De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 11 juni pagina 4

11 juni 1899 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V OQ R NEDERLAND. Na. 1146 Ijjk zoo weinig van zfln noodwendige bedoe ling ten toon, dat een bespreking daarvan de moeite niet loont. Engeland en Holland zjjn nu wel de toongevende landen en het is een genoegen te mogen zeggen, dat in verschillende opzichten Hollandsche kunstenaars en binders in hunne wyze van versieren en binden oprechter werk geven dan onze overburen. In Holland toch ia de meening, die onzes inziens wel altyd de eenige goede kan wezen, namelyk dat zoowel in den door een teekenaar versierden band, als in den geheel door den binder samengestelden band het begrip «binden" >te samen houden", zoowel door lynenspel als bindconstructie, moet op den voorgrond staan. En hieruit vloeit al weer van zelf voort, dat een goede versiering, ook wanneer die er niet mechanisch is opgebracht en de binder uit de riemen of touwen, waarmee het boek te samen wordt gehouden een versiering op rug en platten tracht te componeeren, zooveel jnogelyk van den rug als midden-sterktepunt dient uit te gaan. Do rug van een boek is als 't ware het zwaartepunt van den band en hier moet de volle kracht van de bedoeling opgelegd worden. Ernstige toepassing van dit beginsel gaf in dertijd o. a. de binder Joh. B. Smits in een paar linnen bandjes op touwen genaaid, en 6. W. Dysselhof in den stempelband voor ?Kunst en Samenleving." Ook de omslagen onderscheiden zich hier en in Engeland door logische opvattingen. Die met n of twee kleuren gedrukt op een rustig fond zqn hier regel en in alle op zichten wordt naar soberheid van kleur en strengheid van vorm getracht. Dit zy'n ongetwqfeld bewyzen dat bjj de kunstenaars die in genoemde lauden zich met omslagen en banden bezighouden, meer liefde voor het boek als zoodanig heerscht. Bij al het goede dat in ortg land hieromtrent wordt gevonden, is het aan den anderen kant onverklaarbaar, dat verreweg het meerendeel der uitgevers gebruik maken van Duitsche Renaissance band jes. De oorzaak hiervan is niet zoo makkelijk op te speuren. Het groote publiek toch zal, dunkt ons, de renaissance even ongevoelig laten, als, om iets te noemen, de Got iek. De groote handigheid van Duitsche handels reizigers om een zelfde bandje voor een »prij»je" aan tientallen van uitgevers te slijten, zal wel een der oorzaken van de groote voorliefde voor de rena'ssmce zijn. De verrassing komt evenwel later, als de Hollandsche uitgever zijn nieuwste werken het licht doet zien, want nu is hem de onaange name gewaarwording gegeven, zijn banden alleen door verschil van titel en kleur te kunnen onderscheiden van die van die van een collega uitgever. De moeielykheid zit hem natuurlijk voor een goed deel daarin, dat bij geringe oplagen het te kostbaar zou worden voor elk nieuw werk een aparten band te laten ont werpen; maar zou deze moeieiykheid niet overwonnen kunnen worden door een bepaald type-band voor al z\jn uitgaven vast te stellen ? Het monotone bij een groot aantal werken van eenzelfden uitgever zou te vermijden zijn a door kleurverschil a door bijvoorbeeld bij wetenschappelijke werken van een ander type band gebruik te maken dan bij romantische werken etc. Dit zou. meenen wy, het schoonheidspeil van den boekband in het algemeen zeer verhoogen, terwijl de financieele bezwaren niet van dien aard zijn, dat ze onoverkomenliik mogen heeten. J. G. V. Het echec der nieuw FraMe munten, De nieuwe Fransche munten, door drie der eerste medailleurs ontworpen, hebben geen succes. Die van Roty zelfs zoo weinig, dat men er van spreekt zijne vyifrankstukken niet eens te laten slaan. En hier is reden voor, want, al vinden wy' in zyne zaaiende figuur van de Republiek groote qualiteiten van teekeiving en modelézooals men van hem gewend is, wat den achterkant betreft maakt hy het werkelijk te erg. De gouden munt door Chaplain met ein kop van de Republiek op de eene zijde en een haan op de andere, maakt als geheel een beteren indruk, maar men heeft aanmerkingen, te veel om hier te noemen. Het brons door Daniel Dupuis, dat de echt Fransche qualiteit heeft van groote «charme de modelé" en hierdoor een kunstwerkje is, dat als zoodanig aangenaam aandoet, vindt nochthans evenmin genade in de oogen van 't publiek. En datzelfde publiek, n.l. het deel ervan, voor hetwelk de kunst eene zaak van werkelijke belangstelling is, datzelfde publiek had van de nieuwe munten zulke groote verwachtingen om den verdienden naam van Roty en Chaplain. Hoe komt het toch, vraagt men zich af, dat deze terecht geroemde mannen met de muntontwerpen niet beter slaagden? Zouden zij toevallig alle drie tegelijk minder gelukkig zy'n geweest? Met andere woorden: hebben zij ditmaal werk geleverd, dat beneden hun gemiddelde bljjft? Met uitzondering van Roty's keerzijde, die beneden alles bleef, gelooven wy' van niet, wij vinden de qualiteiten van hun gemiddelde op deze munten terug. Hoe komt het dan dat hunne munten niet bevallen en hunne medailles ge woonlijk wel? Eenvoudig doordat het publiek, zij het misschien onbewust, aan eene munt andere eischen stelt dan aan eene medaille. Op eene munt w_il men nog iets van die hoogere een heid, die men stijl noemt en die de moderne medailles, by' al hare qualiteiten, missen. Ten opzichte van eene medaille is men in onzen t^d tevreden als zy geeft wat men ook in eene schilderij waardeert, als zy n.l. de uit drukking is van 's kunstenaars bewondering voor 't een of ander hoekje natuur; 't zy portret, groep, landschap of iets anders. Van eene medaille eischt men niet meer, dat zij geeft eene samenvatting van hetgeen ze mempreereu moet, volgens haren aard kras en bondig, dit is beeldend in den waren zin. Men vergeet bij al de qualiteiten waarin men opgaat het eigenlijk beeldend talent in den hier bedoelden zin en dat tegenwoordig zoo goed als geheel ontbreekt. De stijl ontbreekt evengoed büde decorateurs, de beeldhouwers en medailleurs als b\j de architekten in 't algemeen en het echec van de nieuwe Fransche munten vindt naar myne overtuiging hierin en in niets anders zy'n oorzaak. Ik herhaal het: in niets anders, want al het andere is bijzaak. Zoo wy'st men er op, dat de antieke munten veel meer relief hebben en dat aan de moderne den eisch wordt gesteld van vlak relief om het stapelen mogelijk te maken en dat dit ten nadeele komt van de laatsten. Indien echter vlak relief het hebben van stijl in den weg stond zouden die heerlijke Egyptische bas-reliefs stijlloos moeten zijn in tegenstelling van met veel talent gemaakte moderne haut-reliefs! Iedereen erkent, dat het omgekeerde waar is en hiermede vervalt dit vermeende argument tegen vlak relief. Er wordt voorts gesproken van de reduceermachine als oorzaak der ontaarding van de medailleerkunst. Het directe handenwerk, heet het, gaat hiermede verloren en dus ? ? datgene waar het op aankomt? En de prachtige Grieksche beelden dan, meestal oorspronkelijk in brons gegoten, is daarbij met et directe handenwerk ook de essens verloren gegaan? Ieder weet beter. Ea toch ontbreekt daar evengoed het directe van de kunstenaarshand. Evengoed, want de beste moderne reduceermachines leveren iets, dat geheel overeenkomt met een exact afgietsel in metaal van een in eene weekere stof geboet seerd beeld. Het eenige verschil bestaat in de afmetingen, voor het overige gaat de ver gelijking geheel op wat het resultaat betreft, Nu is het waar, dat er bij het ontwerpen op grooter schaal rekening moet gehouden worden met het effect, dat de reductie geven zal. Maar juist hierin is de machine een hulp, doordat zij, zonder den artist te vermoeien, voorloopige proeven leveren kan, die hem in staat stellen dat effect te zien en hem kunnen nopen, zoo noodig, zijn ontwerp naar den eisch te wijzigen. Op zijn willen en kunnen komt het dus ten slotte weer geheel aan. Het schijnt inderdaad kortzichtig hier de machine als zondebok te willen wegzenden. Het zou een veel te klein middel zijn om een groot gebrek te verhelpen. Trouwen, welke machine zouden wy moeten afschaffen om weer mooie standbeelden en dito muurschilderingen te krijgen. Er is er geen en alleen deze overweging zou voldoende moeten zijn om de oorzaak van 't verval veel dieper te zoeken. Of dan de moderne eischen en nieuwe middelen in 't geheel geen invloed zouden hebben? Het komt niet in my op dit te beweren. Waar ik op wilde wijzen is, dat zij aan de kern niet kunnen raken. De vraag of de machine in gebruik zal blijven op den duur kan ons koud laten. Voor de kunst komt dit er in ''t geheel niet op aan. Deze zal blijven de stempel van haar ty'd, stijlloos of stijlvol, al naar die tijd er zelf uitziet en de kunstenaars zullen, als kinderen van hunnen tijd, naar hunnen innerlyken drang blijven werken, rekening houdend met nieuwe eischen waar die onafwijsbaar blijken en met of zonder nieuwe middelen. Helbeck van Bannisdale, door mrs. H MPHKY WARD, uit het Eagelsch, door mevr. WILLEUMIEK. Nu ik mij, na geëindigde lezing, neerzet om d,t aangrijpend verhaal te bespreken, voel ik, dat bewondering sprakeloos maken en 't zien van vlekjes, 't aanwijzen daarvan, gemis aan eer bied verraden kan. ,Helbeck van Bannisdale" is een merkwaar dig boek. Een door en door Eugelscli boek. En toch in strekking zoo algemeen menscbelijk. 't Plaatst ons, zooals Ward gewoon is men kent haar genre midden in Engeland, waar bet kerkelijke leven zulk een ruime plaats inneemt in bet geestelijke leren d«a volks, waar vragen betreffende het kerkgenootschap, de ge loofsbelijdenis, den uitwendigen eeredieust, de |gebeden, de Zondagsviering een belangstel!iag wekken, een gevechtshitte doen ontstaan, waar van wij ons ternauwernood een denkbeeld kun nen vormen, de oudereu onder ons slechts een verbleekende herinnering bewaren. Dien strijd kennende, rondom zich zijn rumoer vernemend, weet zij tot welke botsingen dat alles aanlei ding kan geven, welke noodlottige verhoudingen er uit kunnen voortvloeien. En met meester lijke hand teekent zij in hare verhalen het arme menschenhart, gepijnigd door dien strijd, mede lijdend. Ook in »Helbeck van Bannisdale" teekent zij weer op dien bewegelijken achtergrond van dat kerkelijk godsdienstig kerkgewoel met vaste hand de beeltenis van twee menschen, wi T lot zoo diep tragisch wordt door ,-den rampzaligen godsdienst". Hij en zij Helbeck en Laura welk een persoonsverschil! En hoe innig toch krijgen zij elkander liefl Zóó lief, dat zij zich liever der dood in de armen werpt daa hem ongelukkig maken. Hij: een man van midden dertig, van voor komen innemend voornaam, zwart ietwat grij zend, indrukwekkend van bleekheid, droefgeestig en toch krachtig, dragend de merkteekenen van zwaren strijd; arme erfgenaam van een oud ge slacht, sinds twintig geslachten katholiek, daardoor in Westmoreland ietwat vereenzelvigd; hij: zich door afkomst, neiging en levenservaring geroepen wetend ernst te maken met het ,roomsch zijn', met de gehoorzaamheid aan de Kerk; daarom opgenomen ia de derde Orde van den H. Francisus, daarin geholpen door Jezuiten, geestelijken en nonnen van allerlei aard, die zich aan hem vasthechten; vastend, biddend zichzelf kastijdend, mediteerend, zijn goederen offerende aan de weeshuizen enz., naar de streng ste voorschriften met een ijver en gehoorzaam heid, die zijn dagen geheel vulden op het een zame kasteel; en dat alles om zijn ziel te behouden in het eeuwige oordeel, zijn ziel, die in groote gevaren heeft gebeefd". »Wat de Kerk jtuchtiging' noemt, het lichaam-er-onder houden, zooals Paulus zegt, dat doet hij. Zoo ontstaan de heiligen... Natuurlijk doet hij zulke dingen niet op eigen hand. Zijn overste beveelt het". Zij: »Zeer klein, zeer tenger, met vol blond haar als gesponnen goud, fraai gevormde fijne handjes, een mooie blanke hals, dunne po b j es, fijne vingertjes, heldere blauwe oogen, vlug, levendig in gebaar en beweging. Doorgaans vroolijk en in een goed humeur, doch hare vriendinnen wisten zeer wel, dat niemand zoo gesloten was als zij, en dat haar innerlijk leven, indien er iets van dien aard bestond, ver buiten hen omging. Dikwijls was ze, geheel tegen haar gewone onverschilligheid in, boos en driftig, maar het was niet gemakkelijk achter de oorzaak te komen. Over 't geheel een ontwikkeld meisje, met geringe feitenkennis. Haar vader had, indirect, op haar vorming grooten invloed gehad haar moeder was vroeg overleden. »Van kindsbeen af leerde zij bigotte meuscheu haten, die in allerlei zotternijen geloofden en hen tegenwerkten." ,Ik ben er in grootgebracht," zegt ze tegen Helbeck, »nu ja om de uwen te haten als u 't weten wilt." De wetenschap leerden zij (in Cambridge) hooghouden. Maar haar schoonheidszia werd sterk door 't lezen van dichters en door goede muziek ontwikkeld. Ze beefde van verrukking bij iets schoons. . . . Dat zij een persoonlijkheid was, bleek genoeg, maar een vast degelijk karakter zou men haar niet licht toeschrijven. Ze was een mengel moes van liefhebben en haten; een kracht, geen organismes; stoutmoedig, onbezorgd, lichtzinnig in haar doen en in baar spreken, handig en bij de hand, steeds slagvaardig, gaande liefst, in eigenlijken en overdrachtelijken zin, tot de steilste hoogten en langs de scherpste afgrondsranden. De eerste ontmoeting tusschen die twee was natuurlijk een botsing. Zij kwam na den dood baars vaders tegen den zin van Helbeck met diens zuster gehuwd met baar stief moeder, een angstige roomsche ziel, bij Helbeck in huis. Helbeck merkte op -. «ze heeft gezegd, dat zij nooit binnen wil zijn als er gebeden wordt. Zeker vindt zij dat zij haar vader repre senteeren moet in een nest van Papen! Augustine (haar stiefmoeder) zal op haar wel geen vat hebben ze is altijd gewend ge weest den baas te spelen' Eufin ze kan wat mij betreft haar ging gaan." Zoo stonden die twee tegenover elkaar. Laura had dadelijk opgemerkt, dat hij geestelijk over haar heen wou zien, ofschoon hij als gastheer en gentleman haar alle beleefdheid bewijzen wou, en zette dadelijk hare stekels op. Maar er waren in weerwil van dien gewapenden vrede aanknoopingspunten die elkander zochten, trots hun ijver om ver van elkaader te blijven. Men leefde zeer eenzaam en eentonig, ontmoette elkander dagelijks, had te weinig afbiding om niet aan elkanders bestaan aandacht te schenken. Zijn roomsche nauwgezetheid, zijn omringd zijn door en onderdanig zijn aan hem te vriend houdende geestelijken, ergerde haar, maar 't wekte toch haar bevreemding, haar achting, dat een man van zijn gehalte zoo diep zich buigen kon voor vreemden invloed. Zij ging vragen wat er toch in dat katholiek zijn zat, dat niet een zieltje als haar stiefmoeder maar een man als hij zich daarvoor zoo liet tyrauniseeren. Daarentegen moest Helbeck geen man geweest zijn, indieu het dagelijksch verkeer met zulk een bekoorlijk schepseltje hem onverschillig gelaten had. Laat een eenzaam droefgeestig man in een oud kasteel dagelijks in zijn stil gepeins en gedoe worden omfUdderd en omgonsd en gehinderd en gekweld door de luimen van een goudvlinder, hij zal eindigen met behoefte te gevoelen aan genegenheid voor dat insect. Welnu zij vinden elkaar; zij naderen elkaar over de diepe kloof, en zij weten, dat die kloof bestaat en geen van beide is van plan die over te springen. Hun liefde, innig en oprecht, bouwt enkel een brug er over, en op het midden van die brug, boven dien afgrond sluiten ze hun verbond. Hij belovende, dat hij haar nooit zal hinderen of dwingen met een stille hoop dat hij eindelijk wel de schoonheid van het Katholiek-zijn voor haar ontsluieren zal zij met het besef van die kloof onder haar voeten, met de vrees in 't gemoed dat zij er eenmaal in zullen storten. Want 't was haar als moest ze iets op een afstand houden een tijrannieke macht, die dreigde met vernedering en valsch gehuichel, en tegelijkertijd zocht door te dringen in geheime dingen dingen die ze nooit weten zou en nooit regeeren! In 't innigste van Halbeck's leven zou zij nooit dringen. Nooit zou zij de eerste plaats innemen in zijn hart. Hij had zichzelven gezegd: «duizendmaal neen! Ik mag mij aan zulke droomen niet overgeven. Zulk een huwelijk zou de vernieti ging wezen van tal van plannen voor het heil der Kerk, voor de volmaking van mijn eigen leven ... Zij zou in de eerste plaats komen de Kerk in de tweede Proselieten maken ja de Kerk rekent op mij maar 't is haar ontembaar heiiensch persoontje dat ik lief heb . . {" Ea zij? Voor haar was het Kattolieke stelsel een jacht met netten en strikken waartegen de arme menschelijke geest zich moest verdedigen. EQ naarmate zij hem meer lief had, besefte ze dat meer. »'t Is het zonderlingste dat er ooit in de wereld gebeurd is, dat wij elkander lief hebben, Man. Ik kan nooit, nooit Kattoliek worden". ,Als ik kon, o als ik kon! Dan zou het zijn, wij tweeën samen tegen de rest. Anders hoe zal ik ooit zijn vrouw wezen?!" En na gelezen te hebben de voorwaarden waarop de protestant Katholiek kan worden: //ik kan niet ik kan niet. Ik zou het doen als ik kon maar ik kan niet! Ik kan niet. Er is iets in mij dat nergens voor terugdeinst, zelfs niet om ons eigen hart te breken." Zij kan de gedachte niet verdragen, dat zij nooit in hem de eerste zal wezen. Vind jij die hei ligen die hun ouders, hun kinderen overlaten aan eeu ellendig lot om huu eigen ziel te redden, mensehen om hoo^ bij op te zien? Stel dat ik ziek werd, dat ik sterven ging en er kwam eene stem: laat haar gaan, zij is je in den weg, het zou beter voor je zijn als ze stierf zou je mij rustig laten sterven mij zien heengaan weg, weg, door alle eeuwigheid heen, om je ziel te redden?" Het i' dat afschuwelijk egoisme van den godsdienst, dat alles vergiftigt! Als men er buiten staat, en lijnrecht er tegenover, wat kan men anders dan het haten, - - haten haten!?" Zoo uitgedaagd door een schreeuwende ziel ontsluit hij haar de verborgen diepte zijns levens en gemoeds, laat haar zien wat de kerk voor hem is en dan zegt zij in zichzelve ziende dat zij nooit de meerdere kan zijn, en wetende dat zij niets daartegenover kon stellen, dat zij geen inhoud had hoe slagvaardig ze mocht wezen: het zou een misdaad zijn een mis daad als ik met hem trouwde." In een en hetzelfde oogenblik was haar geopenbaard het noodlot, waaraan zij zich nimmer onderwerpen zou, en dat hij langzamerhand, onvermijdelijk haar vervolger en haar tyran worden moest. Snel als in een bliksemstraal had ze gezien de ellende in de toekomst de dagelijksche strijd, zijn hameren op haar wilskracht haar on vrouwelijk worden. Hij moest van haar bevrijd worden. En zij moest ruimte hebben om adem te halen. En zij ging . .. De kerk troostte hem met de woorden: het kruis, dat door zulk een huwelijk u zou zijn opgelegd, ware inderdaad zwaar geweest om te dragen." Maar daarmee was 't nog niet gedaan. Haar liefde, haar smachtend verlangen naar hem doet baar vragen: ,/of het dan zoo verschrikkelijk is roomsch te worden P" Een nieuwe worsteling begint. Teruggeroepen bij haar stervende stief moeder. Daar /.iet zij bij de stervende weer allerlei wat haar met walging vervult. Daar verneemt zij: men moet alleen blindelings die stap doen gehoorzamen zich in de armen der kerk werpen ; men moet niet vragen wat men denkt en gelooft niet naar zich zelf zien alleen gehoorzamen, dan komt de rest van zelf, en de kerk is niet streng voor be keerden." Zij huivert. En toch overwint haar liefde. Zij kan niet zien, dat de man naar wien zij smacht, haar koel-hoog bejegent. »Ik zou graag leeren onderwezen worden" is de kreet der overgave. En dan: het beteekent het beteekent dat je nooit nooit weer zoo tegen mij spreken zult, dat je mij of moet liefhebben of ja, of ik moet sterven. Ik heb alles ge probeerd en ik kan ik kan het niet ver dragen. En wanneer je mij niet lief hebben kunt of ik moet roomsch worden en ik weet, je zou het niet! welnu, dan moet ik het maar worden, als er in de wereld iemand is die mij roomsch kan maken. Vader Leadham kan mij overtuigen goed dan moet hij maar maar je moet geduld met mij hebben niet veel vragen, niet te sterk dringen." Zdd sn'kt zij 't uit. Zoo geeft de weerspannige zich over. Maar daar sterft nog geheel onverwacht de stief moeder, uit liefde vooi wie ze zijn huis weer had betreden, die ze door 't verrassend bericht een gelukking heengaan bereiden wou. «-0, ik kan het niet verdragen," klinkt het diep ont roerd en droefgeestig tegen Helbeck, «als ik er maar geweest was om het haar te kunnen ver tellen ! O, hoe vreemd is het hoe vreemd!" En altijd door herbaalt zij met het oog op bet bleeke gezichtje der doode: hoe vreemd! O, hoe vreemd!" Zij verzocht alleen gelaten te worden en in de stilte der overpeinzing komt «haar ziel" weer tot bewustzijn van zich zelve. En in haar eigen ziel hoorde zij de stem van haar geliefden vader: »Laura, je kunt bet niet doen, je kunt het niet." 't Was de stem van mijn eigen leven .... De priesters verlangen al wat mijn ik maakt, en dat kan ik niet geven. En als een logen naast hem te leven, kan ik ook niet." En zij verdwijnt om bloemen te plukken voor de doode, op de steile rots helling boven de bruisende rivier. Dat alles is aangrijpend schoon beschreven, in een vorm, die niet veel aaudacht vraagt voor zichzelven, die niet zoo druk doet, dat men den inhoud er door uit 't oog en de belang stelling verliest o, gij kunstige woorden vormeis en zinnensmeders maar den inhoud vergunt in 't volle licht te treden en den lezer te pakken met onweerstaanbare macht. En die inhoud is niet maar eeu der eindelooze liefdehistories; er ligt een vraagstuk aan ter grondslag van algemeene, ook niet engel se hèstrekking.... Zeker doen die woorden «vraagstuk en strekking" een koude rilling gaan door veler zenuwbanen, daar huu kunst strekking haat met hartstochtelijken haat en daardoor juist bedoelende-kuust wordt, evenals die lieden die er op Zondag niet Zondags willen uitzien en door hun gewild sans gêne ieder in 't oog vallen. Onder Wards handen i; haar liefderoman een boek van verre strekking geworden schoon misschien onopzettelijk. Een hoog ernstige pasdagogische vraag rijst er uit op, die zich beschul digend, waarschuwend, ontroerend plaatst voor de oogen der beschaafden. ,Wtl een noodlot, dat die twee te samen bracht ! Dat hem niets gelaten heeft dan de herinnering, en haar stap voor stap gebracht heeft tot dit laatsts rampzalige redmiddel tot dit als waardeloos wegwerpen van haar mooi jong leven ...." Er is hier geen eigenlijk noodlot. Er is schuld. Menschen-schuld. Haar vader zei: ik behoor tot hen, die zich niet bekommeren om de zaken van een andere wereld." Hij was wat men een wetenschappelijke Jan Rap zou kunnen noemen. Iemand, die dadelijk op 't gezicht of gehoor van iets godsdienstigs ging steken en hakken. Er komt in het boek een zekere dr. Friedland voor, een vaderlijk vriend van Laura, een vroegere collega van prof. Fountain, die aan gaande hem getuigt: hij vormde Laura tot een kind van de Kennis, een kind van de Vrijheid, een kind van de Revolutie zonder dat hij haar een onsje leiding meegaf, om haar te pantseren tegen den strijd, die haar wackt. Het is zoo goed als een rijke erfgename, die men aan de heidenen overlevert,... 't Is enkel een blind instinct dat haar drijft. Men had haar een uitrusting moeten geven, iets tot verster king ... Fountain heeft Laura gerukt uit haar sfeer en haar er niets voor in de plaats gege ven ... En dan, waarachtig ! moet zij natuur lijk verliefd worden op dien Helbeck, dien Katholiek ! Het katholicisme zoowaar ! in zijn edelste opvatting! Geen laf, onbeteekenend type, niet fetisdienst en zulke zotternijen neen toegerust met al wat degelijk is. .. Zij gevoelt zich een ongeloovige, een verschoppeling op zedelijk gebied. Zij beeft voor de eischen van dit groote zichtbare systeem. Haar ver stand zegt »neen" maar waarom? Zij kon het niet zeggen. Zij heeft niets standhoudends te zeggen tegenover dat sluitende betoog, geen sterkte te verdedigen tegenover dien opdringenden aanval. Waarom om 's hemelsch wil, laten we toch den geest van onze kinderen braak liggen? Als je gelooft, goeie vrind : voed op. En als je twijfelt, dan nog meer. Voed op, voed op ! Had Laura een degelijke opvoe ding gehad, ze had met Helbeck gelukkig kun nen wezen. Hij bood schikkingen aan zij had die met gerust geweten kunnen aannemen. Er ware dan seen aanleiding geweest tot dien moreelen twijfel ..." Zij had dan inhoud gehad. 'k Ben zeker, dat dit boek ernstig gepeins zal wekken in breeden kring, ernstige zelfbeschuldiging. Ik geloof vast, dat het veler oog zal doen opengaan voor de zekerheid, dat een protestantisme zonder eigen opvatting van ge looven en weten zelfmoord pleegt. En daarom mogen wij de vertaalster dank baar wezen voor haar arbeid, die velen in staat stelt het kostelijke verhaal te genieten. Dat zij als vertaalster nu en dan zichtbaar moeite had om de schrijfster in 't Hollandsen verstaan baar te maken, worde haar niet te zwaar toe gerekend. Dat zij nu en dan woorden smeedt of zet op een manier, die beel vreemd is, worde geschoven op die persoonlijken stijl-hartstocht, die tegenwoordig heerg-ïht, en waarmede men alle taaizonden en zwakheden goedmaakt. Wie 't boek ten einde las is gekomen onder de be koring van een hoogen geest en hooge levens opvatting en voelt zich beweldadigd. En wie kinderen heeft en in gedachten ben volgt op 's levenswegen en zich voorstelt de botsingen, waaraan ze niet kunnen ontkomen, en de smart die over hen komen moet als zij voelen te zwak te zijn, zal niet licht't geklank dier woor den uit het oor verliezen: als je gelooft: voed op. En als je twijfelt: voed op, voed op !" W. ZAALBERG. Boei en TIscMft,J) De Gids. Dr. W. G. C. Byvanck zet zyn herdenking van K. Fruin voort. »Een Droom" uit Tosari door H. Borel, met grootsche, breed geconci pieerde beschrijvingen van de bergstreken op Java. De auteur geeft die in den vorm van een reeks impressies uit het dagboek van een ziek vriend, dat verder de ongelukkige liefde van dien patiënt voor een gehuwde vrouw 1) In bet Weekblad van 28 Mei werd in deze rubriek een gedicht van Helene Swarth onzuiver van smaak genoemd; bedoeld was onzuiver van maat. bevat; dit is een geheel valsche opzet, want er komt geen regel in voor, of Henri Borel spreekt er uit, en heelemaal geen gefingeerd personage. Hy' had beter gedaan zonder ge fantaseerde intrige, eenvoudig de dingen weer te geven zpoalg h\j ze zelf zag. Men moet dit stuk niet achter elkaar lezen; de indruk van dergelijke tropische bergparty'en is te sterk, te hemel wydsch om er veel op eens van te kunnen opnemen. Dat werk doet me innig plezier. Want tegenover de bf domme of on rechtvaardige benaming van «letterkundige consul" en «journalist'1 hem door Van Deyssel in dit blad gegeven, is dit, al zou er nog zooveel op zyn af te dingen n op vroegere arbeid, een heerlijk démenti. Als dan dat >godgezalfd artiest-zy'n" in dolzinnig-pedante waan door Van Deyssel boven alles gesteld wordt, hemelhoog boven coisulaatschap en journalisme, dan behoort dus toch Borel ook al tot de ongenaakbaar-majestueuze creaturen, die gelooven, dat de- Kunst het hoogste is, wat er bestaat, omdat zij daarbuiten niets anders, niets beters kennen, omdat zij er door beheerscht worden. Die overdreven kunst-vergoding mocht in '80 in het toen zoo onlitteraire Nederland zy'n nut hebben gehad, maar de jongere generatie lacht er om, ook om de pre tenties, waarmee deze redacteur van het Tweem. Tydschrift neerziet o. a. op de o zoo gemakkelyke maar nou lieg ik zoo nietige jour nalistiek. De coöperatieve gemeente *Amsterdam" zeer lezenswaard voor onze stadgenpoten. L. Simons zegt, dat er een groot onderscheid be staat tusschen het beheer van bepaalde bedrijven van Gem entewege als in Engeland gebeurt en van Overheidswege, zooals men dat hier ter stede wenscht. In Engeland, in Leeds bv. is de gemeente n groote Coöperatieve naamlooze vennootschap aandeelhouder en verbruiker; elk lid der gemeente en het gemeentebestuur in zyn wydsten zin is raad van Commissarissen. Directeuren zy'n de hoofden der ondernemingen. Het werk wordt er gedaan, niet als by ons door een klein college, maar door den gemeen teraad zelf, daartoe in commissies gesplitst, in Leeds alles meegerekend verdeeld in 63 com missies. Elk dier commissies heeft haar eigen rekening, vermeldend haar inkomsten en uit gaven en haar aandeel in de algemeene schuld. Die rekeningen worden vervolgens, met trouwe verwyzing naar de pagina van elk onderdeel, op de algemeene rekening der stad overge bracht en diezelfde totale tabellen nog eens voor de schuld, en voor den interest gegeven. Zoo wordt het mogelyk, met n, twee opslagen, na te gaan, wat elk onderdeel van gemeentebeheer, met balanceering van inkomsten en uit gaven dus in de netto bedragen, inbrengt of kost. HO licht met voorbeelden toe, hoe moei lijk dit door onpraktische wijze van gemeente boekhouding hier ter stede na te zien is. Verder wyst hy' er op, dat de zg. individueele krachtsontwikkeling by particulier beheer alleen in naamlooze vennootschappen kon plaats hebben by den directeur, terwyl dan de aan deelhouders gleeping partners zy'n, by beheer van gemeentewege echter de geheele tmrgery'. In het laatste geval arbeidt dus zulk een directeur niet voor een groep particulieren maar voor de geheele stad, wat zeker niet minder ecergie en werklust geeft. Ten slotte spoort hy aan tot stichten van gemeentelyke zweminrichtingen en volks-boekerijen. Evert J. Van Gorkom betoogt hoe de Nederlandsche belangen in Zuid-Afrika gediend worden door de boogescholen hier te lande, als de regeering haar lakschheid tegenover de alles behalve langzame Engelschen laat varen en zoo snel mogelyk, door spoedig onze uniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiii 40 cents per reg«L IIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIItlMIHIIIIIIHIIItllllllllllMIIIIIIIIIIIII TRADE MARK. NlARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is yerkrflgbaar bij alle soliede Wijnhandelaars en by de representanten KOOPMANS «fc BRUINIER, te Amsterdam. Prpivanf ?2.50 per Henk. Hoofd-Depöt VAK Dr. JAEGER'S ORIG. Sormaal- WolartMen. K. F. DEÜSCHLE-BENGEH, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. TENTOOSSTELLING TE PARIJS I\ 1900. Verblijf voor ne of meerdere weken in de Grands Hotels du Troeadero" welke voor die gelegenheid speciaal naby' de Tentoonstelling gebouwd zy'n. Bewijzen voor verblyt van af 67.50 guldens per week, betaalbaar in maandelyksche of driemaandelyk-che termijnen. In dezen prys is begrepen: Vervoer van reizigers en bagage in Parijs bij aan komst en vertrek; Logies en 3 maaltijden per dag U toegangsbewijzen voor de Tentoonstelling; Orientecrinffstocht gedurende een dag per rijtuig; Bons voor verminderde prijzen in verschillende groote maga zijnen; Verzekeringspolis tegen ongelukken. Het uitsluitend recht van verkoop dezer bewijzen is toegestaan geworden aan de Cie INTER STale DES WAGONS-LITS Voor inteekening wende men zich tot, en het uitvoerige, geïllustr. prospectus vrage men aan bij LISSONE en ZOON, Singel 155, Amsterdam Z OMERVERBLIJF Hastières/M ,by Dinant (België). Hotel d'Hastière, E. BROUET. Pr. ligging. Mooi Park. Rytuigen. Garage v. fietsen.Warme en Maasb.Yischv. Bootjes.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl