Historisch Archief 1877-1940
No. 1146
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
versiteiten open te stellen voor jongelieden,
tot de studie van het Romeinsch-Ho
anduchAfrikaansche recht, ze hierheen trekt. Ze gaan
nu naar Albion, waar ze inhun leertijd natuurlijk
geheel geangliseerd worden. G.'Heymans prijst
De Wetenschap der Zedekitnde zooals die in
J. J. de Bussy's inleiding daartoe wordt be
handeld, maar komt op tegen een classificatie
van die laatste. Hy zegt, dat de wetenschap
der waardebepaling, die naar de Bussy's defi
nitie in het algemeen vraagt: welke verschillende
soorten van waarden er voor de menschen be
staan, hoe die onderscheiden soorten van waarde
zich tot elkander verhouden, enz. de leer
van de zedelijke waardebepaling als een. lijzonder
geval in zich sluit en niet omgekeerd. De
Aanteékingen en Opmerkingen door J. N. v. H.
gelden de briefwisseling tusschen Huet en
Potgieter. J. N. van Hall herdacht
Francisque Sarcey in het Dramatisch Overzicht.
ELg resumeert hier alleen diens arbeid qua
tooneel-kritikus, omdat hij hem vroeger al
besprak als journalist en conférencier. Henry
Viotta beschouwt in het Muzikaal Overzicht in
historische orde de Fransche toonkunst en
toont aan, dat ongeveer twee eeuwen lang op
het terrein der Groote Opera in Frankrijk zich
het meest niet- Franschen heb ben onderscheiden,
maar dat de Franschen analoog aan hun
bijzondere litteraire aanleg voor comedie's on
geëvenaard zyn en wel zullen blijven in het
genre der opéra-comique.
* *
*
De Nieuwe Gids.
Dunnetjes! Verzen van Jeanne Reyneke
Van Stuwe. Het komt me voor, dat hier wel
een zekere zelfstandige gevoelswyze dóór gloeit,
maar uit de rymen, waar je zoo dadely'k by
kunt denken: o zoo kan ik 't ook wel in
elkaar zetten, en eigenlijk uit al dat geredeneer
op maat over haar zelf, kan men zoo de school
van '80 proeven, maar dan met een leelyke
bijsmaak van oudbakkenheid. Fan Kunst door
Dr. J. B. Schepers, weer een
germaanschmythologisch fragment liet my' vry' koud. Eloos,
die in de vorige aflevering zich van het ge
knoei in Adoratie hersteld scheen te hebben,
doet het nu nog eens duchtig over. Kom,
hy kan het wel beter. In XV van Liefde
herhaalt hy zich zelf, XVIII werd valsch ge
dacht. Hy vertelt, dat hy' als schipper, deinend
nog op de zee, voor een hemelsche verschijning
op den grond valt. Alleen als het dek van
zyn vaartuig bedoeld is, kan het beeld er door;
XIX is gewoon schandelijk van rhytme en als
inhoud een beelje vieux jeu, in XX danst
zijn kracht voor de geliefde en valt (zyn kracht!)
haar te voet. nadat hij aan 't begin juist ver
teld dat bloemengeur hem zyn liefde, zyn
kracht hier, doet vergeten. Onzin!
Als het slot van XXIII mannelijk in plaats
vrouwelijk rym had, was de lyrische strooming
sterker gebleven, smachtender. Forsch-mooi
zyn de beelden »my'n hoofd, dat weet" en »waar
myn schpudren staan" van XXIV, maar XXV
brengt in de war, omdat hij er het leven
met een zee n zyn woorden met een vloed
(of zee ?) vergelykt. XXVI onzuiver door
willekeurige verandering van maat en vrij mal
staat er:
't Geluk had nauw dat woord vernomen,
Of zei: »Ja, ja, dat zal wel gaan."
Neen, neen, dat gaat niet.
En bleef toen met mynLiefste-in-droomen,
Ten eeuwgen dage uit dattlen gaan.
Dat rym gaat ook niet. Goede verzen even
wel zyn hier: XXVII minus een leely'ke
accentuatie en XVI en XVII.
Het eenige bijzonder goede van deze afleve
ring is Een verbeeldi/ngspraatje met een ver
beelding door Jac. van Looy, die er zich in
af vraagt, of onze tydgenooten verwend aan
decor nog fantasie genoeg zouden hebben om
als die van Shakespeare bij het gezicht van
een enkele bloempot een tuin te fantaseeren.
Dan geeft hy in forsch proza met
dof-noordelijke kleuren een idee van Macbeth zooals
hy' met zyn schildersnatuur de tafereelen
er van voor zich afspelen zag; een origineel
soort kunst-van-kunst. Wie dit gelezen heeft
vóór het Engelsche origineel behoeft niet naar
een schouwburg te gaan om, door het stuk eerst
te zien, zyn voorstelling er van by' latere
lectuur te versterken.
J. K. RENSBUBG.
BOEKAANKONDIGING.
Verduurzaamde Krantenspijs.
Litterarische Interludiën, door J. VAN
DEN OUDJS. Leiden, S. C. van
Doesburgh.
Aan tafel. »Gut, man, wat heb je van
morgen het Nieuws gauw meegenomen naar 't
kantoor, ik had zoo graag de Leestafel nog
willen inzien. Neem je 't nommer nog eens
even mee terug ?"
»Ja, kind, daar hoop ik om te denken, maar
je moet er niet vast op rekenen."
Op solder by' alleen wonende dame. «Juffrouw,
daar zyn ze om de krant en die ligt niet op
de trap. Waar is ie?"
»In de kamer op den schoorsteenmantel,
Mietje, geef maar mee, hoor f'en by zichzelf :
»Hèwat sneu ; ik had de Leestafel nog moeten
lezen, er stond net over Anna Lohman in.
Saai, dat die wasch ook zoo lang ophoudt."
Aan 't ontbijt. »Wat ben jy weer de krant
aan 't spellen, Jan; heb je dat blad dan nooit
uit; ik heb er drie gelezen tegen dat óne
van jou."
>Ja, 'k ben dadely'k klaar, maar ik wil wel
eens weten wat den Oude van Huet zegt. Ik
kom tegenwoordig al zoo weinig aan bellettrie
toe, en 'k heb Huet vroeger alty'd erg pittig en
goed gevonden."
Op 't Leesmuseum, zachtjes. »Zeg, je moet
eens die Leestafel inzien van 't Nieuws vau
den Dag. Je zult je amuseeren met wat dien
Ven den Oude over de taalverknoeiing van de
jongens zegt. Hy' praat van hun grammati
cale argeloosheid, ook geen slechte qualificatie,
wat zeg je !"
En zoo voort, en zoo voort.
Gelukkig kunnen nu al die belangstellende
lezers, gemankeerde en niet-gemankeerde, hun
Leestafel gemakkelijk terugvinden. Zy' staat
keurig aangericht in bovengenoemde
»Litterarische Interludiën" gereed.
Kaar tydsorde gerangschikt, zyn het de
meeste der in 't Nieuws onder den titel ver
schenen boekbeoordeelingen tusschen Juli 1895
en November 1898. Het lyvige boekdeel van
by' de 300 pagina's geeft canserieën
overvyfen-veertig schryvers en schrijfsters, die zich
in die drie-en-een half jaar met bellettristisch
werk hebben beziggehouden. Huet is onder
die allen de eenige auteur, van wien dit niet
geldt.
Wie deze krantenspijs pas genoot, zal
natuurlyk niet terstond zich aan een herhaling
der lezing zetten, maar toch allicht is 't hem
aangenaam aan het mooie Hollandsch en de
gezonde frissche denkbeelden al bladerend een
groetje van vriendschappelijk herkennen te
geven, en wie later over de litteratuur dezer
eindeeuwsche jaren iets wil weten, en liefst
van iemand, die met objectieve eerlijkheid de
zaken beschouwt, die zal bewerken, dat deze
verduurzaamde krantenspy's haar pittig aroma
nog niet heeft verloren.
F. J. VAN UILDBIKS.
NIEUWE UITGAVEN.
Finland, An English Journal, devoted to (h
cause of the Finnish people, edited by C. Harold
Perrott, B. A. No. 1. Offices: 106,
Victoriastreet, London S. W.
De V'redesconferentie, prentenboek voor oud
en jong. Amsterdam, H. Gerlings.
Oorlog of Vrede ? roman van GEEGOB
SAMAEOW. Afl. 6. Amsterdam, Holl. Stoomdrukker^
en Uitgevers-Maatschappy.
D. TER HAAK, Onze Vlinders, bewerkt naar
Fa. BEEGE'S Schmetterlingsbuch (8e Auflage.)
Ie afl., met ongeveer 1300 af beeldingen,
Zutphen, W. J. Thieme & Cie.
Uit mijn Sportportefeuille, door Frans
Netscher (geïllustreerd). Amsterdam, Cohen
Zonen.
Bulletin No. 63. 1899. Livres anciens et
modernes ouvrages en tout genre. Gravures et
portraits. Librairie C. L. van Langenhuy'sen,
Amsterdam.
Kiesrecht en Onderwys, door Mr. P. F.
HUBBECHT, lid van den Kaad van Staten, oud
Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken.
Overdruk uit de Gids van Mei 1899. Am
sterdam, N. V. Amsterdamsche Courant.
Verslagen der Congressen, gehouden by ge
legenheid van de Nationale Tentoonstelling
van Vrouwenarbeid. XII. De taak van moeders
en opvoedsters, op 14 en 15 September 1898.
Amsterdam, W. Versluys.
Verslagen der Congressen, gehouden by' ge
legenheid van de Nationale Tentoonstelling
van Vrouwenarbeid. IX. Maatschappelyke toe
stand der vrouwen, op 29 en 30 Augustus
1898. Amsterdam, W. Versluys.
Op Twee Planeten, roman door KUED
LASSWITZ, uit het Duitsch door F. J. VAN
ILDEIKS. Afl. 3. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink
& Zonen.
Catalogue de Livres. No. 294. La Guerre.
Choix d'ouvrages Relatifs aux guerres qui ont en
lieu depuis les temps les plus reculés jusqu'a
nos jours. La Haye, Martinus Ny'hoff.
Catalogue de Livres Anciens et Modernes
No. 295. Economie Politique Socialisme. La
Haye, Martinus Ny'hoff.
Geïllustreerd Handbo.ek der Pluimveeteelt,
door A. C. E. BALDAMUS. Naar den derden
druk voor Nederland bewerkt door J. H.
BEEKMAN BZN., met 235 afbeeldingen. Afl.
24/30. Zutphen, Schillemans en van Belkum.
Planten-Typen. I. Voorjaarsbloemen, door
K. SIDEEIDS, met voorwoord van Dr. J. C.
COSTEBÜS, met 15 platen naar de natuur
geteekend door TH. NIETJWENHDIS en J. KLAVEB,
benevens 65 penteekeningen. Amsterdam, S. L.
van Looy.
Gewone Dwaalbegrippen op Muntgebied en
hunne gevolgen op de Volkswelvaart, uiteengezet
ook voor niet-vakkundigen, door M. J.
WIESSING te Batavia. Amsterdam, W. Versluys.
Bibliotheek van De Jonge Gids", onder
redactie van HEEM. HEIJEEMANS JE. VI. Tooneel
en Maatschappy, door Herm. Heijermans Jr.
Amsterdam, D. Buys Dzn.
Berichten en Mededeelingen der Vereeniging
'l van Leeraren aan inrichtingen van Middelbaar
Onderwas. Leeuwarden, Coöperatieve Handels
drukkerij. Juni 1899.
De betconers der vreemde Werelddeelen, door
Dr. H. BLISK. 20ste afl. Amsterdam. Uitgevers
Maatschappy Elsevier.
Der Krieg als Sociologisches Problem, von
Dr. S. R. STEINMETZ. Amsterdam. W. Versluys.
Betrekkingen voor Vrouwen, door JOHANNA
VAN WOUBE. Ziekenverpleegster. Amsterdam.
L. J. Veen.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin IIIIIIIIIHI iiiiiimiiiiiiiiimiiiimiuiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii "iiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii 111 i
DAME£.
Iets uit de geschiedenis der vrowenbewepg,
Olyine de Gonges.
Benige weken geleden bevatte de Frank
furter Zeitung een belangrijk artikel over
Die Mitarbeit der Frau, Ueitrage zur
Geschichte der Frauenbewegung", waarvan, dunkt
me, een uittreksel in dit blad niet misplaatst
is. Het behelsde in hoofdzaak het volgende:
Het Vrouwenwaagstuk is bijna zoo oud als
de beschaving. Toen de volkeren nog in de
eerste periode hunner ontwikkeling waren,
stonden de man en de vrouw vrijwel als
gelyken tegenover elkander, maar door den
economischen vooruitgang deed zich langzamer
hand een afstand gevoelen, die gropter werd
met de steeds toenemende ontwikueling.
De man, van nature de sterkere, trad al
gauw als heerscher op, waardoor de vrouw de
onderdrukte, de slavin, het lastdier, op zyn
minst genomen een schepsel van lagere orde
werd.
Hierop maakten de Germanen in zekeren
zin een uitzondering. De waardeering, die zij
de vrouw schonken, bly'kt o. a. daaruit, dat
zy' voor een gewonde vrouw een hooger
weergeld (bloedgeld) verlangden,, dan voor een
gewonden man, dat zy van den moordenaar
eener vrouw een tweemaal zoo hoog weergeld
vorderden dan van den moordenaar van een
man. Want zy vereerden in de vrouw de moeder,
en het gold by hen als byzonder laf, een zwakke
en weerlooze aan te vallen.
De roomsche kerk heeft daaraan een eind
gemaakt; niet, dat het in het wezen des
christendoms ligt, de eene helft der menschheid by
de andere achter te stellen. Toen echter de
godsdienst der armen en vervolgden tot staats
godsdienst werd, onderging hy een verandering,
welker gevolg, naast vele andere, dit was,
dat de opvatting omtrent het wezen der vrouw
een minder hooge werd.
In 't eerste wetboek, dat door de Roomsche
kerk aan een ermaansch volk gegeven werd,
het Fuero juzgo der Wisigoiuen gold
het leven eener vrouw maar half zooveel als
dat van een man l
Het Romeiusch-christely'k recht drong het
Gennaausch recht hoe lauger hoe meer op den.
achtergrond, en daarmede werd de vrouw overal
rechteloos. Gehoorzaamheid, bescheidenheid,
onderworpenheid, onzelfzuchtigheid, dat
waren de deugden, die men van dd vrouwen
verlangde, en van de... onvryen. De
gelykheid van alle menschen: de heeren en knech
ten, de mannen en vrouwen, was met het
primitieve christendom weer verdwenen.
Zoo kwam het, dat by' alle beschaafde vol
keren de vrouw in geestelyke ontwikkeling bij
den man achterstond, dat zij huishoudelijke,
rechterlyke en politieke boeien droeg, die haar
den stryd om het bestaan, welke zy lang
zamerhand evenals de man te voeren had,
bemoeilijkten, zoo niet onmogelijk maakten.
Die onhoudbare toestand was al zeer vroeg
de oorzaak van een groote ontevredenheid
onder de vrouwen, die steeds aanwies en in
de vrouwenbeweging der Fransche revolutie
haar toppunt bereikte.
Het is merkwaardig een blik te slaan op
die ty'den, welke ons bewy'zen, dat de 19e
eeuw geen nieuwe stellingen over de vrouwen
beweging heeft verkondigd, maar ze slechts
scherper heeft geformuleerd. Het groote vrouwen
vraagstuk was dus al voor meer dan honderd
jaren de wereld ter oplossing aangeboden.
Terwy'l onder de vrouwen der hoogere standen
van het toenmalig Frankryk de ideeën van
Bousseau, Voltaire en de Encyclopedisten een
vruchtbaren bodem vonden en een geestelyke
omwenteling bewerkten, was het yoornamelyk
de vreeBeujke ellende van dien ty'd welke de
vrouwen uit de volksklasse er toe bracht zich
op straat met de politiek van den dag in te
laten. Als men Schiller's Die Weiber werden
zu Hyanen", aanhaalt, om daarmede de zooge
naamde dames de la halle" aan te duiden,
wy'st dit op gebrek aan inzicht: een dergelijke
maatschappelyke nood, een dergely'ke willekeur
zouden zelfs de zachtste gemoederen in opstand
brengen.
Den 6en October 1789 veroverden zich de
vrouwen haar plaats in het maatschappelijk
leven. De hongersnood in Parijs, de geruchten
der schandalen van Ver aai Hes, brachten het
Parysche volk tot het uiterste, maar het
waren niet de mannen, het waren de
vrouwen die tot daden overgingen. De arbeid
sters en koopvrouwen van de Halle" bestorm
den het raadhuis, waar zy tevergeefs brood
eischten en togen toen 8000 in getal naar
Versailles. Daar overwonnen de vrouwen den
koning, daarmee het koningsschap, terwy'l de
revolutie vanaf dit ty'dstip een aanvang nam.
Nu kon men de ooren niet mér sluiten
voor de stem der vrouw: haar belangstelling
in de politiek was gewekt, ze had leeren inzien,
hoe diep ook in haar leven de sociale vraag
stukken ingry'pen, en zoo werden zy de
dryfkrachten van de in omvang toenemende eman
cipatie-beweging van het gansche volk. Zy'
namen deel aan de politieke clubs der mannen,
voerden debatten en richtten in de grootere
steden vrouwenvereenigingen op, wier ledental
aanzienly'k was.
ledere sociale beweging heeft leiding noodig.
Degene, die aan de toenmalige vrouwenbewe
ging den stoot gaf, en het organiseerend talent
daarvan uitmaakte, was: Olympe de Gouges,
welke men met recht de eerste leidster der
vrouwenbeweging zou kunnen noemen.
Als onwettig kind eener arme uitdraagster,
was zij, zonder eenig onderricht te ontvangen,
in de diepste ellende opgegroeid. Op
zeventienjarigen leeftijd trad zij in het huwelijk,
dat zeer ongelukkig was en na een jaar reeds
werd ontbonden.
Daarna leefde zy eenigen tijd niet juist naar
de strengste regelen der zedeiy'kheid, hetgeen
we in haar kunnen verontschuldigen, als we
in aanmerking nemen, dat ze jong, zeer schoon
en onervaren was. Maar spoedig, onder den
indruk van de woeling der ty'den, keerde zy
haar lichtzinnig leven den rug toe. Ik brand
van verlangen," zoo schreef ze, myn geheele
wezen op te offeren aan het openbaar welzy'n,"
en zy deed het met de groote energie, die
aan haar karakter eigen was.
Haar diep meegevoel in het lyden van het
volk en van haar geslacht, verleende haar
buitengewone kaachten, terwy'l haar genialiteit
haar de moeilykheden deed overwinnen, die
zich op den weg van een volkomen onontwik
keld volkskind moesten voordoen.
Haar tijdgenooten verklaren, dat zy haar ge
hoor altyd weder wist te boeien door den
rijkdom harer ideeën en haar meesterschap
over de taal: zelfs de Nationale Vergadering
hoorde met verbazing de welsprekende rede
naarster aan en volgde herhaaldelyk haar prak
tische aaawyzingen.
Was haar optreden voor de armen en
werkeloozen van belang, op het gebied der vrouwen
beweging -was het bepaald een opzienbarende
gebeurtenis. Reeds in een adres aan de vrouwen
bad zy uitgeroepen: Wordt het niet tijd, dat
OOK onder ons, vrouwen, een revolutie begint'?
Moeten wij alty'd buiten alles gehouden blijven f
Zullen wij nooit een werkzaam aandeel nemen
aan het maatschappelijk leven V"
Toen nu het vryheid, gelijkheid en broeder
schap" werd uitgeroepen, en iedereen met
geestdrift bezielde, vaardigde zij een manifest
uit: De rechtsverklaring der Vrouw," dat in
korte, krachtige termen het programma der
vrouwenbeweging uiteenzet.
(Wordt vervolgd.) SUZE S.
en in zyn algemeenheid bitter weinig indruk
maakt. Zoo'n mea culpa, uit naam van heel de
mannenwereld gesproken, moet noodzakelijk
vaag blijven, maar aangezien wij hier steeds
weer van den man en van de vrouw hooren,
valt er van den boeteling ook al niet veel anders
te verwachten.
De bedoeling van den schry'ver ziet er be
scheiden genoeg uit. Hy wy'st zyn medemannen
op 't gevaar, dat de beste vrouwen hun zullen
ontgaan, als zij, mannen, niet zorgen, dat de
onrechtvaardigheden tegenover de andere helft
uit de wetten verdwynen, maar aangezien dat
gevaar volkomen chimeriek is in onze oogen,
valt het moeilijk de rechte belangstelling te
gevoelen. De helft van het kleine brochuretje
betoogt, dat de vrouwen werkstaken, dat zij
weigeren te trouwen, dat zy' geen moeders
willen zyn. Heeft iemand een-en-twintig
bladzy'djes lang die vergissing geslikt, dan mag hij
daarna vernemen, ten minste aoo hy' man is,
dat hy schuld aan dat kwaad heeft, dat hy' de
hand in eigen boezem moet steken en zich
moet verbeteren. Zyn zonden en zyn kleine
en groote tekortkomingen worden hem op niet
onverdienstelijke wijze onder 't oog gebracht,
maar van wat den man wordt verweten, trekt
meneer A of meneer B zich zelden iets aan
en beiden zullen met een »Dat help ik je
wenschen l" een zoete tirade lezen als deze als
deze : »Wy' moeten beter worden, ons karakter
vormen, onze slechte gewoonten afleggen,
trachten haar opnieuw te wiunen en nu het niet
langer gaat, haar als mindere te behandelen,
in haar onze gely'ke eeren."
Of is dit heele dingetje een mystificatie en
is een schalke Eva's dochter hier in travesti
verschenen als boetvaardig zondaar ?
F. J. VAN UlLDRIKS.
Wijze lessen ?oor de mannen.
Een man over Vrouwen aan Mannen,
door MBA GULPA, Utrecht. A. W.
Bruna en Zoon.
Nog weer eon praatje over de
vrouwenquaestie. Zoo bly'ft het groen nognadruppen
als 't hard geregend heeft. En dit is een praatje
in meer dan n opzicht, vooreerst omdat het
zoo echt thuis hoort in de categorie, waarvan
men zegt: «Praatjes vullen geen gaatjes", en
»Nu, dat is ook maar een praatje voor de vaak",
dan omdat het zoo klein is, want de 48 smalle
bladzy'den zyn zoo ruim bedrukt, dat twee
ervan een pagina vullen van een middelmatig
boek, en praatje is immers een verkleinwoord.
Of de diminutiefvorm hier gunstig of ongunstig
op de hooidbeteekenis inwerkt, blyft in 't
midden gelaten, als men let op 't gebruik van
het stam woord in verstandige praat en daaren
tegen weer in gekkenpraat.
Maar dit wordt zoo langzamerhand gebazel.
Zoo gaat het, als men ter bespreking een
boekje zich ziet toegezonden dat de zaak,
waarover het handelt, niets verder brengt, haar
volstrekt niet van een nieuw standpunt belicht
iiiniiiiiniHiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiniiiiiiiiinnHiiiii'iiiiiiniiiiiiiiniii
Mode. De Berlynsche society.
Bruidssluiers. Een eeuwfeest.
Geel en grijs. Een raeket-stander.
Daar iedere zomer wat nieuws moet brengen,
heeft men nu begrepen, dat er niets tegen is,
twee of drie soorten van kant of guipure op
n kleed te vereenigen, men kan dus point de
Venise, guipure d'lrlande en Chantilly of
Valenciennes bij elkaar zetten, zonder den in
druk te maken alsof men een kast vol eindjes
en restjes had opgeruimd. De omtrekken van
de kantversiering worden aangegeven met heel
smal fluweel en lint. Ook franjes worden er
veel gebruikt, de oude geknoopte zy'deifranje
zoowel als de nieuwe staalfranje, goudfranje,
zilverfranje, vooral als alsluiting van polonaises
en tuniques van zwart filet de soie, die men
op transparants van zyden taf draagt, in de
kleuren mauve, gris-perle, hortensia, heliotrope,
zilvergrijs, bleu gobelin of mouette. Deze
laatste kleuren, de matblauwen en matgrijzen,
zyn met de natuurlyke strookleuren ook in
gunst voor hoeden; e witte en grijze ge
krulde struisveeren, die zoo plotseling de mode
overheerschen, en de witte, zwarte en gry'ze
gazen of tullen brides, die men met een grooten
strik onder de kin dichtknoopt, passen er
bijzonder by. Struisveeren kan men in elk
geval met een gerust geweten dragen; het beest
wordt er keurig om verpleegd, gevoederd,
schoongehouden en op ty'd geplukt; hetzelfde
geldt ongeveer voor hanen, kalkoenen, pauwen,
eenden en zwanen. Erger is het dat op dit
oogenblik zeemeeuwen in- de mode komen;
die moeten er voor geschoten of gevangen
worden; de dames van den Vogelbond zullen
wel doen, zich daarvan te onthouden.
* *
De Berlynsche «society" is, volgens
ingewy'den, lang zoo aardig niet als die te Londen
of die te Weeuen. De eene van die beiden is
veel vry'er, de ander veel gemoedelyker; te
Berly'n is het te sty'f en daardoor niet interes
sant. Dit ligt niet aan den Keizer, die gaarne
rang, geest, intellect, kunst, schoonheid, by
elkaar zou brengen; maar zyn onderdanen
nemen de privilegiën van den hoogen adel
strenger op dan hy.
Berlijn heeft in dit opzicht ook veel aan
Keizerin Augusta verloren, die, een prinses
van Saksen-Weimar, de litteraire traditiën van
dat huis ophield. Ken centrum was er ook om
de prinsessen Marie Radziwill, geb. markiezin
de Castellane en haar schoonmoeder Mathilde
Radziwill, geb. Clary-Aldringen; maar ook dit
is verdwenen.
Tegenwoordig zyn de toonaangevende dames
gravin von der Gröben-von Eschwege, wier
huis het middelpunt van aristocratisch intel
lectueel leven is; haar muziekpartijen, haar
litteraire soirees, haar liefdadigheidsfeesten,
bazars en receptién zyn beroemd. Aan het hoofd
van muzikale kringen staan óók prinses Max
Hohenlohe-Oeringen, geb. Hatzfeld, kapitein
von Chelius en graaf Philip Eulenburg. Min
der artistiek maar vroolyker is de kring van
prinses Aribert van Anhalt, waar men aan
alle sport doet; ook prinses Pless, ofschoon
niet zoo hoog in rang als de Hohenlohes,
Löwensteins, Solmsen en de anderen uit het
tweede deel van den Almanach de Gotha, be
kleedt een zeer geëerde positie in de Berlyn
sche wereld, waartoe haar reusachtig fortuin
allicht iets bydraagt. Een groot verschil ook
tusschen de Berlynsche groote wereld en die
van Londen, Parys, Weenen is dit, dat in de
andere hoofdsteden tal van de voornaamste
familiën hun paleis hebben en er een deel
van den winter doorbrengen, en dit te Berly'n
maar met vier van de zeer groote familiën
het geval is; er is een paleis Radziwill, von der
Gröben, Pless en Armin-Muskau. De anderen
komen veertien dagen naar Berly'n, om hun
dochters aan het hoi' te presenteeren en ver
trekken terstond weer naar hun kasteelen. De
gezanten mengen zich ook niet zooveel in het
eigenlyke reunie-leven als in de andere hoofd
steden. De hertog en hertogin van Ratibor en
de barones von Reischach zouden grooter
positie bekleeden, omdat de keizer en keizerin
hun zeer genegen zyn, als zy' niet katholiek
waren, ofschoon dit voor de gunst der
Radziwills geen beletsel is.
Onder de schoonheden der Berlynsche groote
wereld noemt men het eerst vorstin
SalmDyck, geb. Lucchesi-Palli, een statige gracieuse
schoonheid; barones Varnbüler, de vrouw
van den Wurterabergschen gezant; madame
d'Iturbe, ook eene der sterren van het corps
diplomaüque, zy heeft den naam van behalve
een der mooiste, ook een der geestigste en
talentvolste vrouwen van het hof te zyn.
* *
*
In het dragen van bruidsluiers is de mode
niet minder veranderlyk dan in andere
kleedingstukken. De hertogin van York droeg
by haar trouwen den bruidsluier van haar
moeder, de hertogin van Teek, maar terwy'l
deze hem opgeslagen had, droeg de dochter
hem, naar de tegenwoordige mode, neerhangend.
Hy was van Brusselsche kant, die van koningin
Victoria van Honiton kant, behoorend by haar
kanten overkleed; men kent hem van de
jubüeeplaten, toen de koningin hem weer
gedragen heeft. Soms hebben bruiden zich
onafnankelyk willen toouen; prinses Augusta
van Beieren bv. heeft in 1893 haar sluier
evenals haar costuum, van tulle, met zilver
geborduurd willen hebben, en er eene tiara
gedragen, veel grooter dan anders de mode is.
Ook beginnen vorstelyke bruiden wel de
historische sluiers liever als garneering van
den japon te gebruiken en een eenvoudigen
sluier van de doorschynendste tulle te nemen.
Voor prinses Helene van Bourbon, die met
den hertog van Aosta trouwde, is te Bayeux
de sluier gemaakt, de grond »vrai réseau",
waarin het wapen van den bruidegom, met de
kroon van Savoye, de fleurs de lys, de wapens
van Frankryk en van den tak der Orléans.
Deze sluier was op de schouders met diamanten
spelden gehecht, om het gewicht aan het hoofd
te verminderen, war.neer de sluier op den
zwaren sleep haakt. Dit doet men in Frankryk
meer; in Engeland neemt men hem met het
zelfde doel wel aan het middel op. De sluier
van prinses Helene was 14 voet lang. Men
laat hem van voren tot even over het middel
vallen, zoodat hy den bouquet niet bedekt,
en hecht hem aan beide zyden van den
hoogsten wrong van het kapsel.
Eenige jaren geleden werd de sluier zoowel
in de kerk als by de receptie opgeslagen; nu
laat men hem in de kerk vallen, en slaat hem
by' de receptie op. De aanzienlyke joodsche
bruiden in Engeland dragen hem niet verder
dan over de km, omdat by de plechtigheid
het ontvangen van kussen op de wang behoort,
by een deel der plechtigheid van de ouders
bruid, by een ander deel van de ouders van
den bruigom.
Aan bruidsluiers is bygeloof verbonden.
Zoodra de laatste speld aan het kapsel gestoken
is, mag de bruid niet meer in den ----'
ky'ken, of het huwelyk is ongelukkig. Aan
sommige sluiers is de legende van allerlei
rampen gehecht; in Noord-Italiëwordt de
sluier dan ook niet nogmaals gebruikt, maar
bewaard en dient later als doodskleed.
Voor de keizerin van Rusland werd een
sluier gemaakt van point de France, die by'na
niet gereed gekomen is. Het weefsel was zoo
fijn, dat alleen bezonder bekwame werksters
het konden uitvoeren. Een van die nu stierf
weinige dagen vóór de voltooiing, en de anderen
konden ter nauwernood in den nog
overblyvenden ty'd by haar eigen taak die der over
ledene inhalen.
* «
*
Een merkwaardige gedenkdag zou op 22 Juni
kunnen gevierd worden, het eeuwfeest van den
meter. Op 22 Juni 1799 had eene commissie
van geleerden aan het Wetgevend Lichaam te
Parys als resultaat hater werkzaamheden de
normaalmaat voorgelegd, het 10 millioenste
deel van een kwartmeridiaan. Uit Frankry'k
werd de meter het eerst door Belgiëen Neder
land overgenomen, in 1836 door Griekenland,
in 1849 door Spanje en Italië, eerst op l
Januari 1870 werd hy in Duitschland van
kracht. De Vereenigde Staten hadden reeds
in 1866 den meter ingevoerd, maar Engeland
kon er eerst in 1884 toe besluiten, den yard
op te geven. In 1875 namen Noorwegen en
Braziliëden meter aan, in 1877 Zwitserland,
maar in de Kalverstraat en op den Nieuwendy'k
te Amsterdam wordt alles nog per »el" ver
kocht, een maat die volgens sommigen 70,
volgens anderen 69, 68, 67 centimeter
beteekent. De maat is dus onzeker; de
pry'sberekening is, in verband met ons muntstelsel
lastig; de verdeeling in fracties in verband
met de centimetermaat heel onhandig;?maar de
Hollandsche dames laten zich dit welgevallen
* *
*
Het is dikwyls moeielijk in goedkoope stoffen
eene combinatie te vinden, die niet grof staat.
Wonderlyk genoeg is dit met rood (linnen
of katoen by voorbeeld) nog eer het geval
dan met teerder kleuren, paars of blauw of
groen. Als een der gelukki^te intusschen
mag deze gelden: het grys, effen of een fijn
werkje, ruitje, streepje, in vereeniging met mooi
geel. Men kan dit geel, saffraangeel, botergeel,
ongeveer in elke stof nemen, linnen, borduursel,
guipure, het staat altoos by' het grys gedistin
geerd en laat by'na iedere kleur als derde
kleur toe. Klaprozen, seringen, korenbloemen,
marguerites, alles staat er goed by'. Men kan
aan wit linnen versierselen, losse revers,
bolero's, opslagen, plastrons, kragen, wan
neer ze in het wit vervelen, die saffraankleur
heel gemakkelyk geven door ze in een sterk
saffraanafkooksel te dompelen.
* *
*
Een nuttig en modern voorwerp om met
Kerbschnitt, brandschilderwerk, of emailverf
te versieren, is een racket-stander; de een
voudigste vorm is twee opstaande kanten, een
dwarshout van onderen, een plank met gaten
erin, waar men de stelen der rackets doorsteekt,
van boven. Ieder van deze deelen kan op
de artistiekste wy'ze vervormd worden ; maakt
men aan de zyden der bovenplank nog op
staande kantjes, dan kunnen ook de ballen
erop liggen.
E?e.
»""" '""i'iiiiiiiiiiiiïVmïriiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiliiillloililliHllllïii
HHIIIIIIIIIMIIimiU
»Vrouwke."
De schryfster van «Opvoedingsondervin
dingen" dankt dr. Goedhardt voor zyn juiste
bemerking. Er waren verscheidene jaren
voorbijgegaan sinds zy Mirzah-Schaffy niet
gelezen had en zoo had zich inderdaad het
»beeld", dat de dichter zich gemaakt had, in
haar geheugen vervormd. De bedoeling blijft
dezelfde. Ook zou naar haar bescheiden
meening het beeld van den steen en het mes
niet onmogelijk zyn, daar by een harde aan
raking van het fijne (=r góéd-geaarde) mes
met den harden steen daar zeker stukken
uitspringen en het onbruikbaar wordt.