De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 11 juni pagina 9

11 juni 1899 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1146 DE A M S T E R D A M M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND, Mus PrnIlHiiiiiïi BroDiDiejjer. U krqgt alwc er gelijk, zei Rahusen, l oen hij raij verleden week op zocht, de vredes«onferentie wordt door de Staal geheel in uw geest geleid, het loopt uit op een vol strekt verbod om oorlog te voeren, met niet meer dan viertxcepties voor de- groo'e mogendheden in een etuw. Voor de groote, herhaal ik, zei Eduard, want voor de kleine zal het soldaa'je spelen wel beelemaal uit zijn; de groote staan er op hen alleen bij tractaat in te pakken, en de zeven zijn zóó vredelievend van karakter gewor den, dat zij al dat grut liever kameraadschappelijk order mekaar zouden verdeelen, dan er, al ware't ook maar n dag, niet el k aar om te vechten. Eerst China, zei De Staal, dan Af'rica en daarna Europa voorden we reldvrede geordend, opdat er nergens eenige l randstof overblijve. Dm dan gaat het wel den goeden kant uit. zei ik, maar wat ben je heesch, Eduard ... Ja, antwoordde hij, U begrijpt, er wordt zoo vele dagen achtereen niet weinig van je stem gevorderd; dat is als je een beetje scherp van begrip bent «n met veel zaakkennis toegerust, de eene speech na de ander, om je medeleden tot het juiste inzicht te brengen van de meestal zeer ingewikkelde quaesties; dan het f te.men zeif; maar dat zou het hem nog niet doen, erger is dat voortdurend toejuichen. Je bent al ten gevolde van het onderwerp, dat je te samen heeft gebracht, in een zeer geestdriftige stemming, spreekt vurig, en gunt een ander zoo goed de bravo's als je zelf. En nu noem ik nog niet eens de toosten, na de vergaderingen, en de overwarme, ik mag zeggen gloeiende ontboe zemingen, waarmee we elkaar op straat staande houden of in de Witte mekaar in brand zetten Eduard haalde een doosje jujubes te voorschijn en nam er een stukje uit maar dat kan ik u wel verzekeren, daar is in de heele wereld geen ingrediënt te btdenken, dat je keel droger en je ge hemelte dorstiger maakt, dan een vredes«onterenlie. Natuurlijk, zei ik, daar zit iets mousseerends in het idee alleen, en dan moet je niet vergeten, dat je ook moeilijk een gezelschap bijeen zoudt kunren vinden, samengesteld uit nog geciviliseerder mer:schen dan jullie. Inderdaad, hernam Eduard. die laatste opmerking is juist. Ik wou dat u eens getuige had kunnen zijn van een gesprek tus-sehen mij en een van de Turken, dien ik een kleinen uitleg had gegeven van raijn doopsgezind gelooi', nadat hij mij de voortreffelijkheid van den Koran had willen duidelijk maken. Geheel anders dan Schaepmari en Bolland, zei hij tot me: ziet u, ik wil over geloofszaken niet met u twisten, al meen ik ook dat de Maan boven het kruis dit vóór het ft, dat wij Mohammedanen, om beschaafd te zijn, ons houden aan onze leer, terwijl gij Christe nen, om beschaafd te zijn, uw leer verloo chent ; maar ik geloof toch, dat er een maal een tijd zal aanbreken, waarin n der leerpunten van het Mohammedanisme ook door u en uwe geloof.-genooteu zal worden nageleefd; ik ben er zeker van, zqodra maar eenmaal de wereldvrede ge sticht is, zal u het wijndriuken nalaten, want nu reeds maakt dat vooruitzicht alleen ons allen te zaruen zou dronken, dat bij den werkelijken wereldvrede er geen glas meer zoudt durven opzetten «n met een schittering van enthousiasme, zooals ik in een Turkenoog vóór dezen niet mogelijk zou hebben geacht, stootte hij met een pokel duinwater tesen mijn likeurkelk aan. en namen wij beiden een ad fundurn. Het was een heerlijk ongenblik, maar jamn-ier genoeg werd riet eenigszins bedorven door Sam, die juist voorbij wan delde. Met dat hooge, sombere en zoe kende in zijn blik, hem tegenwoordig1 zoo «igen, groette hij mij even, en de Turk was door zijn verschijnen en verdwijnen blijkbaar dermate getroffen, dat hij Moham med en de halve maan geheel vergat. \Vie is die man? vroeg hij met nadruk, en met «enige verrassing in zijn houding, als ware hij een weinig geschrikt. Och zeg ik, mij moeite gevende om hem in zijn taal te antwoorden, dat is een mijner vrienden. Sam-pascha, heel ons land door zeer bekend ; staatsman, wijsgeer, wat be haagt of mishaagt u zoo in hem ? De Turk antwoordde niet dadelijk, ruaar za? hem nog altijd na, tot Sam aan een tafeltje plaats nam, en hem beter dan zoo even nog de gelegenheid verschafte een studie van onzen landgenoot te maken. Welk een mannelijke houding riep hij uit, wat een schouders en ellebogen, eu wie zag ooit te zamen een zoo sterke uitdruk king van veerkracht en van gedruktheid in een en hetzelfde gelaat! Zijt gij er wel zeker van dat die verschijning, met welke gij zoo familiair omgaat, een Nederlander is? Wat denkt gij dan, vroeg ik. Zonder ling, ik kan het denkbeeld niet van mij afzetten, dat ik hem meermalen in de buurt van Yildiz Kiosk ben tegengekomen. Neen, zeg ik, hij is uit Groningen en een Christen, nagenoeg als ik. En toch...! sprak de Turk zachtjes; hij zweeg een oogenblik, en begon weer: u weet het misschien niet, maar de Profeet heeft ons geleerd, dat er een Demon ia geweest wien het gelukte zoo op koning Salomo te ge lijken, dat hij hem zijn troon ontstelen kon. En toen Salomo zonder troon rondliep bad hij den hemel: geef mij er een, die niemand na ruij zal kunnen bezitten en hij kreeg de winden om er over te heerschen. Zoo als uw vriend daar moet, dunkt me, koning Salomo er toen uitgezien hebben en dat verzeker ik u, zijn evenbeeld, misschien wel dezelfde duivel die zich eens koning heeft gemaakt zwerft bij ons aan den Bosphorus ! Dit Oostersch element in het ditcours was mij wat al te vreemd om er mij geheel bij op mijn gemak te kunnen gevoelen; De Nieuwe Museumdirecteur. (Ingezonden.) LJ_L.LJLi_L_. Hoe dankbaar is die kleine hond Voor btentjes en voor brood, IIij kwispelsianrt en loopt in 't rond Eu f-piingt op zijnen schoot! ik achtte het dus noodig er flink weg een eind aan te maken door te verklaren u vergist u zeer. Sarn-Pascha is, zoo u wil, een Salomo wat betreft zijner ongeëvenaarde wijsheid; ook heeft hij een troon gehad en is er een demon geweest, die hem daarvan heeft beroofd; maar de winden hebben hem niet gehoorzaamd. Integendeel geen streek op het compas haast, waarmee hij niet de proef heeft genomen, maar de een na de ander stelde hem te leur, en wel verre van als een koning te heerschen, brengt hij zijn tijd door met liet schrijven van minne brieven aan een Nederlandsche maagd, die maar volstrekt niets van hem wil weten ; zijn zevende epistel gaf hem precies zooveel als zijn zesde of zijn vijfde, en om u degeheele zoo treurige waarheid te zeggen, zij lacht hem _uit in zijn gezicht. Dat is nu de man die in zoo'n koninklijke houding, met, al de teekenen van majesteit, ondanks zijn geminachte liefde daar zit!?Hoe is't mo ge! ijk ! zei de Turk, Zou hij den Islam niet kunnen omhelzen? Z. M. de Sultan is grootmoedig, mistchien kan die hem nog wel verheften tot grootvizier of' is die bekeering hem iets te kras ? Nu, antwoordde ik, dat weet, ik niet, vraagt u het hem zelf'. Meieen stuud ik op om Sam te roepen, maar juist, \vas hij weer verdwenen ; ik denk, dat hij liet gevaar had zien aankomen en bijtijds zich in veiligheid was gaan stellen, om er zeker van te zijn niet voor de verleiding te zullen bezwijken. Want, waarn hij zich ook o i t, vergist moge hebben, zichzelf'heeft, h:j altijd tot in zijn nieren gekend. Je hebt gelijk, zei ik, maar ik begrijp Met dat de Beaufort hem is voorbij hegaan bij het benoemen van gedelegeerden voorde vredescoüfetvatie. Sam is heelemaal gedesoeuvreerd en op het Huis ten Bosch zou hij op zijn plaats zijn geweest. Hij is van zijn wieg af' een vredeselemeut. Herinner je niet, bij mij aan huis heeft hij ook al eens een vredesC'inferentie gepresideerd. Ze had den hem moeten nemen in plaats van jou. Natuurlijk, de Beaufort kon Asser niet mitsen, eu ik zou hem ook niet graag gemist hebben, want nu lees je dagelijks aangaande Tobie als * Staatsraad Asser" in de krant en dat slaat gekleed, vooral voor een volk als wij zijn. Maar om je de waarheid te zeggen Eduard, iemand als jij zelf' nu, zou ik meer den man gevonden hebben voor een visscherijvloot-conferentie, dan vooreen die over oorlogsschepen heeft te handelen ; Asser daarentegen is als Staatsraad van alle markten thuis, en al heette hij geen staatsraad, je behoeft hem maar in de oogt.ii) ie zien, om te merken dat hij iets te commandeeren heeft, en liever twaalf' govaren Ie gelijk zou trotseeren, dan er voor n een millimeter uit zijn koers te gixaii. Ook zit hij, en dat met reden, veel b' U r ii /.ij 11 ridderorden dan jij. Eduard lutahlo /ijn !-c!ioa Iers op, aisot hij zeggen wou: wa' kan mij nu zoo'n lintje sehtlen, et), om zijn mcRiiing me nog duidelijker te dot n V' rsiaae, begon hij over de Beauforts i idu:-] oiiles te praten op een manier alsof' die ',v. gf -luien had. K in. Bi'i.tiim. i.j'T, WK( beU'ekesjt zulk een <>!?> ei <??"? itüi'.g. svuMiit-!' je diUir aankomt ;i!s ,'.!? 1>.-1:11!':.i i '! Et-r.-.., heeft, de Czaar heul de Al. xai.tier Ni/>v>ky up de bui'st laleu spelden, om hem zoo te verplichten dag aan dag het teeken te dragen van zijn ge| hoorzaamheid aan een vreemden vorst; l want wat wil dat Nevvskytje anders zeggen, { als: jongen, jij hebt mijn zin gedaan en ; en niet dien van je eigen iandgenooten. Ze' j ker, hij loopt nu geen gevaar van op de j een of' andere manier een afstraffing te j krijgen, als hij te Petersburg komt, maar j na de conferentie, in 't Haagje zelf, hij zou j die heele Alexander Newsky wel aan Kuyi per cadeau willen doen, als bij er dan voor de rest maar met eere afkwam, want geloof me, daar ligt iets voor hem in 't vet! En dan dat andere kleinood. De Osmani orde! De sultan is een beste brave vorst. l Mijn Turk is niet tot zwijgen te brengen i over zijn deugden ; hij zingt bij elke gele genheid die zich voordoet zijn lof, en wat ik u nu gerust verzekeren kau, dat praatje van wijlen Gladstone, als zou hij een van de grootste moordenaars zijn het is een voudig weg gelogen. Integendeel overal waar Abdul zijn voet zet. ontspruit nieuw leven. Maar zoo zei de Turk me, er bestaat eenig verschil tusschen een Oostersehen vader des volks en een \Vesterschen dito, en dat zit hem vooral hierin, dat de Oostersche, omdat hij zoo buitengewoon wijs en goed is. geen tegen spraak duldt, terwijl de Wcstersche het juist van de tegenspraak hebbi n moet. En nu apprecieert het mijn vorst zoo bijzonder in uw grootvizier dat hij, ofschoon y.cif' westerling, ten opzichte van de Jong Tur ken e:i Aimeniëi's de oos!et>che begi'ippcu hier het-ft helpen zeg'.'.vicreii. Ziet u, .vervolgde Eduard, dut is ie begrijpen; ook een minder edelaardig despoot als de Sultan zou voor zoo iets een belooning over hebben, maar wat zul je nu zien gebeuren ? Dat Beaufort met de beide or des op zijn borst, hier in Holland wordt uitgemaakt voor een diplomaat, die het aankijken niet waard is. Borgesius zal tegen hem zeggen: wat ben je me toch een flus.' en Pierson : wat lijk je precies op een Turk! en het eind van de zaak zal nog zijn, dat zij hem als een Oosterling hun kabinet uitwippen. Het wekte mijn weerzin, Eduard, die anders zoo'n goede vent is, uitjalouzie zoo te hooren spreken. Kom, zeg ik, dat bevalt me nu niet van je, wees niet zóó klein. Jij weet even goed als ik, dat zulk een decoratie zijn waarde heeft. Als de Beaufort zijn Newsky en zijn Osmani Zaterdag in de Synagoge, Zondag in de Nieuwe Kerk of Maandag op de Beurs te grabbel gooide, zouden er minstens twintig lijken zijn uit te dragen. En nu durf ik voor me zelf' wel instaan, maar dat jij zonder een gescheurde jas naar huis zoudt keeren, yeloii' ik nooit. Eduard keek eens op zijn horloge en zei, dat hij dadelijk weg moest. er viel van avond nog heel wat voor den vrede te vs'erken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl