Historisch Archief 1877-1940
No. 1148
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
verstaan, dat wy gepiqueerd,oppnzeeksteroogen
getrapt, boos waren, toen wy haar in haar
onmacht tentoonstelden. Alleen dit willen
wy tegenspreken. We verkeerden in goeden
luim, en heuscb, zelfs thans nog kunnen w\j
het lachen niet laten, als w\j zien hoe z\j, na
een plechtige uitdaging aan het adrea van de
N. B. Ct. en ons, zich terug trekt. Toch,
ze heeft gelijk, dat zy nu wat rust neemt.
Elk schot is geen eendvogel. Hierna beter !
Het
yan Nederland schat zijne
groote mannen niet.
De zaak dr. Bredius is niet een op zich zelf
staand verschijnsel ; de koele houding van het
Nederlandsche volk tegenover deze gebeurtenis
hangt samen met karaktertrekken der natie.
Om dergelijke verschijnselen uit een objectief
standpunt te kunnen gade slaan en beoordeelen
moet men jaren in het buitenland geleefd hebben.
Het Hollandsche type blijft moeilijk te door
gronden.
Men lijdt ten onzent aan eene te groote mate
van bescheidenheid en tegelijkertijd aan een te
sterk besef van intellectueele ontwikkeling.
Geen juister woord is dan ook gesproken als
door The Spectator (Holland' s Place ia Europe ;
Sept. 18Ü8): «Er is in Nederland minder gees
telijk vernis dan in eenig land."
Het zijn dus voortreffelijke karaktereigen
schappen waarop wij mogen bogen. Maar daar
elke overdrijving sterke schaduw werpt, zoo ?
Ook hier.
In deze overdrijving Van bovengenoemde hoe
danigheden ligt, naar mijne meening, die ik
sinds vele jaren koester, de oorzaak, dat het
Hollandsche volk zijne groote mannen in hunnen
tijd niet genoegzaam waardeert. Daar het peil
der algtmeene ontwikkeling alhier hoog staat,
is men zeer verwend en vindt men een man
van ongemeene begaafdheid niets buitengewoons.
Stug in den omgang en karig in het uiten onzer
gevoelens, mogen wij inwendig niet zoo koel
zijn in het openbaar zijn wij spaarzaam in
waardeering en in lof.
Nederland weet zijne groote mannen niet te
behouden en de Kamer, die als de uitdrukking
van de meening van het volk gelden mag, heeft
nimmer klem weten te zetten in moeilijke
oogenblikken.
Toen ik in Januari 1397 Berlijn verliet,
deelde mij Geheimrath dr. W. Bode, de bekende
reformator op het gebied der beeldende kunst
aldaar, mede, dat dr. Hofstede de Groot
met den geschatten dr. Bredius als de eerste
kenners der oudhoilandsche schilderkunst te be
schouwen zijn. Zulke woorden blijven in onzen
tijd geen geheim, en men is hier voldoende van
dr. W. Bode's uitspraak op de hoogte.
Maar het Hollandsche volk weet door
welke oorzaken ook beide genoemde geleerden
niet aan zijne mnsea te binden. De beide be
trekkingen van direkteur der kabinetten der
oude schilderijen te Amsterdam en te's-Hage zijn
vacant en de door hunne wereldreputatie daar
toe aangewezen mannen hebben geen van beiden
lust, onder de bestaande omstandigheden, de
positie te aanvaarden.
Men beweert, dat de schuld ligt aan den heer
De Stuers, met wien zij noch kunnen noch
willen samenwerken.
Wij beweren, dat de schuld is toe te schrij
ven aan het volk van Nederland, dat niet kan
of niet wil waardeeren, de waarde van dr. Hof
stede de Groot en van dr. Bredius, en geen
stap er voor verzet om de verwarde toestanden
te regelen. Bewijzen te over spreken voor de
juistheid van onze veroordeeling, want anderen
is het niet beter gegaan.
Verkeert men 15 beschaafde kringen te Ber
lijn, zoo wordt men telkens gewaar, dat Jacobus
Hendricus Van 't Hoff als een genie onzer eeuw
wordt genoemd, en men er trotsch op is in het
Spree-Athene hem tot de zijnen te mogen tellen.
Dienzeifden Van 't Hoff, van wiens persoon
lijkheid bovendien eene bizondere bekoring uit
gaat, daar hij als zoo menig beeldend kunstenaar
iets saiefs in wezen en aanleg bezit, eene
karaktereigenschap welke bij geleerden zeer zel
den wordt aangetroffen , heeft Amsterdam niet
weten te behouden, het rijke Amsterdam!
En het volk van Nederland ? Zoo ver ons
bekend, werd door samenwerking van velen
Vromen, ziet toe,
La Femme Régénérateur bij Paul
Dupont te Parys verschenen en geschreven
door B. de Kenenburgh is eigenlijk een jam
merkreet. «Frankrijk in nood!" is de eenparige
klacht der sociologen. Oe bevolking neemt
weinig of niet toe, terwy'l in andere, zoo groote
als kleine rijken de aanwas snel is. Handel
en nyverheid gaan eer achter- dan vooruit;
elders vindt meestal het omgekeerde plaats.
Frankry'k bevindt zich op een hellend vlak.
of, zooals De Kenenburgh het uitdrukt: »La
France a perdu sa place prépondérante dans
Ie monde".
Hoe is het op den weg ten verderve geraakt ?
Doordien »la vie de familie a disparu." Het
huiselijk leven is volgens hem de eenige be
trouwbare grondslag voor een Staat. Is voor
Frankry'k het familieleven onherroepelyk ver
loren ? Neen, zegt De Kenenburgh, er bestaat
een middel om het ziekteproces, dat niet anders
dan op den dood kan uitloopen, te keeren.
Welken naam draagt het 1 Het heet: DE VBOUW
Als de vrouw er zich maar aangelegen wil
laten liggen; nooit vraagt naar individueele
neiging en lust; uitsluitend het oog richt op
het algemeene belangen dat te bevorderen, zich
daarvoor geschapen acht, dan zal Frankry'k
nog te redden zy'n. Van den man vraagt of
verwacht De Kenenburgh niets r,u, de laatste
tyd versterkt het vermoeden, dat Frankry'k het
ten minste van zijn hoogste ambtenaren niet
moet hebben.
Van de vrouw zal dus de redding dienen te
komen. Om haar in de daartoe vereischte
stemming te brengen, begonnen met haar honig
om den mond te smeeren. De vrouw in haar
kwaliteit van moeder zijn of kunnen worden
»est Ie chef-d'oeuvre de la Providence Les
sentiments maternels ne se délèguent pas. Il n'est
donnéqu'a la mère de pénétrer jusqu'aufond
du coeur de son enfant, de paraitre faiblir, de
se fortifier, de s'élever avec lui". Wie zoo
algemeen genomen de moeder op zulk een
voetstuk plaats, bewijst meer dan iets anders
een goed deel van zyn bestaan met gesloten
oogen te hebben rondgewandeld. Er zijn moeders
op wie het aangehaalde van toepassing is, maar
van de moeder geldt het zeer zeker niet laat
ons hopen: slechts nog niet.
Om de vrouw algeheele, zelfopofferende toe
wijding mogelijk te maken, moeten verscheiden
wetten worden vera> derd. De Kenenburgh
eischt, dat zij recht heeft:
1. van den vader van haar kind schadever
goeding te vragen voor de verbreking van
trouwbeloften;
2. hem te verplichten tot de kosten der op
voeding;
3. de hand te kunnen leggen op een deel van
het loon of de inkomsten van den man;
4. over eigen spaargeld te kunnen beschikken;
5. te worden toegelaten tot verschillende be
trekkingen en waardigheden bij armenzorg;
6. zitting te mogen hebben in een familieraad;
7. als getuige te kunnen optreden, ook in
andere dan strafrechtelijke gevallen
Deze eischen stelt De Kenenburgh; trouwens
niet, omdat de rechtvaardigheid deze en ook
nog wel andere vordert; met, wijl elk
menschelyk wezen, en derhalve ook de vrouw,
recht heeft op recht, maar alleen vermits hij
geen andere kans ziet om Frankrijk van den
rand des afgronds terug te brengen een
eerbiedafdwingende drijfveer, voorwaar!
Is de drijfveer niet eerbiedwekkend, de zaak
zelf is leerrijk leerryk voor de vrouw.
Opnieuw toch hebben we hier een geboekstaafd
bewys, dat het he.len uit een historisch oogpunt
al heel weinig van het verleden verschilt.
Doorvorsch de geschiedrollen, van de oudste
tot de jongste, en ge ontdekt, dat ten allen
ty'de de vrouwen zich zelf, met haar have
incluis, hebben mogen opofferen denk aan
de vestiging van het christendom, aan de
middeneeuwen, de fransche revolutie en veel
meer ten bate van het algemeen; haar tot
overgave zonder voorbehoud prikkelende door tal
van schoone beli.ften, die in geen (ter gevallen
werden vervuld, wanneer door haar hulp en
medewerking het kwaad was gekeerd.
In dit opzicht schijnt de tijd zelfs niet te
zyn vooruitgegaan. De Kenenburgh spiegelt
de vrouw niet eens zoo heel veel schoons
voor, ten minste weinig positiefs. Behalve
den onverdeelden eerbied van den man
kan men daarom eten ? zal de behoeftige
vrouw vragen een gift uit de staatskas van
100 francs by de geboorte van ieder kind.
De Kenenburgh meent: »Un billet de cent
francs parlerait efficacement." Ik zeg: wie van
honderd francs voor de geboorte en opvoeding
van een kind wat verwacht, is waard, dat een
twintigvoudige ondervinding haar het tegendeel
leere. Wat is vijftig gulden, ook voor de armste,
omgezet in voedsel en kleeding, verdeeld over
ten minste 12 jaren dit is toch zeker het
vroegste tijdstip, veel te vroeg natuurlijk, dat
een kind iets mag gaan verdienen.
Behalve de geboekte bewijzen, dat de vrouw,
bezield met een rechtmatige zelfeerbiediging,
slechts door zich zelf, door eigen energie en
volharding zal kunren komen tot de wettely'ke
en ekonomische positie, welke haar als den
kend en verantwoordelijk wezen toekomt, zijn
er nog vele gesprokene. De treffendste zyn tot
nu toe geleverd door leden van die politieke
party, welke yveriger dan een der andere de
ontwikkelde vrouw aan zich tracht te binden,
haar recht daartoe bepleitende met verwijzing
naar haar program, waarop vrouwenkiesrecht
het eenige afdoende recht geschreven
staat. Ja waarlijk, vrouwenkiesrecht staat op
het program der sociaal-democraten, en niet
temin houd ik mij overtuigd, dat de vrouwen
in hen haar ergste vyanden hebben te zien. Zij
trachten de ontwikkelde vrouwen te lokken
en er zijn er waarlijk, die in hun net loopen
door vrouwenkiesrecht op hun program te
plaatsen, maar er onbewimpeld bijvoegen, dat
zy er zich niet warm voor zullen maken dan
nadat voor de mannen onbeperkt algemeen
kiesrecht zal zy'n verkregen in het oog der
sociaal-demokraten staan dus de dykwerker
en zuurkraamjesman boven de hoogst ont
wikkelde vrouw. Hoe daar vrouwen van ver
stand en kennis zich door gevleid kunnen
gevoelen! En dan: wat zal er k> men van het
zich warm maken voor vrouwenkiesrecht,
wanneer algemeen mannenkiesrecht zal zijn
verkregen V Vrouwen, ik voorspel u : niets,
niet met al. Op welken grond berust die
verdachtmaking? Onder meer op een paar
py'nlijke ervaringen, den laatsten winter door
mij opgedaan.
Ik was tegenwoordig, toen de heer Troelstra
te Amsterdam sprak, ten einde een nieuwe
beweging voor algemeen kiesrecht te wekken.
Hij gaf een overzicht van die beweging; niet
n vergaderingetje of bijeenkomstje werd
vergeten; niet n, d. w. z. alles werd op
gesomd, wat door mannen was gedaan, maar,
hoewel de zaal voor ongeveer ','; met vrouwen
was gevuld, bleef totaal onvermeld, dat in 1804
door Nederlandsche vrouwen een
kiesrechtbeweging werd op touw gezet, en de
vereeniging thans, niettegenstaande groote tegenwer
king en nog grootere onverschilligheid voor
algemeen belang, wanneer men zelf niet over het
lot te klagen heeft 14, zegge: veertien
afdeelingen telt. Voor hem, bleek het, bestaan
er geen vrouwen, en nog minder vrouwen
rechten.
De thans bij de partij aangesloten
sociaaldemokraat P. L. Tak hield in den winter van
'98?'99 een cursus over den Staat, uitsluitend
voor leden van de Amsterdamsche afdeeling
van vrouwenkiesrecht, waartoe h ij zelf
behoort. Op een dezer avonden schetste
hij den stand van 't kiesrecht in de voor
naamste Europeesche rijken, en constateerde
toen o.a., dat de Engelschen tevreden konden
'zijn, daar zij algemeen kiesrecht hadden. Aan
het einde gebruik makende van de gelegenheid
tot het stellen van vragen en het maken van
opmerkingen, zeide ik, dat ik met groote ver
bazing den spreker had hooren zeggen, dat
er in Engeland algemeen kiesrecht was; ik
meerde, dat er op zijn mooist genomen half
algemeen kiesrecht bestond. Bij het e rste
lid van dit zinnetje, knikte de heer Tak voort
durend van ja, onder het tweede een herhaald
neen, hetgeen mij deed uitroepen-, en de vrouwen
dan ! Och neem me niet kwalijk, verklaarde
de wel wat overblufte heer Tak, we zijn zoo
gewend van algemeen kiesrecht in dien zin te
spreken.
Ja, in dien zin leerrijk. Ik houd den
heer Tak voor een door en door eerlijk man,
en geloof niet, dat hij tegen een eventueel
wetsvoorstel, want hij zit nu spoedig in. de
Tweede kamer, om den vrouwen het kiesrecht
te geven, nog vóórdat alle mannen het hebben,
zal stemmen indien ten minste de partij
leiders hem veroorlooven te hai.delen naar
eigen meening In het gebeur.ie zie ik echter
een bewijs, dat ook voor den heer Tak vrouwen
kiesrecht een verstands- en geen gevoelszaak
is, en wat men niet voelt, pijnlijk voelt, ver
geene krachtige poging in 't werk gesteld om
den grooten Hollander aan ons land te blijven
verbinden.
Men wist niet, wat in Van 't Hoff te waar
deeren was; nu ja het was Van 't Hoff; men
had hem vele jaren hier gezien .... Maar te
Berlijn is men wel degelijk van de groote aan
winst overtuigd.
Er zijn voorbeelden te over, die mijne meening
verder staven. Wij behoeven hiertoe slechts
eenige jaren terug te zien.
Alma Tadema spoedde zich op jeugdigen leef
tijd van hier; de groote Multatuli stierf in het
buitenland; Dr. Mezger, de wereldberoemde
masseur, ging; Moleschott werd Italiaan;
Opzoomer en Donders behield men, omdat zij de
hun geboden positie te Strassburg niet aannamen.
Busken Huet, de auteur van het land van
Rembrand, der literarische Pantasiën en Kritie
ken, uitstekend hoven velen door omvangrijke
geleerdheid en begaving, werd aan de Leydsche
Hoogeschool geen zetel gegund; hij keerde Hol
land voor goed den rug toe en trachtte borger
te worden van het land zijner voorouders.
Wij maken niemand een verwijt, maar als
zoovele mannen van ongemeeneu aanleg Neder
land verlieten, is de bewering gewettigd, dat
men ten onzent niet voldoende weet te schat.
ten wat men heeft. Het volk van Nederland,
schat zijne groote mannen niet naar den rang
dien zij inde geschiedenis des vaderlands innemen.
J. H. SCHOREK.
Keuze-tentoonstelling in Pnlcnri Studio.
Batikken van Thorn Prikker.
Er wordt in de Hofstad vly'tig gezorgd voor
artistiek tijdverdrijf ter eere der leden van de
Vredesconferentie. De Kunstkring gaf een
opvoering van »Ydille" van Mevr. Snoder van
Wissenkerke, met een paar tableaux-vivants.
Pulchri Studio leidde een officieel, wel ge
slaagd feest in het »Gebouw", waarvan de
hoofdnummers waren de Nachtwacht en een
Jan Steen, in levende beelden gereproduceerd,
maar van mér belang nog is de
Keuzetentoor stelling die dit genootschap heeft ge
organiseerd in zijn zaal.
Moge de verwachting van het bestuur van
P. S. bevestigd worden, dat de vertegenwoor
digers van de verschillende landen, die hier
aanwezig zyn, een duurzamen indruk ont
vangen van onze actuëele kunst.
Naast den lof die de ondernemers van
deze tentoonstelling verdienen, moet er toch
betreurd worden, dat zy' er niet in geslaagd
zijn ook werken van zeer talentvolle «jongeren"
te exposeeren op deze exhibitie, als van W.
Witsen, Verster, Veth, Van der Valk en anderen
nog, artiesten die toch opwegen tegen anderen
die hier wél een of meer schilderyen hebben
hangen.
Ook is het jammer dat de plaatsing der
schilderijen, uitteraard een hoogst moeiely'ke
taak, daar het wel eens gebeurt dat evenveel
aandacht wordt gewy'd aan de persoon des
schilders als aan de qualiteiten van het werk
zelf, te wenschen overlaat.
Niet in alle vakken heerscht de rust die een
volmaakt harmonieuse schikking tot stand kan
brengen. Hier en daar is er te, veel asymmetrie,
zijn de doeken te opportunistisch geplaatst.
Maar moeielijk was het gegeven, vooral omdat
er vry veel groote schilderyen voorkomen.
Om deze reden geloof ik, en vele artiesten
met my, dat een grootere beperking van het
aantal werken van n schilder wenschelyk
ware geweest voor deze tentoonstelling, zooals
op die analoge, indertyd te Amsterdam gehou
den, ten einde een volmaakt «ensemble" te
maken, een juistej, meer sprekend beeld te
geven van de ontwikkeling van onze moderne
kunst.
Nu echter is zy' zooals zy' is, en dan toch
nog zeer belangrijk.
In de eer&te plaats treft alty'd de kalme
voornaamheid van onze nationale kunst. Geen
effect-bejag, maar aldoor en overal een aan
dachtig, liefde-vol streven naar «peinture",
naar mooie schildering en trouwe vertolking
van onze natuur in al baar uitingen.
?»0n n'est idéal qu'a la condition d'être
réel, et on n'est vrai qii'a force de généraliser",
van G. Flaubert, is alty'd bizonder van toe
passing op onze meesters van voorheen en
thans.
De werken van onze tegenwoordige Meesters,
hoe uiterst uiteenloopend ook, zyn als aan
eengeregen door een draad van voorname
opvatting, «hervorragen" op deze tentoonstelling
uit de menigte anderen.
Israëls met zy'n superieur schilderij uit de
collectie-Mesdag, misschien zyn meesterstuk,
zoo geheel anders geschilderd als het niet
minder mooie »Als men oud wordt" is hier
heerly'k te genieten als sentiment-artiest en
als lumineus tonist.
Jacob Maris is hier met een juweeltje, een
blank-^blond grijze lucht boven slootjes en
tuintjes, een werk dat al zy'n subtiele teêrheid
van sentiment toont, naast de grootsche kracht
van doen, de prachtige schildering van zyn
«Steenen molen.'' Zy'n Stadsgezicht, hoewel
natuurlijk, met prachtige gedeelten, geeft
van dit genre van onzen grooten landschap
schilder niet een volmaakten indruk.
Willem Maris' «Witte Koe" is een staal van
zijn mooie opvatting wel bizonder geschikt om
hem op een tentoonstelling als deze te doen
waardeeren. Met zeldzame virtuositeit en
wonderen kleuren-rykdom, badend in lichtende
atmospheer, staat hier deze koe in het sappige
en weelderige groen van zy'n machtig plat.
Van Thys Maris, de sublieme fantast,
de subtiele poëet, de droomer die tevens
een impeccabel schilder is, zyn hier, werkelyk
niet gunstig geplaatst, vier schilderyen uit
verschillende perioden van zyn kunstenaars
leven, die hem in zyn verschillende uitingen
waardig vertegenwoordigen.
Mauve is ook ongelijk hier. Zeer fraai is
het groote doek behoorende aan de douairière
van Lynden, maar zy'n overige schilderyen
typeeren niet genoeg de penetrante intimiteit
van zijn talent, zyn grootste charme.
Bosboom's eigenschappen komen in de hier
geëxpozeerde schilderyen en schetsen niet zoo
geheel tot hun recht als in zijn wonderlyk
knappe en smaakvolle aquarellen.
Zie vervolg op pagina 5.
MI ii mum 11 minimin n mum
DAMEjg.
geet men maar al te licht, maakt men zich
in ieder geval niet warm voor. Ook van den
heer Tak zullen wy', vrouwen, wel niet veel
te wachten hebben althans geen initiatief.
Vrouwen, steunt niet op anderen, waar het
geldt verandering te brengen in bestaande
toestanden, maar laat de kracht uitgaan van
u zelf!
Den II a a g, Juni'99. ELISU A.H.uciirïON.
De affiletiscüe ?roii¥,
In Tlie Nineteenth Century behandelt dr.
Arabella Kenealy de »vrouw als athleet"
en houdt haar vroegere conclusie vol, dat,
naarmate het type volmaakter wordt, het on
derscheid der geslachten zich sterker accen
tueert en dus zoowel de vermannelijkte vrouw
als de verwyfde man gedegenereerden zijn.
«Er is tweeërlei spierstelsel," zegt zij, «het
willekeurige, dat wil zeggen, waar geest en
wil, door middel van de zenuwtelegrafie, de
heerschappij over voeren, en het onwillekeurige,
waaruit hart, middelrif, het omhulsel der
maag en van de spijsverteringsorganen samen
gesteld zijn, dat ader en slagader van de
grootste tot de kleinste omkleedt, bloedaanvoer
en voeding regelend en aan ieder levensorgaau
van het lichaam ruim zijn deel hebbend."
Nu acht dr. Kenealy het een gevaar, dat
bij de vrouwelijke athleet de ontwikkeling
der willekeurige spieren ten koste der on
willekeurige en het sympathetisch zenuwstelsel
dat deze regelt, zal geschieden. Lichamelijke
of geestely'ke werkzaamheid vermeerdert het
aantal samentrekkingen van het hart, en alleen
in de rustpoozen kan die hartspier zich her
stellen. Verminder die rustpoozen en zoowel
het hart als de digestie en andere functiën
lijden er onder. Vierentwintig uur rust in bed
of een dag luieren, doen meer goed aan het
vermoeide en overwerkte gestel dan een massa
gymnastiek. Het krachtigste element in
puysieke ontwikkeling (vraag het aan honden- of
paardendeskundigen) is rust.
»Neem nu het meisje van veertien jaar,
openhartig, vlug, haast een jongen in denken,
spreken, bewegingen. Geef haar de rust die
zij langzamerhand vraagt, zij wordt bedaarder,
nadenkender, teederder, hartelijker, verstan
diger, zij krijgt de onbeschrijfelijke bekoring
der jonge vrouw. Maar geef'haar de opvoeding
van gymnastiek ; zij verarmt physiek en gees
telijk ; zij verliest de bekoring van het kind
en krijgt niet die der jonge vrouw ; zij blijft
onbetninnelijk en wordt grof; baar lichaam
gelijkt niet op dat van den man, krachtig en
volontwikkeld, niet op dat van de vrouw,
teeder en bevallig, maar op dat vaii een ver
groot en vergrof'd kind, een jongen die te
forsch is voor zijn leeftijd en tcteh geen man ;
dat type ziet men telkens en hoe langer hoe
meer."
Dr. Arabella Kenealy heeft haar ergste ar
gument voor het laatst bewaard. Na betoogd
te hebben dat de spiervroiiwen niet de vrouwen
zijn die het leven van den man vullen, uat
zij niet de mooiste en gezondste kinderen
krijgen, integendeel, gaat zij voort:
«De groote bedreiging voor de gedegene
reerden is het toenemen der kwalen die haar
zetel in het gansche gestel hebben. Dat deze
ondanks de sanitaire maatregelen en de ver
overingen der wetenschap onrustbarend toe
nemen, is voor niemand een. geheim. Kanker,
tuberculose, jicht, krankzinnigheid, vallende
ziekte en alle soorten van nevrose vermeer
deren met den dag. Deze verwelking in de
openbare gezondheid is zeker aan tal van fac
toren toe te schryven, maar het groote en
universeele middel er tegen is zeker dit: dat
de vrouw hare krachten behoudt. De vrouw
wier physieke volkomenheid haar belet al haar
beste krachten in spier- of geestesarbeid te
verkwisten, bewaart ze voor haar kinderen. De
man is wel gedwongen alles intespannen, laat
hij op haar vertrouwen om in rust en kalme
ontwikkeling voor het nageslacht te zorgen."
En de proef op de som is deze, dat de man
dit instinctmatig voelt, en tot zijne gezellin
niet de athlete, maar de vrouwelijke vrouw,
de rustige en bekoorlijke kiest.
vuur, levendig sprekend, wat zenuwachtig en
luidruchtig, maar vriendelijk en joviaal. Haar
Napolitaansch talent trouwens vereenigt met
het diep psychologische ook heel dikwijls het
eenigzins vulgair-heftige. Het buitenland kent
haar vooral als de krachtige romancière, zij
zelve legt ook veel gewicht op haar
journalistieken arbeid. Haar vader, na 1848 door
de Bourbons gebannen, begaf zich naar Grie
kenland en trouwde daar; in 1857 werd
Mathilde te Patras geboren, in 18GO nam haar
vader haar weer mee naar Napels en hervatte
daar zijn vroegere taak als journalist. Zy'n
droom was, zelf een blad te bezitten; Mathilde's
jeugd werd gesleten tusschen persen en druk
proeven, maar met veel ontberingen; in haar
roman Kicardo Joanna kan men daar alles
van vinden. Er was dikwijls geen brood in
huis, maar als er ook een goudstuk was, werd
er feest gehouden. Mathilde deed intusschen
haar examens, werkte mee in het blad van
haar vader, maar vertrok toen naar Rome als
medewerkster aan de politiek- en
litterairsatirieke Capitan Fracassa. Zij ontmoette
daar een heftig polemicus, Edoardo Scarfoglio,
en trouwde met hem. Zij schonk hem vier
zonen en richtte met hem achtereenvolgens
den Carrière di Jiouia, den ('orrieredi Napoli
en den Mattino op; de beide eerste verliepen,
de laatste bestaat nog en is de glorie der
Searfoglio's. Mathilde Serao voedde haar kinderen
op, corrigeerde proeven, zette het blad in
elkaar, schreef artikelen, romans en novellen,
en deed alles tegelijk.
De politiek blijft aan haren man overgelaten,
maar het aantrekkelijke van het blad is nog
haar werk, zoowel als het huishoudelijke ervan,
want il signor Scarfoglio heeft dikwijls rust
noodig en maakt dan zeiltocbtjes met zijn
jacht op de Middellandsche zee. Maar ook
Mathilde heeft veel gereisd, zij is in Londen
en Constantinopel en het Oosten geweest. Haar
vier zonen laat zij niet in Napels, maar in
Toscane opvoeden; daar is het Italiaansch
mooier, de levensopvatting strenger en het
onderwijs beter.
Het blad II Mattino heeft ook moeielijke
dagen beleefd; twee jaar geleden nog, naar
aanleiding van de troebelen te Milaan, is het
eenige dagen verboden geweest; de heer
Scarfoglio heeft toen, op aanraden van vrienden,
eenige dagen het land verlaten. Maar bij de
opheffing van den staat van beleg moest men
van het eerste nummer dat daarna verscheen
driemaal de oplaag vernieuwen. Toch raden
mevr. Serao's vrienden haar telkens, de jour
nalistiek in den steek te laten en zich alleen
met den roman te bemoeien. De journalistiek
is in Italiëtamelijk in minachting. »Zij zeggen:
Uw plaats is daar niet meer!" vertelt mevr.
Serao. «Maar dan antwoord ik: Dat is de
beste plaats! De journalistiek is de beste
school; men leert er duidelijk zijn en over
tuigen, eenvoudige woorden en heldere denk
beelden zoeken; men doet zijn best, en reeds
den volgenden dag kan men nagaan in hoe
verre men geslaagd is."
niliiiiiiililiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiEiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiimiinii
Matnilfle Serao.
De groote Italiaanscbe romanschrijfster
Mathilde Serao is op dit oogenblik te Parijs
en heeft zich laten interviewen. Zij is nu
eene vrouw van even veertig jaar, maar vol
liet mntintr. JSctrekkirit/en coor
rrimircn. Art ii/nttUn.?Volta.
Een der bijzonderheden van het toilet, waar
men volgens autoriteiten op letten moet,
is het ceintuur. Het neemt weer een voor
name plaats in, vooral nu de mode op de
badplaatsen dezen zomer als meest geliefde
combinatie een wit cheviot rok en lichte blouse
vraagt. Bij witten rok en witte of'crème blouse
kan men een der fraaie nieuwe gordels van
goud- of zilverweefsel dragen, waar dan wit
kanten cravate, witte boa, of wit crêpe de
chine niche bij komt. Bij witten rok en bleek
blauwe of mat-rose blouse staat beter een wit
ceintuur met gouden gesp. Bij donkere rokken,
geruite blouses, is alleen een zwart ceintuur
op zijn plaats, desnoods met stalen of oxyd
gesp.
Bij de wit cheviotrokken mag men zijden
onderrokken in alle fantastische tinten nemen,
mauve of oranje, hortensia of'violet, zahnkleur
of turkooisblauw, als men ze maar niet te
opzettelijk laat zien.
Wonderlijk is het, zooals sommige dames
zich een illusie maken omtrent hun voetjes.
Te Trouville draagt men witte schoentjes en
ze staan verrukkelijk ; maar de E gelsche J
dames, die 10 of 41 chausseeren en dan liefst j
Engelsch model dragen, hebben dat gezien en j
ook wit gekozen, en nu is het, naar van de j
badplaatsen geschreven wordt, in 't geheel geen
verkwikkelyk gezicht den breeden sport
schoen en den reformschoen van dit nummer
uit een rok, al is die nog zoo mooi, te zien
verschijnen.
* *
*
Van de serie Betrekkingen voor vrouwen,
door Johanna van WToude (uitgave L. J. Veen
te Amsterdam), is nu No. 2 verschenen,
Ziekenverpleegster. Het boekje schy'nt ons niet
geheel wat men op dit gebied kon wenschen;
er wordt nog al overheen gepraat en de in
lichtingen zyn dikwijls heel onvolledig, in het
eene opzicht te uitvoerig, in het andere te
beknopt. Omtrent vier gelegenheden tot op
leiding worden de inlichtingen gegeven in acht
bladzijden; dan wordt het boekje gevuld met
32 bladzijden brieven van verpleegsters, waar
uit alleen hy, die door den sty'l van lieve dames
heen lezen kan, een beetje waarheid kan te
weten komen. Johanna van Woude zegt ook
zich van allen lof en blaam te willen ont
houden, maar van het Wiihelmina gasthuis
wordt verteld dat de verpleegsters «soms 20
werkdagen en nachten achtereen hebben, dagen
van 121/g en nachten van 111/2 werkuren, in
inspannenden rusteloozen arbeid van groote
verantwoordelykheid", terwijl bij het Burger
ziekenhuis in de Linnaeusstraat van «voldoende
rust1' gesproken wordt. Naar wij meer.en is
het verschil in rusttijden in beide inrichtingen
niet zoo groot als uit deze vergelijking «zonder
lof of blaam" zou schijnen. Over 't geheel zou,
ook bij volgende boekjes, een meer methodische
behandeling van het onderwerp aanbeveling
verdienen. Bijvoorbeeld : «Opleiding kan men
ontvangen in alle diaconessenhuizen". Waar
zijn die ? »En in vele stedelijke ziekenhuizen".
In welke ? «Men ontvangt reeds als leerling
verpleegster eenig salaris". Hoeveel? «Na twee
of drie jaar werkzaam geweest te zijn mag
men ... ." Waarom na twee of drie jaar? Wie
bepaalt dat ? In verband waarmede ? >Men
moet zich wenden tot den directeur van een
ziekenhuis." Geldt dat voor alle ziekenhuizen,
rijks, gemeentelijke, liefdadige, particuliere,
confessioneele? Hebben die alle het recht om
leerlirg-verpleegsters aan te nemen, examen
af te nemen, diploma's te geven ? Dit alles
zou men willen weten, en de brieven van
dames uit Lausanne over baar ondervindingen
in de ziekenzaal geven daarvoor geen ver
goeding.
* *
Wie naar buiten gaat, doet goed eenige me
ters goedkoop art mimlin of gebloemd cretonne
in den koffer mee te nemen; het komt in alle
opzichten te pas. Men kan er de canap
kussens yan zijn villegiatura mee overtrekken,
glasgordijntjes maken, draperieën om spiegels
hangen, schoorsteenmantels mee bekleeden,
bloempotten mee omplooien; eenige meters
frisch goedkoop lint behooren daarbij, en als
men een paar maanden pleizier er van gehad
heeft, is het volstrekt niet jammer het te
laten waar is, en er van afscheid te nemen.
Ook het gekleurd vloei dat in de stad
atgedaan heeft, de bonte emailverf waar men
mos, dennennaalden en dennsnappels in hecht,
het gekleurd gelatinepapier, al wat voor de
stad te ijdel schijnt, is voor de luchtige
zomerinstallatie welkom.
* *
In het dorpje Brunato bij Como is ter
herinnering aan de uitvinding der kolom van
Volta in 1799, dit jaar eene gedenksteen aan
gebracht, met het volgende opschrift: «Hier
werd Alessandro Volta als kind door zijne
min Elisabetta Pedraglio gezoogd, wier man
Luigi Monti, barometerfabrikant, hem de eerste
liefde tot de wetenschap inboezemde, welke
hem later tot zijne beroemde kolom leidde."
Dit gezamenlijk voeden van des zuigelings
lichaam en geest is te opmerkelijker, omdat
Volta, naar zijn biografen melden, bij zijn
ouders te Como teruggekeerd, zoo dom was,
dat hij de openbare school niet bezoeken kon,
maar thuis les moest hebben. Eerst op zijn
IGde jaar begon zich zijn verstand te ont
wikkelen, maar toen met te grooter kracht.
* #
Om distels in tuinen en op akkers uit te
roeien wordt in Chasse et Pêche gewoon
keukenzout aanbevolen. Men strooit een klein
beetje om de plant en na acht dagen is zij
dood; met l kilo zout reinigde de heer
Wendeiin 25 are van distels. Daar zy' meestal
in de zomergraansoorten bij groepjes voor
komen, is de moeite van het strooien niet
heel groot. E?e.