De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 11 juni pagina 1

11 juni 1899 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

NM146 DE AMSTERDAMMER A°. 1899. WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA ft WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12'/» Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover h«t Graad Café, te Parijs. Zondag 11 Juni. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MÜSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. VAN VEEBE EN VAN NABIJ : Amsterdam als Handelsstad. Wreedaardig. De Javaan en het kapitaal, door H. Joh. Smid. En nu ? SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Verleden en toekomende tjjd, door Dr. J. C. E. KUNST EN LETTEEEN: Declineeren. Tentoonstelling van Fransche aan plakbiljetten büGebr. Schröder, door E. W P. Jr Yereeniging St. Lucas", door v. M. Boekom slag en Boekband, door 3. G. V. Het echec d«r nieuwe Fransche munten. Helbeck van Bannisdalè, door mrs. Humphry Ward, uit het Eng«lseh, door mevr. Willenmier, beoordeeld door W. Zaal berg, Boek «n tijdschrift, door J. K. Eensbarg. FEUILLETON: De thuiskomst van Jim Wilkes, door Bret Harte. RECLAMES. VOOR DAMES: Iets uit de geschiedenis der vrouwenbeweging. Olympe de Googes, door Saze S. Wyae lessen Toor de mannen, door F. J. van Uildriks. Allerlei, door E-<e. Ingezonden. SCHAAK SPEL FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KEONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEETESriTÏEN. tlHtllHlimillllllMIIHIIIHIIIIIimmimilHIImillimiM Amsterdam als Handelsstad. Het wetsontwerp tot verbetering van het Noordzee 'kanaal is met bijna algemeene stemmen aangenomen, en Amsterdam heeft duidelijk haar blijdschap daarover doen kennen. Klokgelui, vlaggentooi, telegrammen aan den Minisier en aan Tak van Poortvliet, een feestvergadering in 'den wintertuin van Krasnapolsky, bewijzen genoeg dat de tevredenheid algemeen was. En inderdaad hier viel iets te prijzen. Allereerst, zooals de heer Kouveld deed opmerken, het vertrouwen door de volks vertegenwoordiging in Amsterdam als handels-stad betoond, en vervolgens de afwezigheid van politieke partijschappen bij de bevordering van dit groote doel, in de hoofdstad zelf. Trouwens, men mocht haast niet verwachten, dat het ont werp ernstig bestreden zou worden. Een stad met ruim «en half millioen inwoners, hoofdstad des lande, van ouds handelsstad en neg de eerste stad van werkelijke» handel in Nederland, gelegen aan een kanaal, met een sluis aan zee, expresselijk toegankelijk gemaakt voor de grootste zeeschepen, maar ten gevolge van 3e te geringe afmetingen van dat kanaal zelve niet bereikbaar voor die schepen in welk land ter wereld zou men haar de hulp onthouden, om handelsstad te Wijven? Die buitengewone, en inderdaad toch gewettigde geestdrift, is alleen te ver klaren, wanneer men Nederland en zijn jongste geschiedenis kent. Tot die jongetegeschiedenis behoort: het zoogenaamde Merwedekanaal, anders ge zegd Amsterdam'a uitsluiting van de mede dinging in den transito-handel! Tot die jongste geschiedenis behoort almede het jaren lang tobben om een nieuwe zeeeluis te verkrijgen en het aanbieden van het thans aangenomen ontwerp, minstens tien jaar te laat; zoodat v. Hall volkomen terecht verklaarde: «Amsterdam is niet verwend. Amsterdam heeft lang gewacht, eer de daad van rechtvaardigheid aan haar geschiedde." Zoo mocht Amsterdam dan ook werkelijk weljjubelen,nuhetde&eJo/i!e heeft, dat in tien jaren tyds, voor een deel met haar eigen geld, haar kanaal in over eenstemming zal worden gebracht met haar zeesluis Waarlijk, in geen ander land dan in Nederland had men in onzen tijd durven betwijfelen, of een zeekanaal wel zou wor den ingericht om bevaren te kunnen wor den door de schepen, waarvoor de sluis is gebouwd \ evenmin als men in eenig ander land er nog een dozijn jaartjes over zou willen denken, of de groote zeehaven en de rijke handelstad wel den »kortsteriljira.terweg naar het vasteland verdiende, waarmee de handel zal moeten worden gedreven. Daarom, de belofte dat Amsterdam over tien jaar een naar de eischen des tijds uit zee bereikbare haven zal zijn, is, naar Kouvelds woord »de eerste stap en een zeer belangrijke schrede op den weg der verbetering onzer communicatie met het groote wereldverkeer." Een eerste stap een tweede zal een nieuw Rijnvaartkanaal moeten zijn, want het wereldverkeer gaat niet alleen over zee, maar ook over land. En zeker heeft Amsterdam getoond daarop recht te hebben. »Er is in schriftelijke gedachtenwisseling gesproken over Amsterdam als kwijnende plaats. «Gelukkig zijn die dwaalbegrippen reeds wat verdreven door eenige onzer collega's. Maar naast hunne cijfers, kunnen zij nu er op wijzen, hoe Amsterdam blijkbaar het vertrouwen heeft van het gansche Nederlandsche volk, en dat het dat niet zal beschamen." Aldus Hubrecht. Ook dit was o. i. juist opgemerkt. Amsterdam heeft een veerkracht onder zeer ongunstige omstandigheden aan den dag gelegd, welke inderdaad geroemd mag worden. Schatten heeft zij moeten be steden voor haar handelsinrichtingen, zware belastingen moesten worden opgebracht, grootendeels ten behoeve van een arme bevolking uit de provincie, die haar over stroomde; millioenen had zij als gemeente te offeren, voor uitgaven, die redelijker en billijkerwijs de Staat voor zijne rekening behoorde te nemen; van den transito handel als met opzet verstoken; ten gevolge harer minder aangename ligging door honderden gefortuneerde inwoners verlaten, bleef de stad, hoe voor een wijl ook geschok t, toch de duidelijkste teekenen van welvaart vertoonen, en mocht de nijverheids- en handelstatistiek van haar zeldzaam taaie levenskracht getuigen. De zoo gemakke lijk uitgesproken beschuldiging, als zou het haar aan energie en ondernemingsgeest ontbreken, heeft zij in alle opzichten vol doend weerlegd, en men zou Amsterdam al zeer slecht moeten kennen, wanneer men er aan meende te moeten twijfelen, dat Neêrlands hoofdstad niet tot den vollen bloei van weleer zou wederkeeren, als men haar slechts de middelen schenkt om even als andere, onder gelukkiger conditiën verkeerende steden, die te gebruiken. Geef Amsterdam niet in tien jaar maar in den kortst mvgeliijken tijd een voldoend zeekanaal en een verbinding met den Rijn, wiezounogkunnenduchten.dat het aan ondernemingsgeest zou falen ? Trouwens hier en overal staat de tijdgeest met zijn zweep gereed om de tragen voort te jagen. De strijd om het bestaan maakt overal de geesten wakker! Intusschen, nu de Kamer zich zoo flink gedragen heeft, bewijzende dat groote be langen buiten den partijstrijd door haar kunnen worden behandeld, mogen wij de gelegenheid niet laten voorbijgaan, de aan dacht nogmaals te vragen, voor weinig kostbare maatregelen, maar die" voor N erlands handel, landbouw en nijverheid van niet minder gewicht zijn. Onthoudt de noodige millioenen aan de havensteden niet, maar geeft tevens uw steun voor een doortastende hervor ming van de orgamsatic'n, die de volks welvaart van staatswege moeten bevorderen. Geeft een nieuwe krachtige vertegenwoor diging aan Handel, Nijverheid en Land bouw, gelijk het buitenland ons hierin is voorgegaan opdat er van de havens, voor uitvoer van Nederlandsche producten meer gebruik zal worden gemaakt. Sticht een ministerieel departement voor Handel en Nijverheid, met ophefing van het departement voor Buitenlandsche zaken; behartigt ook deze hoogste stoffelijke belan gen, buiten de politiek. Reeds nu ontving Lely een dankbetui ging. Hoe zou de natie hem niet huldigen, als hij, tot die onkostbare, maar zoo broodnoodige, hervorming eens den stoot had gegeven! Dat de Heeren Kouveld en Hubrecht, uit naam van de in geestdrift vergaderde handelaren der hoofdstad, Z. Ex. nog eens een telegram mogen zenden, ter eere van een daad ten bate van geheel het land verricht. Wreedaardig. De heer De Stuers heeft zich in een interview uitgelaten over de zaak-Bredius, of juister gezegd over: den persoon Bredius, en dat allerminst op de wijze van een diplomaat. Trouwens, het schijnt, dat de interview-vorm voor den Referendaris van Kunsten en Wetenschappen juist niet de meest geschikte is, om hem tot kalme redeneering en tot het bezigen van wél overwogen uitdrukkingen te voeren. Im mers, verleden jaar, bij de Nachtwachthistorie, was het ook een interview, dat den ambtenaar verleidde de verklaring af te leggen: een minister zou wel gek moe ten zijn, om de gemeente Amsterdam niet tegelijkertijd al haar schilderijen uit het Rijksmuseum thuis te sturen, als deze Rembrandt's meesterstukken een betere plaatsing buiten Cuypers' stichting wilde bezorgen. Nu, zoo'n gekken minister is de heer De Stuers tot nog toe niet tegengekomen, een museum-directeur echter.... Zie hier wat hij gemeend heeft te moe ten publiceeren: Wie valt mij aan ? Dr. Bredius f n de door hem opgehitste pers. »Er is er een, tegen wien ik niet bitter kan zijn, en het zal u veiwonderen als ik u zeg wie. 't Is Bredius. Ik weet heel goed dat hij mij sinds ja en vervolgt, dat bij geen vijf mi nuten met iemand praten kan, zouder over mij te beginnen en mij af te breken ; zelfs buitenlanders betrekt hij in zijn vete, hij vroeger zoo'n beste vriend van mij. En wilt gij nu weten waarom ik niet bitter kan zijn ? omdat ik den man maar half verantwoordelijk acht. Ik houd hem voor een zieke: hij laboreert in hooge mate aan vervolgings- en aan grootheidswaanzin. Ik zeg dat niet in overdrachtelij keu zin, maar bepaald in medischen zin. Wat mij verbaast, is dat zoovele menschen, die de greuzenlooze ijdelheid van den man toch opgemerkt hebben, niet al lang tot de conclusie zijn gekomen, dat hij krank is. Het gekste is, dat zoo'n zieke herhaaldelijk het land in rep en roer brengt en op de Ministers een waar terrorisme weet uit te oefenen. Ik zou het hem niet kunnen na doen ; anders had ik met de elf Ministers, met wie ik te doen heb gehad in die vijf-en-twintig jaren wel vijftig malen ontslag gevraagd en vijftig interpellaiies in de Kamer op touw ge zet, want geloof mij vrij, ik heb ook niet altijd mijn zin gekregen, en het liep over gewichtiger quaesties dan over 2 gulden en een dubbeltje, zooals Bredius in de fii&uwe Rotterdammer laat zeggen." Nu weten wij dus precies hoe De Stuers over Bredius denkt. De Referendaris spreekt alzoo in zijn qualiteit, over een nog niet ontslagen ambtenaar. Zoo laat hij zich uit, zonder tegen Bredius «bitter" te kunnen zijn. In zijn onver stoorbare goedigheid dus. Aangenomen nu eens, dat De Stuers gelijk heeft: ik houd hem voor een zieke, bepaald in medischen zin grenzenloos ijdel is hij krank ... hij laboreert in hooge mate aan vervolgings- en hoogheidswaanzin wij herhalen: aangenomen, dat dit juist is... heeft dan ooit een zoogenaamd fatsoenlijk man zich wreeder gedragen tegen iemand, dien hij zegt niet te kunnen haten, dan deze Refer jndaris tegenover dezen museum-directeur? Wie zegt zulke dingen, laat ze opnemen in een krant, zoodat zij ook den zieke onder de oogen kunnen en moeten komen ? Wie spreekt dat uit ten aanhoore van allen, om zijn tegenpartij zedelijk dood te verklaren? Foei, wat is dit weerzinwekkend! Doorloop de geheele polemische litera tuur van ons land, en zal men ergens een staaltje van zulk een barbaarsche, haast zouden wij schrijven, satanische manier van zijn vijand te pijnigen aan treffen ? Wij weten zeker, men zal het vruchteloos zoeken en toch deze man staat nog aan het hoofd van een departement, om ambtenaren te regeeren óf heeft Borgesius, ziende nu waartoe zoo'n Referendaris *» staat is, het besluit tot zijn ontslag geteekend? Een Referendaris, die, eenvoudig om zichzelf te verdedigen, tot dergelijke onmenschelijke handeling de toevlucht neemt, hoeveel kan hij, ook als hij nu nog niet eens min of meer in de klem zit, zijn ondergeschikten kwellen ? Wat zal er niet kunnen en moeten zijn voorgekomen onder de regeering van zulk een onverantwoordelijk minister ... jaren lang? Denk u eens een gevoelig mensch, die de Stuers' inzichten niet deelt, onder zijn oppertoezicht gesteld, onder zijn heerschappij ... En dat spreekt hier en daar, bij deze geschiedenis, nog van ... ambtenaar skicalileilen ! ! Gelukkig is de heer Bredius gexond genoeg, om een dergelijke aanval zonder schade te doorstaan, maar, indien hij wer kelijk eens ziek ware gelijk de Stuers met zijn gezag als Referendaris bekleed, oordeelende over een ambtenaar, het wil doen voorkomen wat zouden de gevolgen kunnen zijn van zulk een publicatie ? Is het wonder dat M. P. W. in de Opr. H. Ct. naar aanleiding daarvan schrijft: »Waarom niet liever een ambtenaar op stal gezet, die feitelijk zijn roem heeft over leefd? en wiens woorden, tot den inter viewer van het Dagblad gericht, eerder aan vervolgingswaanzin doen denken, dan ooit uit de handelingen van dr. Bredius valt te distilleeren ?'' Maar daar is meer bij dit reportersbericht te overwegen. De Referendaris houdt den museum directeur voor ziek in. medischen zin ... lijdend in hooge mate aan vervolgings- en grootheidswaanzin, echt krank, maar tevens moet hij erkennen, dat zijn verdiensten als directeur en kenner van de oud-hollandsche kunst in het Mauritshuis verre die van hem, Referendaris, overtreffen i. e. w, zeer buitengewoon zijn. En hoe heeft nu de Referendaris zich tegenover dien directeur, zoo ziek en zoo verdienstelijk, gedragen ? Heeft hij, wat dan toch wel zijn eerste plicht zou zijn geweest, dien zieken, ver dienstelijken man zooveel mogelijk ge spaard ? B.v. toen Van Houten den zoon van zijn vriend den directeur als adjunct wilde opdringen heeft toen De Stuerc, de Referendaris, zich tot den MinUter bege ven en Z.Exc. trachten duidelijk te maken, dat het niet aanging ten pleiziere van iemand die met de kunst niets had uit te staan, een buitengewoon verdienstelijk directeur, ziek bovendien, te ontstemmen, te beleedigen enz. misschien wel, tot onherstelbaar verlies van het Mauritshuis ? Was het de Referendaris, die, wetende hoe de houding van dien nieuwen adjunct directeur zeer de ergernis opwekte van den zieken verdienstelijken, beleedigden directeur, genen deed gevoelen, dat hij, die pas kwam kijken en dan nog op zoo'n averechtsche manier in dat Museum was toegelaten, om er te kunnen kijken! eerbied behoorde te hebben voor de ver diensten van zijn chef? En in die bibliotheek quaestie een quaestie van enkele guldens of eigenlijk in het geheel geen quaestie, daar de be grooting niet werd overschreden, was het toen ook weder de Referendaris, die den Minister inlichtte, en hem aan het verstand bracht, dat een zieke directeur, lijdende aan vervolgings- en hoogheids-waanzin, grenzenloos ijdel, zich wel eens zóó ge krenkt kon achten door dit blijk van ge brek aan vertrouwen bij zoo zeldzame verdienste.dat hij zelfs, tot groote schade van het algemeen belang, zijn ambt zou neer leggen? Misschien behoort Bredius, volgens De Stuers, niet alleen in het gekkenhuis thuis, maar roont hij zich ook ontbloot van de meest gewone eerlijkheid en dankbaarheid, door nl. te verzwijgen, al de weldaden hem door den Referendaris bewezen ! maar waarom vermeldt de heer De Stuers juist dit, waar het te zijner verdediging zoo zeer op aankomt, in 't geheel niet? Geen woord daarvan. Zoodra hij hadde hij bitter tegen Bredius kunnen zijn, we zou den zeggen zijn gal had uitgespuwd ; maar nu hij niet bitter op den zieken kon zijn, hem eenvoudig voor een gesticht had rijp verklaard, keerde hij zich om en zei: »wil mij aan mijn werk laten; ik heb veel te doen en nuttiger werk dan de chronische Bredius-crisissen." Of hij uit zijn oogen de tranen van medelijden met den kranke heeft weggeveegd, zegt het verhaal niet; zooveel echter is zeker, de groote man liet zich verder den tijd niet ontstelen en toog weer aan den arbeid. Helaas! Hadde De Stuers het op dat moment niet zoo bijster druk gehad, we zouden thans wellicht kunnen tegenspreken, dat de Referendaris met een directeur dien hij zelf voor hopeloos ziek hield, geleefd heeft als ware de kranke een man van steen en ijzer. * * Of moet er nog aan een andere toelichting tot dit geval zonder voorbeeld worden gedacht? Heeft de Stuers gevreesd, dat, evenals bij Bredius nu eindelijk de beker was overgeloopen, ook bij het pu bliek iets soortgelijks ten opzichte van zijn Referendarisschap zou kunnen voor komen ? De kruik toch, zegt het spreek woord, gaat zoo lang te water tot zij breekt. Na de restauratie-geschillen, den museum-bouw voor onze oud-hollandsche kunst, die vergissing! de Nachtwachtgeschiedenis, de benoeming van Waller, het onbezet blijven van het directeurschap en adj.-directeurschap van de afd. schil derijen aan het Rijksmuseum; het ont slag van De Groot, kon het verdwijnen van Bredius uit het Mauritshuis wel eens de stoot zijn, die de kruik deed bersten. En zou nu De Stuers, met het oog op dat groote gevaar, maar vast de wereld hebben willen vertellen: och.... Bredius telt niet mee, hij is ontoerekenbaar, hij is ziek van ijdelheid, hoogmoed en vervol gingswaanzin ... ? Door zulk een beweegreden geleid, over een in Nederland en Europa gezien man, als ware hij een halfwijze te spreken, dit zou dan een handeling zijn niet alleen ongehoord wreed, maar.... slecht boven dien. Nog heel wat onedeler dan die, waartoe hij zich verleden herfst, liet vervoeren: om nl. het Rijk tegen de gemeente Amsterdam op te zetten, voor het geval dat deze, uit eerbied voor Rembrandt de Nachtwacht een waardiger plaats mocht willen verschaffen dan zij thans heeft in het ten deele mislukt Rijksmuseum. Twee daden echter, welke beide den Referendaris doen kennen als een man, die volstrekt niet kieskeurig is ten opzichte der middelen om meester te blijven van het terrein. In deze dagen hebben enkele bladen den heer De Stuers en den minister trachten te ontlasten door zeer serieus de vraag te stellen, of Bredius wel de echte ambtenaars-ruggegraat bezat. De heer Bredius zou kunnen antwoorden, wijs mij n regel schrifts, n woord door mij gesproken, dat in strijd was met de verplichtingen welke mijn functie in het Mauritshuis mij oplei. Maar zij, die zoo belangstellend naar de ruggegraat van Bredius informeerden ook al meenden zij, wat wij van hen niet hopen, dat voor eenig individu de belan gen der kunst boven die van zijn karak ter behooren te gaan, zouden ze nu niet ook eens een onderzoek instellen naar het soort van hart, waarmee een chef is bedeeld, die eerst oorzaak is, dat zijn directeui afstand doet van het liefst wat deze in de wereld heeft: zijn Mauritshuis waar voor hij gewerkt, gestreden i. e. w. geleefd heeft met zijn talenten, met zijn fortuin, en die dan, wanneer de pers het voor den gekrenkten man opneemt, tot eigen verdediging, te aanschouwen van het publiek zijn verdienstelijken directeur afschildert als iemand die door ijdelheid en hoogmoed schier waanzinnig is geworden. Mag zoo iets geduld worden aan een Depar tement van kunsten en wetenschappen, in ons beschaafd Nederland? gedulil worden met gedoogen van een minister, die gelukkig niet aan deze wreede.lage manier van een vijand te vervolgen, schuldig staat maar toch dien referendaris als zijn leids man beschouwt? Is het nu nog niet tijd geworden dat de Kamer spreke gelijk de pers die thans bijna eenstemmig is in haar afkeukeuring, en zint op middelen om aan den zoo lang reeds veroordeelden toestand een eind te maken? * * * Wat ons betreft wij hebben sedert jaren, niet den heer De Stuers, maar het Refenndamsschap voor Kunsten Wetenschappen, dat hem als onverantwoordelijk minister, als dictator in de officieele kunstwtreld was toevertrouwd, bestreden. Zulk een dictatorschap kan niet uitge oefend worden over museum-directeuren evenmin, wij wezen daar vroeger reeds op, als het houdbaar1 zou zijn over professoren. Menschen van zoo hooge ontwikkeling stelt men niet als onbekwamen en onbetrouwbaren onder dagelijksche tucht, van iemand die op hun speciaal terrein, hoe kan het anders? meestal minder beteekenend is dan zij zelf. Zulk een dictatorschap moet tot moei lijkheden aanleiding geven en nadeelige gevolgen hebben voor de instellingen, die onder zijn bewind staan. Zoo zag men Hofstede de Groot reeds gaan, en nu Bredius. De meest bekwamen, zijn niet de meest begeerde veeleer de meest gevreesde. Volgzame lieden zijn noodig. In de richting van het dictatorschap ligt het den dictator belangrijk te maken en de directeuren van de Musea klein te houden. Want het dictatorschap staat niet alleen boven, maar vaak ook tegen over het belang der Kunst. Het dictator schap bloeit te meer naarmate het directeurschap kwijnt. Juist de verkeerde wereld. Degelijke bekwame onafhankelijke mannen zijn noodig om de instellingen tot buitengewone ontwikkeling te brengen, gelijk het Bredius gelukt is m«t het Mauritshuis. Om de instellingen moet het te doen zijn, niet om den Dictator. Doch deze schaduwzijde van het dictator schap is niet het voornaamste, waarop gelet moet worden ; op een ander kwaad hebben wij meermalen de aandacht gevestigd. Ten opzichte van kunst, in 't bijzonder de beeldende kunst en de bouwkunst, en het zijn deze onderwerpen uitsluitend waaraan wij denken, al we over de ver diensten van den heer De Stuers spreken, bestaat meer dan ne richting. Evenals bij de ^letteren zijn de sympathieën en de antipathieën op dit gebied zoo sterk mogelijk. Men raakt hier den gevoeligsten kant van het geestesleven, en in verband daarmee ook van het gemoedsle ven der kunstenaars, der kunstkennenden en kunstlievenden. Welk een monsterachtig pogen nu, om in ons land, met zijn groote verscheidenheid van geestesrichtingen, een der edelste uitdrukkingen daarvan, een kwart eeuw lang te stellen onder het beheer van n en denzelfden persoon, die als onverantwoordelijk minister de officieele kunstwereld regeert. Ten opzichte van de bouwkunst, het restaureeren van Rijksgebouwen, en de schilderkunst, kan zulk een toestand niet gehandhaafd worden, zonder aanleiding te geven tot persoonlijke en zakelijke ge schillen van den ernstigsten aard en dit te zekerder, nu die eene man zelf, wel verre van een neutrale, kalme geest te zijn, tot de meest geprononceerde be hoort, die de kunst verstaat zijn wil door te drijven, en daarenboven bij het kiezen van zijn wapenen zich door een ongeneerdheid kenmerkt, gelijk wij hierboven hebben in het licht gesteld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl