Historisch Archief 1877-1940
No. 1147
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
-te leiden, is nog niet geweken." Dit ia toch
-sterk l Het plaatsen van Raemaker's groote
stada-tafereeltjes was een goed idee van de
redactie. Men moet er niet vlak op turen,
dan zijn I Zondag» en II Samen uit te smoe
zelig, maar ze op eenige afstand bekijken, dan
maken ze het door den artist gewenschte
?effect. Jeanne Reyneke van Stuwe heeft hier
haar sonnet: Ik ben een bloem,.. wel tech
nisch goed verzorgd door on-banale rymen
te gebruiken, maar ze doordacht het slot niet.
. Ze zegt:
Een bloem, die vouwend blanke blaren dicht,
Verbrozen gaat tot d'uiterste verfijning,
Die toont, volschoon, 't in dood verreind gezicht.
Als Heine van Veilchen-Augen spreekt,
stelt hty zich die bloemen geopend voor. En
nu kan men zich met geen mogelijkheid het
gezicht verbeelden van een gesloten viooltje of
roos of tulp. Mooi-schryvery, door gebrek
aan observatie. Van de Zee, novelle van
6erard van Bekeren heeft verdienstelijke partyen,
b.v. de beschrijving van den storm jagend door
?de verlaten dorpstraten en sloppen en tuintjes.
Moeilijk blijft altijd het oordeel over
luchtschilderingen, zooals er pok hier voorkomen,
omdat in de werkelijkheid de hemel er soms
zóó vreemd uitziet, dat men het op een doek
zou houden voor grillige fantasterij. Jammer,
dat de inleiding van Te Valkenswaard (over
?valken en valkenjacht), die litteraire waarde
heeft, zoo verknoeid werd door te veel
tusschenzinnen. Dat heele brok had in stukken
gehakt moeten worden. Edmond van Offele
.geeft er een denkbeeld in van de hooge po
sitie, die de valk, zetelend op de hand van
vorsten en edelvrouwen, in de feodale maat
schappij bekleedde. H\j zegt, dat die vogel
nog al aan inbeelding lijdt, maar daar zoo'n
beest eeuwen lang door koningen en keizers
met zooveel egards behandeld werd, kan je 't
hem niet kwalijk nemen.
Er behoort een portret bij van Earel Mollen,
wel niet de laatste der Mohicanen, maar dan
toch de laatste der Valkeniers. De auteur
klaagt er over, dat de hooge hoed de domper
is geworden van zooveel poëzie, ook van die
der ridderlijke valkenjacht, maar er staat
tegenover, dat er onder dezelfde hoed vele
grandiose gedachten hebben gebroeid, die aan
'heel wat foei-leelyke, feodale realiteit een
einde maakten en het nog blijven doen. Het
gedeelte van de Deensche novelle o. m.
ook, waar Judith eindelijk liefde begint te
gevoelen voor haar echtgenoot Banner, die
denkt, dat de half verborgen passie niet hem
geldt maar een logé: Ström, is zeer spannend.
J. K. EENSBURG.
BOEKAANKONDIGING.
Paard/je, romantische schets van MILL
VAN HOOEN. Amersfoort, Yalkhoff &
van den Dries.
Nog altyd bescheiden zyn waren naam ver
zwijgende, vraagt Mill van Hoorn opnieuw de
aandacht voor een novelle, een mooi stuk
werk, even juist gedacht en even goed
geteakend als «Illusie" en «Eigen Rechter".
Evenmin als deze beide verhalen, is een
?Paardje" een roman, de conceptie is wat zwak,
intrige wordt gemist. Maar hoe fraai zijn.
?daarentegen de verschillende schetsen, hoe
goed gezien en waargenomen, hoe juist en
treffend weergegeven. Nergens eenige banaliteit
?en evenmin een zucht naar effect-bejag.
Kleurrijk vooral is de jachtpartij van
»amazones, heer-rijders en officieren, een groep
van een twintigtal ruiters, bonte mengeling
van kleuren, uniformen, rycostuum en paarden.
Het is een al-bewegen van paardenbeenen en
staartjes, een schudden van hoofden, wuiven
?van manen, een tintelen van glanslichten op
kruizen en halzen, een levendig, krioelend en
voortbewegend groepje van paarden, die zich
animeeren, wetend wat ze gaan doen of elkaar
aanstekend met hun nervositeit."
Wat mede in «Paardje" treft, dat is de gloed,
waarmede de auteur het leven van den officier
der veldartillerie schetst, dat heerlijk opgaan
in zijne werkkring, zich geheel wijdende aan
zijn taak eu toch streng getuigende van zyn
kunstzin en smaak.
«Paardje" is een portefeuille van heel mooie
?schetsen en Mil van Hoorn een benijdenswaardig
schrijver. ______^^ F. A. B.
NIEUWE UITGAVEN.
egeering en Staten- Generaal 1888?1898,
feiten en cijfers met toelichtingen door J.
BOUDEWIJNSE, Onder-Directeur van de Steno
grafische inrichting der Staten-Generaal, 's
Gravenhage, Martinus Nijhoff.
Op twee Planeten, roman door Kurd
Lass?witz. Afl. 4. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink.
Sociaal-dem. Bibliotheek No. IX. Sociale
Arbeid in de Gemeenteraden. Gemeenteprogram
toegelicht door de daartoe benoemde Kom
missie uit de Soc. dem. arbeidersparty in
Nederland. Amsterdam. J. A. Fortuyn.
Vegetarische Bode. Orgaan van den Nederl.
Vegetariërsbond. Tweemaandelijks blad. Mei
1899. No. 11. St. Anna Parochie, J. Kuiken Jzn.
Groote Gebeurtenissen, uit het Deensch van
HENBIK PONTOPPIDAN, door C. K. ELOCTT.
Amsterdam, W. Versluys.
Verzen van MARIE JUNGIUS. Amsterdam,
W. Versluys.
Sprookjes van Leven, door MAKIB JUNGIUS.
Amsterdam, W. Versluys.
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Over
veredelde landbouwplanten, door Prof. Huoo
DB VRIES. Amsterdam, S. L. van Looy.
Ons ZanglioeJcje. Volledige leergang voor het
zingen in de lagere school en in de
zangscholen, door C. C. F. VAN DER LAAX. Eerste
stukje (einde tweede leerjaar). Groningen,
J. B. Wolters.
Woordenschat, verklaring van woorden en
uitdrukkingen, onder redactie van TACO H.
DE BEER en Dr. E. LAUBILLABD. Afl. 19.
's Gravenhage, Haagsche Boekhandel en Uit
gevers - Maatsc happy.
Levensdoel, door B. MÜHLHICKEL?v. D.
KOLK (Stephanotis). No. 113 van Warendorf's
Novellen-Bibliotheek. Amsterdam, van
Holkema & Warendorf,
Vr\je Universiteit te Amsterdam. Overheid
en Zondagsviering. Academisch proefschrift door
TIEMEN DE VRIES. Leiden, A. W. Sijthoff.
Goedkoope en Practische Atlas van Nederland,
door F. BBÜINS. Met aanwijzing van alle spoor-,
tram-, straat- en grintwegen. Uitgave van
P. Noordhoff, te Groningen.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard No. 24: Elisabeth Blaeu, door
W. M. Maclaine Pont, VIII. Iets over de
goudindustrie in Suriname, door W. L Loth,
met afbeeldingen, I. Een Koning in Naam,
door mr. M. C. Ny'land. (Slot). Zonsondergang
aan Zee, naar de schilderij van H. W. Mesdag,
in het Stedelijk Museum te Amsterdam, met
bijschrift.?Huismoeder-plaatsvervangster, door
M. J. Salverda de Grave?Herderscheê. (Slot).
De Siboga-expeditie, met afbeeldingen.
Adam's Gouden Regen, door J. K. B., met
afbeelding. Feuilleton.
LTtNSCHAP
Professor (Mep'
fle la Sanssaye ?an
Amsterdam naar Leiden,
Tot opvolger van den Leidschen
hoogleeraar dr. J. H. Gunning is benoemd de
Amsterdamsche hoogleeraar dr. P. D.
Chantepie de la Saussaye.
Die benoeming is wonderlijk, als men
bedenkt dat deze hoogleeraar te Leiden
een geheel ander vak zal moeten doceeren
dan waarin hij gedurende vele jaren te
Amsterdam college gaf.
Ware professor Chantepie de la Saus
saye tot opvolger benoemd van den hoog
leeraar Tiele, er zou niet alleen van geen
verwondering sprake behoeven te zijn, men
zou de benoeming zeer natuurlijk vinden,
de eene specialiteit in godsdienstgeschie
denis zou dan toch vervangen zyn door
de andere.
Thans is dit niet het geval. Aan professor
Chantepie de la Saussaye zijn te Leiden
de volgende leervakken opgedragen :
Encyclonaedie der Godgeleerdheid;
Geschiedenis der leer aangaande God, en
Zedekunde.
De twee eerstgenoemde vakken zijn bij
vakken, waarin geen examen wordt afge
nomen. Het eene bijvak: Geschiedenis der
leer aangaande God, doceerde prof. Chan
tepie de la Saussaye al sinds jaren. _
Het hoofdvak dat hij aan_de Leidsche
Universiteit zal vertegenwoordigen en waar
in hij ook moet examineeren, ia en blijft
echter: de Zedekunde.
In dat vak moge hij nu al geen vreem
deling zijn, hij heeft er echter nooit in
geëxcelleerd, er ten minste niets in
gepraesteerd, wat eene benoeming tot hoog
leeraar in de Zedekunde rechtvaardigt.
Nu weet ik wel, dat ditzelfde ook van
zijn voorganger, den hoogleeraar Gunning,
moet gezegd worden, inaar ten eerste ver
ontschuldigt hier de eene fout de andere
niet, en ten tweede bedenke men dat
prof. Gunning oorspronkelijk benoemd werd
tot hoogleeraar in de Wijsbegeerte van den
Godsdienst, van welk leervak hij later
wegens gemoedsbez waren afstand deed.
Onbegrijpelijk is het daarom, dat in de
Theologische faculteit iets gebeurt, wat
in iedere andere faculteit eenvoudig tot de
onmogelijkheden behoort!
Zou, om een voorbeeld te noemen, ooit
een beroemd chirurg benoemd worden in
de Medische Faculteit, tot hoogleeraar in
de geneesmiddelleer en inwendige genees
kunde, of een beroemd oogheelkundige tot
hoogleeraar in de verloskunde ? Als zulke
dingen terecht niet geschieden in de andere
faculteiten, waarom gebeuren ze dan wel
in de faculteit der godgeleerdheid ?
Hier is iets niet in den haak, wat op
heldering vereischt voor de staatsburgers,
die de belastingpenningen opbrengen, waar
uit de Rijks-Universiteiten worden onder
houden.
Wellicht dat een der lezers van uw be
kend Weekblad in dezen licht kan ont
steken.
Het is daarom geachte redactie, dat ik
u beleefd verzoek, mij eenige ruimte te
willen afstaan.
Dankend en hoogachtend,
Uw Dienstw. Dienaar,
3. A. HELPER SESBRUGGER.
Amsterdam, 9 Juni 1899.
llttWIHtllllltlt
iiiiitiiiiiiiitinimiiiiiiiiiniiMi
Amsterdam, «Ons Huis", 14 Juni '99.
Mijne heeren,
Mag ik u attent maken op een drukfout,
voorkomende in de rubriek ^Sociale aange
legenheden" Ons Huis te Amsterdam, door
dr. J. C. E. met zooveel waardeering geschreven.
BI. 3, regel 25 van boven, wordt als som
der reiskosten van de Club, die gedurende
3 dagen in Arnhem, Nijmegen en Kleef ver
toefde, f 3.17 genoemd. Dit moet zyn f 13.17.
Met mijn dank voor de plaatsing,
Uw dw.
J. A. TOURS.
wmiiiiiiitmititiiiitttmmiiiiiiiiititiitititiimiimiitiitittitiiitli
PöFtret-STOKVISjoor Is*.
Wjj dankeu aan de welwillend
heid van professor Stokvis, de
gelegenheid twee verdienstelijke
mannen tegelijk te huldigen.
Het portret van den gevierden
hoogleeraar, door Jos. Israëls,
mogen wij, als een betuiging van
hoogachting en sympathie, bij
prof. Stokvis' vjjf-en-twintigjarig
professoraat, onzen lezers aan
bieden.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiirtiiiHitinmM
Uit Rotterdam,
Oef! Ze zijn er
geweest. En alles
is goed
af'gelpopen. Of bijna
ten minste. Zon
der vitten is het een welgeslaagde dag ge
weest. Maar we hebben er dan ook voor
Dupuy af.
PAUL DESCHANEL, president der Pransche Kamer: »Messieurs, la séance continue!"
KAMERLEDEN : »En de groote schoonmaak óók!"
moeten werken. In zulke omstandigheden
komt er wat kijken voor hen, die de lakens
moeten uitdeelen. Het is algemeen bekend,
en daarom mag ik het hier wel vertellen,
dat er eigenlijk vier menschen zijn die
Rotterdam regeeren. Dat zijn De Jongh,
Tavenraat (mijn chef, de gemeente secreta
ris), Voormolen (de hoofd-commissaris, nog
beroemder dan Francken) en ik dan. Wat
hebben we geconfereerd en bedisteld! De
Jongh had uit den aard der zaak het minst
te doen ditmaal, wat hij niet gewoon is.
Op hem komt het in September neer als
H. M. of H.H. M.M. de havens komt
(komen) zien. Maar nu betrof het voor
namelijk de veiligheid en de orde; en dan
de versiering. Dat laatste was meer de
zaak van Tavenraat en mij. Voormolen,
heel knappe man, heeft toch niet veel idee
van kunst. Van wetenschap trouwens ook
niet. Anders had hij er niet zoo hard voor
gewerkt dat het beheer van het mooie en
belangrijke Ethnographisch Museum, dat
we hebben, tijdelijk werd opgedragen aan
een politie-commissaris, ook een beste,
flinke man, maar die er nu al een jaar
lang niets doet natuurlijk. Ja. hier in Rot
terdam kun je nog eens wat uithalen. Maar
ter zake.
Die versiering is een werkje geweest! We
begonnen natuurlijk met ons een blanco
crediet door den Raad te laten geven. Dat
gaat hier nogal gemakkelijk. En toen
hebben we er dan ook maar flink ingehakt,
zoodat het zaakje ze wel niet mee zal vallen.
Ik reken op l'/2 & 2 ton, dus voor die
9 uur dat H. M. hier was, zoowat ? 20,000
per uur of ruim ?300 per minuut. Alleen
van wege de stad. Dat zal een kwart per
centje meer geven voor de inkomstenbelas
ting en met den aanstaanden blijden
Septemberdag mee misschien een half percentje.
En dat zonder gemopper van de burgerij.
Doe ons dat eens na in Amsterdam, met
jullie publieke opinie.
Maar nu had je het Stadhuis ook eens
moeten zien. Of liever je had het niet
gezien. Zoo hadden we; het weggestopt en
behangen. De bloote witte kolommen netjes
grijze demi's van pluche aangetrokkeïn en
allemaal een goud hoofd, een goud met
blauwe col en een paarse buikband. Dan
roode omwoeling van de bordesleuning er
voor en een rood gordijn er achter, natuurlijk
met gouden klimmende leeuwen. En heel
boven in den gevel-driehoek (hoe heet dat
ook bij een Griekschen tempel?) een groot
bord van hout met W's en O's er in, van
den vorm van een hofleverancierschild.
Dan nog kleinere blauwe schilden.
Ik ben expres onder de volksmenigte
gaan staan op de Botersloot en er was n
roep van bewondering, vooral toen H. M.
in 't geel en de Regentes in 't lila er ook
nog bijkwamen. Maar toen we weer weg
wilden en daartoe rechtsomkeert moesten
maken, was er een grap. Midden in de
stampvolle straat, onder de rus tig afvloeiende
volksmenigte, stak een agent een bord met:
Halt! erop in de hoogte. Daar begreep
niemand iets van. We konden niet halt,
want ze drongen achter ons op. Het weid
een ontzettend gedrang. Kinderen aan 't
huilen en al wat er bijhoort. Met groote
moeite konden we ontkomen door een zij
straatje. Hoe het verder is afgeloopen weet
ik niet. Zoodra ik Voormolen sprak, vroeg
ik hem: Hoe kwam je aar nou bij, om
daar midden in die Botersloot halt te laten
commandeeren ; er hadden ongelukken kun
nen gebeuren. Ja, zeit i. 't Is mij ook
niet bevallen. Maar het was het nieuwste
op politiegebied, borden met »halt." Franc
ken heeft er immers zijn lintje aan te
danken. Ik moest het wel probeeren.
En nu moet ik nog vertellen van het
glanspunt van den dag: de kunsttribune
in het Park. Ik heb daar al een en ander
van meegedeeld en moet zeggen, dat die
»eereboog met daaraan verbonden tribune"
geheel aan mijne verwachtingen heeft be
antwoord, hoewel die hooggespannen waren
voor een voorwerp, waaraan alle
Rotterdamsche kunstenaars van naam zouden
meewerken. Het geheel had den vorm van
een groote doos zonder deksel en met aan
de twee korte kanten een gat er in gezaagd,
waar de stoet door moest rijden. Over het
eene gat was een boog gebouwd, die aan
de einden dun was en in 't midden erg
dik. Die boog was licht-groen en geflankeerd
door twee Byzantijnsche koepels, ook erg
dikkig. Onder den eenen koepel was het
Museum Boymans geschilderd en onder
den anderen de Delf tsche poort. Het eerste,
een der leelijkste gebouwen der stad zijnde,
was erg opgehaald door een mooien schoor
steen met gestyleerde rookkolom en voor
de flank had de kunstenaar op genoemde
poort ook zoo'n hpogen schoorsteen
geteekend, met het spiegelbeeld van die rook
kolom. Misschien heeft hij als nalatig
schutter wel eens op die poort gezeten (wat
hier tot een maand of wat geleden nog de
straf was) in een koud kamertje; en zoo
een menschlievenden wenk willen geven.
Realistisch, niet gestyleerd, waren de politie
agent en het palmgkraampje voor de poort.
Het geheele bouwwerk, met daarbij aan
gebracht kunstmatig grotwerk van
tooneelpapier, zou nog meer zijn uitgekomen in
een ruime laan of straat dan nu het geheel
door de boomen van ons mooie Park was
ingesloten en daarmee moest concurreeren.
Een dikke kastanje was zelfs brutaal vlak
voor den triomf boog gaan staan en maakte
dien half onzichtbaar. Maar onze kunst is
bescheiden en vergenoegt zich met een
klein hoekje.
Bescheiden was ook Schipperus, toen hij
zijn aanspraak maar in zijn zak hield (in
de krant komt ze toch, zal hij gedacht
hebben, zoo'n verslag is al vooruit gezet)
en zich er toe bepaalde het album aan te
bieden. Beleefd als een tponbankheer vroeg
hij: Zal ik het Uwe Majesteit thuis sturen?
waarop Deze, huiselijk-weg als een dame,
die een poësiealbum koopt: »O neen, dank
U, we kunnen het best meenemen." En
zoo reed ze weg; thans (zegt Brusse) naar
de »weelderige wijken", met »schoone vrou
wen" tot hoofdversiering.
Er is eene aanmerking op de inrichting
van den dag gemaakt, n.l. dat het pro
gramma te lang was en vooral de rijtoeren
veel te groot waren. Maar dit was niet
onze schuld. H. M. heeft het zelf' zoo
gewild, met de goede bedoeling gedrang
te voorkomen, maar de taak, ik geef het
toe, is haar' te zwaar geweest en in het
belang harer gezondheid waag ik het haar
aan te raden zich in 't vervolg wat meer
te menageeren. Ze was 's middags al dood
moe, natuurlijk, en 's avonds was ze ge
woonweg op. Zoo'n dag moet voor het
sterkste gestel moordend zijn. Ook was
het te bar voor de leden van de eerewacht,
die bijna zes uur te paard hebben gezeten,
daarvan grootendeels rijdende in draf.
Houd dat eens vol! Ik had dan ook voor
de eer bedankt, al kostte het mij moeite.
Ik heb alles veil voor Oranje, desnoods
goed en bloed, maar wie zijn gezondheid
bewaart, bewaart, geen rotte appel.
O. J. VAN DONGEN.