De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 18 juni pagina 7

18 juni 1899 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1147 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. -te leiden, is nog niet geweken." Dit ia toch -sterk l Het plaatsen van Raemaker's groote stada-tafereeltjes was een goed idee van de redactie. Men moet er niet vlak op turen, dan zijn I Zondag» en II Samen uit te smoe zelig, maar ze op eenige afstand bekijken, dan maken ze het door den artist gewenschte ?effect. Jeanne Reyneke van Stuwe heeft hier haar sonnet: Ik ben een bloem,.. wel tech nisch goed verzorgd door on-banale rymen te gebruiken, maar ze doordacht het slot niet. . Ze zegt: Een bloem, die vouwend blanke blaren dicht, Verbrozen gaat tot d'uiterste verfijning, Die toont, volschoon, 't in dood verreind gezicht. Als Heine van Veilchen-Augen spreekt, stelt hty zich die bloemen geopend voor. En nu kan men zich met geen mogelijkheid het gezicht verbeelden van een gesloten viooltje of roos of tulp. Mooi-schryvery, door gebrek aan observatie. Van de Zee, novelle van 6erard van Bekeren heeft verdienstelijke partyen, b.v. de beschrijving van den storm jagend door ?de verlaten dorpstraten en sloppen en tuintjes. Moeilijk blijft altijd het oordeel over luchtschilderingen, zooals er pok hier voorkomen, omdat in de werkelijkheid de hemel er soms zóó vreemd uitziet, dat men het op een doek zou houden voor grillige fantasterij. Jammer, dat de inleiding van Te Valkenswaard (over ?valken en valkenjacht), die litteraire waarde heeft, zoo verknoeid werd door te veel tusschenzinnen. Dat heele brok had in stukken gehakt moeten worden. Edmond van Offele .geeft er een denkbeeld in van de hooge po sitie, die de valk, zetelend op de hand van vorsten en edelvrouwen, in de feodale maat schappij bekleedde. H\j zegt, dat die vogel nog al aan inbeelding lijdt, maar daar zoo'n beest eeuwen lang door koningen en keizers met zooveel egards behandeld werd, kan je 't hem niet kwalijk nemen. Er behoort een portret bij van Earel Mollen, wel niet de laatste der Mohicanen, maar dan toch de laatste der Valkeniers. De auteur klaagt er over, dat de hooge hoed de domper is geworden van zooveel poëzie, ook van die der ridderlijke valkenjacht, maar er staat tegenover, dat er onder dezelfde hoed vele grandiose gedachten hebben gebroeid, die aan 'heel wat foei-leelyke, feodale realiteit een einde maakten en het nog blijven doen. Het gedeelte van de Deensche novelle o. m. ook, waar Judith eindelijk liefde begint te gevoelen voor haar echtgenoot Banner, die denkt, dat de half verborgen passie niet hem geldt maar een logé: Ström, is zeer spannend. J. K. EENSBURG. BOEKAANKONDIGING. Paard/je, romantische schets van MILL VAN HOOEN. Amersfoort, Yalkhoff & van den Dries. Nog altyd bescheiden zyn waren naam ver zwijgende, vraagt Mill van Hoorn opnieuw de aandacht voor een novelle, een mooi stuk werk, even juist gedacht en even goed geteakend als «Illusie" en «Eigen Rechter". Evenmin als deze beide verhalen, is een ?Paardje" een roman, de conceptie is wat zwak, intrige wordt gemist. Maar hoe fraai zijn. ?daarentegen de verschillende schetsen, hoe goed gezien en waargenomen, hoe juist en treffend weergegeven. Nergens eenige banaliteit ?en evenmin een zucht naar effect-bejag. Kleurrijk vooral is de jachtpartij van »amazones, heer-rijders en officieren, een groep van een twintigtal ruiters, bonte mengeling van kleuren, uniformen, rycostuum en paarden. Het is een al-bewegen van paardenbeenen en staartjes, een schudden van hoofden, wuiven ?van manen, een tintelen van glanslichten op kruizen en halzen, een levendig, krioelend en voortbewegend groepje van paarden, die zich animeeren, wetend wat ze gaan doen of elkaar aanstekend met hun nervositeit." Wat mede in «Paardje" treft, dat is de gloed, waarmede de auteur het leven van den officier der veldartillerie schetst, dat heerlijk opgaan in zijne werkkring, zich geheel wijdende aan zijn taak eu toch streng getuigende van zyn kunstzin en smaak. «Paardje" is een portefeuille van heel mooie ?schetsen en Mil van Hoorn een benijdenswaardig schrijver. ______^^ F. A. B. NIEUWE UITGAVEN. egeering en Staten- Generaal 1888?1898, feiten en cijfers met toelichtingen door J. BOUDEWIJNSE, Onder-Directeur van de Steno grafische inrichting der Staten-Generaal, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. Op twee Planeten, roman door Kurd Lass?witz. Afl. 4. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. Sociaal-dem. Bibliotheek No. IX. Sociale Arbeid in de Gemeenteraden. Gemeenteprogram toegelicht door de daartoe benoemde Kom missie uit de Soc. dem. arbeidersparty in Nederland. Amsterdam. J. A. Fortuyn. Vegetarische Bode. Orgaan van den Nederl. Vegetariërsbond. Tweemaandelijks blad. Mei 1899. No. 11. St. Anna Parochie, J. Kuiken Jzn. Groote Gebeurtenissen, uit het Deensch van HENBIK PONTOPPIDAN, door C. K. ELOCTT. Amsterdam, W. Versluys. Verzen van MARIE JUNGIUS. Amsterdam, W. Versluys. Sprookjes van Leven, door MAKIB JUNGIUS. Amsterdam, W. Versluys. Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Over veredelde landbouwplanten, door Prof. Huoo DB VRIES. Amsterdam, S. L. van Looy. Ons ZanglioeJcje. Volledige leergang voor het zingen in de lagere school en in de zangscholen, door C. C. F. VAN DER LAAX. Eerste stukje (einde tweede leerjaar). Groningen, J. B. Wolters. Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, onder redactie van TACO H. DE BEER en Dr. E. LAUBILLABD. Afl. 19. 's Gravenhage, Haagsche Boekhandel en Uit gevers - Maatsc happy. Levensdoel, door B. MÜHLHICKEL?v. D. KOLK (Stephanotis). No. 113 van Warendorf's Novellen-Bibliotheek. Amsterdam, van Holkema & Warendorf, Vr\je Universiteit te Amsterdam. Overheid en Zondagsviering. Academisch proefschrift door TIEMEN DE VRIES. Leiden, A. W. Sijthoff. Goedkoope en Practische Atlas van Nederland, door F. BBÜINS. Met aanwijzing van alle spoor-, tram-, straat- en grintwegen. Uitgave van P. Noordhoff, te Groningen. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard No. 24: Elisabeth Blaeu, door W. M. Maclaine Pont, VIII. Iets over de goudindustrie in Suriname, door W. L Loth, met afbeeldingen, I. Een Koning in Naam, door mr. M. C. Ny'land. (Slot). Zonsondergang aan Zee, naar de schilderij van H. W. Mesdag, in het Stedelijk Museum te Amsterdam, met bijschrift.?Huismoeder-plaatsvervangster, door M. J. Salverda de Grave?Herderscheê. (Slot). De Siboga-expeditie, met afbeeldingen. Adam's Gouden Regen, door J. K. B., met afbeelding. Feuilleton. LTtNSCHAP Professor (Mep' fle la Sanssaye ?an Amsterdam naar Leiden, Tot opvolger van den Leidschen hoogleeraar dr. J. H. Gunning is benoemd de Amsterdamsche hoogleeraar dr. P. D. Chantepie de la Saussaye. Die benoeming is wonderlijk, als men bedenkt dat deze hoogleeraar te Leiden een geheel ander vak zal moeten doceeren dan waarin hij gedurende vele jaren te Amsterdam college gaf. Ware professor Chantepie de la Saus saye tot opvolger benoemd van den hoog leeraar Tiele, er zou niet alleen van geen verwondering sprake behoeven te zijn, men zou de benoeming zeer natuurlijk vinden, de eene specialiteit in godsdienstgeschie denis zou dan toch vervangen zyn door de andere. Thans is dit niet het geval. Aan professor Chantepie de la Saussaye zijn te Leiden de volgende leervakken opgedragen : Encyclonaedie der Godgeleerdheid; Geschiedenis der leer aangaande God, en Zedekunde. De twee eerstgenoemde vakken zijn bij vakken, waarin geen examen wordt afge nomen. Het eene bijvak: Geschiedenis der leer aangaande God, doceerde prof. Chan tepie de la Saussaye al sinds jaren. _ Het hoofdvak dat hij aan_de Leidsche Universiteit zal vertegenwoordigen en waar in hij ook moet examineeren, ia en blijft echter: de Zedekunde. In dat vak moge hij nu al geen vreem deling zijn, hij heeft er echter nooit in geëxcelleerd, er ten minste niets in gepraesteerd, wat eene benoeming tot hoog leeraar in de Zedekunde rechtvaardigt. Nu weet ik wel, dat ditzelfde ook van zijn voorganger, den hoogleeraar Gunning, moet gezegd worden, inaar ten eerste ver ontschuldigt hier de eene fout de andere niet, en ten tweede bedenke men dat prof. Gunning oorspronkelijk benoemd werd tot hoogleeraar in de Wijsbegeerte van den Godsdienst, van welk leervak hij later wegens gemoedsbez waren afstand deed. Onbegrijpelijk is het daarom, dat in de Theologische faculteit iets gebeurt, wat in iedere andere faculteit eenvoudig tot de onmogelijkheden behoort! Zou, om een voorbeeld te noemen, ooit een beroemd chirurg benoemd worden in de Medische Faculteit, tot hoogleeraar in de geneesmiddelleer en inwendige genees kunde, of een beroemd oogheelkundige tot hoogleeraar in de verloskunde ? Als zulke dingen terecht niet geschieden in de andere faculteiten, waarom gebeuren ze dan wel in de faculteit der godgeleerdheid ? Hier is iets niet in den haak, wat op heldering vereischt voor de staatsburgers, die de belastingpenningen opbrengen, waar uit de Rijks-Universiteiten worden onder houden. Wellicht dat een der lezers van uw be kend Weekblad in dezen licht kan ont steken. Het is daarom geachte redactie, dat ik u beleefd verzoek, mij eenige ruimte te willen afstaan. Dankend en hoogachtend, Uw Dienstw. Dienaar, 3. A. HELPER SESBRUGGER. Amsterdam, 9 Juni 1899. llttWIHtllllltlt iiiiitiiiiiiiitinimiiiiiiiiiniiMi Amsterdam, «Ons Huis", 14 Juni '99. Mijne heeren, Mag ik u attent maken op een drukfout, voorkomende in de rubriek ^Sociale aange legenheden" Ons Huis te Amsterdam, door dr. J. C. E. met zooveel waardeering geschreven. BI. 3, regel 25 van boven, wordt als som der reiskosten van de Club, die gedurende 3 dagen in Arnhem, Nijmegen en Kleef ver toefde, f 3.17 genoemd. Dit moet zyn f 13.17. Met mijn dank voor de plaatsing, Uw dw. J. A. TOURS. wmiiiiiiitmititiiiitttmmiiiiiiiiititiitititiimiimiitiitittitiiitli PöFtret-STOKVISjoor Is*. Wjj dankeu aan de welwillend heid van professor Stokvis, de gelegenheid twee verdienstelijke mannen tegelijk te huldigen. Het portret van den gevierden hoogleeraar, door Jos. Israëls, mogen wij, als een betuiging van hoogachting en sympathie, bij prof. Stokvis' vjjf-en-twintigjarig professoraat, onzen lezers aan bieden. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiirtiiiHitinmM Uit Rotterdam, Oef! Ze zijn er geweest. En alles is goed af'gelpopen. Of bijna ten minste. Zon der vitten is het een welgeslaagde dag ge weest. Maar we hebben er dan ook voor Dupuy af. PAUL DESCHANEL, president der Pransche Kamer: »Messieurs, la séance continue!" KAMERLEDEN : »En de groote schoonmaak óók!" moeten werken. In zulke omstandigheden komt er wat kijken voor hen, die de lakens moeten uitdeelen. Het is algemeen bekend, en daarom mag ik het hier wel vertellen, dat er eigenlijk vier menschen zijn die Rotterdam regeeren. Dat zijn De Jongh, Tavenraat (mijn chef, de gemeente secreta ris), Voormolen (de hoofd-commissaris, nog beroemder dan Francken) en ik dan. Wat hebben we geconfereerd en bedisteld! De Jongh had uit den aard der zaak het minst te doen ditmaal, wat hij niet gewoon is. Op hem komt het in September neer als H. M. of H.H. M.M. de havens komt (komen) zien. Maar nu betrof het voor namelijk de veiligheid en de orde; en dan de versiering. Dat laatste was meer de zaak van Tavenraat en mij. Voormolen, heel knappe man, heeft toch niet veel idee van kunst. Van wetenschap trouwens ook niet. Anders had hij er niet zoo hard voor gewerkt dat het beheer van het mooie en belangrijke Ethnographisch Museum, dat we hebben, tijdelijk werd opgedragen aan een politie-commissaris, ook een beste, flinke man, maar die er nu al een jaar lang niets doet natuurlijk. Ja. hier in Rot terdam kun je nog eens wat uithalen. Maar ter zake. Die versiering is een werkje geweest! We begonnen natuurlijk met ons een blanco crediet door den Raad te laten geven. Dat gaat hier nogal gemakkelijk. En toen hebben we er dan ook maar flink ingehakt, zoodat het zaakje ze wel niet mee zal vallen. Ik reken op l'/2 & 2 ton, dus voor die 9 uur dat H. M. hier was, zoowat ? 20,000 per uur of ruim ?300 per minuut. Alleen van wege de stad. Dat zal een kwart per centje meer geven voor de inkomstenbelas ting en met den aanstaanden blijden Septemberdag mee misschien een half percentje. En dat zonder gemopper van de burgerij. Doe ons dat eens na in Amsterdam, met jullie publieke opinie. Maar nu had je het Stadhuis ook eens moeten zien. Of liever je had het niet gezien. Zoo hadden we; het weggestopt en behangen. De bloote witte kolommen netjes grijze demi's van pluche aangetrokkeïn en allemaal een goud hoofd, een goud met blauwe col en een paarse buikband. Dan roode omwoeling van de bordesleuning er voor en een rood gordijn er achter, natuurlijk met gouden klimmende leeuwen. En heel boven in den gevel-driehoek (hoe heet dat ook bij een Griekschen tempel?) een groot bord van hout met W's en O's er in, van den vorm van een hofleverancierschild. Dan nog kleinere blauwe schilden. Ik ben expres onder de volksmenigte gaan staan op de Botersloot en er was n roep van bewondering, vooral toen H. M. in 't geel en de Regentes in 't lila er ook nog bijkwamen. Maar toen we weer weg wilden en daartoe rechtsomkeert moesten maken, was er een grap. Midden in de stampvolle straat, onder de rus tig afvloeiende volksmenigte, stak een agent een bord met: Halt! erop in de hoogte. Daar begreep niemand iets van. We konden niet halt, want ze drongen achter ons op. Het weid een ontzettend gedrang. Kinderen aan 't huilen en al wat er bijhoort. Met groote moeite konden we ontkomen door een zij straatje. Hoe het verder is afgeloopen weet ik niet. Zoodra ik Voormolen sprak, vroeg ik hem: Hoe kwam je aar nou bij, om daar midden in die Botersloot halt te laten commandeeren ; er hadden ongelukken kun nen gebeuren. Ja, zeit i. 't Is mij ook niet bevallen. Maar het was het nieuwste op politiegebied, borden met »halt." Franc ken heeft er immers zijn lintje aan te danken. Ik moest het wel probeeren. En nu moet ik nog vertellen van het glanspunt van den dag: de kunsttribune in het Park. Ik heb daar al een en ander van meegedeeld en moet zeggen, dat die »eereboog met daaraan verbonden tribune" geheel aan mijne verwachtingen heeft be antwoord, hoewel die hooggespannen waren voor een voorwerp, waaraan alle Rotterdamsche kunstenaars van naam zouden meewerken. Het geheel had den vorm van een groote doos zonder deksel en met aan de twee korte kanten een gat er in gezaagd, waar de stoet door moest rijden. Over het eene gat was een boog gebouwd, die aan de einden dun was en in 't midden erg dik. Die boog was licht-groen en geflankeerd door twee Byzantijnsche koepels, ook erg dikkig. Onder den eenen koepel was het Museum Boymans geschilderd en onder den anderen de Delf tsche poort. Het eerste, een der leelijkste gebouwen der stad zijnde, was erg opgehaald door een mooien schoor steen met gestyleerde rookkolom en voor de flank had de kunstenaar op genoemde poort ook zoo'n hpogen schoorsteen geteekend, met het spiegelbeeld van die rook kolom. Misschien heeft hij als nalatig schutter wel eens op die poort gezeten (wat hier tot een maand of wat geleden nog de straf was) in een koud kamertje; en zoo een menschlievenden wenk willen geven. Realistisch, niet gestyleerd, waren de politie agent en het palmgkraampje voor de poort. Het geheele bouwwerk, met daarbij aan gebracht kunstmatig grotwerk van tooneelpapier, zou nog meer zijn uitgekomen in een ruime laan of straat dan nu het geheel door de boomen van ons mooie Park was ingesloten en daarmee moest concurreeren. Een dikke kastanje was zelfs brutaal vlak voor den triomf boog gaan staan en maakte dien half onzichtbaar. Maar onze kunst is bescheiden en vergenoegt zich met een klein hoekje. Bescheiden was ook Schipperus, toen hij zijn aanspraak maar in zijn zak hield (in de krant komt ze toch, zal hij gedacht hebben, zoo'n verslag is al vooruit gezet) en zich er toe bepaalde het album aan te bieden. Beleefd als een tponbankheer vroeg hij: Zal ik het Uwe Majesteit thuis sturen? waarop Deze, huiselijk-weg als een dame, die een poësiealbum koopt: »O neen, dank U, we kunnen het best meenemen." En zoo reed ze weg; thans (zegt Brusse) naar de »weelderige wijken", met »schoone vrou wen" tot hoofdversiering. Er is eene aanmerking op de inrichting van den dag gemaakt, n.l. dat het pro gramma te lang was en vooral de rijtoeren veel te groot waren. Maar dit was niet onze schuld. H. M. heeft het zelf' zoo gewild, met de goede bedoeling gedrang te voorkomen, maar de taak, ik geef het toe, is haar' te zwaar geweest en in het belang harer gezondheid waag ik het haar aan te raden zich in 't vervolg wat meer te menageeren. Ze was 's middags al dood moe, natuurlijk, en 's avonds was ze ge woonweg op. Zoo'n dag moet voor het sterkste gestel moordend zijn. Ook was het te bar voor de leden van de eerewacht, die bijna zes uur te paard hebben gezeten, daarvan grootendeels rijdende in draf. Houd dat eens vol! Ik had dan ook voor de eer bedankt, al kostte het mij moeite. Ik heb alles veil voor Oranje, desnoods goed en bloed, maar wie zijn gezondheid bewaart, bewaart, geen rotte appel. O. J. VAN DONGEN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl