blijven
ver, tegenwoordigd. Waarlijk, als
Buitenlandeche zaken, na het verschijnen van den Van
Stoetwegens brief aan Dr. Kuyper, zoo
iemand nog in functie laat, wat
verstaat dat Ministerie dan toch onder
Neerlands eer ? Het is nu reeds tien dagen
geleden, dat de regeering, zonder eenige
mogelijkheid van zich te vergissen, "weet
wie daar staat als de tusschenpersoon
tusschen Koningin Wilhelmina en Czaar
Nicolaas. Deze gezant kan nu, bij hooge
uitzondering, wijl de vredes-eonferentie te
's-Hage bijeen is, meer dan eens een bood
schap met eenige toelichting aan het hof
te St. Petersburg hebben over te bren
gen ... Welnu, is het met de eer van
het Nederlandsche volk en van H. M. de
Koningin bestaanbaar, dat iemand als
Van Stoetwegen die taak vervult?
Hierop toestemmend te antwoorden,
schijnt ons onmogelijk ; xulk een gezant de
hand boven het hoofd te houden het
zou zonder voorbeeld zijn.
Daar zijn er, die zich bijzonder verbaasd
hebben over van Stoetwegens schrijven.
't Is waar, een z66 kras bewijs van
onbekwaamheid was moeilijk te verwachten,
te minder, omdat men, op de vraag, wie
onzer diplomaten zoudt ge nu wel als den
kranigste van het gilde beschouwen, al
licht geneigd zou zijn geweest te ant
woorden, Mr. W. v. Stoetwegen. Een "man
vijf en dertig jaar beproefd .'
Toch wist men wel ten onzent, dat de
diplomatie een zoo goed als geheel
onbeoefend vak was, en niet anders zijn kan
dan dat. De heeren gezanten worden liefst
uit de adellijke geslachten gerecrtueerd, en
kunnen dan nog moeilijk in aanmerking
komen, als zij niet gefortuneerd zijn. Die
kring is natuurlijk klein. Maar stel nu
eens, dat er, gelijk men mag aannemen,
ook onder dezen een zeker percentage van
bij uitstek scherpzinnige, bekwame en
arbeidzame personen te vinden is, zullen
die enkelen zich dan nog bereid betoonen,
in den vreemde een betrekking te vervul
len, welke in den regel ook kan worden
waargenomen door iemand, die geen andere
capaciteiten bezit dan die van maag en
ruggegraat ?
Een bekwaam, ernstig man, gezant van
Nederland bij een der groote mogend
heden ... welk een positie! Zoo goed als
zeker er voor spek en boonen bij te zitten.
Een bijna onafgebroken renteniersleven,
om wanneer er dan werkelijk eens iets te
doen komt, meestal aan 't kortste eind te
trekken, altoos vraag het maar aan
Jhr. v. Stoetwegen te Petersburg en Ridder
de Stuers te Parijs, of aan hun chef, de
Beaufort te 's Hage als men dan nog
den moed heeft om even te trekken!
't Is zoo, niet alle onze gezanten zijn
gefortuneerd of van adel. Zoo b.v. neemt
te Bome de heer Westenberg de sinecure
waar. Maar is er wel ooit iemand ge
weest, die begrepen heeft, wat deze heer,
indien hij eenigerlei diplomatische be
kwaamheid mocht bezitten, daarmede zou
uitrichten bij koning Umberto; en zou
het niet jammer zijn, zoo er inderdaad
van bekwaamheid en werklust bij dezen
functionaris sprake moest zijn, die kracht
aan ons land te ontrekken, met geen ander
doel, dan om haar aan den Tiber eenige
duizendenden Hollandsche guldens te laten
verteren ?
Daar zal niet velen de lust bekruipen de
hedendaagsche geschiedenis te schrijven van
de Nederlandsche diplomatie; ook wij
onthouden ons gaarne, maar een feit is
het, dat het leven door onze gezanten te
leiden, allerminst een oefenscnool is in
diplomatie, en bovendien het voortdurend
verblijf aan vreemde hoven, hen zoo ver
verwijdert van den Nederlandschen
gedachtenkring, als uit het briefje van den
heer Stoetwegen waarschijnlijk niet eens
de minst bekwame onzer diplomaten!
is gebleken.
^ ^
Helaas, bij hetgeen men aangaande het
gezantschapswezen wist, had men dit alles
kunnen en moeten voorkomen.
Hoe lang reeds werd ook door ons
betoogd, dat de 3 a 4 ton voor de diplo
maten jaarlijks uitgegeven, grootendeels
weggeworpen geld was», en weggeworpen
niet alleen, maar onttrokken aan takken
van dienst, die alle mogelijke hulp ver
dienden, en zelfs het allernoodigste niet
verkregen.
Zal nu eindelijk de natie eens gaan
spreken en een hervorming eischen van het
Departement van Buitenlandsche Zaken ?
Hoe moeten mannen als Borgesius en
Lely, zoo er eenige vooruitstrevendheid
in hun ministerieel hart huist, wel aan
zien, wat er nu gebeurt; en ook, hoe zul
len zij het verantwoorden, dat zij Neder
land weer voor vier jaren bedeelden met
een luxe-departement, terwijl Handel en
Nijverheid de kruimpjes zelfs moest missen,
ook dat kruimpje voor de Vereeniging het
Buitenland gebedeld ? I
Voor een land als het onze is er geen
rationeeler oplossing mogelijk, dan dat
voor zoover er diplomatie is te drij'venl
dit geschiede onder leiding van den premier,
en het Ministerie van Buitenlandsche Zaken
in een Ministerie van Handel en Nijver
heid worde herschapen, waaronder de con
sulaten ressorteeren ; terwijl de zeer weinige
diplomatieke vertegenwoordigers, welke men
nog onmisbaar mocht achten, in de
eerste plaats met het oog op de
handelsen nijverheidsbelangen mogen zijn opge
leid, zoodat zij niet alleen bij
wijze van uitzondering iets ernstigs te
verrichten vinden, Gelegenl/eids gezanten,
mannen van beproefde bekwaamheid, kun
nen daarnaast, voor buitengewone gevallen,
toch niet worden gemist.
Het is zoo, er zijn in Staat en maat
schappij van die betrekkingen en baantjes,
geestdoodend, bederfelijk voor hen die ze
uitoefenen maar men kan ze niet af
schaffen om de eene of andere reden. Doch
onze gezanten zonder diplomatieke
oefenschool en werkzaamheid... zij zijn niet
alleen een gevaar voor hen zelf, maar ook
voor 't vaderland; en, wie weet, hoe zij
bij een betere opleiding waarom al
dertig jaar door de practische kooplieden
en nijveren is gevraagd, de natie
o~ppractisch terrein, goede diensten hadden kun
nen bewijzen.
Dat de Beaufort, na de vredesconferentie,
als die ten minste niet onbehoorlijk lang
wordt voortgezet, aftrede, en het vooruit
strevend ministerie, door de zoo noodige
hervorming tot stand te brengen, iets van
den treurigen indruk uitwissche, thans door
den minister van buitenlandsche zaken,
niet alleen, maar door het geheele kabinet,
dat met hem samenwerkt, gemaakt!
f' iet
en...
Tot de malste tegenstellingen, waar een
mensch hier op aarde mede sukkelt; behoort
die der exakte wetenschappen en der andere.
In de exakte wetenschappen, zoo denkt
menigeen, staat alles vast; in de andere staat alles
los en heeft men slechts een vollen ii.ktkoker
en een vol gemoed noodig om de heerlijkste
dingen te schryven. Alles is daar meening,
verbeelding, suhjektieve voorstelling; 't is het
jachtveld der fraaie letteren; de dichterlijke
geest kan zich er vnjeljjk uiten, evenals in
een ledig pakhuis zelfs een blind paard geen
schade kan aanrichten.
Deze goede, maar groene menschen be
driegen zich echter geweldig. Vroeg men hun,
eenige exakte wetenschappen op te noemen,
zij zouden in de eerste plaats de wiskunde
vermelden en daarna de sterrenkunde, de
scheikunde, kortom: deze en gene natuur
wetenschap Doch in alle natuurwetenschappen
wordt met hypothesen gewerkt, met onder
stellingen, met meeningen, zoodat een natuur
wetenschap binnen luttel jaren geheel van
aanzien kan veranderen. Moest een weten
schap, om »exakt" te mogen heeten, boven
alle meeningen verheven zy'n en volstrekte
zekerheid behelzen, dan hadden dus ook de
natuurwetenschappen op dien naam geen aan
spraak. Hare exaktheid steekt dan ook in iets
anders, namelijk in hare methode, hare manier
van onderzoeken. Zy gaan van de werkelijkheid
uit en nemen haar zoo nauwkeurig mogelijk
waar; beredereeren die waarnemingen zoo
zuiver mogelyk; en toetsen de uitkomsten
yan dat redeneeren weder zoo precies mogelijk
aan de werkelykheid.
De gewone dwaling is nu dat slechts de
natuurwetenschappen op die manier te werk
gaan; de «geestelijke" wetenschappen daaren
tegen zullen met de natuurwetenschappelyke
methode niets kunnen uitrichten. Inderdaad
is de methode het eerst door de natuurweten
schappen uitdrukkelijk aanvaard en heet zij
daarom by voorkeur de natuurwetenschappe
lyke. Daar volgt nochtans niet nit dat zy
elders onbruikbaar zou wezen. Integendeel,
naarmate hare toepassing algemeen werd, zijn
wij vlugger, of minder langzaam, vooruitge
gaan. Dat spreekt trouwens vanzelf. Steeds
met de werkelijkheid voeling houdende leeren
wy deze hoe langer zoo beter kennen;
terwyl wie haar voorby zien niets doen dan
wawelen. Wanneer ik zeg dat vliegende
paarden zooals Pegasus zeergeschikt zijn om voor
luchtballons gespannen te worden, dan is dit
logisch volkomen juist, maar wetenschappelyk
geen cent waard, wy'l zulke paarden in de
werkelykheid niet bestaan. Wanneer ik zeg
dat het leven goedkooper zou wezen indien
wij niet aten ; of dat iemand door onafgebroken
te werken meer zou vooitbrengen dan door
slechts acht uren van het etmaal te arbeiden ;
dan verkondig ik alweder waarheden, die elke
wetenschappelijke beteekenis missen, want de
ervaring leert ons dat wij zonder eten niet
kunnen leven en zonder rust niet kunnen
werken.
Hiermede hebben wy nu het terrein der
staathuishoudkunde betreden, een ^geestelijke"
wetenschap. Dat wij ons daar even exakt
behooren te gedragen als in de natuurweten
schappen, ligt thans, hoop ik, voor de hand.
Ja, in zekeren zin zou men mogen beweren
dat op staathuishoudkundig gebied de exakt
heid nog veel noodiger is, want al zondigt
b.v. een sterrenkundige er bij ongeluk eens tegen,
dan brengt bij den loop der hemellichamen
nog niet in de war, terwijl de flaters van
een staathuishoudkundige de schromelykste
gevolgen kunnen hebben in de praktijk. Ver
beeldt u maar eens dat hij, in plaats van zich
aan de werkelijke menschen te houden, van
de stelling uitging dat naastenliefde en ge
meenschapszin de grondtrekken van ons
karakter zyn. 't Zou een fraai huishouden
worden, getuige het jammerlijk eind der werk
staking te Maastricht, nu drie jaren her.
De exaktheid eener wetenschap hangt vol
strekt niet van haar onderwerp af, doch louter
van de gevolgde methode. Er is in waarheid
slechts eene enkele wetenschappelijke methode,
die. gelijk ik reeds zeide, de natuurweten
schappelijke heet omdat zij in de natuur
wetenschappen het eerst uitdrukkelijk werd
aanvaard, doch overal waar het kennis geldt
onze eenige houvast is. Wie een oogenblik
over de zaak nadenkt zal beseffan dat
vrueht| bare gedachtenwisseling op een andere manier
i niet mogelijk is. Geen verstandig mensen houdt
zijn eigen meening voor de beste wijl zy de
meening is van hem, maar wijl hij de tegen
overgestelde meeningen met de feiten, of met
de logika, of met beiden in strijd acht; en
dit poogt hij dan te bewijzen. Zoodoende
huldigen wij ook in het dagelijksch leven de
wetenschappelijke methode; en naarmate wij
baar getrouwer blyven, naarmate wij ons door
persoonlijke neigingen, door gemoedsaan
doeningen minder laten bedotten, naar die
maat zullen wy het over de werkelijkheid
spoediger eens worden en zal dus de
voortuitgang sneller zijn. Door flinke wryving van
gedachten wordt het subjektieve meer en
meer afgeslepen en de waarheid ons meer en
meer onthuld. Daar is het immers om te doen ?
Doch dan moeten wij ons stellig niet vergapen
aan vluchtige indrukken, wisselvallige stem
mingen en vage gevoelerijen, die wy toch nooit
goed duidelijk kunnen maken aan anderen,
indien al aan onszelven.
Deze denkbeelden in het licht te stellen
was altijd mijn streven en is het thans sterker
dan ooit, omdat, naar het mij voorkomt, vele
jongeren in eene zeer verkeerde strooming
geraakt zijn, die onfeilbaar tot teleurstelling
leiden moet. Juist in bewogen tijden is het,
dunkt mij, een vereischte, de puntjes op de
i's te zetten en tegen begripsvei warring met
alle macht zich te kanten. Meeningen, hypo
thesen, theorieën, bespiegelingen, geen sterve
ling kan erbuiten en de natuurwetenschappen
zijn er vol van. Maar dat alles ware niets
dan beuzelpraat en ijdele schijn, wortelde
het niet ia de werkelijkheid en wierp het zy'n
vruchten niet in haren schoot om ze daar te
doen gadijen.
Dr. H. J. BETZ.
* *
*
Het komt ons voor dat de heer Betz
»de jongeren" voor iets al te groen aanziet:
groener dan zij inderdaad zijn. Hun nog
te willen leeren, dat ook in de exacte
wetenschappen hypothesen, meeningen enz.
een rol spelen ... het is waarlijk overbodig.
De tegenstelling tusschen de geestelijke
en de exacte wetenschappen heeft haar
oorsprong te danken aan het verschil van
den aard der objecten, waarover ge
handeld wordt ? men zou dan ook de
exacte tegenover de geestelijke, als de
materieele kunnen stellen en dan daaraan,
om juist te zijn, al weder dienen toe te
voegen, dat de geestelijke wetenschappen
niet geheel onmaterieel en de materieele
wetenschappen niet geheel ongeestelijk
zijn...
Het recht dezer onderscheiding te willen
ontkennen schijnt ons een ijdel pogen.
»De exaktheid eener wetenschap hangt
volstrekt niet van haar onderwerp af,
doch louter van de gevolgde methode.
Er is in waarheid slechts ne enkele
wetenschappelijke methode, die, gelijk
ik reeds zeide, de natuurwetenschappe
lijke heet, omdat zij in de natuurweten
schappen het eerst uitdrukkelijk werd
aanvaard, doch overal waar het kennis
geldt onze eenige houvast is."
Wanneer de heer Betz b.v. in overeen
stemming met deze stelling de exactheid
der rechtswetenschap, om nu nog niet eens
van de wijsbegeerte te spreken, wilde
aantoonen, zou hij, vreezen wij, meer te
doen krijgen, dan hem lief is. En dat
niet, omdat de rechtsgeleerden en wijsgeeren
minder logisch zijn dan de natuur-filosofen,
maar omdat de feiten door de eersten
waar te nemen, en waarvan zij bij hun
redeneering uitgaan, veel minder tastbaar,
concreet.stellig, en voor een door den vorscher
gewilde herhaling vatbaar zijn,dan waarmee
de laatste b.v. de chemicus heeft te rekenen.
Met de methode van den heer Betz
zullen de meesten het wel eens zijn:
waarnemen, wat inderdaad waar te nemen
is; vervolgens logisch redeneeren; pogen
te bewijzen, dat men gelijk heeft; zich. niet
laten bedotten, door persoonlijke neigingen
en gemoedsaandoeningen, zich niet verga
pen aan vluchtige indrukken, wisselvallige
stemmingen en vage gevoelerij. Maar of
dat veel eenstemmigheid belooft, blijft de
vraag. Immers juist die persoonlijke
neigingen, die gemoedsaandoeningen,
die indrukken, stemmingen en gevoe
lerijen, zijn onder hetgeen valt waar
te nemen in de reeks der feiten, wel
datgene wat liet sterkst tot den vorschenden
geest spreekt en de logica beheerscht; haar
buigt naar rechts of naar links, haar naar
omhoog of naar omlaag trekt. M. a. w., wie
treedt op geestelijk gebied buiten zich
zelf. .. wie doodt niet de natuurweten
schappelijke methode zijn subjectivisme? ?
Wie zich zelf het veiligst waant, heeft
nog geen waarborg dat zyii. logica, in
andere richting dan die van den man,
dien hij bestrijdt, niet nog verder afwijkt.
Kon men de wetenschappelijkheid be
palen, naar het al of niet toepassen van
de natuurwetenschappelijke methode ...
inderdaad hoe wetenschappelijk zouden wij
allen niet zijn! Wie onaer economen b.v.
denkt er aan. haar gering te schatten?
De Bourouill, Pieraoc, reub, Pekelbaring
en v. d. Goes, wien ge maar noemen wilt,
ze verrichten er,de een zoo goed als de ander,
hun wonderen rntê, maar komen tot zeer
uiteenloopende hypothesen en systemen.
Praten wij er niet verder over!
Maar wie zal, voor het geval dat aanlei
ding tot deze discussie gaf. als keurmeester
worden aangesteld ?
Hierop antwoorden wij nog eens, gelijk
in ons vorig nummer in het bijschrift bij
prof. Te Winkels beschouwingen:
«Behalve op de verzamelde kennis
en nog veel meer dan op deze moet
gelet worden op hel intellect, dat de ver
worven kennis verwekt, en hoe zal men
nu voor dit allervoornaamste een betrouw
baar college ter beoordeling vinden nl.
bij onderwerpen van speculatieven aard ?
Stel de wetenschappelijkheid van Prof.
Bolland kwam eens in discussie, wie zou
men dan moeten roepen om een beslissing
te geven ? Schaepman, Levy en Jelgersma
of van Deventer en Betz? Of, Prof. te
Winkel zou zelf eens aan het wetenschap
pelijk examen moeten worden onderworpen.
Wie zou hij zich kiezen tot examinatoren:
Verdam, Dr. Jan ten Brink, Kloos, of
van Deyssel? Het is met de beoordeeling
van de wetenschappelijkheid precies als
met het vaststellen van de waarde van
een dichter. Deze soort van uitspraken zijn
de subjectiefste, die men zich denken kan."
Een redeneering over wetenschap, weten
schappelijkheid en natuurwetenschappelijke
methode brengt ons onmogelijk verder. De
eenige vraag is wil men de studenten
in de gelegenheid stellen het socialisme te
leeren kennen, door het onderwijs van een
door de socialisten geëerd en bekwaam
geacht rnan.?Hierom gaat het het overige
is lak.
Signalementen n/4 Hitsenen Gemeenteraai
door JAN VAN 'T STICHT.
De burgemeester B. Reiger.
Zoo eenvoudig mogelyk: B. Reiger! Geen
van" voor zyn naam, geen mr., geen dr....
niet eens jhr., waarachtig! Niet anders als
B. Reiger. Precies genoeg voor vereerders en
hoogachters, die onbekend wenschen te blijven
om hem bij het St. Nicolaaefeest met een paar
boterletters te verrassen.
Maar dat gemis*van eenig predicaat zou
toch niet J>elet hebben, dat hij ons bijna als
burgemeester ontvallen was door de eervolste
onderscheiding, die een burger van. Nederland
kon te beurt val en door zijne beioemiBg
namelijk tot Gouverneur-Generaal van
Nederlandsch-Indië.
Welke redenen hem er toe geleid hebben,
kon in het midden gelaten worden, maar.....
de heer Reiger heeft gemeend voor de hem
toegedachte eer te moeten bedanken.
Voorloopïg is dus de ramp, die Utrecht in
zijn vertrek boven het hoofd hing, afgewend en
we hebben dus alle redenen om ons over burge
meesters besluit te verheugen, al kunnen we
er ons op voorbereid houden, dat hy ons van
daag of morgen toch op de eene of andere
wijze ontfutseld wordt. Dat is geen man, die
zijn bekwaamheden alleen aan een honderd
duizend menschen mag ten goede doen komen.
Wat zou dat daar in Indiëeen kolfje naar
zyn hand geweest zyn, zoo eens op eigen gezag
iets groots, flinks te ondernemen en ten uit
voer te brengen, zonder voor elk wissewasje
door een clericaal of een liberaal of een tociaal
ter verantwoording te worden geroepen l
Onze stad mag er intusschen trotsch op zijn
dat, voor hoe saai en domperig zy ook in het
land gehouden wordt, de gelegenheid om uit
te blinken en hunne talenten tot in de hoogste
kringen bekend te maken voor hare bestuurders
blijkbaar nog niet verloren gegaan is als
de talenten er maar zyn.
Wie, na de gemeentenaren in het algemeen,
zich in het bijzonder verblijden mogen, dat de
heer Reiger ons niet gaat verlaten, zijn d«
leden van den gemeenteraad l Waar zou het
met hen heen, als zij dien krachtigen leidsman,
dien eerlijken raadsman, dien onpartijdiger
voorzitter moesten ontberen, die nu reeds bijna
acht jaren hunne beraadslagingen zooveel moge
lijk bekort en zorgt dat zij in hunne besluiten
niet afwijken van het pad der wijsheid.
Op de beeltenis, die hierboven is afgedrukt,
ziet ge den heer Reiger, precies zooals hij ia
als voorzitter van den gemeenteraad. Er ont
breekt slechts een orar>jelint om zijn hals en
d» daaraan hangende zilveren penning op zyn
borst om u te kunnen voorstellen hoe hij op
het stadhuis in de voorzittersstoel gezeten is.
Let op die oogen j Zóó, juist zóó is de uit
drukking, die er nit spreekt, wanneer hij in
den Raad de blikken over zijne zes-en-dertig
collega's laat dwalen, terwijl by aandachtig
luistert naar al hetgeen de heeren believen ten.
beste te geven. Een enkele maal slechts wordt
de glans nog ietwat scherper, ondeugender,
spottender zelfs, al naarmate het gesprokene
daartoe aanleiding geeft.
En als hij na een langdurig debat, alvorens
tot stemming overtegaan, nog eens even zijn.
oordeel uitspreekt en alle sprekers beantwoordt,
dan ziet hy geheel kalm en onbevangen om
zich heen, terwijl het toch is alsof hy, wat bij
zegt, voorleest, zoo vlot komt alles achter el
kander voor den dag. Ook dan is het noodig
op zijne oogen te letten. Menigeen krijgt bij
zoo'n gelegenheid een veeg uit de pan" en
even voor het zoover is worden de oogen des
burgemeesters eenigszins gevolleerd, om in het
volgende moment als de veeg wordt toebedeeld,
als een paar bliksemschichten op het slachtoffer
toe te schieten. Dan gaat hij bedaard weer
tot een ander punt over, zoodat de heeren de
gelegenheid hebben elkander glimlachend met
een paar groote oogen aantestaren, terwijl men
zelfs een hunner op de achterste bank
verstaan