De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 4 juni pagina 2

4 juni 1899 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1145 Te Winkel het privaat-docentschap v* den heer v. d. Goes bestreed dat stuk te?n my, waarop gij doelt, «heeft bij mij g"i anderen indruk achtergelaten dan dat** geen model ran logisch en overtuig betoog was". Maar was het nu opzija beurt niet v. d. G., die het betoo-van Te Winkel zoo beneden alle kritie had gevonden ? M. a. w. Indien naar ** e' schrift en misschien wel naar al' hun vroegere geschriften, de heeren Te^inkel en v. d. Goes elkanders wetenschPPeliJkheid moesten beoordeelen de e4 droop zoo goed als de ander. _ Stel nu eens, dat aan eenige a?* socialis tische hoogleeraren, Aio onderfls 'n de socialistische economie schade)^ voor de maatschappij en voor de hoog<chool zelve achten, wordt opgedragen te or>erzoeken of de aspirant privaat docent wf wetenschap pelijk genoeg kan heeten, om-et socialisme te onderwijzen. Zal dat te anders zijn dan een grap ? * * * Heeft de heer Te Win M, het zich wat al te gemakkelijk gemaft, door de be noeming van een privat-doeent in de socjale economie eenvouo& voor te stellen als een quaestie, die wrdt opgelost door een onder/wek naar wetenschappelijkheid met het begrip dogma e'do«:matisch onder wijs neemt hij het nogminder ernstig. Wat de heer Te W.te dien opzichte al zoo heeft losgelaten m<et hem zelf wel een weinig voor de oogenschemeren. Allereerst meent hj dat alleen de theolo gische dogmatiek bij het Hooger- onderwijs is geduld. Ten grfolge van historische toestanden heeft nin de dogmatiek niet volledig buittn d' Universiteit kunnen houden. Ook bij Andere (dan de theolo gische) \vetenscha»peii de dogmatiek toe te laten zou niefradicaal zijn. t-Dat zon zijn een terugkee^n tot den tijd, die nu t'tr achter ons ligt, wiarin iedere wetenschap min of meer doymatsch wan of althans mocht xijn. De moderie ivetenschap KOU zich -"elf een slag in het aangericht geven, wanneer zij een privaat (Dcent toeliet o/n de dogmatiek van Marx te cüderwij,~en, op grond van liet consecratie isme der wetgeving van 18''G, die, li£t toelaten v(& hoogleraren in de dogmatiek van Calvijn ei Thomas van Aquino mogelijk maakt, ja ze/'s bevordert." Heeft nier nu ooit iets grappigers gezien dan een hocgleeraar in onzen tijd, die zich eenvoudig houdt, als had hij nog nooit gehoord 01 ervaren, dat de speculatieve wetengchaipen, allen leven van dogma's in den zh van niet te bewijzen meenin gen ; en als had hij het recht tusschen alle die zoogenaamde speculatieve weten schapper, en de socialistische economie een specifiek onderscheid aan te nemen als zouden zij van elkander verschillen gelijk leeuw en eik! Aardig, ook hier geeft de heer Te Winkel zelf eöu voorbeeld, dat hem beter had kunnen onderrichten. Geen dogmatiek in geen enkel vak maar wetenschap ! Er wat lazen wij in zijn schrijven van 14 Mei, waar de hoogleeraar zich een uit spraak veroorloofde op zijn eigen gebied ? »l)e geestelooze naaperij en mulfigegekunate.'dheid, waaraan onze litteratuur op het oofenblik ziek ligt, kunnen niet krachtig genoeg worden bestreden. Ieder, die weet, hoe grooten invloed de letterkunde oefent op de ontwikkeling des volks,en die wenscht, dat waarheid en zelfstandigheid de grond slagen van iedere geestelijke ontwikkeling zullen zijn, moet den heer Van Nouhuys voor zijn stukje dankbaar wezen/' iJe meening van den heer Te Winkel staat dus vierkant tegenover die van hen, welke onze litteratuur op dit oogenblik voor gezond houden. Wij kiezen thans geen partij. Maar nu zou een hoogleeraar, die verklaart in 't belang der volksontwikkeling, en van waarheid en zelfstandigheid, niet krachtig genoeg tegeu de nieuwere richting te kuiinen strijden, zich zelf nog wijs willen maken, dat hetdogmatische buiten zijn weten schappelijk vak ligt. Het spreekt immers van zelf, dat de zoo heftig veroordeelde nieuweren al even gering denken over des professors ouderwetsche meen ing, als deze over hun nieuwerwecsche kunst. Zal prof. Te Winkel zelf als hoogleeraar in zijn lessen geen aanhangers trachten te winnen voor zijn eigen meeningen, meeningen, waarvan z. i. niet minder dan de gezond heid der letteren en der volksontwikkeling, de zegepraal van waarheid en het behoud der zelfstandigheid afhangen; en heeft hij, die zich aldus over een geheel3, literatuur periode uitlaat eenig recht om te verzekeren, dat hij er voor zal helpen zorgen, dat de wetenschap niet worde verdrongen door de profetie" ? ! Zou nu, zoo vragen wij verder, de socialistische economie wel een aasje subjectiever zijn dan Te Winkels letter kundige meeningen, al maakt hij dan zelf deel uit van een wetenschappelijke facul teit? Nu is dat subjectivisme op zichzelf' geen fout; volstrekt niet, in de speculatieve wetenschappen kan dat niet anders zijn. Ze worden, al heeten ze wetenschap, door subjectieve meeningen beheerscht. De fout bestaat slechts hierin, dat men dit, gelijk Te Winkel, vergeet en dan breedvoerig over de wetenschap redeneert, als had men op bovennatuurlijke wijs zich de zekerheid mo gen verschaften dat het subjectivisme door een professionale bef en toga in objectivisme is veranderd. De moderne weienschap, zoo verzekert Te Winkel in zijn artikel van 14 Mei, zou zich zelf een slag in 't aangezicht geven, indien zij op grond van het bestaan van theolo gische dogmatische professoren een privaatdocent toeliet om de dogmatiek van Marx te onderwijzen, en nu spreekt hij weder van het propaganda maken voor een dogma (i. c. het socialistische) als een gevaar voor de onafhankelijkheid en onbelangzuchtigheid der wetenseJtap. En als nu die moderne wetenschap (de speculatieve) na de theolo gische dpgmata te zijn kwijt geraakt, met een legioen van onbewijsbare meeningen haar armzalig leven voortzet, zou zij zieheelf dan nog een slag in 't aange zicht geven, wanneer zij de socialisti sche economie gelijke eer bewees, als het een of ander voor de praktijk des levens, zoo veel minder belangrijk, rechts geleerd, wijsgeerig of letterkundig dogma? Dogma steeds in den zin van een onbe wijsbare raeening. Trouwens die moderne wetenschap in het speculatieve, en een slag in haar aangezicht! Ah, kon men dat aangezicht maar eens zien! Wie weet of zelfs prof. Te Winkel niet schrikken zou, als hij haar tegen kwam! Want wat hij tot dusver voor haar liet doorgaan, is niet veel anders dan de Universiteitspop, tot vermaak van niet al te frissche geesten, voor zekere gelegen heden aangekleed en voor den dag gehaald. * * * Intusschen de hoofdfout van den hoog leeraar Te Winkel, bij zijn ongevraagd advies omtrent de toelating van een privaat docent in de soc. economie gemaakt, vloeit voort uit zijn averecht^che opvatting van het wezen en het doel der hoogefcholen. Wij spraken over deze misvatting, zoo algemeen, reeds in ons art. van 7 Mei. »Want laat het ona niet vergeten, bij deze gelegenheid mag het, meenen wij, niet verzwegen worden, geen ins-lelling, die minder aan hare roeping beantwoordt, behalve op het terrein der exacte weten schappen dan de Universiteit. Men kan haar naam niet noemen of men hoort het woord wetenschap. Van alles wat aan opvoeding, aan vorming, aan ontwik keling van zedelijkheid, van gevoel voor het schoone en goede doet denken, waarin dan toch het leven van het leven bestaat, is geen sprake. De Universiteit is n met, ja is de Wetenschap. En hoevelen van hen, die haar bezoeken, hebben vo"f weten schappelijke studie aanleg, hoe velen brengen het tot haar? Geen vijf, of wil men ruim rekenen, geen tien procent. Negentig van de honderd komen eenvoudig om een beroep te leeren, en zullen ook nooit iets meer leeren van hetgeen niet een groot woord de u'ctenxeltnp wordt ge noemd, dan noodig is voor de richtige vervulling van een meestal niet zeer moeilijke betrekking. En van die 90 misschien 50 dat nog op zijn hesf- Maar in plaats nu van de Universiteit in 't al gemeen tot een heroepschool te maken, naar als zoodanig te erkennen, en de leerlingen, die weldra als dragers van de hoogste beschaving de maatschappij zuilen ingaan, onder den invloed te stellen van alles wat verheft en veredelt, brengen deze jongelui den besten tijd van hun leven door onder de leiding van de heeren der weten schap, officieele ambtenaren, waarvan er, dank zij de objectiviteit? en de wetenschap, zoo goed als bijna nooit n voor eenig denkbeeld warm loopt. »Men spreekt tegenwoordig veel van Universily extension ; maar indien er eenige extension, niet van hetzuiver-wetenschappelijk, maar met geestdrift bevruch tend onderwijs, noodig mag heeten, clan is dat wel voor de Universiteit'zelve. ;' Neemt men de zaken zooals zij inderdaad zijn, en niet naar het spraakgebruik alge meen in professorale kringen, dan is ele universiteit een school, waar jongelui zich voor hun vak willen bekwamen, en duarenboveri eenige algemeene kennis wenschen te verwerven, nuttig ook voor hun leven in de maatschappij. En de hoogleeraren, zijn wel onderlegde, min of meer belezen onder wijzers, voldoende tehuis in hun vak, om daarin les te geven. Zoo is de regel. Maar nu treft men onder de leerlingen een kleine percentage aan, met aanleg voor iets meer dan het gewone leeren, die dus kunnen komen tot eigen studie; zij die zelf vorschers zullen worden en vinders misschien. En even als onder de leerlingen kan men ook onder de leeraren, de professoren, wijzen opeen zekere percen tage wij vullen het cijfer liever niet in die meer zijn dan gewone lesgevers en door hun hoogere begaafdheid het een of ander onderdeeltje der wetenschap eenigen dienst vermogen te bewijzen. En wat ziet men nu gebeuren ? Dat alk professoren, alle studenten, i. e. w. de heele universiteit regelrecht in den dienst van de wetenschap wordt gesteld, als ware de uitzondering regel. Leest men b.v. hoe de heer Te Winkel en de Wetenschap n zijn, dan zou men er toe kunnen komen, om naar Amsterdam te reizen, ten eindt; im werkelijk eens iemand te zien, door Minerva tot haar vertrouwde gekozen Hij denkt alleen aan het «weten schappelijk karaktervan het «onderwijs" ; het hoogeschool-onderwijs in de soc. economie zou zijn een verder »af wij ken van het weten schappelijk beginsel;" »de wetenschap (ook de speculatieve)! mag niet min of meer dogmatiesch zijn;" »de moderne weten schap zou zich zelf een slag in 't aange zicht geven;" »als de faculteit een brevet van wetenschappelijke bekwaamheid uitreikt kunnen de studenten zich gerust aan zijn wetenschappelijke leiding overgeven". Zoo 14 Mei, en nu weder: »De Senaat is ver antwoordelijk voor het wetenschappelijk karakter van den privaat-docent;" »ik zie gevaar voor de onafhankelijkheid enonbelangzuchtigheid der wetenschap". »De wetenschap zou door de profetie worden verdrongen" enz. enz. Het is duidelijk de heer Te W. maakt zich slechts over n ding ongerust: de Wetenschap is in gevaar! Is dat nu niet op het kantje van het belachelijke af of ging het daar reeds over heen ? De enkele geesten het is onze schuld niet, dat de hemel er maar zoo weinigen het aanzijn verleent! de enkele geesten in ons land, die met de speculatieve weten schap iets hebben uit testaan,?behalve dan als lesgevers en leerlingen aan de verschil lende inrichtingen van onderwijs zullen toch waarlijk er geen nadeel van hebben te duchten. Niet de Universiteitspop, maar Minerva is veilig, ook zonder de zorg van .... Te Winkel! Maar zijn nu de heeren van de Wetenschap, wetende dat 95 of 90 pc. van hun leerlingen niet voor de weten schap is geboren, verantwoord, als zij er zich tegen verzetten, rechtstreeks of zijde lings trachten uit te werken, dat zij, die weldra de hoogste betrekkingen en ambten zullen vervullen en bekleeden, gehou den worden buiten den invloed van het socialistisch onderwijs, te geven door een overtuigd socialist! Brengen zij dan de hoogeschool, die naar haar onderwijs en naar haar geest, naar haar vorm zoowel als naar haar wezen, veel te ver van 't werkelijke leven verwijderd is niet nog meer buiten verband met de maatschappij ? Zeker, al dat geredeneer over wetenschap en wetenschappelijkheid bij een instelling, die voor niet-wetenschappelijken bestaat, en slechts bij uitzondering voor wetenschappelijken dienstdoet -? is lak. Doch hervorming en bevruchting met nieuw'leven is noodig voor de Hoogeschool; dat eischt, in strijd met de universiteitstraditie, maar volkomen in over eenstemming met het belang van de weten schap, de maatschappij. Immers, wij herhalen de vraag, hoe zouden onzthoogere standen zoo koel en onverschillig ich kunnen betoonen voor hetgeen strek tot verhooging van het stoffelijk en zede^k peil, waarop de natie staat, als er aan « scholen waar de elite gevormd wordt, zi<i dozijnen van mannen bevonden, die doo een krachtige overtuiging gedreven, de geeten der jongere wisten te bezielen, die zelf leeden voor denk beelden, het voorbeeld gayerrvan de hoogste toewijding en de edelste insiiratie gelijk tot dusver niet elk, maar zoomenig socialist heeft gedaan ? Misschien zal de heer > Winkel dit punt nog eens willen overwegen. Het be vreemdt ons. dat hij tot heen het schijnt verzuimd te hebben. Immer de man, die op xijn gebied, dat der leterkunde, zoo krachtig verklaard heeft, dat fij een roeping heeft (e vervuilen, om de kanke maat schappij te genezen van een iekte, >xvelke niet krachtig genoeg bestreden ;an worden", omdat zij invloed oefent opde volksont wikkeling, en wijl hij wenscht (at waarheid f n onafhankelijkheid de grondslagen van iedere geestelijke ontwikkeling zullen zijn moet gevoelen, dat er nogiets anders aan de orde behoort te zijn bij het Hooger Onderwijs, dan de "oogenaande W'etenschap. Nadat de heer Te Winkel de opmerking heeft gemaakt, dat ook het oo-deel over het nut van dit privaat-docentchap sub jectief zou zijn, een juiste opmening, want elk menschfelijk oordeel is subjectief, maar daarmee wordt naiuuilijk volsrekt niet uitgemaakt, dat men nu ook tk oordeel even gepast en ter zake dienend' heeft te achten, komt hij met een dotwoord, waarbij de man der wetenschap pjheel uit zijn rol valt. Zor der eenigen schiji van be wijs verzekert hij, dut de sociaigten zelf v. d. Goes geen voldoend Maixkenner achten ; constateert hij, dat de her Treub ongetwijfeld onpartijdig genoeg is om het socialisme te doceeren, er zijn leirlingen «goed van op de hoogte te stellen" en hun de boeken aan te wijzen, «waaruit zij het binnen veertien dagen kunnen leeen ken nen"; maar eigenlijk behoefde Te W. lat, niet eens te zeggen, want er bestaat >ud en nieuw socialisme weshalve de lioodeeraar het privaat-docentschap in de socialistische economie volstrekt onnut acht. Bij zulk een praaijesmakerij vai een hoogleeraar in de letteren over het pivaatdccenlschap in de socialistische ecoiomie houdt alle redeneeren op. Zoolang d; beer Te W. arm in arm met de wetenschap wandelde leek het althans nog ergeis op, maar nu hij heelemaal alleen op eigen beenen gaat staan, legt hij zijn oppervlak kigheid, zijn partijdigheid, om in zijn uni versiteitstaai te spreken, zijn «onwetensthappelijkheid" zoo klaar aan den dag. da zijn collega's allicht het hoofd over hernztllen schudden. Zijn verwaning van kerkelijke en theologische professoren; zijn volstrekteonbekendheid met het karakter der sptculatieve weienschappen in tegenstelling net de exacte, en in onderscheiding van de theologische.die hetbpveiinatuurlijkeinluar dogma's begrijpt; zijn geredeneer over de wetenschap, zonder de geringste poging ,ot definieering van eenig begrip, of ter aan duiding van hare verhouding tot de Uiiversiteit als beroepschool; zijn apriorististh geredekavel in den waan zich te gedragen als een objectieve geest dit alles en zooveel meer moet, dunkt ons, de vrienden van den heer Te Winkel aansporen hen te bewegen, zich in 't vervolg als let terkundige schoenmaker, bij zijn leest t« houden. Het staat zoo mal als hoog leeraren over onderwerpen, waarover zi niet of al te weinig hebben nagedacht" zoo lo-jes weg aan 't praten slaan, en tegelijkertijd de houding aannemen als waren zij met Mirerva getrouwd. Le ridicule tue, en de heer Te Winkel is er toch te goed voor, om op die manier aan zijn eind te komen. De afschaffing der deportatie naai' Siberië. Rudolf Virchow, de beroemde anatoom, die ook als vrijzinnig politicus een lang en eervol verleden heeft, x.eide dezer dagen in een onderhoud meteen vertegenwoordiger van de Indépendanre Belije: «Rusland gaat vooruit, en wel gestadig, ik heb mij in het land zelf daarvan herhaaldelijk over tuigd." Op welke symptomen de Berlijnsche hoogleeraar zijne diagnose heeft gegrond, weten wij niet, maar een der laatste regeeringsdaden van den jongen czar is wel geschikt, om Virchow's gunstige meening te bevestigen. Onder voorzitterschap van den czar is door de Russische staatslieden en auto riteiten een conferentie gehouden, in welke beraadslaagd is over de afschaffing der deportatie naar Siberië. Nikolaas II is ongetwijfeld zeer vatbaar voor indrukken. Men heeft beweerd, dat het denkbeeld voor de bijeenroeping der thans in den Haag zetelende conferentie bij hem is ontstaan na de lezing van Bertha van Suttner's boek »Die WafTen nieder!" Met minstens even groote waarschijnlijkheid kan men beweren, dat het boek van een ander buitenlander, den Engelschen ingenieur George Kennan, hem de oogen heeft ge opende voor de rampzalige toestanden, die het gevolg zijn van de deportatie naar Siberië. Na de verschijning van dit werk, heeft de Russische regeering zich alle moeite gegeven, om den vreeselijken indruk, dien Kennan's onthullingen maakten, ?weg te nemen. Zij heeft den schrijver als ongeloofwaardig voorgesteld en getracht diens mededeelingen te weerleggen. Dat die moeite eene vergeefsche is geweest, blijkt uit het initiatief thans door den czar genomen. Trouwens reeds in Juli 1897 had de czar voor Siberiëeen groot deel van de voor Rusland door Alexander II tot stand gebrachte wetgeving ingevoerd en daarmede een eersten stap gedaan op den weg, die leiden moest tot afschaffing van het politie-bewind in Siberië, een régime, dat aldaar, volgens de bekentenis van den Russischen minister van justitie zelven, »schrik, willekeur en ongerechtig heid" deed heersenen. De transportatie naar Siberi dagleekent uit het laatst der zestiende eeuw, doch heeft eerst langzamerhand een groo ten omvang gekregen. Van 1823 tot 1888 zijn 785.000 personen naar Siberi getransporteerd, en in de laatste jaren wor den jaarlijks 10,000 tot 18,000 ongelukkigen door dit lot getroffer. De getransporteerden behoorden tot zeer uiteenloopende kategorieën : in de eerste plaats de politieke veroordeelden ; dan diegenen, die verbannen werden, omdat zij tot een verboden godsdienstige sekte behoorden ; verder de veroordeelden wegens misdaden tegen het gemeeue recht, die hetzij door de J/jr.s', hetzij door de gewone rechtban ken waren gevonnist. Doch al deze per sonen werden verdeeld over de Siberische bevolking, sommigen dadelijk, anderen na afloop van hun tuchthuisstrai. Niet de opsluiting was dus regel, maar de ver banning onder eene vreemde bevolking. Zoolang Siberiënog een half wild en bijna onbekend land was, door volksstainmen van Turkschen of Mongoolschen oorsprong bewoond, was de invloed dezer losgelaten veroordeelden niet zeer merk baar. Nadat echter langs de rivieren en de groote postwegen belangrijke steden en dorpen waren ontstaan, bracht elk transport daar hinderlijke storing. De autoriteiten bekommerden zich niet om de veroordeel den ; alleen zonden ze gewoonlijk de Mohamedanen, die aanleg voor struikrooverijeii hadden, ver van de groote steden, en de Joden, die in de steden het best konden aarden, naar het platteland. Daarentegen moesten de uit Rusland ge komen boeren in de steden blijven. Dit onttrekken van lieden, die zich toch reeds vreemd voelden, aan hun natuurlijk milieu, moge voor de eerste der genoemde groe pen gewettigd zijn geweest, voor de ande ren was het een onnoodige wreedheid, die slechts vermeerdering van ellende ten gevolge had. Het gevangeniskleed, dat alle banne lingen moesten dragen, stelde hen bloot aan dikwijls ongegronde verdenkingen ; het gedwongen domicilie maakte hen tot een gemakkelijke prooi voor hebzuchtige inge zetenen, die hunne diensten met een jam merlijk hongerloou betaalden. Er was ook voor de beteren onder de gedeporteerden geen kans, om door vlijtigen arbeid een eerlijk stuk brood te verdienen, laat staan om zich een goede positie te verschaffen. Meestal zochten zij hun heil in de vlucht, en de statistiek heeft uitgemaakt, dat meer dan (Ie helft der naarSiberi 'getransporteerden spoorloos verdwenen zijn. Waar zijn zij gebleven? Enkelen misschien in de steden, onder een valschen naam en met een valschen pas; anderen in de dorpen, in de goudmijnen, in de dichte wouden ; zeer velen ongetwijfeld ergens onder de sneeuw. met een kogel in 't hoofd als straf voor een beproefden diefstal. Was het lot der veroordeelden ellendig, niet minder treurig was de invloed, door het verderfelijk stelsel op de betere elemen ten der bevolking uitgeoefend. »Met welk recht," vraagt Jules Legras in het Journal des Dt'bats »iegde men aan de gemeenten den last op van de misdadigers, die, men haar toezond? Met welk recht stelde men de vreedzame burgers bloot aan het voortdurend gevaar van brand stichting, diefstal en moord, aan de voort durende bedreiging met gewelddadige aan slagen door uitgehongerde en wanhopige vagebonden? Eertijds zoo deelde een boer in een klein Siberisch stadje den Fransche schrijver mede behoefden wij onze deuren nooit op het nachtslot te doen ; maar sints men ons gedeporteerden zendt, zijn wij genoodzaakt, altijd op onze hoede te zjjn. Eri helaas! onze kinderen bederven door de aanraking met deze lieden." Inderdaad wordt verreweg het grootste aantal misdaden in Siberiëdoor gedeporteerden bedreven ; de deportatie op zich zelve is, onder zulke omstandig heden, eene uitnoodiging tot de misdaad. De vreugde in Siberiëover het door den czar genomen initiatief is groot en algemeen. De L'IM) ()i;0 emigranten, welke de Trans Siberische spoorweg jaarlijks over de vlakten en in de bosschen verspreidt, zullen als de goede plannen worden verwezenlijkt veilig het land kunnen behouwen en hun nijverheid kunnen uit oefenen. En tevens wordt op die wijze het welslagen verzekerd van de grootsche onderneming, die het uiterste Oosten van Rusland's onmetelijk koloniaal rijk in Azi met het Europeesche spoorwegnet zal ver binden. Zoo snijdt het mes van twee kanten en zal de moreele verbetering tevens een economische aanwinst blijken te zijn. Daar wordt de goede zaak stellig niet minder door. iiimiHiiiiiiiiiiim SooiaU ?timmmmmwimimHiiiiiuiiuinniiiiiiiiiimiiiiiiiniiiiiHuimiiiHHi fat 't M hesioot. Weinig hadden wij verwacht, toen wij ons voorlaatste artikel schreven, dat de te verbeiden oppositie van enkele der depar tementen van 't »Nut", inzonderheid van het departement Haarlem tegen de door het hoofdbestuur der maatschappij in de laatste jaren ingeslagen richting zich in hoofdzaak, ja bijna uitsluitend, opdat, aan gaande de voorgestelde subsidiën aan het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen zou conientreeren ; en veel minder nog hebben wij verwacht, maar klaarblijkelijk speelde ons onze wenschen paiten dat dit voorstel niet in zijn geheel zou worden aanvaard. Het «Centraal Bureau voor Sociale Adviezen" toch, is eene »neuirale" vereeniging bij uit nemendheid, en derhalve mocht men veilig hopen, dat van eene vereeniging als 't «Nut" het meerendeel der afgevaardigde leden gaarne de gelegenheid zou hebben aange grepen om eene zóó algemeen nuttige in stelling te helpen in stand houden, te meer, waar gebleken is, riat krachtige hulp drin gend wordt behoefd. Maar behiit' d ich Gotl, es wiir zu sch.ön gewesen, beJiül' diclt Gotl, es hat nicht sollen sein! ^ Wat toch is geschied ? Nadat reeds een belangrijk deel der agenda in behandeling was geweest, \vaarop wij straks nader zullen terugkomen, kvyarn eindelijk het bedoelde voorslel van het, hoofdbestuur ter tafel, dat, naar men zich herinneren zal, luidde: «de Vereeniging «Centraal Bureau voor Sociale Ad vielen" in haar streven te steunen : a door ter beschikking van het hoofdbestuur te stellen een krediet van ? 2000 en het hoofdbe.-tuur te machtigen, dit bedrag ge heel of gedeeltelijk en onder de bepalingen, welke het zal noodig rekenen, als subsidie in eens in de kas der vereeniging te storten ; b door toetreding van de maatschappij tot het lidmaatschap der vereeuieine tegen eene jaailijksehe contribuie van / 100 '. Hierte gen nu hond het departement Haarlem den strijd aan. nadat ook door de commissie van art. 41 *) was geadviseerd, op grond van den niet al te rooskleurigen toestand der financiën slechts het onder a bedoelde voorstel te aanvaarden, voorstel b echter Ie verwerpen. IJaarlem's verzet echter grondde zich op nog iets anders dan op de verzwakte financiën allten. Het zag in dat bestuursvoorstel weder een naar voren treden van het roode spook en »het teekende derhalve verzet aan terren de sociale, men zou zeggen, de sociaal democratische richting, die door de maatschappij wordt ingeslagen, en tot verdei f leidt van de maatschappij '. Ongelukkig is het opponeerende depar tement in verzuim gebleven het is ons althans niet gebleken, dat zij het verzuim niet beging aan te toonen, waarin zich dan wel die «sociaal-democratische" rich ting van de maatschappij uitte, en men moet derhalve veronderstellen, dat het Sociaal-Bureau voorstel aan Haarlems vrees iiiet geheel vreemd is, hoe onbegrijpelijk dit voor hen, d;e beter weten, ook zijn moge. Zou inderdaad de schrik voor het woordje sociaal nog niet geweken zijn 'l Weet men inderdaad nog niet, nu het Sociaal Week blad reeds zijn dertienden jaargang beleeft, en na al hetgeen geschreven en gezegd is naar aanleiding van de oprichting; van het nu weder gestaakte weekblad Sociale Stem men, dat sociaal en soriaal-dewoeralisch geensziens identisch zijn ? Waarlijk, het is onverklaarbaar, hoe het dep. Haarlem in bovenstaand voorstel een sociaal-democratischen daad heeft kunnen zien. De heer Fokker zette het dan ook namens het hoofdbestuur behoorlijk op zijn nummer, door te betoogen, dat het departement niet met klem van redenen bewegen had, dat de ingeslagen richting verkeerd is, en dat het daarom voor het hoofdbestuur ondoenlijk was, het be\%js te leveren, d«t het wél op den goeden weg is. De heer Fokker achtte het ten zeerste tot de taak van 't Nut hehporende, aan het «Centraal Bureau voor Sociale Adviezen" de helpende hand te reiken Gelukkig meenen wij te mogen constateeren, dat geenszins de meerderheid der afgevaardigden Haarlem's principieele be strijding bijviel, al zij het ook, dat ook andere departementen hun stem tegen het meergenoemde voorstel verhieven om rede nen van zuiver financieelen aard. De uitslag der debatten was eindelijk, dat de ? 2000 subsidie in ns wél werden toe gestaan door eene groote meerderheid, de jaarliiksche contributie van ? 100 echter met 898 tegen 280 stemmen werd geweigerd. Een ander voorstel, dat veel debat ver wekte, maar nochtans zonder kleerscheuren *) Art. 41 van de Wet der Maatschappij van 1885 luidt als volgt: Kciio cominissii! v;m /.evtm leien, uit evcnzooveel di'partimiriiten, is belast met het onderzoek van il u jaailijkïjchc rektming en verantwoording des lioofil'bcstunrs i-u liet vaststellen vim ui; jimHijksehe begraolin;,'. Aan haar wuïilt mede opgedragen : 1. het uitbrengen van advies aan de algemeenc vergadering omtrent alle voorstellen, «aarvan de aanneming leiden kau tot uitgaven uit du kas der Maatschappij ; i. de benoeming iler leden van die commis^iën, wier taak niet voor dadelijke, afdoening vat baar is, alsmede van die bedoeld in het laatste lid van art. 3'.) ; 3. de beoordeeling of de voorstellen, niet in de punten ter beschrijving opgenomen, wegens lu l spoi'dei.-eliende der /aak, toch door de algemcenc vergadering in overweging zullen genomen worden ; 4. de medewerking tot het opin; ken der voor drachten voor de keuze- van leden van het hoofdbestuur ; 5. de aanw ij/.ing der departementen, met de be noeming der commissie voor de wetsherziening belaal ; 6. de beslissing, of eenige zaak door het hoofd bestuur schriftelijk met de departementen mag worden afgedaan; 7. de goedkeuring van het huishoudelijk reglement des hoofdbestnurs, voorzoover dit betreft de regeling van het beheer der geldmiddelen ; 8. het verkenen van toestemming tot de schorsing of liet ontelag van den algemeenen secretaris. De leden hebben gedurende drie achtereenvolgende jaren zittiug. Jaarlijks treden twee, het derde jaar drie leden, overeenkomstig vastgeitelden rooster, nf. De benoeming dezer commissie geschiedt als volgt. Door het lot wordt uit de afgevaardigden ter alge meene vergadering een kiescollege van negen leden samengesteld. Dit kiescollege wijst tweemaal zooveel departementen aan als er opengevallen plaatsen zijn, en eeft daarvan vóór het einde der algemeeiie ver gadering schriftelijk kennis aan den voorzitter. Tot de aangewezen departementen mogen niet behooren zij, wier afgevaardigden in het kiescollegie zitting hebben. Met inachtneming van de volgorde, waarin zij zijn aangewezen, noodigt het hoofdbestuur evenzooveel departementen als er opengevallen plaatsen, zijn uit, 0111 ieder een lid der commissie, alsmede een plaatsvervanger, te benoemen. De commis^c regelt haar werkzaamheden bij een reglement, dat zij ter kennis brengt vau het hoofd bestuur. Zij heeft zitting ter algemeene vergadering, onver schillig of haar leden al dan niet het recht hebben, de vergadering als afgevaardigden van eenig depar tement bij (e wonen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl