De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 11 juni pagina 5

11 juni 1899 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1146 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. versiteiten open te stellen voor jongelieden, tot de studie van het Romeinsch-Ho anduchAfrikaansche recht, ze hierheen trekt. Ze gaan nu naar Albion, waar ze inhun leertijd natuurlijk geheel geangliseerd worden. G.'Heymans prijst De Wetenschap der Zedekitnde zooals die in J. J. de Bussy's inleiding daartoe wordt be handeld, maar komt op tegen een classificatie van die laatste. Hy zegt, dat de wetenschap der waardebepaling, die naar de Bussy's defi nitie in het algemeen vraagt: welke verschillende soorten van waarden er voor de menschen be staan, hoe die onderscheiden soorten van waarde zich tot elkander verhouden, enz. de leer van de zedelijke waardebepaling als een. lijzonder geval in zich sluit en niet omgekeerd. De Aanteékingen en Opmerkingen door J. N. v. H. gelden de briefwisseling tusschen Huet en Potgieter. J. N. van Hall herdacht Francisque Sarcey in het Dramatisch Overzicht. ELg resumeert hier alleen diens arbeid qua tooneel-kritikus, omdat hij hem vroeger al besprak als journalist en conférencier. Henry Viotta beschouwt in het Muzikaal Overzicht in historische orde de Fransche toonkunst en toont aan, dat ongeveer twee eeuwen lang op het terrein der Groote Opera in Frankrijk zich het meest niet- Franschen heb ben onderscheiden, maar dat de Franschen analoog aan hun bijzondere litteraire aanleg voor comedie's on geëvenaard zyn en wel zullen blijven in het genre der opéra-comique. * * * De Nieuwe Gids. Dunnetjes! Verzen van Jeanne Reyneke Van Stuwe. Het komt me voor, dat hier wel een zekere zelfstandige gevoelswyze dóór gloeit, maar uit de rymen, waar je zoo dadely'k by kunt denken: o zoo kan ik 't ook wel in elkaar zetten, en eigenlijk uit al dat geredeneer op maat over haar zelf, kan men zoo de school van '80 proeven, maar dan met een leelyke bijsmaak van oudbakkenheid. Fan Kunst door Dr. J. B. Schepers, weer een germaanschmythologisch fragment liet my' vry' koud. Eloos, die in de vorige aflevering zich van het ge knoei in Adoratie hersteld scheen te hebben, doet het nu nog eens duchtig over. Kom, hy kan het wel beter. In XV van Liefde herhaalt hy zich zelf, XVIII werd valsch ge dacht. Hy vertelt, dat hy' als schipper, deinend nog op de zee, voor een hemelsche verschijning op den grond valt. Alleen als het dek van zyn vaartuig bedoeld is, kan het beeld er door; XIX is gewoon schandelijk van rhytme en als inhoud een beelje vieux jeu, in XX danst zijn kracht voor de geliefde en valt (zyn kracht!) haar te voet. nadat hij aan 't begin juist ver teld dat bloemengeur hem zyn liefde, zyn kracht hier, doet vergeten. Onzin! Als het slot van XXIII mannelijk in plaats vrouwelijk rym had, was de lyrische strooming sterker gebleven, smachtender. Forsch-mooi zyn de beelden »my'n hoofd, dat weet" en »waar myn schpudren staan" van XXIV, maar XXV brengt in de war, omdat hij er het leven met een zee n zyn woorden met een vloed (of zee ?) vergelykt. XXVI onzuiver door willekeurige verandering van maat en vrij mal staat er: 't Geluk had nauw dat woord vernomen, Of zei: »Ja, ja, dat zal wel gaan." Neen, neen, dat gaat niet. En bleef toen met mynLiefste-in-droomen, Ten eeuwgen dage uit dattlen gaan. Dat rym gaat ook niet. Goede verzen even wel zyn hier: XXVII minus een leely'ke accentuatie en XVI en XVII. Het eenige bijzonder goede van deze afleve ring is Een verbeeldi/ngspraatje met een ver beelding door Jac. van Looy, die er zich in af vraagt, of onze tydgenooten verwend aan decor nog fantasie genoeg zouden hebben om als die van Shakespeare bij het gezicht van een enkele bloempot een tuin te fantaseeren. Dan geeft hy in forsch proza met dof-noordelijke kleuren een idee van Macbeth zooals hy' met zyn schildersnatuur de tafereelen er van voor zich afspelen zag; een origineel soort kunst-van-kunst. Wie dit gelezen heeft vóór het Engelsche origineel behoeft niet naar een schouwburg te gaan om, door het stuk eerst te zien, zyn voorstelling er van by' latere lectuur te versterken. J. K. RENSBUBG. BOEKAANKONDIGING. Verduurzaamde Krantenspijs. Litterarische Interludiën, door J. VAN DEN OUDJS. Leiden, S. C. van Doesburgh. Aan tafel. »Gut, man, wat heb je van morgen het Nieuws gauw meegenomen naar 't kantoor, ik had zoo graag de Leestafel nog willen inzien. Neem je 't nommer nog eens even mee terug ?" »Ja, kind, daar hoop ik om te denken, maar je moet er niet vast op rekenen." Op solder by' alleen wonende dame. «Juffrouw, daar zyn ze om de krant en die ligt niet op de trap. Waar is ie?" »In de kamer op den schoorsteenmantel, Mietje, geef maar mee, hoor f'en by zichzelf : »Hèwat sneu ; ik had de Leestafel nog moeten lezen, er stond net over Anna Lohman in. Saai, dat die wasch ook zoo lang ophoudt." Aan 't ontbijt. »Wat ben jy weer de krant aan 't spellen, Jan; heb je dat blad dan nooit uit; ik heb er drie gelezen tegen dat óne van jou." >Ja, 'k ben dadely'k klaar, maar ik wil wel eens weten wat den Oude van Huet zegt. Ik kom tegenwoordig al zoo weinig aan bellettrie toe, en 'k heb Huet vroeger alty'd erg pittig en goed gevonden." Op 't Leesmuseum, zachtjes. »Zeg, je moet eens die Leestafel inzien van 't Nieuws vau den Dag. Je zult je amuseeren met wat dien Ven den Oude over de taalverknoeiing van de jongens zegt. Hy' praat van hun grammati cale argeloosheid, ook geen slechte qualificatie, wat zeg je !" En zoo voort, en zoo voort. Gelukkig kunnen nu al die belangstellende lezers, gemankeerde en niet-gemankeerde, hun Leestafel gemakkelijk terugvinden. Zy' staat keurig aangericht in bovengenoemde »Litterarische Interludiën" gereed. Kaar tydsorde gerangschikt, zyn het de meeste der in 't Nieuws onder den titel ver schenen boekbeoordeelingen tusschen Juli 1895 en November 1898. Het lyvige boekdeel van by' de 300 pagina's geeft canserieën overvyfen-veertig schryvers en schrijfsters, die zich in die drie-en-een half jaar met bellettristisch werk hebben beziggehouden. Huet is onder die allen de eenige auteur, van wien dit niet geldt. Wie deze krantenspijs pas genoot, zal natuurlyk niet terstond zich aan een herhaling der lezing zetten, maar toch allicht is 't hem aangenaam aan het mooie Hollandsch en de gezonde frissche denkbeelden al bladerend een groetje van vriendschappelijk herkennen te geven, en wie later over de litteratuur dezer eindeeuwsche jaren iets wil weten, en liefst van iemand, die met objectieve eerlijkheid de zaken beschouwt, die zal bewerken, dat deze verduurzaamde krantenspy's haar pittig aroma nog niet heeft verloren. F. J. VAN UILDBIKS. NIEUWE UITGAVEN. Finland, An English Journal, devoted to (h cause of the Finnish people, edited by C. Harold Perrott, B. A. No. 1. Offices: 106, Victoriastreet, London S. W. De V'redesconferentie, prentenboek voor oud en jong. Amsterdam, H. Gerlings. Oorlog of Vrede ? roman van GEEGOB SAMAEOW. Afl. 6. Amsterdam, Holl. Stoomdrukker^ en Uitgevers-Maatschappy. D. TER HAAK, Onze Vlinders, bewerkt naar Fa. BEEGE'S Schmetterlingsbuch (8e Auflage.) Ie afl., met ongeveer 1300 af beeldingen, Zutphen, W. J. Thieme & Cie. Uit mijn Sportportefeuille, door Frans Netscher (geïllustreerd). Amsterdam, Cohen Zonen. Bulletin No. 63. 1899. Livres anciens et modernes ouvrages en tout genre. Gravures et portraits. Librairie C. L. van Langenhuy'sen, Amsterdam. Kiesrecht en Onderwys, door Mr. P. F. HUBBECHT, lid van den Kaad van Staten, oud Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken. Overdruk uit de Gids van Mei 1899. Am sterdam, N. V. Amsterdamsche Courant. Verslagen der Congressen, gehouden by ge legenheid van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. XII. De taak van moeders en opvoedsters, op 14 en 15 September 1898. Amsterdam, W. Versluys. Verslagen der Congressen, gehouden by' ge legenheid van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. IX. Maatschappelyke toe stand der vrouwen, op 29 en 30 Augustus 1898. Amsterdam, W. Versluys. Op Twee Planeten, roman door KUED LASSWITZ, uit het Duitsch door F. J. VAN ILDEIKS. Afl. 3. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zonen. Catalogue de Livres. No. 294. La Guerre. Choix d'ouvrages Relatifs aux guerres qui ont en lieu depuis les temps les plus reculés jusqu'a nos jours. La Haye, Martinus Ny'hoff. Catalogue de Livres Anciens et Modernes No. 295. Economie Politique Socialisme. La Haye, Martinus Ny'hoff. Geïllustreerd Handbo.ek der Pluimveeteelt, door A. C. E. BALDAMUS. Naar den derden druk voor Nederland bewerkt door J. H. BEEKMAN BZN., met 235 afbeeldingen. Afl. 24/30. Zutphen, Schillemans en van Belkum. Planten-Typen. I. Voorjaarsbloemen, door K. SIDEEIDS, met voorwoord van Dr. J. C. COSTEBÜS, met 15 platen naar de natuur geteekend door TH. NIETJWENHDIS en J. KLAVEB, benevens 65 penteekeningen. Amsterdam, S. L. van Looy. Gewone Dwaalbegrippen op Muntgebied en hunne gevolgen op de Volkswelvaart, uiteengezet ook voor niet-vakkundigen, door M. J. WIESSING te Batavia. Amsterdam, W. Versluys. Bibliotheek van De Jonge Gids", onder redactie van HEEM. HEIJEEMANS JE. VI. Tooneel en Maatschappy, door Herm. Heijermans Jr. Amsterdam, D. Buys Dzn. Berichten en Mededeelingen der Vereeniging 'l van Leeraren aan inrichtingen van Middelbaar Onderwas. Leeuwarden, Coöperatieve Handels drukkerij. Juni 1899. De betconers der vreemde Werelddeelen, door Dr. H. BLISK. 20ste afl. Amsterdam. Uitgevers Maatschappy Elsevier. Der Krieg als Sociologisches Problem, von Dr. S. R. STEINMETZ. Amsterdam. W. Versluys. Betrekkingen voor Vrouwen, door JOHANNA VAN WOUBE. Ziekenverpleegster. Amsterdam. L. J. Veen. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin IIIIIIIIIHI iiiiiimiiiiiiiiimiiiimiuiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii "iiiiiiiiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii 111 i DAME£. Iets uit de geschiedenis der vrowenbewepg, Olyine de Gonges. Benige weken geleden bevatte de Frank furter Zeitung een belangrijk artikel over Die Mitarbeit der Frau, Ueitrage zur Geschichte der Frauenbewegung", waarvan, dunkt me, een uittreksel in dit blad niet misplaatst is. Het behelsde in hoofdzaak het volgende: Het Vrouwenwaagstuk is bijna zoo oud als de beschaving. Toen de volkeren nog in de eerste periode hunner ontwikkeling waren, stonden de man en de vrouw vrijwel als gelyken tegenover elkander, maar door den economischen vooruitgang deed zich langzamer hand een afstand gevoelen, die gropter werd met de steeds toenemende ontwikueling. De man, van nature de sterkere, trad al gauw als heerscher op, waardoor de vrouw de onderdrukte, de slavin, het lastdier, op zyn minst genomen een schepsel van lagere orde werd. Hierop maakten de Germanen in zekeren zin een uitzondering. De waardeering, die zij de vrouw schonken, bly'kt o. a. daaruit, dat zy' voor een gewonde vrouw een hooger weergeld (bloedgeld) verlangden,, dan voor een gewonden man, dat zy van den moordenaar eener vrouw een tweemaal zoo hoog weergeld vorderden dan van den moordenaar van een man. Want zy vereerden in de vrouw de moeder, en het gold by hen als byzonder laf, een zwakke en weerlooze aan te vallen. De roomsche kerk heeft daaraan een eind gemaakt; niet, dat het in het wezen des christendoms ligt, de eene helft der menschheid by de andere achter te stellen. Toen echter de godsdienst der armen en vervolgden tot staats godsdienst werd, onderging hy een verandering, welker gevolg, naast vele andere, dit was, dat de opvatting omtrent het wezen der vrouw een minder hooge werd. In 't eerste wetboek, dat door de Roomsche kerk aan een ermaansch volk gegeven werd, het Fuero juzgo der Wisigoiuen gold het leven eener vrouw maar half zooveel als dat van een man l Het Romeiusch-christely'k recht drong het Gennaausch recht hoe lauger hoe meer op den. achtergrond, en daarmede werd de vrouw overal rechteloos. Gehoorzaamheid, bescheidenheid, onderworpenheid, onzelfzuchtigheid, dat waren de deugden, die men van dd vrouwen verlangde, en van de... onvryen. De gelykheid van alle menschen: de heeren en knech ten, de mannen en vrouwen, was met het primitieve christendom weer verdwenen. Zoo kwam het, dat by' alle beschaafde vol keren de vrouw in geestelyke ontwikkeling bij den man achterstond, dat zij huishoudelijke, rechterlyke en politieke boeien droeg, die haar den stryd om het bestaan, welke zy lang zamerhand evenals de man te voeren had, bemoeilijkten, zoo niet onmogelijk maakten. Die onhoudbare toestand was al zeer vroeg de oorzaak van een groote ontevredenheid onder de vrouwen, die steeds aanwies en in de vrouwenbeweging der Fransche revolutie haar toppunt bereikte. Het is merkwaardig een blik te slaan op die ty'den, welke ons bewy'zen, dat de 19e eeuw geen nieuwe stellingen over de vrouwen beweging heeft verkondigd, maar ze slechts scherper heeft geformuleerd. Het groote vrouwen vraagstuk was dus al voor meer dan honderd jaren de wereld ter oplossing aangeboden. Terwy'l onder de vrouwen der hoogere standen van het toenmalig Frankryk de ideeën van Bousseau, Voltaire en de Encyclopedisten een vruchtbaren bodem vonden en een geestelyke omwenteling bewerkten, was het yoornamelyk de vreeBeujke ellende van dien ty'd welke de vrouwen uit de volksklasse er toe bracht zich op straat met de politiek van den dag in te laten. Als men Schiller's Die Weiber werden zu Hyanen", aanhaalt, om daarmede de zooge naamde dames de la halle" aan te duiden, wy'st dit op gebrek aan inzicht: een dergelijke maatschappelyke nood, een dergely'ke willekeur zouden zelfs de zachtste gemoederen in opstand brengen. Den 6en October 1789 veroverden zich de vrouwen haar plaats in het maatschappelijk leven. De hongersnood in Parijs, de geruchten der schandalen van Ver aai Hes, brachten het Parysche volk tot het uiterste, maar het waren niet de mannen, het waren de vrouwen die tot daden overgingen. De arbeid sters en koopvrouwen van de Halle" bestorm den het raadhuis, waar zy tevergeefs brood eischten en togen toen 8000 in getal naar Versailles. Daar overwonnen de vrouwen den koning, daarmee het koningsschap, terwy'l de revolutie vanaf dit ty'dstip een aanvang nam. Nu kon men de ooren niet mér sluiten voor de stem der vrouw: haar belangstelling in de politiek was gewekt, ze had leeren inzien, hoe diep ook in haar leven de sociale vraag stukken ingry'pen, en zoo werden zy de dryfkrachten van de in omvang toenemende eman cipatie-beweging van het gansche volk. Zy' namen deel aan de politieke clubs der mannen, voerden debatten en richtten in de grootere steden vrouwenvereenigingen op, wier ledental aanzienly'k was. ledere sociale beweging heeft leiding noodig. Degene, die aan de toenmalige vrouwenbewe ging den stoot gaf, en het organiseerend talent daarvan uitmaakte, was: Olympe de Gouges, welke men met recht de eerste leidster der vrouwenbeweging zou kunnen noemen. Als onwettig kind eener arme uitdraagster, was zij, zonder eenig onderricht te ontvangen, in de diepste ellende opgegroeid. Op zeventienjarigen leeftijd trad zij in het huwelijk, dat zeer ongelukkig was en na een jaar reeds werd ontbonden. Daarna leefde zy eenigen tijd niet juist naar de strengste regelen der zedeiy'kheid, hetgeen we in haar kunnen verontschuldigen, als we in aanmerking nemen, dat ze jong, zeer schoon en onervaren was. Maar spoedig, onder den indruk van de woeling der ty'den, keerde zy haar lichtzinnig leven den rug toe. Ik brand van verlangen," zoo schreef ze, myn geheele wezen op te offeren aan het openbaar welzy'n," en zy deed het met de groote energie, die aan haar karakter eigen was. Haar diep meegevoel in het lyden van het volk en van haar geslacht, verleende haar buitengewone kaachten, terwy'l haar genialiteit haar de moeilykheden deed overwinnen, die zich op den weg van een volkomen onontwik keld volkskind moesten voordoen. Haar tijdgenooten verklaren, dat zy haar ge hoor altyd weder wist te boeien door den rijkdom harer ideeën en haar meesterschap over de taal: zelfs de Nationale Vergadering hoorde met verbazing de welsprekende rede naarster aan en volgde herhaaldelyk haar prak tische aaawyzingen. Was haar optreden voor de armen en werkeloozen van belang, op het gebied der vrouwen beweging -was het bepaald een opzienbarende gebeurtenis. Reeds in een adres aan de vrouwen bad zy uitgeroepen: Wordt het niet tijd, dat OOK onder ons, vrouwen, een revolutie begint'? Moeten wij alty'd buiten alles gehouden blijven f Zullen wij nooit een werkzaam aandeel nemen aan het maatschappelijk leven V" Toen nu het vryheid, gelijkheid en broeder schap" werd uitgeroepen, en iedereen met geestdrift bezielde, vaardigde zij een manifest uit: De rechtsverklaring der Vrouw," dat in korte, krachtige termen het programma der vrouwenbeweging uiteenzet. (Wordt vervolgd.) SUZE S. en in zyn algemeenheid bitter weinig indruk maakt. Zoo'n mea culpa, uit naam van heel de mannenwereld gesproken, moet noodzakelijk vaag blijven, maar aangezien wij hier steeds weer van den man en van de vrouw hooren, valt er van den boeteling ook al niet veel anders te verwachten. De bedoeling van den schry'ver ziet er be scheiden genoeg uit. Hy wy'st zyn medemannen op 't gevaar, dat de beste vrouwen hun zullen ontgaan, als zij, mannen, niet zorgen, dat de onrechtvaardigheden tegenover de andere helft uit de wetten verdwynen, maar aangezien dat gevaar volkomen chimeriek is in onze oogen, valt het moeilijk de rechte belangstelling te gevoelen. De helft van het kleine brochuretje betoogt, dat de vrouwen werkstaken, dat zij weigeren te trouwen, dat zy' geen moeders willen zyn. Heeft iemand een-en-twintig bladzy'djes lang die vergissing geslikt, dan mag hij daarna vernemen, ten minste aoo hy' man is, dat hy schuld aan dat kwaad heeft, dat hy' de hand in eigen boezem moet steken en zich moet verbeteren. Zyn zonden en zyn kleine en groote tekortkomingen worden hem op niet onverdienstelijke wijze onder 't oog gebracht, maar van wat den man wordt verweten, trekt meneer A of meneer B zich zelden iets aan en beiden zullen met een »Dat help ik je wenschen l" een zoete tirade lezen als deze als deze : »Wy' moeten beter worden, ons karakter vormen, onze slechte gewoonten afleggen, trachten haar opnieuw te wiunen en nu het niet langer gaat, haar als mindere te behandelen, in haar onze gely'ke eeren." Of is dit heele dingetje een mystificatie en is een schalke Eva's dochter hier in travesti verschenen als boetvaardig zondaar ? F. J. VAN UlLDRIKS. Wijze lessen ?oor de mannen. Een man over Vrouwen aan Mannen, door MBA GULPA, Utrecht. A. W. Bruna en Zoon. Nog weer eon praatje over de vrouwenquaestie. Zoo bly'ft het groen nognadruppen als 't hard geregend heeft. En dit is een praatje in meer dan n opzicht, vooreerst omdat het zoo echt thuis hoort in de categorie, waarvan men zegt: «Praatjes vullen geen gaatjes", en »Nu, dat is ook maar een praatje voor de vaak", dan omdat het zoo klein is, want de 48 smalle bladzy'den zyn zoo ruim bedrukt, dat twee ervan een pagina vullen van een middelmatig boek, en praatje is immers een verkleinwoord. Of de diminutiefvorm hier gunstig of ongunstig op de hooidbeteekenis inwerkt, blyft in 't midden gelaten, als men let op 't gebruik van het stam woord in verstandige praat en daaren tegen weer in gekkenpraat. Maar dit wordt zoo langzamerhand gebazel. Zoo gaat het, als men ter bespreking een boekje zich ziet toegezonden dat de zaak, waarover het handelt, niets verder brengt, haar volstrekt niet van een nieuw standpunt belicht iiiniiiiiniHiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiniiiiiiiiinnHiiiii'iiiiiiniiiiiiiiniii Mode. De Berlynsche society. Bruidssluiers. Een eeuwfeest. Geel en grijs. Een raeket-stander. Daar iedere zomer wat nieuws moet brengen, heeft men nu begrepen, dat er niets tegen is, twee of drie soorten van kant of guipure op n kleed te vereenigen, men kan dus point de Venise, guipure d'lrlande en Chantilly of Valenciennes bij elkaar zetten, zonder den in druk te maken alsof men een kast vol eindjes en restjes had opgeruimd. De omtrekken van de kantversiering worden aangegeven met heel smal fluweel en lint. Ook franjes worden er veel gebruikt, de oude geknoopte zy'deifranje zoowel als de nieuwe staalfranje, goudfranje, zilverfranje, vooral als alsluiting van polonaises en tuniques van zwart filet de soie, die men op transparants van zyden taf draagt, in de kleuren mauve, gris-perle, hortensia, heliotrope, zilvergrijs, bleu gobelin of mouette. Deze laatste kleuren, de matblauwen en matgrijzen, zyn met de natuurlyke strookleuren ook in gunst voor hoeden; e witte en grijze ge krulde struisveeren, die zoo plotseling de mode overheerschen, en de witte, zwarte en gry'ze gazen of tullen brides, die men met een grooten strik onder de kin dichtknoopt, passen er bijzonder by. Struisveeren kan men in elk geval met een gerust geweten dragen; het beest wordt er keurig om verpleegd, gevoederd, schoongehouden en op ty'd geplukt; hetzelfde geldt ongeveer voor hanen, kalkoenen, pauwen, eenden en zwanen. Erger is het dat op dit oogenblik zeemeeuwen in- de mode komen; die moeten er voor geschoten of gevangen worden; de dames van den Vogelbond zullen wel doen, zich daarvan te onthouden. * * De Berlynsche «society" is, volgens ingewy'den, lang zoo aardig niet als die te Londen of die te Weeuen. De eene van die beiden is veel vry'er, de ander veel gemoedelyker; te Berly'n is het te sty'f en daardoor niet interes sant. Dit ligt niet aan den Keizer, die gaarne rang, geest, intellect, kunst, schoonheid, by elkaar zou brengen; maar zyn onderdanen nemen de privilegiën van den hoogen adel strenger op dan hy. Berlijn heeft in dit opzicht ook veel aan Keizerin Augusta verloren, die, een prinses van Saksen-Weimar, de litteraire traditiën van dat huis ophield. Ken centrum was er ook om de prinsessen Marie Radziwill, geb. markiezin de Castellane en haar schoonmoeder Mathilde Radziwill, geb. Clary-Aldringen; maar ook dit is verdwenen. Tegenwoordig zyn de toonaangevende dames gravin von der Gröben-von Eschwege, wier huis het middelpunt van aristocratisch intel lectueel leven is; haar muziekpartijen, haar litteraire soirees, haar liefdadigheidsfeesten, bazars en receptién zyn beroemd. Aan het hoofd van muzikale kringen staan óók prinses Max Hohenlohe-Oeringen, geb. Hatzfeld, kapitein von Chelius en graaf Philip Eulenburg. Min der artistiek maar vroolyker is de kring van prinses Aribert van Anhalt, waar men aan alle sport doet; ook prinses Pless, ofschoon niet zoo hoog in rang als de Hohenlohes, Löwensteins, Solmsen en de anderen uit het tweede deel van den Almanach de Gotha, be kleedt een zeer geëerde positie in de Berlyn sche wereld, waartoe haar reusachtig fortuin allicht iets bydraagt. Een groot verschil ook tusschen de Berlynsche groote wereld en die van Londen, Parys, Weenen is dit, dat in de andere hoofdsteden tal van de voornaamste familiën hun paleis hebben en er een deel van den winter doorbrengen, en dit te Berly'n maar met vier van de zeer groote familiën het geval is; er is een paleis Radziwill, von der Gröben, Pless en Armin-Muskau. De anderen komen veertien dagen naar Berly'n, om hun dochters aan het hoi' te presenteeren en ver trekken terstond weer naar hun kasteelen. De gezanten mengen zich ook niet zooveel in het eigenlyke reunie-leven als in de andere hoofd steden. De hertog en hertogin van Ratibor en de barones von Reischach zouden grooter positie bekleeden, omdat de keizer en keizerin hun zeer genegen zyn, als zy' niet katholiek waren, ofschoon dit voor de gunst der Radziwills geen beletsel is. Onder de schoonheden der Berlynsche groote wereld noemt men het eerst vorstin SalmDyck, geb. Lucchesi-Palli, een statige gracieuse schoonheid; barones Varnbüler, de vrouw van den Wurterabergschen gezant; madame d'Iturbe, ook eene der sterren van het corps diplomaüque, zy heeft den naam van behalve een der mooiste, ook een der geestigste en talentvolste vrouwen van het hof te zyn. * * * In het dragen van bruidsluiers is de mode niet minder veranderlyk dan in andere kleedingstukken. De hertogin van York droeg by haar trouwen den bruidsluier van haar moeder, de hertogin van Teek, maar terwy'l deze hem opgeslagen had, droeg de dochter hem, naar de tegenwoordige mode, neerhangend. Hy was van Brusselsche kant, die van koningin Victoria van Honiton kant, behoorend by haar kanten overkleed; men kent hem van de jubüeeplaten, toen de koningin hem weer gedragen heeft. Soms hebben bruiden zich onafnankelyk willen toouen; prinses Augusta van Beieren bv. heeft in 1893 haar sluier evenals haar costuum, van tulle, met zilver geborduurd willen hebben, en er eene tiara gedragen, veel grooter dan anders de mode is. Ook beginnen vorstelyke bruiden wel de historische sluiers liever als garneering van den japon te gebruiken en een eenvoudigen sluier van de doorschynendste tulle te nemen. Voor prinses Helene van Bourbon, die met den hertog van Aosta trouwde, is te Bayeux de sluier gemaakt, de grond »vrai réseau", waarin het wapen van den bruidegom, met de kroon van Savoye, de fleurs de lys, de wapens van Frankryk en van den tak der Orléans. Deze sluier was op de schouders met diamanten spelden gehecht, om het gewicht aan het hoofd te verminderen, war.neer de sluier op den zwaren sleep haakt. Dit doet men in Frankryk meer; in Engeland neemt men hem met het zelfde doel wel aan het middel op. De sluier van prinses Helene was 14 voet lang. Men laat hem van voren tot even over het middel vallen, zoodat hy den bouquet niet bedekt, en hecht hem aan beide zyden van den hoogsten wrong van het kapsel. Eenige jaren geleden werd de sluier zoowel in de kerk als by de receptie opgeslagen; nu laat men hem in de kerk vallen, en slaat hem by' de receptie op. De aanzienlyke joodsche bruiden in Engeland dragen hem niet verder dan over de km, omdat by de plechtigheid het ontvangen van kussen op de wang behoort, by een deel der plechtigheid van de ouders bruid, by een ander deel van de ouders van den bruigom. Aan bruidsluiers is bygeloof verbonden. Zoodra de laatste speld aan het kapsel gestoken is, mag de bruid niet meer in den ----' ky'ken, of het huwelyk is ongelukkig. Aan sommige sluiers is de legende van allerlei rampen gehecht; in Noord-Italiëwordt de sluier dan ook niet nogmaals gebruikt, maar bewaard en dient later als doodskleed. Voor de keizerin van Rusland werd een sluier gemaakt van point de France, die by'na niet gereed gekomen is. Het weefsel was zoo fijn, dat alleen bezonder bekwame werksters het konden uitvoeren. Een van die nu stierf weinige dagen vóór de voltooiing, en de anderen konden ter nauwernood in den nog overblyvenden ty'd by haar eigen taak die der over ledene inhalen. * « * Een merkwaardige gedenkdag zou op 22 Juni kunnen gevierd worden, het eeuwfeest van den meter. Op 22 Juni 1799 had eene commissie van geleerden aan het Wetgevend Lichaam te Parys als resultaat hater werkzaamheden de normaalmaat voorgelegd, het 10 millioenste deel van een kwartmeridiaan. Uit Frankry'k werd de meter het eerst door Belgiëen Neder land overgenomen, in 1836 door Griekenland, in 1849 door Spanje en Italië, eerst op l Januari 1870 werd hy in Duitschland van kracht. De Vereenigde Staten hadden reeds in 1866 den meter ingevoerd, maar Engeland kon er eerst in 1884 toe besluiten, den yard op te geven. In 1875 namen Noorwegen en Braziliëden meter aan, in 1877 Zwitserland, maar in de Kalverstraat en op den Nieuwendy'k te Amsterdam wordt alles nog per »el" ver kocht, een maat die volgens sommigen 70, volgens anderen 69, 68, 67 centimeter beteekent. De maat is dus onzeker; de pry'sberekening is, in verband met ons muntstelsel lastig; de verdeeling in fracties in verband met de centimetermaat heel onhandig;?maar de Hollandsche dames laten zich dit welgevallen * * * Het is dikwyls moeielijk in goedkoope stoffen eene combinatie te vinden, die niet grof staat. Wonderlyk genoeg is dit met rood (linnen of katoen by voorbeeld) nog eer het geval dan met teerder kleuren, paars of blauw of groen. Als een der gelukki^te intusschen mag deze gelden: het grys, effen of een fijn werkje, ruitje, streepje, in vereeniging met mooi geel. Men kan dit geel, saffraangeel, botergeel, ongeveer in elke stof nemen, linnen, borduursel, guipure, het staat altoos by' het grys gedistin geerd en laat by'na iedere kleur als derde kleur toe. Klaprozen, seringen, korenbloemen, marguerites, alles staat er goed by'. Men kan aan wit linnen versierselen, losse revers, bolero's, opslagen, plastrons, kragen, wan neer ze in het wit vervelen, die saffraankleur heel gemakkelyk geven door ze in een sterk saffraanafkooksel te dompelen. * * * Een nuttig en modern voorwerp om met Kerbschnitt, brandschilderwerk, of emailverf te versieren, is een racket-stander; de een voudigste vorm is twee opstaande kanten, een dwarshout van onderen, een plank met gaten erin, waar men de stelen der rackets doorsteekt, van boven. Ieder van deze deelen kan op de artistiekste wy'ze vervormd worden ; maakt men aan de zyden der bovenplank nog op staande kantjes, dan kunnen ook de ballen erop liggen. E?e. »""" '""i'iiiiiiiiiiiiïVmïriiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiliiillloililliHllllïii HHIIIIIIIIIMIIimiU »Vrouwke." De schryfster van «Opvoedingsondervin dingen" dankt dr. Goedhardt voor zyn juiste bemerking. Er waren verscheidene jaren voorbijgegaan sinds zy Mirzah-Schaffy niet gelezen had en zoo had zich inderdaad het »beeld", dat de dichter zich gemaakt had, in haar geheugen vervormd. De bedoeling blijft dezelfde. Ook zou naar haar bescheiden meening het beeld van den steen en het mes niet onmogelijk zyn, daar by een harde aan raking van het fijne (=r góéd-geaarde) mes met den harden steen daar zeker stukken uitspringen en het onbruikbaar wordt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl