Historisch Archief 1877-1940
H'. 1149
DE AMSTERDAMMER
A°. 1899,
WEEKBLAD YOOE NEDEELAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12l/>
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs,
en te Londen, Librairie Cosmopolite, 56 Charlottestreet, Fitzrov Square.
Zondag 2 Juli,
Adverlentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle 'filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN VEERE EN VAN NABIJ: De vertegen
woordiging der minderheden. Vredes-stemmen,
door J. Tersteeg. ? Finland. (Slot.) Nog geen
komkommertyd. Signalementen uit de
Utrechtsche rechtszaal, door Jan van 't Sticht met por
tret). SOCIALE AANGELEGENHEDEN: In
den maalstroom", door dr. J. C. E. KUNST
EN LETTEREN: Ober-Ammergau, door dr N. J.
Singels. (I.) H J. A Baars t, door R W P. Jr.
Schat het volk van Nederland zijn groote mannen
niet? door Carolina Beeloo. Weissenbrach's
feest. Het kasteel Heeswijk, door R. W. P. Jr.
Fatum, door Stefanotis, beoordeeld door E.
Boek en tijdschrift, door J. K. Rensbnrg.
Prof. Chantepie de la Sanssaye van Amster
dam naar Leiden, door J. A. Helper
Sesbrugger. FEUILLETON: Het Kind. VrU naar
het Engelsch (Slot.) RECLAMhS. VOOR
DAMES: Wetenschappelijk teekenen, een beroep
voor de vrouw, door E. Kunst?Heynneman.
Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
D. Stigter. SCHETSJE: Haar goedheid. Naar
het Fransch van Savioz. INGEZONDEN.
ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIEN.
IIIIIIIIIIMIIIIIlllllllllMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIIHIIIIIIIIIUIIIIIIIinil
De vertepi ooröipi te
Voor hen, die de vertegenwoordiging
der minderheden steeds hebben voorge
staan, is de candidaatstelling voor de ge
meenteraadsverkiezing in de hoofdstad
ongetwijfeld een opmerkelijk feit.
Wanneer wij terugzien op den strijd,
dien het gekost heeft, achttien jaar gele
den Hovy en Glinderman in den Raad
te brengen, en men leest de
candidatenlijstjes van thans, dan moet men erkennen,
dat er sedert een groote verandering in
de denkwijze ten opzichte eener billijke
en redelijke vertegenwoordiging is gekomen.
Destijds scheen een vertegenwoordiging
der minderheden, onder de niet-kerkelijken
alleen door het Weekblad voorgestaan, een
ontrouw aan de vrijzinnige beginselen,
want men was sedert jaren opgevoed in
de leer, dat vrijzinnigheid een vrijbrief
was voor de meerderheid om de minder
heid niet mee te tellen. De vrijzinnigheid
ging, ten opzichte van het kiesrecht, buiten
de moraliteit om, zij kende bij de samen
stelling van den Raad alleen het recht
van den sterkste.
En nu, terwijl Hovy, met wien wij ons
beginsel onder de kiezers het eerst zagen
zegevieren, heengaat, is in den gemeen
teraad de vertegenwoordiging der minder
heden het parool der liberale partij.
Nietwaar, welk een vooruitgang! Zelfs
de conservatief-liberale Grondwet schrijdt
genoegelijk en gezellig voort met Radica
len, Katholieken en Antirevolutionairen,
en betreurt het dat Vooruitgang in dit
opzicht minder vooruitgaand, een weinig
achteraan komt.
De toestand is zóó mooi geworden, dat
het nuttig schijnt hem niet geheel zonder
wantrouwen te aanvaarden. Vooral moet
men niet vergeten, dat er tegenwoordig in
Amsterdam moeilijk langer een politieke
meerderheid valt aan te wijzen, die zooals
vroeger, de lakens zou kunnen uitdeelen,
ook al ware de hoofdstad n kiesdistrict.
En dan ook dient bedacht te worden hoe
de splitsing van het district in negen
deelen en de loting voor het aftreden,
het voorloopig voor elke partij onmoge
lijk hebben gemaakt ook maar in de
verste verte den uitslag te berekenen. De
minderheden, bij afwezigheid van een meer
derheid, hebben elkander nu lief gekregen
uit vrees... en vrees is een slecht liefdes
motief. Alzoo zal men verstandig doen
met niets meer te willen constateeren, dan
eenvoudige het feit, dat het vrijzinnig be
ginsel van weleer: ge moogt geen man,
die politiek uw tegenstander zich verklaart,
in den Raad brengen, voor goed naar de
maan is. En zij dit niet alles, het be
teekent toch iets.
Maar overigens de candidatenlijst
geeft ook iets zeer teleurstellends te aan
schouwen.
Daar bestaat n minderheid met welke
geen der overige groepen rekening heeft
gehouden tenzij om haar bepaald een
vertegenwoordiger in den Raad te doen
missen, in plaats van haar er een of meer
te bezorgen. Wij bedoelen de
sociaaldemocratische arbeiderspartij.
De antirevolutionaire en de radicale
partij wij noemen deze beiden, omdat
zij steeds de vertegenwoordiging der min
derheden als een eisch van billijkheid
hebben erkend hebben het oorbaar
geacht, zich met conservatieven en libe
ralen te combineeren, om eigen zetels te
behouden of om voor zichzelf zetels te
verwerven liever dan om het zoo lang
reeds ten opzichte der soc.-democraten ge
schonden beginsel recht te doen weder
varen. Dat treft te meer, omdat
antirevolutionairen en radicalen juist door de
toepassing van dat beginsel, als voort
vloeiende uit eene moreele politiek, hun
plaats in den Gemeenteraad langzamerhand
hebben verworven.
Nu lezen we in de Standaard, District
III (waar de heeren Polak en Tak van
soc. dem. zijde «jn gesteld):
»De combinatie had voor dit district
bestemd de heeren Hugo Muller en Van
Nierop. De heer Muller had echter ge
weigerd in III te staan, ? en geëischt in
II te worden gecandideerd. Vooruitgang
voldeed aan dien eisch en daardoor heb
ben we nu maar n candidaat, in dis
trict III. Of er nog een tweede bijkomt
is aan de kiesvereeniging overgelaten.
Voorloopig stemmen de antirevolutionairen
alleen op den heer Mr. Van Nierop."
De heer v. Nierop behoort ongetwijfeld
weder verkozen te worden. Men zou hem
noode missen in den Raad. Maar krachtens
welke beginselen, zullen de antirevolutio
nairen den soc. democraten het recht ont
zeggen op een deel der vertegenwoordiging
in den gemeenteraad ? Wat zij voor zich
zelf op allerlei wijs gevraagd en verde
digd hebben, weigeren zij anderen, die
precies in dezelfde omstandigheden ver
keeren, als de antirevolutionairen vóór
18 jaar.
En toch, als ware het reeds geciteerde
niet genoeg geeft het verslag van »0nze
.Bondsvergadering'' in de Standaard, nog
het volgende te lezen.
»0ok werden er nog woorden gewisseld
over de candidatunr van den heer Hugo
Muller. Men betreurde het, dat bij weigerde
zich in III te doen candideeren, en al zoo
aan de sociaal-democraten een schoone
kans bood om in den Raad te komen;
men had, zijn verdiensten erkennende,
hem gaarne gesteund, maar nu hij zich
tegenover ons stelt is beatrijden plicht.
»En van dien plicht zullen onze mannen
in II zich kwijten."
Derhalve alle minderheden in den Raad,
maar die ne minderheid niet. En de
man, die, ofschoon door alle minderheden
gesteld om plaats te nemen tegenover de
socialistische candidaten, ten einde deze te
weren, dit weigert, omdat hij het beginsel
van de vertegenwoordiging der minderheden
waardoor de antirevolutionairen in den
Raad geworden zijn, wat zij zijn, hoog
houdt; Hugo Muller, een der bekwaamste
raadsleden, zal als een vijand zelfs in district
II bestreden worden door hen, die hij zoo
menigmaal een aandeel in de samenstelling
van den Raad heeft helpen verschaffen.
-Waar blijft hier iets over, van eenig
moreel besef?
Maar bedenkelijk ook, dunkt ons de
houding der radicalen. Zij, die meermalen
Fortuyn candideerden; zij die Treub
eens zagen bedanken voor een kamerzetel
voor Schoterland, omdat de soc.-democraten
geen vertegenwoordiger bezaten... in de
Kamer; zij, die zich democraten noemen,
in tegenstelling met al de overigen met
wie zij, om maar zetels in den Raad te
behouden of te verkrijgen, een verbond
aangingen en samenspanden, juist tegen
ben, wier democratische gevoelens het
minst verdacht zijn.
De radicalen hebben »op de voorgaande
ledenvergadering het besluit genomen om
alleen als eigen candidaten te stellen, de
genen die aangesloten zijn bij de partij".
Of dit geschiedde om zichzelf het candidaat
stellen gemakkelijker, of den leden het
uittreden uit de partij moeilijker te maken,
is ons niet bekend. Zeker leidt deze zon
derlinge bepaling tot zeer zonderlinge
toestanden, vooral vooreen partij, waarbij de
uitgetredenen en niet toegetredenen allicht
talrijker zullen zijn dan de ingeschreven
leden. Nu toch konden ook de radicalen,
krachtens bovengenoemd besluit zelfs den
heer Muller niet als eigen candidaat stellen ;
den heer Muller, die heel wat radicaler,
dan de radicale «partij", er zijn verkiezing
aan waagt, om het beginsel van de ver
tegenwoordiging der minderheden tot zijn
recht te brengen; en ook den heer den
Hertog, mochten zij, alweder krachtens
dit zelfde besluit, niet als n der hunnen
beschouwen; zoodat zij zich het voorrecht
moesten ontzeggen, twee aftredenden vroeger
door hen in den Raad gebracht, op wier
werkzaamheid de radicalen trotsch mochten
zijn, als radicalen te candideeren, en
zóó konden zij er ook niet voor zorgen,
dat dezen geen candidatuur behoefden
te aanvaarden, in het district, waar de
verkiezing van een of twee sociaal-demo
craten niet geheel onmogelijk is.
Immers, waar zij ten slotte voor district
III den heer Polak aanbevelen, is dit met
opoffering van den heer den Hertog, en
volstrekt niet het gevolg van een vasten
stelregel bij de voorbereiding der verkiezing
aangenomen, om den Sociaal-democraten
ook hun aandeel in de vertegenwoordiging
te helpen geven.
Intusschen blijkt uit hetgeen wij hier
boven schreven, dat men helaas zelfs
thans nog niet op trouw aan het groote
beginsel van evenredige vertegenwoordiging
mag rekenen, zelfs bij hen, die, toen het in
hun voordeel was, het eerbied hebben be
wezen, gelijk zij ook nu het in toepassing
trachten te brengen, voor zoover hethunzelf
baat belooft. Eere daarom den heer Hugo
Muller, nu hij het gedurende zoo veel
jaren door hem verdedigd vaandel niet
in den steek heeft willen laten, maar zijn
overtuiging door zijn handeling, klaarder
dan geheel de radicale partij, heeft in het
licht gesteld.
Vredes-Stemmen.
De heer F. Domela Nieuwenhuis heeft
een boekje geschreven, onder bovenstaanden
titel, waarin het militarisme er geducht van
langs krijgt. E< n bespreking van datweik
ligt niet in mijn bedoeling, ook omdat 't
in de meeste opzichten buiten mijn gebied
omgaat; maar, al lezende, tr< ffVn mij enkele
zinsneden die tot tegempraak prikkelen.
Een daarvan -wil ik hier in 't kort be
handelen.
»In plaats van leerschi len van beschaving
»en zedelijkheid zijn onze kazernes veelal
»pestholen van onzedelijkheid en
onbe«schaafdheid, waarin tal van jongelieden,
«die er onbedorven inkwamen uit de een
voudige woning hunner ouders, totaal
«bedorven worden.Wij willennie>tontkennen,
«dat de dienst op velen nuttig werkt?wat
«belieft het fysiek gestel, maar dit is toe
«te schrijven aan de flinke
lichaamsoefe»ningen, zoodat hetzelfde resultaat
verkre»gen KOU worden zonder de nadeelige
«gevolgen, als men in 't burgerlijke leven
»een ruimer plaats inruimde aan
gymnas»tische oefeningen. In elk geval weegt, dat
«beetje fysiek voordeel in de verste verte
»niet op tepen de ontzettende zedelijke
«gevolgen. Wel verre van de individuali
teit, net zelfhandelen aan te kweeken
«leert men in het leger zijn eigen wil lotaal
»op zij te zetten en zich zonder oordeel,
«zonder redeneering blindelings over te
»geven aan hetgeen anderen gebieden. Men
«houdt feitelijk op een persoon te zijn, men
«wordt een nummer. Het beste in den
»mensch wordt dus uitgeschud om gezet te
«worden onder de tucht, de blinde
gehoor»zaamheid."
Alvorens hiervan iets te zeggen, moeten
we elkaar goed begrijpen.
De heer D. N. vindt den oorlog een
gruwelijk ding, dat uit de samenleving
behoort te verdwijnen. Goed. Even min als
hij zou ik eenig land de weten van een
oorlog willen toewenschen.
De heer D. N. verfoeit het militarisme
in het algemeen. Dit wortelt onmiddellijk
in het voorgaande. Zelfs hierin ga ik een
eindweegs met hem mee. Als men mor
gen de legers afschaft, zal ik, tot het
eind toe soldaat, de uniform zonder mor
ren weghangen, dankbaar dat mijn land
in eeuwigen vrede leven zal.
Maar de heer D. N. valt ook meer in 't
bizonder het militarisme aan, zooals het
tegenwoordig zijn dagefijksche toepassing
vindt. En dit brengt mij met hem in conflict.
Als vakman meen ik mijn opinie nopens
l den invloed van het militarisme op het
individu tegenover de zijne te mogen stellen,
die niet eveneens gebaseerd is op de onder
vinding van eenige jaren, het dagelijks
omgaan met den soldaat, het aandachtig
besiudeeren van diens nooden en behoeften.
En dan wensch ik daarbij niet, als de
heer D. N., op het kazerne-bestaan te
schelden omdat ife den oorlog haat, maar
louter na te gaan de vraag: »hoe werkt
de diensttijd in op onze jongens?" zonder
de détails naar de keel te vliegen uit
afkeer tegen het principe.
De hierboven aangenaaide alinea dan
zou gevaarlijk zijn, als ze niet zoo naief
was. Gevaarlijk, oradat onnadenkenden
de strekking ervan zoo licht als opruiend
zouden beschouwen. Naief, omdat de
schrijver beter weet beter weten moest
althans.
Orde is een machtige factor van samen
leving; onderwerping daaraan kan een
edele daad van zelfverloochening zijn. Den
gemeenschapszin niet te willen verbreken,
geduld, zelfnegatie en beheersching van
eigen begeerten zijn een schoon bezit,
duiden op hooge beschaving en een nobelen
inborst.
Of de heer D. N. wel ondervonden heeft,
hoe stalend het is tijdelijk het eigen
oproerig ik naar omlaag te dringen, de trappe
lende begeerten aan den teugel te leggen,
om, gehoorzamend aan een macht die men
als beter en grooter erkent dan zichzelf,
met starre beheersching naar een resultaat
te streven dat men zich als hoogste doel stelt?
Ik betwijfel het.
Zoo niet als hij dan tot die begena
digden hoort, die van den beginne af
zelfstandig en uit eigen kracht wisten te
handelen, die niets in zich hadden te
bedwingen, uit te roeien, te dooden zou
hij ook dan kunnen volhouden dat alle
onderwerping vernedering beteekent?
Ik wil aannemen dat de heer D. N. met
»het leger" de ongegradueerden bedoeld
heeft het gaat toch niet aan tegelooven,
dat het militarisme bij het gansche reger,
bij hoog en laag, bij de vele daartoe
behoorende ernstige, gestudeerde mannen de
individualiteit, de kracht tot zelfhandelen
heeft gedoofd.
Maar ook in dat geval bewijst zijn rede
neering alleen, dat hij als militair dilettant
meepraat over dingen waarvan hij geen
verstand heeft, geen verstand kan hebben,
omdat hij buiten den kring dier dingen
staat. Zijn praten is als dat van die hier en
daar nog sporadisch voorkomende typen
ge kent ze wel: die in hun diensttijd steeds
mopperden, en daarna, ten slotte aan den
dijk gezet, in kranten en brochures hun
miskenning en hun martelaarschap
uitjammerden. Doorgaans behoorden tot die
categorie de slechtste soldaten, de luiaards,
de weerspannigen en de niets-weters.
Mannen van het vak, die onder
uiteenloopendeomstandigheden en in verschillende
betrekkingen bij het leger dienden, kwamen
niet dan na lange studie tot een juiste
voorstelling van den invloed van het
militarisme op de persoon. Welk een
armzalig beetje aangewaaid
van-hoprenzeggen lijkt D. N.'s militaire kennis bij
hun routine!
Waarlijk, zulk een opvatting van hetgeen
't leger tegenwoordig uit den mensch te
maken weet, is uit den ty'd, is voor een
vooruitstrever jammerlijk ouderwetsch.
Ik zal volstrekt niet ontkennen dat er
een tijd was, waarin men zijn zonen niet
naar de kazerne moest sturen om betere
mensehen van hen te vormen, maar in onze
dagen die inrichting een pesthol te noe
men ik kan er niet anders dan minstens
onwil in zien. Neemt de heer D. N., die
zich als militair specialiteit opwerpt, dan
geen kennis van wat er in de laatste jaren
in bedoelde richting gedaan en geschreven
wordt, van de hervormingen die zich baan
breken, van den paedagogischen geest vooral
die in dit merkwaardig eeuw einde door
het, leger vaart?
Neen, de ondergeschikte is geen blinde
meer, geen automaat, geen wil-looze ma
chine. Zeker: n enkele, leidende wil
bestuurt zijn handelen, en wat die hem
voorschrijft, uit kracht van richting en
orde, moet hij onvoorwaardelijk ten uitvoer
brengen; maar houdt dan zijn eigen wil,
zijn persoonlijk oordeel geheel op te werken
bij die ten uitvoer brenging? Integendeel:
meer dan ooit wordt de soldaat tot een
denkend wezen gevormd, het besef van de
waarde en den omvang van zijn arbeid in
hem wakker geroepen; hij voert uit, hij
gehoorzaamt, zonder tegenwerping maar
wat hij uitvoert is van te groote beteekenis,
dan dat hij het zonder eigen verstand, wil,
kennis en onafhankelijkheid zou kunnen
verrichten. Meer nog: ik geloof dat er
weinig ondergeschikte emplooien bestaan,
van welken aard ook, die zoo groote zelf
standige verantwoordelijkheid eischen als
die, welke den een voudigen soldaat kunnen
opgedragen worden, die hem meer dan
eens voor de overtuiging stellen, dat het
heil van duizenden toevertrouwd is aan
zijn kunde, zijn aplomb, zijn inzicht.
Ik geloof veilig te mogen zeggen, dat
velen in het leger alle krachten hebben
besteed aan het tot rijpheid brengen van
waarde-gevoelens in den soldaat. Zij hebben
met hem geleefd, omgegaan, gesproken;
zij hebben hem verdtdigd waar 't noodig
was, hem gevolgd, bestudeerd en geleid in
zijn particulier bestaan, hem begrippen
bijgebracht van etrlijkheid, eigenwaarde,
zelfstandigheid, trouw, vlijt, zelfverlooche
ning, eer en moraliteit; zij hebben heel
wat moeite en tijd besteed om zijn belangen
in woord en geschrift hebt ge 't ook
gelezen ? te bepraten, te bepleiten, tege
moet te komen ; zij hebben gepoogd, hem
tot een goed soldaat L iet alleen, maar ook
tot een goed, dankbaar mensch te maken.
Het moge niet genoeg zijn maar is
't weg te cijferen ? Is 't mér dan de
gymnastische oefeningen, waarvan de heer
D. N. spreekt? De oefeningen, die hij zoo
billijk is nuttig te roemen, maar waarvan
hij het «beeije fysiek voordeel" niet naar
waarde weet te schatten ?
Er zijn harde werkers, die een stuk van
hun leven wijden aan het bestaan van den
soldaat de heer D. N. had hun bestaan
niet mogen voorbijzien. In die ne alinea
heeft hij hen gelasterd en gtïgnoreerd
maar zij kennen den strijd tegen domheid
en vooroordeel sinds lang. Eens zal hun
stem doorklinken.
Ik spreek hier allerminst als werktuig
van een conservatieve kliek. Onpartijdig,
te rade gaande met eigen ervaring, deel
ik mijn meening mee; en, waar het noodig
blijkt, zal ik nooit schromen elke poging
tot verbetering van militaire misstanden,
voor zoo ver dat in mijn vermogen is,
krachtig te steunen.
En ouder dien waarborg verzeker ik hem,
dat ik nog nooit een milicien na afloop
van zijn diensttijd de kazerne zag verlaten
als een gedemoraliseerd man, verslapt,
ontzenuwd, ongeschikt om ooit meer een
eigen wil te doen werken, een eigen oordeel
te vormen. Integendeel, de enkele slechte
elementen die men natuurlijk overal
aantreft uitgezonderd, had de militaire
leerschool hem vlotter gemaakt, leniger van
denken, wijder van gezichtïkring. Wie ooit
met toewijding een lichting recruten heeft
opgeleid, weet welke wonderen_er verricht
kunnen worden tot aan de dikhuidigsten toe.
Of de heer D. N. wel eens het genot, de
zelfvoldoening heeft gekend, zulk een schare
eenvoudige jongens niet alleen de stugge
ledematen, maar ook de stroeve hersens
los te maken, denkende, handelende wezens
te kneden uit een vormlooze massa ? En
vooral: trouw en aanhankelijkheid in hen
te zien ontwaken ?
Ik denk het niet. Ik denk alleen, dat
de heer D. N. zich slecht heeft ingelicht.
Ja: »het beste in den mensch wordt dus
uitgeschud, om gezet te worden onder de
tucht, de blinde gehoorzaamheid." Zeker.
Soms moeten we hard schudden, maar ten
slotte komt het in ieder mensch wakker,
het beste, en de tucht, waaronder het gezet
wordt, houdt het wakker, den bezitter tot
heil.
Het spijt me, den heer D. N. niet voor
eenigen tijd gastvrijheid in de kazerne te kun
nen aanbieden. Hij zou een hooger dunk
verkrijgen van de verstandelijke en zedelqke
vorming, die er den soldaat ten deel valt;
hij zou evenzeer inzien dat het nog niet
noodig is de ouders van »tal van onbe
dorven jongelieden" in hun «eenvoudige
woning" met een noodkreet op te schrikken,
Ruwheid, onzedelykheid waarom zou
den de kazernes in 't bizonder daarvan
een broeinest zijn ?
Omdat er gevloekt wordt?
Naast mijn deur bevindt zich het gym
nasium eenige malen per dag kan ik
een keuze doen uit een zeldzaam compleete
verzameling godslasteringen. Evenveel ma
len vergast een zwerm fabrieks-arbeidsters
me_op een collectie liederlijkheden, die de
vorige nog naar de kroon steekt. Onder
die vrouwen bevinden zich de moeders en
zusters van velen onzer miliciens.
Omdat de godsdienstzin er weinig wordt
aangekweekt ?
Het is de vraag of in ons land de minste
dwang op dat gebied geduld zou worden.
Ik stem toe, dat de kazerne in godsdienstig
opzicht misdeeld is.
Omdat men er alcoholische dranken ver
krijgen kan ?
Het debat over dit onderwerp is ge
noegzaam bekend. Daarover heeft iedereen
nu al eens meegepraat. Er was een tijd,
dat men zich aan een onzer groote in
richtingen van onderwijs bedronk op een
stelselmatige manier, waarvoor een tempelier
respect zou gehad hebben. Straffen en
contióle maken m. i. den soldaat niet tot
den rccordman van onze jenever-lievende
bevolking.
Omdat er ontucht kan plaats hebben ?
Het is moeielijk die te weren, overal
waar zich een agglomeratie van personen
bevindt, vooral zoo deze in het critieke
leeftijd-stadium verkeeren. Aanhoudend
toezicht, inspannende lichaamsbeweging,
vrijheid vooral om zich buitenshuis te be
wegen, kunnen haar zeer beperken, zoo niet
doen verdwijnen. De kazerne bevindt zich in
dit opzicht orJder gunstige omstandigheden.
Nogmaals: de heer D. N. is slecht
ingelicht, en ziin ene alinea zal meer
kwaad stichten dan door zijn heele
quasivrede ademend boek kan goed gemaakt
worden.
Ik zal allerminst ontkennen dat er in
kazernetoestanden nog veel verbeterd kan
worden, maar wat in de laatste jaren op
dat gebied verricht is. verdient appreciatie.
In een boek als Vredes-Stemmen, dat
economisch-filosofisch wil zijn, had een
uitdrukking als «pesthoJen van onzedelijk
heid" niet mogen voorkomen. Wie zich
tot zulk onzuiver betoogen laat verleiden
is niet de man, die ons den eeuwigen vrede
brengen zal.
Evenals de heer D. N. in zijn boekje,
heb ik nu de kazernes alleen als leerscholen
van beschaving en zedelijkheid beschouwd.
Men verlieze evenwel niet uit het oog, dat
hierin haar eigenlijke en hoofd bestemming
niet gelegen is.
Juni, 1899. J. TERSTEEG,
Luitenant der Infanterie.
Finland.
II. (Slot.)
In Juli 1898, juist een maand vóórdat
het vredes-manifest van den czar verscheen,
werden oproepingen verzonden voor eene
buitengewone bijeenkomst van den Finschen
Landdag in Januari 1899. Deze Landdag
zou zijne meening moeten uitspreken over
eene nieuwe, door de Russische regeering
ontworpen legerwet. In October werd het
ontwerp gezonden naar den Senaat (den
uitvoerenden Raad van Finland) en op
12 Januari van het volgende jaar kwam
de buitengewone Landdag te Helsingfors
bijeen.
Het militaire stelsel In Finland berust,
sedert 1881, op het beginsel der conscrip
tie. Het Finsche leger heeft, evenals andere
instellingen van het groothertogdom, een
zuiver nationaal karakter, en wordt alleen
gebruikt ter verdediging van het land.
Het staande leger is beperkt tot 5000 man.
Om tot dit cijfer te komen, worden jaar
lijks uit de ongeveer 8000 jongelieden die
den dienstplichtigen leeftijd hebben bereikt,
bij loting ongeveer 1920 voor een effec
tieven diensttijd van driejaren aangewezen,
waarna zij voor twee jaren komen bij do
reserve, om ten slotte tot hun veertigste
jaar bij de militie te blijven. De rest van
de 8000 jongelieden komen dadelijk bij de
reserve en blijven daarbij gedurende vijf
jaren. Alleen in de eerste drie jaren moe
ten zij aan militaire oefeningen deelnemen,
doch gedurende hoogstens drie maanden
per jaar.
Volgens de nieuwe legerwet zullen voor
eerst de Finsche troepen ook buiten Fin
land kunnen worden gebruikt, terwijl de
Russen zullen kunnen dienen in het
Fin