De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 4 juni pagina 1

4 juni 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1145 DE AMSTERDAMMER A°. 1899, WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE 100 en JüSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAR^nX)RF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig déwet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 12$. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afeonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/' Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de» Capncinet tegenover h«t Grand Café, te Parijs. Zoidag 4 Juni. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke rege/meer f 0.20 Reclames per regel t 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland w.jen uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen en door Ue filialen dezer firma. I N H O U B. VAN VEBKE EN VAN NABIJ: De Javaan en het kapitaal, door J. F. N. De heer te Winkel en de wetenschap. De afschaffing der deportatie naar Siberië. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Wat 't Nat besloot, door Dr. J. C. E. KUNST EN LETTEBEN: Het Nederlandsen tooneelverbond en de Haagache voorstellen, door J. E. Banck. Dilettantisme, door Fh. Z. Een nieuw tydschrift, door B. W. P. Jr. Keuze-tentoonstelling in den Haag, door v. M. Uit Italië, door Bamingo. Wgsheid en levenslot, door W. G. van Nouhuys. Een noodzakelik vervolg, door J. L. C. A. Meijer. FEUILLETON: Heengaan, van May Geraldine Bateman, nit het Engelsch, door Wilhelmina. RECLAMES. YOOB DAMES: Zniverspreken, door A. S. K. Een Fransch huishouden, door P. J. Allerlei, door E-e. Ingezonden. SCHAAKSPEL FINANCIEELE EN OECONOHISCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE: Dat is wat anders, naar het Pransch van Léon Xanrof. - INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSKN. ADVEBTENTIEN. IIHIIIIIIIIIflIlllllllllltlllllllflIM De Javaan en het kapitaal. Door een vriend ontving ik dezer dagen bet Februari-nummer van de Ameri can Monthly fieview of Reviews. Het staat natuurlijk vol over den oorlog en de nieuwe koloniën. Maar de heer Sylvester Baxter heeft het verder gezocht. Hij ie bevreesd geworden, dat zijn regeering alleen op de Engelschen zal letten als voorgangers in koJoniseerkunst en heeft gemeend, dat men ook wel eens bij de Hollanders kon gaan kijken, te meer omdat de Philippijnen tot denzelfden archipel behooren als Nederjandsch Oost-Indiëen door hetzelfde menschenras worden be woond. Zoo ia de heer Baxter aan 't zoeken gegaan en heeft drie boeken ge vonden; het oude van Money, »Java, or how to manage a colony," het nieuwe van zijn landgencote Miss Scudmore, »Java, the garden of the East" en het beroemde van Alfred Hussel Wallace, »The Malay Archipelago." Door het laatste is hij zoo bekoord geworden, dat hij de beide andere wel wat verwaarloosd heeft. Miss Scudmore's boek noemt hij fascinating, maar hij ontleent er niet veel meer aan dan het tegenwoordig aantal inwoners des eilands. Voor bijna de helft bestaat zijn kort artikel uit citaten van Wallace. Die keus pleit voor den heer Baxter, in zoover hij daarmee toont het superieure boven het meer gewone te verkiezen. Wallace is een fijne geest en een tweede boek als het zijne is over Ineulinde nog niet ge schreven. En deze zoöloog, die tegelijk met Darwin en onafhankelijk van dezen op het denkbeeld kwam van de veranderlijk heid der soort, het fundament van bet Darwinisme 1), toont in dat boek een blik op economische toestanden, die menig staatsman hem benijden mag. Aan de hand van Wallace gaat nu de heer Baxter zijn landgenooten mededeelen hoe wij Hollanders koloniën besturen:«Java as an example how the Dutch manage tropical islands." Wallace heeft gezegd: »the Dutch system is the very best" en dit stelt de heer Baxter voorop dat is een zeer merkwaardige uiting uit den mond van een radicalen democraat als Wallace, want: het Hollandache stelsel is het omgekeerde van vrijhandel of »the open door.'' Volgt een uiteenzetting van het cultuurstelsel, zonder dat de goede heer Baxter op de gedachte is ge komen eens te informeeren of dit stelsel in de 30 jaren, sedert de verschijning van Wallace's boek verloopen, ook mis schien verlaten is. En zoo spreekt hij dan van >het merk waardig succes van het gouvernement door te arbeiden op den grondslag van een kolossale industriëele en mercantiele onder neming, door het vestigen en drijven van talrijke groote plantages, door de produc ten der bevolking te koopen en zoo een groote verscheidenheid van artikelen aan de markt te brengen, alles met volledig succes. Dit zegt hij verder is waar schijnlijk het grootste voorbeeld van een uitgestrekte en wijd vertakte businessonderneming, rechtstreeks gedreven door eene landsregeering, dat de wereld ooit gezien heeft en de resultaten schijnen ten zeerste de eischen van het staatssocia lisme te rechtvaardigen. Weinig ontbreekt 1) Dat hij, behalve eerste president der Engelsche Landnationalisatie-maatsehappij, se dert jaren ook spiritist is, durf ik haast niet erbij zeggen; maar over het standpunt van 20 jaar geleden, toen dit genoeg was om iemand bij alle verstandige lieden onmogelijk te maken, raken we toch heen. inderdaad om het stelsel zuiver socialis tisch te maken. Het Hollandsche gouver nement heeft enorme voordeelen getrokken uit zijn koloniale bezittingen en deze zijn besteed ten bate van het moederland. Zooals Wallace uiteenzet, had de regeering recht op een ruime vergoeding voor de invoering van het stelsel en de voortreffe lyke organisatie ervan. De inlandsche bevolking is ten zeerste door deze politiek gebaat. Maar als het gouvernement tevre den was met een matige belooning, stel gelijk aan een ruime rente der gedane uitgaaf en als het dan de rest van het saldo besteedde aan de ontwikkeling der koloniën zelve, dan zou het stelsel nog beter zijn en dan zou de toch reeds zoo toegenomen welvaart der eilanden onge twijfeld iets wonderbaarlijks wezen." Deze lofrede wordt geschreven op bet cultuurstelsel, schier dertig jaren nadat de suikerwet van De Waal het laatste over blijfsel ervan deed ten grave dalen. Vraag nu eens hoever Van den Bosch zijn tijd vooruit geweest is, toen hij in 1834 het stelsel van den Staat als landbouwonder nemer, contracten sluitende met de inlandsche bevolking, uitvoerig in het Staatsblad uiteenzette. Noemt Money hem ten onrechte «schijnbaar de wildste plannenmaker uit het koninkrijk van Willem I"? Hier is nu een mooie taak voor onze sociaalpolitici. Jaar en dag hebben we nagenoeg niets anders gelezen dan aanvallen op de zeker in de meeste opzichten schromelijk verkeerde wijze van uitvoering van het cultuurstelsel, waarbij in 't voorbijgaan het stelsel zelve ook maar werd doodgestoken; geen won der, want die aanvallen kwamen uit het liberale kamp, het kamp van den vrij handel en van de particuliere landbouw en industrie. En ook de Liberale Unie heeft in de miserabele Indische paragraaf in haar Program niet beter weten te doen dan de bevordering der Europeesche nij verheid in haar vaandel te schrijven. Maar nu er ook anderen opstaan, die van meening zijn dat men niet op den juisten weg is door onze bezittingen meer en meer over te leveren in de macht van het groot kapitaal, nu is het voor hen zaak eens na te gaan, wat er goeds was in het stelsel van Van den Bosch. Men is dezen man een »Ebrenrettung" schuldig. Maar wat van nog meer gewicht is: zooals het nu gaat op Java, mag het niet blijven gaan. Meer en meer beginnen zich de demoraliseerende invloeden te vertoonen, van de aanraking van Europeesch kapitaal en inlandsche arbeidskracht. En het is merkwaardig hoe die nadeelige gevolgen reeds door Wallace zijn geprofeteerd. Hij schreef het volgende: »Een verzoeking, waaraan de inlander geen weerstand kan bieden, zijn goederen op crediet. .., hij heeft niet genoeg oog op de toekomst om er een matige hoeveelheid van te nemen en niet genoeg energie om vroeg en laat te werken ten einde uit de schuld te raken, en dikwijls blijft hij jaren of zijn leven lang een schuldenaaren bijna een slaaf. Dit is een staat van zaken, die zeer veel voorkomt in elke streek der wereld waar menschen van een superieur ras vrij handeldrijven met menschen van een lager raa. De handel breidt zich uit, zonder twijfel, voor een tijd, maar de in boorlingen worden gedemoraliseerd, de ware beschaving wordt belemmerd en een blijven de toeneming van de welvaart des iands wordt niet verkregen; zoodat ten slotte het Europeesch beheer over zulk een land met verlies gedreven moet worden.'1 Wie durft ontkennen, dat het is uitge komen zooals deze natuuronderzoeker voor speld had met ons open-deur-systeem ? Vooral bij de suiker- en ook bij de indigocultuur is men hard op weg den inlander te demoraliseeren en langzamerhand be ginnen daarvoor de oogen der regeeriiig open te gaan. Een harer ambtenaren schreef er over in een tijdschrift dat hier te lande veel te weinig gelezen wordt 2). Op grond van zijn ervaring in verschil lende afdeelingen van Oost- en MiddenJava verklaart de schrijver, dat in distric ten met vruchtbare gronden, veel water, goede verkeerswegen, maar met suikercul tuur, het innen der belastingen steeds grooter moeite baart, terwijl m de daarnaast gelegen, misdeelde streken, zonder suikercultuur, de inning niet het minste bezwaar oplevert. Hij vervolgt dan: »En nu de verklaring? Wel door de wijze, waarop de suikerindustrie werkt heeft zij denoeconomischen toestand der bevolking in-bedorven. »De suikerfabrikanten nl. hebben voor hun aanplantingen gronden noodig, die zij van de bevolking moeten huren. Die gronden zouden zij niet voor die lage 2) Tijdschrift van het Binnenlandsch Bestuur, XIV, 405: Among Tani, De Particuliere industrie en haar verhouding tot de iulandsche bevolking. huurprijzen kunnen krijgen, indien de bevolling niet uit geldnood haar gronden laarvoor afstond. Dit werd dezer dagen d>or een suikerfabrikant officieel erkend. Waarom heeft de bevolking in de suikestreken geldnood ? De fabrikanten hebben «p haar zucht naar geld gespecu leerd ei haar door het gemakkelijk en voortdursnd verstrekken van voorschotten op later in te huren gronden in geldnood gebrach,, want de inlander kan nu eenmaal geen gild hebben zonder het dadelijk te verterei. Op geldnood nu moet, voordurend gespeciieerd worden, om gronden te krijgen en go&lkoop te krijgen. De tijd, dat de bevolkhg haar belastingen moet betalen is voor de fabrikanten het gunstigst. Dan komt :ij zelf haar gronden aanbieden en is gemgen die goedkoop voor toekomende jaren te verhuren, mits zij maar dadelijk voorschotten ontvangt, met een gedeelte waarmn dan de fiscus wordt tevreden gesteH en van de rest dan weer feest gevie'd, want men is voor het oogenblik immffs rijk. «Après nous Ie déluge!" denkt men. »Djssahoofden kunnen steeds gemakke lijk /oorschotten ontvangen ofgeldleenen bij ce suikerfabrikanten. Vooreerst hebben zij Ie meest uitgestrekte bouwvelden en veider is hun intermediairono n , b e e r l ij k b ij de inhuur van grtnden van de bevolkin g.1' k kan niet al het belangrijke citeeren. N o; slechts dit: sDaarom zijn regelingen getroffen, die de verhuur van gronden door inlanders aai niet-inlanders moeten beheerschen en tei doel hebben den inlander tegen zijn eijen ondeugden te beschermen, om mogelijje misbruiken (en zulke zijn immers meer dan eens aan den dag gekomen) vin de zijde van Europeesche industrieelen te keer te gaan. »Maar naar mijn inzien draagt de orconnantie van 6 Nov. 1895, Stbl. no. 247, ie veel het karakter van de geit en de looi te willen sparen, want zij laat nog aet s'elsel van voorschotten toe, alhoewel beperkter dan vroeger.'1 . . . »een feit is het, dat men reeds op middelen bedacht is geweest, de beperkende bepalingen van de grondhuur-ordonnantie te ontduiken, dat men zg. geld ge leend heeft aan de bevolking tegen onderpand van huis en vee, op voor waarde, dat dat geld op bepaalden tijd zou terugbetaald worden, of naar keuze van den geldschieter, daarvoor de bouwgrond in huur kon worden afgestaan. Men komt niet altijd gemak kelijk achter dergelijke praktijken, daar de verhuurders al heel weinig geneigd zijn dergelijke trucs te verraden. Zij willen niets liever dan groote voorschotten ont vangen en helpen de fabrikanten om het bestuur om den tuin te leiden." Zulke dingen zijn erg en ze zijn in Nederland veel te weinig bekend. Wij mogen ons niet laten wijs maken dat, nu eenmaal dat verfoeilijke cultuurstelselsel is afgeschaft en vooral als ook die ellendige, immers gedwongen koffiecultuur zal ver dwenen zijn, dat we dan voor den Javaan gedaan hebben wat we kunnen. Men schimpt zoo gaarne op het vorig geslacht, dat den inlander bestal door batige saldo's en vergeet dat in dit opzicht het eenig verschil met vroeger hierin bestaat dat de batige saldo's niet langer terechtkomen in de Nederlandsche schatkist, maar in de zakken onzer kapitalisten. Met den gouverneur generaal Van der AVijck heeft, wat zijne houding tegenover de particuliere industrie betreft, een merk waardige ommekeer plaats gehad. Hij begon zijne loopbaan met de beruchte circulaire aan de residenten, waarin dezen bericht werd dat het hunne schuld was, wanneer ze geschil kregen met de suiker fabrikanten. Hij is geëindigd met een ontwerp-ordonnantie te doen opmaken, waardoor eindelijk gezorgd zal worden dat suiker- en indigocultuur niet door scherpe concurrentie de toestanden nog vicieuzer maken en zich niet zoo uitbreiden, dat de inlandsche landbouw totaal gebrek aan grond en water krijgt. Natuurlijk gaan nu de vaderlandsche geldmannen op hunne achterste beenen staan en verkondigen zelfs de leer, dat die suikercultuur voor den inlander immers even goed is als die van rijst, want dat zij hem geld geeft, waarvoor hij rijst kan koopen; alsof het niet langer waar is, wat Multatuli steeds zoo krachtig bepleitte: dat men te zorgen heeft dat de Javaan landbou wer blijven kan op eigen grond. Een der heeren heeft zich niet ontzien te beweren, dat er maar n geval denkbaar is, waarin de Regeering recht zou hebben tusschenbeide te komen: als er gevaar voor hongersnood ontstond. Want, zegt hij, hongersnood is dikwijls erg gevaarlijk gebleken in landen, die zoo dicht bevolkt en waar zoo weinig militairen zijn ! Voorzeker, in Italiëschiet men ze gauwer dood dan dat op Java gaan zou. Wat wij hopen is dat Indiëbewaard moge blijven voor een gouverneur generaal, van wien te vreezen staat dat hij aan den leiband van het groot kapitaal zal loopen. Mogen de ministers yan democratische richting vooral in dit opzicht een oog in 't zeil houden bij de benoeming. De toe komst van onze Oost is er mee gemoeid. R. J. F. N. De eer te Wel en Je fetensctap. MijnJieer de Redacteur! Ofschoon in 't algemeen afkeerig van polemiek, zie ik mi} door de eischen van vriendschap en beleefdheid gedwongen, met een enkel woord mijn hooggeachten collega dr. Cramer te beantwoorden. Ik vrees, dat ons verschil ten deele op een misverstand berust, misschien het gevolg hiervan, dat ik de uiidrukking «theologische faculteit' gebruikt heb in de beteekenis van een der vijf afdeelingen, waarin de wetenschap volgens de universitaire inrichting verdeeld is, en niet juist in die van «de gezamenlijke hoogleeraren der theologie aan eene hoogeschool." Natuurlijk weet ik zeer goed, dat de kerkelijke hoogleeraren alleen in den eersten en niet in den tweeden zin des woords tot de theologische faculteit be hooren ; maar dat onderscheidt hen eigen lijk niet van de privaat docenten ; ook deze maken geen deel uit van de faculteit in den tweeden zin des woords. Alleen wil het gebruik, dat zij op de «Series Lectionum" geplaatst worden «ïi la suite" van die facul teit, met wier vak van wetenschap het hunne het meest overeenstemt, terwijl de kerkelijke hoogleeraren eene geheel afzonderlijke plaats innemen. De Wet op het Hooger Onderwijs echter kent geenepri vaat docenten bij faculteiten, alleen »aan de Universiteit", en daarom is bet dan ook de Senaat, oie advies over hunne toelating uitbrengt, na zich door eene bepaalde faculteit te hebben laten voorlichten. Die voorlichting en dat advies zijn uoodig, omdat de Senaat ver antwoordelijk is voor het wetenschappelijk karakter van den privaat docent, terwijl bij de kerkelijke hoogleeraren die verant woordelijkheid alleen op de kerkgenoot schappen valt. Verdtr heb ik over de kerkelijke hoog leeraren sltchts in zoover gesproken, als zij uitsluitend kerkelijke hoogletraren zijn ;die der Seaiiiianën, die tegelijk als universiteitshoogleeraren aan de hoogeechool verbonden zijn, kwamen bij mijn betoog niet in aan merking. Ook heb ik hen alleen besproken in hunne betrekking tot de universiteit. Inderdaad is die betrekking alles behalve nauw, maar dat zij bij oïficiëele plechtig heden naast den Senaat optreden en dat hunne namen op de «Series L?ctionum" voorkomen, bewijst toch dat men die hoog leeraren met te eeriemale van de univer siteit heeft willen afscheiden. En vraagt men nu uaar htt waarom daarvan, dan moet het eenig antwoord zijn: omdat zij vakken onderwijzen, die vroeger behoorden tot de in de theologischefaculteit onderwezen vakken, maar die door de wet van 1870 uit de rij dier vakken zijn verwijderd. Een van die vakken is de dogmatiek van de Her vormde kerk. Voor die theologische dog matiek was in de rij der theologische wetenschap sinds 187G evenmin plaats, als er ooit voor eenige andere (letterkundige, wiskundige, medische of juridische) dogma tiek plaats was geweest aan de hoogescholen. Werd soma eene of andere weten schap dogmatisch onderwezen, dan bleef dat voor de verantwoording van den hoog leeraar vrijheid van spreken heeft men hier nooit gaarne belet maar met het karakter der wetenschap was het in strijd. Zoo werd dan sinds 1870 de theologische dogmatiek naar Seminariën verwezen, maar hare Hervormde vertegenwoordigers bleven toch nog met zekeren uiterüjken band aan de Universiteit verbonden, en daarom heeft men zich op hen, en op den naar hun voorbeeld benoemden hoogleeraar in de wijsbegeerte van Thomas van Aquino kunnen beroepen om ook hot onderwijs in oeconomische dogmatiek aan de Universi teit toe te laten. Mijn betoog nu strekte alleen om te doen zien, dat men, om zich daarop te kunnen beroepen, ook de socialis tische oeconomie moest beschouwen als nauw verwant aan kerkelijke dogmatiek, waartoe ook wel eenige aanleiding bestaat. Dat was, meende ik, nog het eenige middel om een onderwijs in «socialistische oeconomie" bij de Universiteit binnen te smokkelen. Anders werd het, wanneer het woord «?socialistisch" uit de aanvraag werd ge schrapt. Dan zou de privaat docent het recht kunnen verkrijgen, wetenschappelijke (niet dogmatische) staathuishoudkunde te onderwijzen, en zou het geheel yoor zijne eigene verantwoording komen, in hoever hij, in plaats van z\jne toehoorders onbe vooroordeeld te leiden, hen (in strijd met hetgeen wetenschappelijk onderwijs eischt) zou zoeken te winnen voor bepaalde aprioristische theorieën. De heer L. van T. ver gist zich te eenemale, als hij meent, dat ik gezocht heb, den heer Van der Goes als pri vaat docent »te weren". Voor twaalf jaar, 't is waar, heb ik in mijn Volksbelang eenige onaangename woorden gezegd aan de Redac tie van De Nieuwe Gids, en daarop is een zeer uitvoerig polemisch stuk in den toon dier dagen door d^ heer Van d r Goes geschieven tegen mij. Ujn geheugen is goed genoeg, om mij dat ng te herinneren. Het stuk zelf heb ik sids dien tijd niet herlezen, maar het heeft jij mij geen and -ren indruk achtergelaten, do dat het juist geen model van logisch en overtuigend bétons was. Nochtans sinds c«n tijd is de heer Van der Goes twaalf jaar uder en zeker bezadigder geworden, zoodat ik mij door dien ouden strijd zeker wel nit zou hebben laten ver leiden, tegen hem p te treden. Bij mij gaat het itsluitend om de vraag, of men aan de Acaemie mag optreden om propaganda te make voor een dogma, in welk vak ook; en ^ heb niet gezwegen, omdat ik gevaar zieyoor de onafhanke lijkheid en onbelangzichtigheid der weten schap, wanneer dat Wfd toegelaten. Dan toch zouden onze geho-rzalen ontaarden in politieke dispuutcolleges waarbij ieder do cent zou trachten vour zjne eigene meenin gen aanhangers te winien in plaats van zijne leerlingen in de eerte plaats te leeren onpartijdig de zaken te oiderzoeken. Dan zou de wetenschap door (3 profetie worden verdrongen. Gij, Mijnheer de Redacteir, hebt dat alles eenvoudigweg «lak" genoend, en beweerd dat ieder ook de meest weenschappelijke man ??subjectief is, zoodat dan eigenlijk wetenschap en profetie hetzelfde zou zijn. Dat klinkt mij in de ooren, dsof een leeuw niet meer een dier en een «k niet meer een plant mocht genoemd w<rder>, omdat er wezens zijn, die op de grensn van dier en plant staan en dus het karakteristiek onderscheid tu'echen beide soo;ten niet is aan te wijzen. Laat er ik geethet gaarne toe een subjectief element in alle menschelijk oordeel zijn, er is toch een meer en een minder subjectief en m. i. moet de wetenschap streven naar het zoo nin moge lijk subjectieve, aan kunstenaars en pro feten de ontwikkeling der subjictiviteit overlatend. Eén ding echter heeft nij zeer verbaasd. Wanneer gij meent, dat wij u door onze betoogen over het karak.er der wetenschap in dezen trachten te»verlasken", omdat wij toch allen even subjectief zouden zijn, als ieder ander, dan ziet gij m. i. jjeheel over het hoofd (of gij »verlakt" u zeil), dat de vraag, waarop het volgen s u alleen aan komt : «of het nuttig.is, dat de studenten van een door eocial reten geëerd man het socialisme leeren kennen", al evenmin, ja nog minder objectief kan beantwoord wor den. Iets relatievers dan het nut, iets subjectievers dan het oordeel daarover bestaat er zeker wel niet, en moest ik uwe vraag beantwoorden (die ik zelf niet stel en ook ongaarne zou gesteld hebben) dan zou ik mij gedwongen zien alleen op het nut lettende tegen het privaatdocentschap op te treden, daar het m. i. volstrekt geen nut heeft, dat iemand, die bij zijne eigene geest verwanten nog niet eens voor een nauw keurig kenner van het Marxisme te boek staat, voor studenten voorlezingen gaat hou den over eene socialistische theorie, die reeds begint te verouderen en door een »neosocialisme" begint verdrongen te worden, terwijl de studenten iedere socialistische oeconomie zooveel beter (zij het ook in wat beknopter vorm) kunnen leeren kennen van onzen hoogleeraar in de staathuishoudkunde, die ongetwijfeld onpartijdig genoeg is, om hen er goed van op de hoogte te stellen en hun bovendien de boeken wel zal aan wijzen, waaruit zij het binnen veertien dagen kunnen leeren kennen. Amst., 28 Mei 1899. J. TE WINKEL. * * * Een polemicus als de heer Te Winkel ontmoet men niet eiken dag. In zijn vorig schrijven had hij verklaard, «hoofdzaak is dus dat de heer v. d. G. van de faculteit een brevet van wetenschap pelijkheid heeft gevraagd... zij dat moet uitreiken of weigeren op grond van zijn wetenschappelijke geschriften. Of zij hem zwaar genoeg of te licht zal bevinden, zal nu moeten worden afgewacht." Wij antwoordden daarop o. m.: «Behalve op de verzamelde kennis en nog veel meer dan op deze moet gelet worden op het intellect, dat de verworven kennis ver werkt, en hoe zal men nu, voor dit allervoornaamste een betrouwbaar college ter beoordeeling vinden nl. bii onderwerpen van speculatieven aard? Stel de weten schappelijkheid van prof. Bolland kwam eens in discussie, wie zou men dan moeten roepen om een beslissing te geven? Schaepman, Levy en Jelgersma of Van Deventer en Betz? Of, prof. Te Winkel zou zelf eens aan het wetenschappelijk examen moeten worden onderworpen. Wie zou hij zich kiezen tot examinatoren: Verdam, dr. Jan ten Brink, Kloos of Van Deyssel? Het is met de beoprdeeling van de wetenschappelijkheid precies als met het vaststellen van de waarde van een dichter. Deze soort van uitspraken zijn de subjec tiefste die men zich denken kan." En wat zegt de heer Te Winkel ten opzichte van deze opmerking, die, wanneer zij juist is, zijn geheele conclusie omver werpt ? Niets; geen woord hij doet als had hij haar niet gelezen. En toch wat verhoogt meer de duide lijkheid, wat kan aangenamer zijn in een debat, dan een paar voorbeelden o. i. zóó sprekend; ze zouden naiuurlijk met vele vermeerderd kunnen worden. In boven staand schrijven geeft prof. Te Winkel er zelf nog een. Och, zegt hij tot L. v. T. die het niet gepast vond, dat juist prof.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl