De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 25 juni pagina 3

25 juni 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1148 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. verstaan, dat wy gepiqueerd,oppnzeeksteroogen getrapt, boos waren, toen wy haar in haar onmacht tentoonstelden. Alleen dit willen wy tegenspreken. We verkeerden in goeden luim, en heuscb, zelfs thans nog kunnen w\j het lachen niet laten, als w\j zien hoe z\j, na een plechtige uitdaging aan het adrea van de N. B. Ct. en ons, zich terug trekt. Toch, ze heeft gelijk, dat zy nu wat rust neemt. Elk schot is geen eendvogel. Hierna beter ! Het yan Nederland schat zijne groote mannen niet. De zaak dr. Bredius is niet een op zich zelf staand verschijnsel ; de koele houding van het Nederlandsche volk tegenover deze gebeurtenis hangt samen met karaktertrekken der natie. Om dergelijke verschijnselen uit een objectief standpunt te kunnen gade slaan en beoordeelen moet men jaren in het buitenland geleefd hebben. Het Hollandsche type blijft moeilijk te door gronden. Men lijdt ten onzent aan eene te groote mate van bescheidenheid en tegelijkertijd aan een te sterk besef van intellectueele ontwikkeling. Geen juister woord is dan ook gesproken als door The Spectator (Holland' s Place ia Europe ; Sept. 18Ü8): «Er is in Nederland minder gees telijk vernis dan in eenig land." Het zijn dus voortreffelijke karaktereigen schappen waarop wij mogen bogen. Maar daar elke overdrijving sterke schaduw werpt, zoo ? Ook hier. In deze overdrijving Van bovengenoemde hoe danigheden ligt, naar mijne meening, die ik sinds vele jaren koester, de oorzaak, dat het Hollandsche volk zijne groote mannen in hunnen tijd niet genoegzaam waardeert. Daar het peil der algtmeene ontwikkeling alhier hoog staat, is men zeer verwend en vindt men een man van ongemeene begaafdheid niets buitengewoons. Stug in den omgang en karig in het uiten onzer gevoelens, mogen wij inwendig niet zoo koel zijn in het openbaar zijn wij spaarzaam in waardeering en in lof. Nederland weet zijne groote mannen niet te behouden en de Kamer, die als de uitdrukking van de meening van het volk gelden mag, heeft nimmer klem weten te zetten in moeilijke oogenblikken. Toen ik in Januari 1397 Berlijn verliet, deelde mij Geheimrath dr. W. Bode, de bekende reformator op het gebied der beeldende kunst aldaar, mede, dat dr. Hofstede de Groot met den geschatten dr. Bredius als de eerste kenners der oudhoilandsche schilderkunst te be schouwen zijn. Zulke woorden blijven in onzen tijd geen geheim, en men is hier voldoende van dr. W. Bode's uitspraak op de hoogte. Maar het Hollandsche volk weet door welke oorzaken ook beide genoemde geleerden niet aan zijne mnsea te binden. De beide be trekkingen van direkteur der kabinetten der oude schilderijen te Amsterdam en te's-Hage zijn vacant en de door hunne wereldreputatie daar toe aangewezen mannen hebben geen van beiden lust, onder de bestaande omstandigheden, de positie te aanvaarden. Men beweert, dat de schuld ligt aan den heer De Stuers, met wien zij noch kunnen noch willen samenwerken. Wij beweren, dat de schuld is toe te schrij ven aan het volk van Nederland, dat niet kan of niet wil waardeeren, de waarde van dr. Hof stede de Groot en van dr. Bredius, en geen stap er voor verzet om de verwarde toestanden te regelen. Bewijzen te over spreken voor de juistheid van onze veroordeeling, want anderen is het niet beter gegaan. Verkeert men 15 beschaafde kringen te Ber lijn, zoo wordt men telkens gewaar, dat Jacobus Hendricus Van 't Hoff als een genie onzer eeuw wordt genoemd, en men er trotsch op is in het Spree-Athene hem tot de zijnen te mogen tellen. Dienzeifden Van 't Hoff, van wiens persoon lijkheid bovendien eene bizondere bekoring uit gaat, daar hij als zoo menig beeldend kunstenaar iets saiefs in wezen en aanleg bezit, eene karaktereigenschap welke bij geleerden zeer zel den wordt aangetroffen , heeft Amsterdam niet weten te behouden, het rijke Amsterdam! En het volk van Nederland ? Zoo ver ons bekend, werd door samenwerking van velen Vromen, ziet toe, La Femme Régénérateur bij Paul Dupont te Parys verschenen en geschreven door B. de Kenenburgh is eigenlijk een jam merkreet. «Frankrijk in nood!" is de eenparige klacht der sociologen. Oe bevolking neemt weinig of niet toe, terwy'l in andere, zoo groote als kleine rijken de aanwas snel is. Handel en nyverheid gaan eer achter- dan vooruit; elders vindt meestal het omgekeerde plaats. Frankry'k bevindt zich op een hellend vlak. of, zooals De Kenenburgh het uitdrukt: »La France a perdu sa place prépondérante dans Ie monde". Hoe is het op den weg ten verderve geraakt ? Doordien »la vie de familie a disparu." Het huiselijk leven is volgens hem de eenige be trouwbare grondslag voor een Staat. Is voor Frankry'k het familieleven onherroepelyk ver loren ? Neen, zegt De Kenenburgh, er bestaat een middel om het ziekteproces, dat niet anders dan op den dood kan uitloopen, te keeren. Welken naam draagt het 1 Het heet: DE VBOUW Als de vrouw er zich maar aangelegen wil laten liggen; nooit vraagt naar individueele neiging en lust; uitsluitend het oog richt op het algemeene belangen dat te bevorderen, zich daarvoor geschapen acht, dan zal Frankry'k nog te redden zy'n. Van den man vraagt of verwacht De Kenenburgh niets r,u, de laatste tyd versterkt het vermoeden, dat Frankry'k het ten minste van zijn hoogste ambtenaren niet moet hebben. Van de vrouw zal dus de redding dienen te komen. Om haar in de daartoe vereischte stemming te brengen, begonnen met haar honig om den mond te smeeren. De vrouw in haar kwaliteit van moeder zijn of kunnen worden »est Ie chef-d'oeuvre de la Providence Les sentiments maternels ne se délèguent pas. Il n'est donnéqu'a la mère de pénétrer jusqu'aufond du coeur de son enfant, de paraitre faiblir, de se fortifier, de s'élever avec lui". Wie zoo algemeen genomen de moeder op zulk een voetstuk plaats, bewijst meer dan iets anders een goed deel van zyn bestaan met gesloten oogen te hebben rondgewandeld. Er zijn moeders op wie het aangehaalde van toepassing is, maar van de moeder geldt het zeer zeker niet laat ons hopen: slechts nog niet. Om de vrouw algeheele, zelfopofferende toe wijding mogelijk te maken, moeten verscheiden wetten worden vera> derd. De Kenenburgh eischt, dat zij recht heeft: 1. van den vader van haar kind schadever goeding te vragen voor de verbreking van trouwbeloften; 2. hem te verplichten tot de kosten der op voeding; 3. de hand te kunnen leggen op een deel van het loon of de inkomsten van den man; 4. over eigen spaargeld te kunnen beschikken; 5. te worden toegelaten tot verschillende be trekkingen en waardigheden bij armenzorg; 6. zitting te mogen hebben in een familieraad; 7. als getuige te kunnen optreden, ook in andere dan strafrechtelijke gevallen Deze eischen stelt De Kenenburgh; trouwens niet, omdat de rechtvaardigheid deze en ook nog wel andere vordert; met, wijl elk menschelyk wezen, en derhalve ook de vrouw, recht heeft op recht, maar alleen vermits hij geen andere kans ziet om Frankrijk van den rand des afgronds terug te brengen een eerbiedafdwingende drijfveer, voorwaar! Is de drijfveer niet eerbiedwekkend, de zaak zelf is leerrijk leerryk voor de vrouw. Opnieuw toch hebben we hier een geboekstaafd bewys, dat het he.len uit een historisch oogpunt al heel weinig van het verleden verschilt. Doorvorsch de geschiedrollen, van de oudste tot de jongste, en ge ontdekt, dat ten allen ty'de de vrouwen zich zelf, met haar have incluis, hebben mogen opofferen denk aan de vestiging van het christendom, aan de middeneeuwen, de fransche revolutie en veel meer ten bate van het algemeen; haar tot overgave zonder voorbehoud prikkelende door tal van schoone beli.ften, die in geen (ter gevallen werden vervuld, wanneer door haar hulp en medewerking het kwaad was gekeerd. In dit opzicht schijnt de tijd zelfs niet te zyn vooruitgegaan. De Kenenburgh spiegelt de vrouw niet eens zoo heel veel schoons voor, ten minste weinig positiefs. Behalve den onverdeelden eerbied van den man kan men daarom eten ? zal de behoeftige vrouw vragen een gift uit de staatskas van 100 francs by de geboorte van ieder kind. De Kenenburgh meent: »Un billet de cent francs parlerait efficacement." Ik zeg: wie van honderd francs voor de geboorte en opvoeding van een kind wat verwacht, is waard, dat een twintigvoudige ondervinding haar het tegendeel leere. Wat is vijftig gulden, ook voor de armste, omgezet in voedsel en kleeding, verdeeld over ten minste 12 jaren dit is toch zeker het vroegste tijdstip, veel te vroeg natuurlijk, dat een kind iets mag gaan verdienen. Behalve de geboekte bewijzen, dat de vrouw, bezield met een rechtmatige zelfeerbiediging, slechts door zich zelf, door eigen energie en volharding zal kunren komen tot de wettely'ke en ekonomische positie, welke haar als den kend en verantwoordelijk wezen toekomt, zijn er nog vele gesprokene. De treffendste zyn tot nu toe geleverd door leden van die politieke party, welke yveriger dan een der andere de ontwikkelde vrouw aan zich tracht te binden, haar recht daartoe bepleitende met verwijzing naar haar program, waarop vrouwenkiesrecht het eenige afdoende recht geschreven staat. Ja waarlijk, vrouwenkiesrecht staat op het program der sociaal-democraten, en niet temin houd ik mij overtuigd, dat de vrouwen in hen haar ergste vyanden hebben te zien. Zij trachten de ontwikkelde vrouwen te lokken en er zijn er waarlijk, die in hun net loopen door vrouwenkiesrecht op hun program te plaatsen, maar er onbewimpeld bijvoegen, dat zy er zich niet warm voor zullen maken dan nadat voor de mannen onbeperkt algemeen kiesrecht zal zy'n verkregen in het oog der sociaal-demokraten staan dus de dykwerker en zuurkraamjesman boven de hoogst ont wikkelde vrouw. Hoe daar vrouwen van ver stand en kennis zich door gevleid kunnen gevoelen! En dan: wat zal er k> men van het zich warm maken voor vrouwenkiesrecht, wanneer algemeen mannenkiesrecht zal zijn verkregen V Vrouwen, ik voorspel u : niets, niet met al. Op welken grond berust die verdachtmaking? Onder meer op een paar py'nlijke ervaringen, den laatsten winter door mij opgedaan. Ik was tegenwoordig, toen de heer Troelstra te Amsterdam sprak, ten einde een nieuwe beweging voor algemeen kiesrecht te wekken. Hij gaf een overzicht van die beweging; niet n vergaderingetje of bijeenkomstje werd vergeten; niet n, d. w. z. alles werd op gesomd, wat door mannen was gedaan, maar, hoewel de zaal voor ongeveer ','; met vrouwen was gevuld, bleef totaal onvermeld, dat in 1804 door Nederlandsche vrouwen een kiesrechtbeweging werd op touw gezet, en de vereeniging thans, niettegenstaande groote tegenwer king en nog grootere onverschilligheid voor algemeen belang, wanneer men zelf niet over het lot te klagen heeft 14, zegge: veertien afdeelingen telt. Voor hem, bleek het, bestaan er geen vrouwen, en nog minder vrouwen rechten. De thans bij de partij aangesloten sociaaldemokraat P. L. Tak hield in den winter van '98?'99 een cursus over den Staat, uitsluitend voor leden van de Amsterdamsche afdeeling van vrouwenkiesrecht, waartoe h ij zelf behoort. Op een dezer avonden schetste hij den stand van 't kiesrecht in de voor naamste Europeesche rijken, en constateerde toen o.a., dat de Engelschen tevreden konden 'zijn, daar zij algemeen kiesrecht hadden. Aan het einde gebruik makende van de gelegenheid tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen, zeide ik, dat ik met groote ver bazing den spreker had hooren zeggen, dat er in Engeland algemeen kiesrecht was; ik meerde, dat er op zijn mooist genomen half algemeen kiesrecht bestond. Bij het e rste lid van dit zinnetje, knikte de heer Tak voort durend van ja, onder het tweede een herhaald neen, hetgeen mij deed uitroepen-, en de vrouwen dan ! Och neem me niet kwalijk, verklaarde de wel wat overblufte heer Tak, we zijn zoo gewend van algemeen kiesrecht in dien zin te spreken. Ja, in dien zin leerrijk. Ik houd den heer Tak voor een door en door eerlijk man, en geloof niet, dat hij tegen een eventueel wetsvoorstel, want hij zit nu spoedig in. de Tweede kamer, om den vrouwen het kiesrecht te geven, nog vóórdat alle mannen het hebben, zal stemmen indien ten minste de partij leiders hem veroorlooven te hai.delen naar eigen meening In het gebeur.ie zie ik echter een bewijs, dat ook voor den heer Tak vrouwen kiesrecht een verstands- en geen gevoelszaak is, en wat men niet voelt, pijnlijk voelt, ver geene krachtige poging in 't werk gesteld om den grooten Hollander aan ons land te blijven verbinden. Men wist niet, wat in Van 't Hoff te waar deeren was; nu ja het was Van 't Hoff; men had hem vele jaren hier gezien .... Maar te Berlijn is men wel degelijk van de groote aan winst overtuigd. Er zijn voorbeelden te over, die mijne meening verder staven. Wij behoeven hiertoe slechts eenige jaren terug te zien. Alma Tadema spoedde zich op jeugdigen leef tijd van hier; de groote Multatuli stierf in het buitenland; Dr. Mezger, de wereldberoemde masseur, ging; Moleschott werd Italiaan; Opzoomer en Donders behield men, omdat zij de hun geboden positie te Strassburg niet aannamen. Busken Huet, de auteur van het land van Rembrand, der literarische Pantasiën en Kritie ken, uitstekend hoven velen door omvangrijke geleerdheid en begaving, werd aan de Leydsche Hoogeschool geen zetel gegund; hij keerde Hol land voor goed den rug toe en trachtte borger te worden van het land zijner voorouders. Wij maken niemand een verwijt, maar als zoovele mannen van ongemeeneu aanleg Neder land verlieten, is de bewering gewettigd, dat men ten onzent niet voldoende weet te schat. ten wat men heeft. Het volk van Nederland, schat zijne groote mannen niet naar den rang dien zij inde geschiedenis des vaderlands innemen. J. H. SCHOREK. Keuze-tentoonstelling in Pnlcnri Studio. Batikken van Thorn Prikker. Er wordt in de Hofstad vly'tig gezorgd voor artistiek tijdverdrijf ter eere der leden van de Vredesconferentie. De Kunstkring gaf een opvoering van »Ydille" van Mevr. Snoder van Wissenkerke, met een paar tableaux-vivants. Pulchri Studio leidde een officieel, wel ge slaagd feest in het »Gebouw", waarvan de hoofdnummers waren de Nachtwacht en een Jan Steen, in levende beelden gereproduceerd, maar van mér belang nog is de Keuzetentoor stelling die dit genootschap heeft ge organiseerd in zijn zaal. Moge de verwachting van het bestuur van P. S. bevestigd worden, dat de vertegenwoor digers van de verschillende landen, die hier aanwezig zyn, een duurzamen indruk ont vangen van onze actuëele kunst. Naast den lof die de ondernemers van deze tentoonstelling verdienen, moet er toch betreurd worden, dat zy' er niet in geslaagd zijn ook werken van zeer talentvolle «jongeren" te exposeeren op deze exhibitie, als van W. Witsen, Verster, Veth, Van der Valk en anderen nog, artiesten die toch opwegen tegen anderen die hier wél een of meer schilderyen hebben hangen. Ook is het jammer dat de plaatsing der schilderijen, uitteraard een hoogst moeiely'ke taak, daar het wel eens gebeurt dat evenveel aandacht wordt gewy'd aan de persoon des schilders als aan de qualiteiten van het werk zelf, te wenschen overlaat. Niet in alle vakken heerscht de rust die een volmaakt harmonieuse schikking tot stand kan brengen. Hier en daar is er te, veel asymmetrie, zijn de doeken te opportunistisch geplaatst. Maar moeielijk was het gegeven, vooral omdat er vry veel groote schilderyen voorkomen. Om deze reden geloof ik, en vele artiesten met my, dat een grootere beperking van het aantal werken van n schilder wenschelyk ware geweest voor deze tentoonstelling, zooals op die analoge, indertyd te Amsterdam gehou den, ten einde een volmaakt «ensemble" te maken, een juistej, meer sprekend beeld te geven van de ontwikkeling van onze moderne kunst. Nu echter is zy' zooals zy' is, en dan toch nog zeer belangrijk. In de eer&te plaats treft alty'd de kalme voornaamheid van onze nationale kunst. Geen effect-bejag, maar aldoor en overal een aan dachtig, liefde-vol streven naar «peinture", naar mooie schildering en trouwe vertolking van onze natuur in al baar uitingen. ?»0n n'est idéal qu'a la condition d'être réel, et on n'est vrai qii'a force de généraliser", van G. Flaubert, is alty'd bizonder van toe passing op onze meesters van voorheen en thans. De werken van onze tegenwoordige Meesters, hoe uiterst uiteenloopend ook, zyn als aan eengeregen door een draad van voorname opvatting, «hervorragen" op deze tentoonstelling uit de menigte anderen. Israëls met zy'n superieur schilderij uit de collectie-Mesdag, misschien zyn meesterstuk, zoo geheel anders geschilderd als het niet minder mooie »Als men oud wordt" is hier heerly'k te genieten als sentiment-artiest en als lumineus tonist. Jacob Maris is hier met een juweeltje, een blank-^blond grijze lucht boven slootjes en tuintjes, een werk dat al zy'n subtiele teêrheid van sentiment toont, naast de grootsche kracht van doen, de prachtige schildering van zyn «Steenen molen.'' Zy'n Stadsgezicht, hoewel natuurlijk, met prachtige gedeelten, geeft van dit genre van onzen grooten landschap schilder niet een volmaakten indruk. Willem Maris' «Witte Koe" is een staal van zijn mooie opvatting wel bizonder geschikt om hem op een tentoonstelling als deze te doen waardeeren. Met zeldzame virtuositeit en wonderen kleuren-rykdom, badend in lichtende atmospheer, staat hier deze koe in het sappige en weelderige groen van zy'n machtig plat. Van Thys Maris, de sublieme fantast, de subtiele poëet, de droomer die tevens een impeccabel schilder is, zyn hier, werkelyk niet gunstig geplaatst, vier schilderyen uit verschillende perioden van zyn kunstenaars leven, die hem in zyn verschillende uitingen waardig vertegenwoordigen. Mauve is ook ongelijk hier. Zeer fraai is het groote doek behoorende aan de douairière van Lynden, maar zy'n overige schilderyen typeeren niet genoeg de penetrante intimiteit van zijn talent, zyn grootste charme. Bosboom's eigenschappen komen in de hier geëxpozeerde schilderyen en schetsen niet zoo geheel tot hun recht als in zijn wonderlyk knappe en smaakvolle aquarellen. Zie vervolg op pagina 5. MI ii mum 11 minimin n mum DAMEjg. geet men maar al te licht, maakt men zich in ieder geval niet warm voor. Ook van den heer Tak zullen wy', vrouwen, wel niet veel te wachten hebben althans geen initiatief. Vrouwen, steunt niet op anderen, waar het geldt verandering te brengen in bestaande toestanden, maar laat de kracht uitgaan van u zelf! Den II a a g, Juni'99. ELISU A.H.uciirïON. De affiletiscüe ?roii¥, In Tlie Nineteenth Century behandelt dr. Arabella Kenealy de »vrouw als athleet" en houdt haar vroegere conclusie vol, dat, naarmate het type volmaakter wordt, het on derscheid der geslachten zich sterker accen tueert en dus zoowel de vermannelijkte vrouw als de verwyfde man gedegenereerden zijn. «Er is tweeërlei spierstelsel," zegt zij, «het willekeurige, dat wil zeggen, waar geest en wil, door middel van de zenuwtelegrafie, de heerschappij over voeren, en het onwillekeurige, waaruit hart, middelrif, het omhulsel der maag en van de spijsverteringsorganen samen gesteld zijn, dat ader en slagader van de grootste tot de kleinste omkleedt, bloedaanvoer en voeding regelend en aan ieder levensorgaau van het lichaam ruim zijn deel hebbend." Nu acht dr. Kenealy het een gevaar, dat bij de vrouwelijke athleet de ontwikkeling der willekeurige spieren ten koste der on willekeurige en het sympathetisch zenuwstelsel dat deze regelt, zal geschieden. Lichamelijke of geestely'ke werkzaamheid vermeerdert het aantal samentrekkingen van het hart, en alleen in de rustpoozen kan die hartspier zich her stellen. Verminder die rustpoozen en zoowel het hart als de digestie en andere functiën lijden er onder. Vierentwintig uur rust in bed of een dag luieren, doen meer goed aan het vermoeide en overwerkte gestel dan een massa gymnastiek. Het krachtigste element in puysieke ontwikkeling (vraag het aan honden- of paardendeskundigen) is rust. »Neem nu het meisje van veertien jaar, openhartig, vlug, haast een jongen in denken, spreken, bewegingen. Geef haar de rust die zij langzamerhand vraagt, zij wordt bedaarder, nadenkender, teederder, hartelijker, verstan diger, zij krijgt de onbeschrijfelijke bekoring der jonge vrouw. Maar geef'haar de opvoeding van gymnastiek ; zij verarmt physiek en gees telijk ; zij verliest de bekoring van het kind en krijgt niet die der jonge vrouw ; zij blijft onbetninnelijk en wordt grof; baar lichaam gelijkt niet op dat van den man, krachtig en volontwikkeld, niet op dat van de vrouw, teeder en bevallig, maar op dat vaii een ver groot en vergrof'd kind, een jongen die te forsch is voor zijn leeftijd en tcteh geen man ; dat type ziet men telkens en hoe langer hoe meer." Dr. Arabella Kenealy heeft haar ergste ar gument voor het laatst bewaard. Na betoogd te hebben dat de spiervroiiwen niet de vrouwen zijn die het leven van den man vullen, uat zij niet de mooiste en gezondste kinderen krijgen, integendeel, gaat zij voort: «De groote bedreiging voor de gedegene reerden is het toenemen der kwalen die haar zetel in het gansche gestel hebben. Dat deze ondanks de sanitaire maatregelen en de ver overingen der wetenschap onrustbarend toe nemen, is voor niemand een. geheim. Kanker, tuberculose, jicht, krankzinnigheid, vallende ziekte en alle soorten van nevrose vermeer deren met den dag. Deze verwelking in de openbare gezondheid is zeker aan tal van fac toren toe te schryven, maar het groote en universeele middel er tegen is zeker dit: dat de vrouw hare krachten behoudt. De vrouw wier physieke volkomenheid haar belet al haar beste krachten in spier- of geestesarbeid te verkwisten, bewaart ze voor haar kinderen. De man is wel gedwongen alles intespannen, laat hij op haar vertrouwen om in rust en kalme ontwikkeling voor het nageslacht te zorgen." En de proef op de som is deze, dat de man dit instinctmatig voelt, en tot zijne gezellin niet de athlete, maar de vrouwelijke vrouw, de rustige en bekoorlijke kiest. vuur, levendig sprekend, wat zenuwachtig en luidruchtig, maar vriendelijk en joviaal. Haar Napolitaansch talent trouwens vereenigt met het diep psychologische ook heel dikwijls het eenigzins vulgair-heftige. Het buitenland kent haar vooral als de krachtige romancière, zij zelve legt ook veel gewicht op haar journalistieken arbeid. Haar vader, na 1848 door de Bourbons gebannen, begaf zich naar Grie kenland en trouwde daar; in 1857 werd Mathilde te Patras geboren, in 18GO nam haar vader haar weer mee naar Napels en hervatte daar zijn vroegere taak als journalist. Zy'n droom was, zelf een blad te bezitten; Mathilde's jeugd werd gesleten tusschen persen en druk proeven, maar met veel ontberingen; in haar roman Kicardo Joanna kan men daar alles van vinden. Er was dikwijls geen brood in huis, maar als er ook een goudstuk was, werd er feest gehouden. Mathilde deed intusschen haar examens, werkte mee in het blad van haar vader, maar vertrok toen naar Rome als medewerkster aan de politiek- en litterairsatirieke Capitan Fracassa. Zij ontmoette daar een heftig polemicus, Edoardo Scarfoglio, en trouwde met hem. Zij schonk hem vier zonen en richtte met hem achtereenvolgens den Carrière di Jiouia, den ('orrieredi Napoli en den Mattino op; de beide eerste verliepen, de laatste bestaat nog en is de glorie der Searfoglio's. Mathilde Serao voedde haar kinderen op, corrigeerde proeven, zette het blad in elkaar, schreef artikelen, romans en novellen, en deed alles tegelijk. De politiek blijft aan haren man overgelaten, maar het aantrekkelijke van het blad is nog haar werk, zoowel als het huishoudelijke ervan, want il signor Scarfoglio heeft dikwijls rust noodig en maakt dan zeiltocbtjes met zijn jacht op de Middellandsche zee. Maar ook Mathilde heeft veel gereisd, zij is in Londen en Constantinopel en het Oosten geweest. Haar vier zonen laat zij niet in Napels, maar in Toscane opvoeden; daar is het Italiaansch mooier, de levensopvatting strenger en het onderwijs beter. Het blad II Mattino heeft ook moeielijke dagen beleefd; twee jaar geleden nog, naar aanleiding van de troebelen te Milaan, is het eenige dagen verboden geweest; de heer Scarfoglio heeft toen, op aanraden van vrienden, eenige dagen het land verlaten. Maar bij de opheffing van den staat van beleg moest men van het eerste nummer dat daarna verscheen driemaal de oplaag vernieuwen. Toch raden mevr. Serao's vrienden haar telkens, de jour nalistiek in den steek te laten en zich alleen met den roman te bemoeien. De journalistiek is in Italiëtamelijk in minachting. »Zij zeggen: Uw plaats is daar niet meer!" vertelt mevr. Serao. «Maar dan antwoord ik: Dat is de beste plaats! De journalistiek is de beste school; men leert er duidelijk zijn en over tuigen, eenvoudige woorden en heldere denk beelden zoeken; men doet zijn best, en reeds den volgenden dag kan men nagaan in hoe verre men geslaagd is." niliiiiiiililiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiEiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiimiinii Matnilfle Serao. De groote Italiaanscbe romanschrijfster Mathilde Serao is op dit oogenblik te Parijs en heeft zich laten interviewen. Zij is nu eene vrouw van even veertig jaar, maar vol liet mntintr. JSctrekkirit/en coor rrimircn. Art ii/nttUn.?Volta. Een der bijzonderheden van het toilet, waar men volgens autoriteiten op letten moet, is het ceintuur. Het neemt weer een voor name plaats in, vooral nu de mode op de badplaatsen dezen zomer als meest geliefde combinatie een wit cheviot rok en lichte blouse vraagt. Bij witten rok en witte of'crème blouse kan men een der fraaie nieuwe gordels van goud- of zilverweefsel dragen, waar dan wit kanten cravate, witte boa, of wit crêpe de chine niche bij komt. Bij witten rok en bleek blauwe of mat-rose blouse staat beter een wit ceintuur met gouden gesp. Bij donkere rokken, geruite blouses, is alleen een zwart ceintuur op zijn plaats, desnoods met stalen of oxyd gesp. Bij de wit cheviotrokken mag men zijden onderrokken in alle fantastische tinten nemen, mauve of oranje, hortensia of'violet, zahnkleur of turkooisblauw, als men ze maar niet te opzettelijk laat zien. Wonderlijk is het, zooals sommige dames zich een illusie maken omtrent hun voetjes. Te Trouville draagt men witte schoentjes en ze staan verrukkelijk ; maar de E gelsche J dames, die 10 of 41 chausseeren en dan liefst j Engelsch model dragen, hebben dat gezien en j ook wit gekozen, en nu is het, naar van de j badplaatsen geschreven wordt, in 't geheel geen verkwikkelyk gezicht den breeden sport schoen en den reformschoen van dit nummer uit een rok, al is die nog zoo mooi, te zien verschijnen. * * * Van de serie Betrekkingen voor vrouwen, door Johanna van WToude (uitgave L. J. Veen te Amsterdam), is nu No. 2 verschenen, Ziekenverpleegster. Het boekje schy'nt ons niet geheel wat men op dit gebied kon wenschen; er wordt nog al overheen gepraat en de in lichtingen zyn dikwijls heel onvolledig, in het eene opzicht te uitvoerig, in het andere te beknopt. Omtrent vier gelegenheden tot op leiding worden de inlichtingen gegeven in acht bladzijden; dan wordt het boekje gevuld met 32 bladzijden brieven van verpleegsters, waar uit alleen hy, die door den sty'l van lieve dames heen lezen kan, een beetje waarheid kan te weten komen. Johanna van Woude zegt ook zich van allen lof en blaam te willen ont houden, maar van het Wiihelmina gasthuis wordt verteld dat de verpleegsters «soms 20 werkdagen en nachten achtereen hebben, dagen van 121/g en nachten van 111/2 werkuren, in inspannenden rusteloozen arbeid van groote verantwoordelykheid", terwijl bij het Burger ziekenhuis in de Linnaeusstraat van «voldoende rust1' gesproken wordt. Naar wij meer.en is het verschil in rusttijden in beide inrichtingen niet zoo groot als uit deze vergelijking «zonder lof of blaam" zou schijnen. Over 't geheel zou, ook bij volgende boekjes, een meer methodische behandeling van het onderwerp aanbeveling verdienen. Bijvoorbeeld : «Opleiding kan men ontvangen in alle diaconessenhuizen". Waar zijn die ? »En in vele stedelijke ziekenhuizen". In welke ? «Men ontvangt reeds als leerling verpleegster eenig salaris". Hoeveel? «Na twee of drie jaar werkzaam geweest te zijn mag men ... ." Waarom na twee of drie jaar? Wie bepaalt dat ? In verband waarmede ? >Men moet zich wenden tot den directeur van een ziekenhuis." Geldt dat voor alle ziekenhuizen, rijks, gemeentelijke, liefdadige, particuliere, confessioneele? Hebben die alle het recht om leerlirg-verpleegsters aan te nemen, examen af te nemen, diploma's te geven ? Dit alles zou men willen weten, en de brieven van dames uit Lausanne over baar ondervindingen in de ziekenzaal geven daarvoor geen ver goeding. * * Wie naar buiten gaat, doet goed eenige me ters goedkoop art mimlin of gebloemd cretonne in den koffer mee te nemen; het komt in alle opzichten te pas. Men kan er de canap kussens yan zijn villegiatura mee overtrekken, glasgordijntjes maken, draperieën om spiegels hangen, schoorsteenmantels mee bekleeden, bloempotten mee omplooien; eenige meters frisch goedkoop lint behooren daarbij, en als men een paar maanden pleizier er van gehad heeft, is het volstrekt niet jammer het te laten waar is, en er van afscheid te nemen. Ook het gekleurd vloei dat in de stad atgedaan heeft, de bonte emailverf waar men mos, dennennaalden en dennsnappels in hecht, het gekleurd gelatinepapier, al wat voor de stad te ijdel schijnt, is voor de luchtige zomerinstallatie welkom. * * In het dorpje Brunato bij Como is ter herinnering aan de uitvinding der kolom van Volta in 1799, dit jaar eene gedenksteen aan gebracht, met het volgende opschrift: «Hier werd Alessandro Volta als kind door zijne min Elisabetta Pedraglio gezoogd, wier man Luigi Monti, barometerfabrikant, hem de eerste liefde tot de wetenschap inboezemde, welke hem later tot zijne beroemde kolom leidde." Dit gezamenlijk voeden van des zuigelings lichaam en geest is te opmerkelijker, omdat Volta, naar zijn biografen melden, bij zijn ouders te Como teruggekeerd, zoo dom was, dat hij de openbare school niet bezoeken kon, maar thuis les moest hebben. Eerst op zijn IGde jaar begon zich zijn verstand te ont wikkelen, maar toen met te grooter kracht. * # Om distels in tuinen en op akkers uit te roeien wordt in Chasse et Pêche gewoon keukenzout aanbevolen. Men strooit een klein beetje om de plant en na acht dagen is zij dood; met l kilo zout reinigde de heer Wendeiin 25 are van distels. Daar zy' meestal in de zomergraansoorten bij groepjes voor komen, is de moeite van het strooien niet heel groot. E?e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl