Historisch Archief 1877-1940
N°. 1145
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899,
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE 100 en JüSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAR^nX)RF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig déwet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 12$.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afeonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/'
Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de» Capncinet tegenover h«t
Grand Café, te Parijs.
Zoidag 4 Juni.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke rege/meer f 0.20
Reclames per regel t 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland w.jen uitsluitend aangenomen door
de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen en door Ue filialen dezer firma.
I N H O U B.
VAN VEBKE EN VAN NABIJ: De Javaan en
het kapitaal, door J. F. N. De heer te Winkel
en de wetenschap. De afschaffing der deportatie
naar Siberië. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Wat 't Nat besloot, door Dr. J. C. E. KUNST
EN LETTEBEN: Het Nederlandsen tooneelverbond
en de Haagache voorstellen, door J. E. Banck.
Dilettantisme, door Fh. Z. Een nieuw tydschrift,
door B. W. P. Jr. Keuze-tentoonstelling in den
Haag, door v. M. Uit Italië, door Bamingo.
Wgsheid en levenslot, door W. G. van Nouhuys.
Een noodzakelik vervolg, door J. L. C. A. Meijer.
FEUILLETON: Heengaan, van May Geraldine
Bateman, nit het Engelsch, door Wilhelmina.
RECLAMES. YOOB DAMES: Zniverspreken,
door A. S. K. Een Fransch huishouden, door
P. J. Allerlei, door E-e. Ingezonden.
SCHAAKSPEL FINANCIEELE EN
OECONOHISCHE KBONIEK, door D. Stigter. SCHETSJE:
Dat is wat anders, naar het Pransch van Léon
Xanrof. - INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSKN. ADVEBTENTIEN.
IIHIIIIIIIIIflIlllllllllltlllllllflIM
De Javaan en het kapitaal.
Door een vriend ontving ik dezer dagen
bet Februari-nummer van de Ameri
can Monthly fieview of Reviews. Het staat
natuurlijk vol over den oorlog en de
nieuwe koloniën. Maar de heer Sylvester
Baxter heeft het verder gezocht. Hij ie
bevreesd geworden, dat zijn regeering
alleen op de Engelschen zal letten als
voorgangers in koJoniseerkunst en heeft
gemeend, dat men ook wel eens bij de
Hollanders kon gaan kijken, te meer omdat
de Philippijnen tot denzelfden archipel
behooren als Nederjandsch Oost-Indiëen
door hetzelfde menschenras worden be
woond. Zoo ia de heer Baxter aan 't
zoeken gegaan en heeft drie boeken ge
vonden; het oude van Money, »Java, or
how to manage a colony," het nieuwe van
zijn landgencote Miss Scudmore, »Java,
the garden of the East" en het beroemde
van Alfred Hussel Wallace, »The Malay
Archipelago." Door het laatste is hij zoo
bekoord geworden, dat hij de beide andere
wel wat verwaarloosd heeft. Miss
Scudmore's boek noemt hij fascinating, maar
hij ontleent er niet veel meer aan dan
het tegenwoordig aantal inwoners des
eilands. Voor bijna de helft bestaat zijn
kort artikel uit citaten van Wallace. Die
keus pleit voor den heer Baxter, in zoover
hij daarmee toont het superieure boven
het meer gewone te verkiezen. Wallace
is een fijne geest en een tweede boek als
het zijne is over Ineulinde nog niet ge
schreven. En deze zoöloog, die tegelijk met
Darwin en onafhankelijk van dezen op
het denkbeeld kwam van de veranderlijk
heid der soort, het fundament van bet
Darwinisme 1), toont in dat boek een blik
op economische toestanden, die menig
staatsman hem benijden mag.
Aan de hand van Wallace gaat nu de
heer Baxter zijn landgenooten mededeelen
hoe wij Hollanders koloniën besturen:«Java
as an example how the Dutch manage
tropical islands." Wallace heeft gezegd:
»the Dutch system is the very best" en
dit stelt de heer Baxter voorop dat
is een zeer merkwaardige uiting uit den
mond van een radicalen democraat als
Wallace, want: het Hollandache stelsel is
het omgekeerde van vrijhandel of »the
open door.'' Volgt een uiteenzetting van
het cultuurstelsel, zonder dat de
goede heer Baxter op de gedachte is ge
komen eens te informeeren of dit stelsel
in de 30 jaren, sedert de verschijning
van Wallace's boek verloopen, ook mis
schien verlaten is.
En zoo spreekt hij dan van >het merk
waardig succes van het gouvernement door
te arbeiden op den grondslag van een
kolossale industriëele en mercantiele onder
neming, door het vestigen en drijven van
talrijke groote plantages, door de produc
ten der bevolking te koopen en zoo een
groote verscheidenheid van artikelen aan
de markt te brengen, alles met volledig
succes. Dit zegt hij verder is waar
schijnlijk het grootste voorbeeld van een
uitgestrekte en wijd vertakte
businessonderneming, rechtstreeks gedreven door
eene landsregeering, dat de wereld ooit
gezien heeft en de resultaten schijnen ten
zeerste de eischen van het staatssocia
lisme te rechtvaardigen. Weinig ontbreekt
1) Dat hij, behalve eerste president der
Engelsche Landnationalisatie-maatsehappij, se
dert jaren ook spiritist is, durf ik haast niet
erbij zeggen; maar over het standpunt van
20 jaar geleden, toen dit genoeg was om iemand
bij alle verstandige lieden onmogelijk te maken,
raken we toch heen.
inderdaad om het stelsel zuiver socialis
tisch te maken. Het Hollandsche gouver
nement heeft enorme voordeelen getrokken
uit zijn koloniale bezittingen en deze zijn
besteed ten bate van het moederland.
Zooals Wallace uiteenzet, had de regeering
recht op een ruime vergoeding voor de
invoering van het stelsel en de voortreffe
lyke organisatie ervan. De inlandsche
bevolking is ten zeerste door deze politiek
gebaat. Maar als het gouvernement tevre
den was met een matige belooning, stel
gelijk aan een ruime rente der gedane
uitgaaf en als het dan de rest van het
saldo besteedde aan de ontwikkeling der
koloniën zelve, dan zou het stelsel nog
beter zijn en dan zou de toch reeds zoo
toegenomen welvaart der eilanden onge
twijfeld iets wonderbaarlijks wezen."
Deze lofrede wordt geschreven op bet
cultuurstelsel, schier dertig jaren nadat de
suikerwet van De Waal het laatste over
blijfsel ervan deed ten grave dalen. Vraag
nu eens hoever Van den Bosch zijn tijd
vooruit geweest is, toen hij in 1834 het
stelsel van den Staat als landbouwonder
nemer, contracten sluitende met de
inlandsche bevolking, uitvoerig in het
Staatsblad uiteenzette. Noemt Money
hem ten onrechte «schijnbaar de wildste
plannenmaker uit het koninkrijk van
Willem I"? Hier is nu een mooie taak
voor onze sociaalpolitici. Jaar en dag
hebben we nagenoeg niets anders gelezen
dan aanvallen op de zeker in de meeste
opzichten schromelijk verkeerde wijze
van uitvoering van het cultuurstelsel,
waarbij in 't voorbijgaan het stelsel zelve
ook maar werd doodgestoken; geen won
der, want die aanvallen kwamen uit het
liberale kamp, het kamp van den vrij
handel en van de particuliere landbouw
en industrie. En ook de Liberale Unie
heeft in de miserabele Indische paragraaf
in haar Program niet beter weten te doen
dan de bevordering der Europeesche nij
verheid in haar vaandel te schrijven. Maar
nu er ook anderen opstaan, die van meening
zijn dat men niet op den juisten weg is
door onze bezittingen meer en meer over
te leveren in de macht van het groot
kapitaal, nu is het voor hen zaak eens
na te gaan, wat er goeds was in het stelsel
van Van den Bosch. Men is dezen man
een »Ebrenrettung" schuldig.
Maar wat van nog meer gewicht is:
zooals het nu gaat op Java, mag het niet
blijven gaan. Meer en meer beginnen zich
de demoraliseerende invloeden te vertoonen,
van de aanraking van Europeesch kapitaal
en inlandsche arbeidskracht. En het is
merkwaardig hoe die nadeelige gevolgen
reeds door Wallace zijn geprofeteerd. Hij
schreef het volgende:
»Een verzoeking, waaraan de inlander
geen weerstand kan bieden, zijn goederen
op crediet. .., hij heeft niet genoeg oog op
de toekomst om er een matige hoeveelheid
van te nemen en niet genoeg energie om
vroeg en laat te werken ten einde uit de
schuld te raken, en dikwijls blijft hij jaren
of zijn leven lang een schuldenaaren bijna
een slaaf. Dit is een staat van zaken,
die zeer veel voorkomt in elke streek der
wereld waar menschen van een superieur
ras vrij handeldrijven met menschen van
een lager raa. De handel breidt zich uit,
zonder twijfel, voor een tijd, maar de in
boorlingen worden gedemoraliseerd, de ware
beschaving wordt belemmerd en een blijven
de toeneming van de welvaart des iands
wordt niet verkregen; zoodat ten slotte
het Europeesch beheer over zulk een land
met verlies gedreven moet worden.'1
Wie durft ontkennen, dat het is uitge
komen zooals deze natuuronderzoeker voor
speld had met ons open-deur-systeem ?
Vooral bij de suiker- en ook bij de
indigocultuur is men hard op weg den inlander
te demoraliseeren en langzamerhand be
ginnen daarvoor de oogen der regeeriiig
open te gaan. Een harer ambtenaren
schreef er over in een tijdschrift dat hier
te lande veel te weinig gelezen wordt 2).
Op grond van zijn ervaring in verschil
lende afdeelingen van Oost- en
MiddenJava verklaart de schrijver, dat in distric
ten met vruchtbare gronden, veel water,
goede verkeerswegen, maar met suikercul
tuur, het innen der belastingen steeds
grooter moeite baart, terwijl m de
daarnaast gelegen, misdeelde streken, zonder
suikercultuur, de inning niet het minste
bezwaar oplevert. Hij vervolgt dan:
»En nu de verklaring? Wel door de
wijze, waarop de suikerindustrie
werkt heeft zij
denoeconomischen toestand der bevolking
in-bedorven.
»De suikerfabrikanten nl. hebben voor
hun aanplantingen gronden noodig, die
zij van de bevolking moeten huren. Die
gronden zouden zij niet voor die lage
2) Tijdschrift van het Binnenlandsch Bestuur,
XIV, 405: Among Tani, De Particuliere industrie
en haar verhouding tot de iulandsche bevolking.
huurprijzen kunnen krijgen, indien
de bevolling niet uit geldnood haar
gronden laarvoor afstond. Dit werd dezer
dagen d>or een suikerfabrikant officieel
erkend. Waarom heeft de bevolking in
de suikestreken geldnood ? De fabrikanten
hebben «p haar zucht naar geld gespecu
leerd ei haar door het gemakkelijk en
voortdursnd verstrekken van voorschotten
op later in te huren gronden in geldnood
gebrach,, want de inlander kan nu eenmaal
geen gild hebben zonder het dadelijk te
verterei. Op geldnood nu moet, voordurend
gespeciieerd worden, om gronden te krijgen
en go&lkoop te krijgen. De tijd, dat de
bevolkhg haar belastingen moet betalen
is voor de fabrikanten het gunstigst. Dan
komt :ij zelf haar gronden aanbieden en
is gemgen die goedkoop voor toekomende
jaren te verhuren, mits zij maar dadelijk
voorschotten ontvangt, met een gedeelte
waarmn dan de fiscus wordt tevreden
gesteH en van de rest dan weer feest
gevie'd, want men is voor het oogenblik
immffs rijk.
«Après nous Ie déluge!" denkt men.
»Djssahoofden kunnen steeds gemakke
lijk /oorschotten ontvangen ofgeldleenen
bij ce suikerfabrikanten. Vooreerst hebben
zij Ie meest uitgestrekte bouwvelden en
veider is hun
intermediairono n , b e e r l ij k b ij de inhuur van
grtnden van de bevolkin g.1'
k kan niet al het belangrijke citeeren.
N o; slechts dit:
sDaarom zijn regelingen getroffen, die
de verhuur van gronden door inlanders
aai niet-inlanders moeten beheerschen en
tei doel hebben den inlander tegen zijn
eijen ondeugden te beschermen, om
mogelijje misbruiken (en zulke zijn immers
meer dan eens aan den dag gekomen)
vin de zijde van Europeesche industrieelen
te keer te gaan.
»Maar naar mijn inzien draagt de
orconnantie van 6 Nov. 1895, Stbl. no. 247,
ie veel het karakter van de geit en de
looi te willen sparen, want zij laat nog
aet s'elsel van voorschotten toe, alhoewel
beperkter dan vroeger.'1
. . . »een feit is het, dat men reeds op
middelen bedacht is geweest, de beperkende
bepalingen van de grondhuur-ordonnantie
te ontduiken, dat men zg. geld ge
leend heeft aan de bevolking tegen
onderpand van huis en vee, op voor
waarde, dat dat geld op bepaalden tijd
zou terugbetaald worden, of naar keuze
van den geldschieter, daarvoor
de bouwgrond in huur kon worden
afgestaan. Men komt niet altijd gemak
kelijk achter dergelijke praktijken, daar
de verhuurders al heel weinig geneigd zijn
dergelijke trucs te verraden. Zij willen
niets liever dan groote voorschotten ont
vangen en helpen de fabrikanten om het
bestuur om den tuin te leiden."
Zulke dingen zijn erg en ze zijn in
Nederland veel te weinig bekend. Wij
mogen ons niet laten wijs maken dat, nu
eenmaal dat verfoeilijke cultuurstelselsel
is afgeschaft en vooral als ook die ellendige,
immers gedwongen koffiecultuur zal ver
dwenen zijn, dat we dan voor den Javaan
gedaan hebben wat we kunnen. Men
schimpt zoo gaarne op het vorig geslacht,
dat den inlander bestal door batige saldo's
en vergeet dat in dit opzicht het eenig
verschil met vroeger hierin bestaat dat de
batige saldo's niet langer terechtkomen in
de Nederlandsche schatkist, maar in de
zakken onzer kapitalisten.
Met den gouverneur generaal Van der
AVijck heeft, wat zijne houding tegenover
de particuliere industrie betreft, een merk
waardige ommekeer plaats gehad. Hij
begon zijne loopbaan met de beruchte
circulaire aan de residenten, waarin dezen
bericht werd dat het hunne schuld was,
wanneer ze geschil kregen met de suiker
fabrikanten. Hij is geëindigd met een
ontwerp-ordonnantie te doen opmaken,
waardoor eindelijk gezorgd zal worden dat
suiker- en indigocultuur niet door scherpe
concurrentie de toestanden nog vicieuzer
maken en zich niet zoo uitbreiden, dat de
inlandsche landbouw totaal gebrek aan
grond en water krijgt. Natuurlijk gaan
nu de vaderlandsche geldmannen op hunne
achterste beenen staan en verkondigen
zelfs de leer, dat die suikercultuur voor
den inlander immers even goed is als die
van rijst, want dat zij hem geld geeft,
waarvoor hij rijst kan koopen; alsof
het niet langer waar is, wat Multatuli
steeds zoo krachtig bepleitte: dat men te
zorgen heeft dat de Javaan landbou
wer blijven kan op eigen grond. Een der
heeren heeft zich niet ontzien te beweren,
dat er maar n geval denkbaar is, waarin
de Regeering recht zou hebben
tusschenbeide te komen: als er gevaar voor
hongersnood ontstond. Want, zegt hij,
hongersnood is dikwijls erg gevaarlijk
gebleken in landen, die zoo dicht bevolkt
en waar zoo weinig militairen
zijn ! Voorzeker, in Italiëschiet men ze
gauwer dood dan dat op Java gaan zou.
Wat wij hopen is dat Indiëbewaard
moge blijven voor een gouverneur generaal,
van wien te vreezen staat dat hij aan den
leiband van het groot kapitaal zal loopen.
Mogen de ministers yan democratische
richting vooral in dit opzicht een oog in
't zeil houden bij de benoeming. De toe
komst van onze Oost is er mee gemoeid.
R. J. F. N.
De eer te Wel en Je fetensctap.
MijnJieer de Redacteur!
Ofschoon in 't algemeen afkeerig van
polemiek, zie ik mi} door de eischen van
vriendschap en beleefdheid gedwongen, met
een enkel woord mijn hooggeachten collega
dr. Cramer te beantwoorden. Ik vrees, dat
ons verschil ten deele op een misverstand
berust, misschien het gevolg hiervan, dat
ik de uiidrukking «theologische faculteit'
gebruikt heb in de beteekenis van een der
vijf afdeelingen, waarin de wetenschap
volgens de universitaire inrichting verdeeld
is, en niet juist in die van «de gezamenlijke
hoogleeraren der theologie aan eene
hoogeschool." Natuurlijk weet ik zeer goed, dat
de kerkelijke hoogleeraren alleen in den
eersten en niet in den tweeden zin des
woords tot de theologische faculteit be
hooren ; maar dat onderscheidt hen eigen
lijk niet van de privaat docenten ; ook deze
maken geen deel uit van de faculteit in den
tweeden zin des woords. Alleen wil het
gebruik, dat zij op de «Series Lectionum"
geplaatst worden «ïi la suite" van die facul
teit, met wier vak van wetenschap het hunne
het meest overeenstemt, terwijl de kerkelijke
hoogleeraren eene geheel afzonderlijke
plaats innemen. De Wet op het Hooger
Onderwijs echter kent geenepri vaat docenten
bij faculteiten, alleen »aan de Universiteit",
en daarom is bet dan ook de Senaat, oie
advies over hunne toelating uitbrengt, na
zich door eene bepaalde faculteit te hebben
laten voorlichten. Die voorlichting en dat
advies zijn uoodig, omdat de Senaat ver
antwoordelijk is voor het wetenschappelijk
karakter van den privaat docent, terwijl
bij de kerkelijke hoogleeraren die verant
woordelijkheid alleen op de kerkgenoot
schappen valt.
Verdtr heb ik over de kerkelijke hoog
leeraren sltchts in zoover gesproken, als zij
uitsluitend kerkelijke hoogletraren zijn ;die
der Seaiiiianën, die tegelijk als
universiteitshoogleeraren aan de hoogeechool verbonden
zijn, kwamen bij mijn betoog niet in aan
merking. Ook heb ik hen alleen besproken
in hunne betrekking tot de universiteit.
Inderdaad is die betrekking alles behalve
nauw, maar dat zij bij oïficiëele plechtig
heden naast den Senaat optreden en dat
hunne namen op de «Series L?ctionum"
voorkomen, bewijst toch dat men die hoog
leeraren met te eeriemale van de univer
siteit heeft willen afscheiden. En vraagt
men nu uaar htt waarom daarvan, dan
moet het eenig antwoord zijn: omdat zij
vakken onderwijzen, die vroeger behoorden
tot de in de theologischefaculteit onderwezen
vakken, maar die door de wet van 1870 uit
de rij dier vakken zijn verwijderd. Een van
die vakken is de dogmatiek van de Her
vormde kerk. Voor die theologische dog
matiek was in de rij der theologische
wetenschap sinds 187G evenmin plaats, als
er ooit voor eenige andere (letterkundige,
wiskundige, medische of juridische) dogma
tiek plaats was geweest aan de
hoogescholen. Werd soma eene of andere weten
schap dogmatisch onderwezen, dan bleef
dat voor de verantwoording van den hoog
leeraar vrijheid van spreken heeft men
hier nooit gaarne belet maar met het
karakter der wetenschap was het in strijd.
Zoo werd dan sinds 1870 de theologische
dogmatiek naar Seminariën verwezen, maar
hare Hervormde vertegenwoordigers bleven
toch nog met zekeren uiterüjken band aan
de Universiteit verbonden, en daarom heeft
men zich op hen, en op den naar hun
voorbeeld benoemden hoogleeraar in de
wijsbegeerte van Thomas van Aquino
kunnen beroepen om ook hot onderwijs in
oeconomische dogmatiek aan de Universi
teit toe te laten. Mijn betoog nu strekte
alleen om te doen zien, dat men, om zich
daarop te kunnen beroepen, ook de socialis
tische oeconomie moest beschouwen als nauw
verwant aan kerkelijke dogmatiek, waartoe
ook wel eenige aanleiding bestaat. Dat was,
meende ik, nog het eenige middel om een
onderwijs in «socialistische oeconomie" bij
de Universiteit binnen te smokkelen.
Anders werd het, wanneer het woord
«?socialistisch" uit de aanvraag werd ge
schrapt. Dan zou de privaat docent het
recht kunnen verkrijgen, wetenschappelijke
(niet dogmatische) staathuishoudkunde te
onderwijzen, en zou het geheel yoor zijne
eigene verantwoording komen, in hoever
hij, in plaats van z\jne toehoorders onbe
vooroordeeld te leiden, hen (in strijd met
hetgeen wetenschappelijk onderwijs eischt)
zou zoeken te winnen voor bepaalde
aprioristische theorieën. De heer L. van T. ver
gist zich te eenemale, als hij meent, dat ik
gezocht heb, den heer Van der Goes als pri
vaat docent »te weren". Voor twaalf jaar,
't is waar, heb ik in mijn Volksbelang eenige
onaangename woorden gezegd aan de Redac
tie van De Nieuwe Gids, en daarop is een zeer
uitvoerig polemisch stuk in den toon dier
dagen door d^ heer Van d r Goes
geschieven tegen mij. Ujn geheugen is goed genoeg,
om mij dat ng te herinneren. Het stuk
zelf heb ik sids dien tijd niet herlezen,
maar het heeft jij mij geen and -ren indruk
achtergelaten, do dat het juist geen model
van logisch en overtuigend bétons was.
Nochtans sinds c«n tijd is de heer Van der
Goes twaalf jaar uder en zeker bezadigder
geworden, zoodat ik mij door dien ouden
strijd zeker wel nit zou hebben laten ver
leiden, tegen hem p te treden.
Bij mij gaat het itsluitend om de vraag,
of men aan de Acaemie mag optreden om
propaganda te make voor een dogma, in
welk vak ook; en ^ heb niet gezwegen,
omdat ik gevaar zieyoor de onafhanke
lijkheid en onbelangzichtigheid der weten
schap, wanneer dat Wfd toegelaten. Dan
toch zouden onze geho-rzalen ontaarden in
politieke dispuutcolleges waarbij ieder do
cent zou trachten vour zjne eigene meenin
gen aanhangers te winien in plaats van
zijne leerlingen in de eerte plaats te leeren
onpartijdig de zaken te oiderzoeken. Dan
zou de wetenschap door (3 profetie worden
verdrongen.
Gij, Mijnheer de Redacteir, hebt dat alles
eenvoudigweg «lak" genoend, en beweerd
dat ieder ook de meest weenschappelijke
man ??subjectief is, zoodat dan eigenlijk
wetenschap en profetie hetzelfde zou zijn.
Dat klinkt mij in de ooren, dsof een leeuw
niet meer een dier en een «k niet meer
een plant mocht genoemd w<rder>, omdat
er wezens zijn, die op de grensn van dier
en plant staan en dus het karakteristiek
onderscheid tu'echen beide soo;ten niet is
aan te wijzen. Laat er ik geethet gaarne
toe een subjectief element in alle
menschelijk oordeel zijn, er is toch een meer
en een minder subjectief en m. i. moet de
wetenschap streven naar het zoo nin moge
lijk subjectieve, aan kunstenaars en pro
feten de ontwikkeling der subjictiviteit
overlatend. Eén ding echter heeft nij zeer
verbaasd. Wanneer gij meent, dat wij u
door onze betoogen over het karak.er der
wetenschap in dezen trachten te»verlasken",
omdat wij toch allen even subjectief zouden
zijn, als ieder ander, dan ziet gij m. i. jjeheel
over het hoofd (of gij »verlakt" u zeil), dat
de vraag, waarop het volgen s u alleen aan
komt : «of het nuttig.is, dat de studenten
van een door eocial reten geëerd man het
socialisme leeren kennen", al evenmin, ja
nog minder objectief kan beantwoord wor
den. Iets relatievers dan het nut, iets
subjectievers dan het oordeel daarover bestaat
er zeker wel niet, en moest ik uwe vraag
beantwoorden (die ik zelf niet stel en ook
ongaarne zou gesteld hebben) dan zou ik
mij gedwongen zien alleen op het nut
lettende tegen het privaatdocentschap op
te treden, daar het m. i. volstrekt geen nut
heeft, dat iemand, die bij zijne eigene geest
verwanten nog niet eens voor een nauw
keurig kenner van het Marxisme te boek
staat, voor studenten voorlezingen gaat hou
den over eene socialistische theorie, die
reeds begint te verouderen en door een
»neosocialisme" begint verdrongen te worden,
terwijl de studenten iedere socialistische
oeconomie zooveel beter (zij het ook in wat
beknopter vorm) kunnen leeren kennen van
onzen hoogleeraar in de staathuishoudkunde,
die ongetwijfeld onpartijdig genoeg is, om
hen er goed van op de hoogte te stellen
en hun bovendien de boeken wel zal aan
wijzen, waaruit zij het binnen veertien
dagen kunnen leeren kennen.
Amst., 28 Mei 1899. J. TE WINKEL.
* *
*
Een polemicus als de heer Te Winkel
ontmoet men niet eiken dag.
In zijn vorig schrijven had hij verklaard,
«hoofdzaak is dus dat de heer v. d. G. van
de faculteit een brevet van wetenschap
pelijkheid heeft gevraagd... zij dat moet
uitreiken of weigeren op grond van zijn
wetenschappelijke geschriften. Of zij hem
zwaar genoeg of te licht zal bevinden, zal
nu moeten worden afgewacht."
Wij antwoordden daarop o. m.: «Behalve
op de verzamelde kennis en nog veel
meer dan op deze moet gelet worden op
het intellect, dat de verworven kennis ver
werkt, en hoe zal men nu, voor dit
allervoornaamste een betrouwbaar college ter
beoordeeling vinden nl. bii onderwerpen
van speculatieven aard? Stel de weten
schappelijkheid van prof. Bolland kwam
eens in discussie, wie zou men dan moeten
roepen om een beslissing te geven?
Schaepman, Levy en Jelgersma of Van
Deventer en Betz? Of, prof. Te Winkel
zou zelf eens aan het wetenschappelijk
examen moeten worden onderworpen. Wie
zou hij zich kiezen tot examinatoren:
Verdam, dr. Jan ten Brink, Kloos of Van
Deyssel? Het is met de beoprdeeling van
de wetenschappelijkheid precies als met het
vaststellen van de waarde van een dichter.
Deze soort van uitspraken zijn de subjec
tiefste die men zich denken kan."
En wat zegt de heer Te Winkel ten
opzichte van deze opmerking, die, wanneer
zij juist is, zijn geheele conclusie omver
werpt ?
Niets; geen woord hij doet als had
hij haar niet gelezen.
En toch wat verhoogt meer de duide
lijkheid, wat kan aangenamer zijn in een
debat, dan een paar voorbeelden o. i.
zóó sprekend; ze zouden naiuurlijk met
vele vermeerderd kunnen worden. In boven
staand schrijven geeft prof. Te Winkel er
zelf nog een. Och, zegt hij tot L. v. T.
die het niet gepast vond, dat juist prof.