De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1899 2 juli pagina 3

2 juli 1899 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1149 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. de stille afzondering der bergen (wel geen sneeuw- en ys-reuzen, maar toch eerbiedwaar dige hoogten) waar in andere jaren by'kans geen vreemdeling zich vertoont, wemelt het in de jaren wier getal door tien deelbaar is, van nieuwsgierigen. Niets meer, msar ook niets minder dan dat. De ty'deri zyn voorbij toen het publiek bij de Ober-Amrnergauer spelen kwam tot stichting, toen de n euwsgierig'ueid verre bleef of zich slechts in do gestalte van enkele rijkbedeelden vertoonde, en werkelijke vroomheid opging naar de aanschouwing van dat Lijden en Sierven, dat opbouwend fn balsemend moest werken voor de beJroefde zondaars zielen en vroom geloovigen. Men ziet ze er 16^, de priesterrokken, glinsterend van ouderdom, rood-gesleten op de naden, gedragen d or schuchtere en schuwe dorpséeestelijken. Men vindt ze i.b> onder de toeschouwers, geestelijke zusters aan wie het Lijden van haar Verlosser tranen en geberien ontlokt, en die by' het schouwsp»! haar rozen krans afbidden. Men kan nog de eenvou lige boertjes in stille aandacht en stomme aanbid ding by' de voorstelling op de knifën zien lig gen, meegesleept door leed over Jezus' sourt, meegevoelend de striemen der gecselirg, deiagels van het kruishout, de d >ornen van de kroon. Maar het zijn slechts enkelen in vergelijking van de duizenden, die als nieuwsgierig n (of wilt ge liever: als belangstellenden) opg*an naar een stemmige ver:oonmg, maar toch altijd: een vertoonirij. De gelegenheid maakt ook hier weer dieven. Toen rr r og geen spoorwegen waren die thans het Baiersche Hoogland in zijn heerlijke ru-"t storen, toen men van München uit per post wagen dagreizen ver moest trekken om 't af gelegen plaats-je te bereiken, was het bezoek van Obfr-Ammergau beperkt. Het loorde de moeite niet, de kosten waren verre van gering, een bf zoek nam veel tijd; Obrr-Ammergau bleef een afgelegen hofkje. Men hoorde in het midden dezer eeuw wel eens van een dorpje gewagen, ergens in't Zuiden van Beieren gelegen, waar Passie-spelen werden gegeven, maar het toeristen publiek toog er noa niet heen. En thans? Als een sprinlihanenzwerm op de Algerijr.sche velden strijkt in de Passie-speljaren de toeristen-schaar neer op Münrhen en bereist de spoorbanen die van Beierens hoofd stad uit zich als een reuzenspinneweb Zuid waarts uitstrekken, in 't bijzor,der de lijn Müochen?Murnau, welk laatst p'aatfje het uitgangspunt vormt voor den verderen tocht naar het feestvierend oord. Want ja! feestvierend is niet te veel gezegd, al is He aanleiding tot die feestviering ook Der Passion." Zóó toch, en niet anders noemt men n Beieren de voorstelling. Stap te Murnau uit, en aan het station van het zeer bescheiden dojpje zult ge reeds dadelijk bespeuren dat hier etwas los ist." Een groote restauratie zaal bij een klein stationsgebouw wijst er op dat men hongerige benden verwacht: het zijn geen spijzen voor weinig eischende pelgrims magen. De spjjslyst voldoet aan meer dan bescheiden behoeften. Tre«d naar buiten-, 't is of ge een Parijsche standplaats van voiturei de place" voor u hebt. Of neen, daartoe zyn de aangeboden voertuigen niet uniform genoeg. Ge vindt er victoria's die bettre dagen hebben gekend, en thans doorzakken onder een te groote mer>schenlading. Landauers ziet ge er volgepropt met kermisgangers, beladen met manden vol eet?warea. Tentwagens van machtige afmetingen, naast Stellwagen," die voertuigen waardoor zoo menig reiziger op onzachte wijze met den grond kennis maakte, sommigen zelfs zóó dat ze 't niet navertelden. Leiterwagen" zijn er, die hossesde martelwerktuigen, waarvan slechts 't zachte hooi, dat er bier aan ontbreekt, een bruikbaar vervoermiddel kan maken. Wanneer gij geduld hebt en ge u niet behoeft te haasten, daar ge zeker zyt dat een vooruitbestetde gelegenheid tot logeeren u wacht in het overvolle ber-Ammergan, dan kunt gij na een poosje al die voertuigen, groot en klein, lastig en gemakkelijk achter elkander als een reuzenslang zien voortkruipen tegen den geleidelijk opgaanden breeden weg die naar 't feestvierend dorp leidt. Deze weg werd in 1889 in gebruik genomen, juist vóór de Possievertoonin g van 1890. Nu, die weg was geen weelde! De oude toegang, tot op dien tijd in gebruik, was voor d« paarden een lijdensweg, evenals hy 't nog is voor den voetganger, die daarlangs een afkor ting van een half uur kan verkrijgen. Een paar uur rydens,e«a drietal uren wandelens brengen van *t station Mnrnau de nieuwsgierige feest gangers naar het doel van hun tocht. Een breede witte weg. omzoomd aan we rszy'den door propere huizen, strekt zich uit in het zeer breede, weidenrijke dal, door niet hooge, begroeide bergen ingesloten. In het midden: de kerk, een krullige rococo-bouw, zon der al te veel pretentie, maar ook zonder schoon heid. Verderop: het feestgebouw of klinkt die naam wat vreemd met het oog op 't geen er van binnen wordt vertoond ? Nu dan: het tooMfiMinnmitiiitfriHinfiHtiiiitniiiiiMiiiiiiiHiiimiiiHiiiilHlti HET KIND. Vrij mar liet Engekch. (Slot.) Op een der bovenverdiepingen van een huis in het hofje, werd een deur geopend toen hij de trap opstommelde, een vrouwenhoofd gluurde om 't hoekje, en riep, toen zij hem herkende: O, bent u het, meneer Fant. Kijk, Greetje hier is je oom." In een oogenblik vloog de kleine naar hem toe, en hij bukte zich en nam haar op in zijn armen; en zij sloeg de armpjes om zijn hals en legde het fijne kopje tegen zijn bruine verma gerde wang, terwijl het kleine lichaampje schokte van het snikken. Sst, sst, niet schreien," suste hij haar. Ik ben immers bij je?" ... En half met zijn figuur verlegen, richtte hij zich tot de vrouw, en zei met een ruk van het hoofd naar de kamer er boven 't is gauw gedaan geweest, hè?" O neen, meneer, ze was al 'n poos hard aan 't achteruit gaan. De dokter had niet gedacht dat 't zoo lang zon duren." Daar Fant niet op zijn beurt htt woord weer nam, maar in sombere gedachten verdiept scheen, vervolgde ze: En er is niemand die 't kind nemen zal; ? geen schepsel. Haar vader is drie jaar geleden ge storven, en familie schijnen ze niet te hebben .. . U is immers geen wezenlijke oom?... Dus ze zal in 't armenweeshuis moeten, 't schaap!" Ja, zeker ik ... ik ben haar oom," stamelde neel met de loges en bar ken voor de toeschouwers. Maar de indruk van een (eest wordt toch geen oogenblik weggenomen zoolang men buiten de wanden van den schouwburg verkeert.De duizende vreemdelingen die door elkander krioelen, de talryke gelegenheden waar voor het materiëele des levens wordt gezorgd; do Erste Miinchener Bühneibraterei", de ten'jes waar phoïographiën, de kraampjes waar sigaren, de kiosken waar broches en lijstjes te koop zijn m t afb eldingen van Jezus: de bars" waar bier (Mi'nchener, Pschorbiau!) lituonade en andere verkwik kingen worden geschonken, ze geven het vol maakte beeld van een opgewekte kermis, waaraan slechts cbiettentjes, draaimolens en dikke dames ontbreken. En wanneer dan in den avond vooi afgaande aan de voorstelling de brandweer met muziek op rekt, en zich aan di n stoet honderde vreemdelingen aansluiten, dan kan men er zich i iet indenken, dat men aan den vóóravond staat van een indrukwekkende plech tigheid, die aldm op wereldsche, levendige wijze ingewijd, gevaar loopt gansch en al haar dieptrefl'enden indruk te missen. Ga miar eerst ter ruste l Morgen toch is 't vroeg dag! m zes uur de vroegmis, ook bijgewoond door vele vreemdelingen, al verlaten ze ook spoedig het tot stikkens toe volle en bedwelmend benauwde kerkgebouw, 's Hemels zegen moet eerst door al de medespeleuden over 't dagwerk worden ingeroepen. Ga maar ter ruste l Wie is uw gaitheer ? Hebt ge een onderkomen gevonden bij Kajafas of bij den Aposttl Petrus ? Bij Johannis 't Ook goed l Ga dan naar zijn woning geheel aan 't begin van het dorp. Ge hebt een verblijf by' hem, die naar alle waarschijnlijkheid in 19ÜU wel geroepen zal worden de hoofdrol te ver vullen en de figuur van Jezus voor te stellen. Maar, by wien ge ook wordt geherbergd, be talen moet ge, en niet weinig ook. Voor het eenvoudige, doch iindelijke bed, in een kadertje hoe bekrompen ook, betaalt ge flinke, eerstehótels-pryzen. De rsnte, gemaakt van het geld uitgegeven voor bedden en linnen en meu 'els is geen betcheiden winst. Van de Bybelspreuk : Zalig zijn de barmhsrti^en, want velen hebb n onwetend engelen geherbergd," kennen de Ober-Ammergaioiers (zoo&ls ze in de buurt worden genoemd) w-inig meer dan de theorie. In de praktijk is 't hun om het even of zij engelen aan wel menschen huisvesten, mits men maar betaalt. En hebben ze eigenlijk geen gelyk, dat ze gebruik maken van de nieuwsgierigheid, die bovendien nog veeleischend is, ook? Klei.i en groot doet mee (óók al niet belangeloos, zooals wel eens beweerd word; een behoorlyk presentie geld stelt de medespplers schadeloos voor tijdverlies) Wie machst du es, wenn du in dem Passion mrrspielst? ' vroeg een oud grootmoedertje aan een hummel van nog geen drie jaar, waardoor wij hoorden dat de kleine ook reeds tot de acteurs behoorde. En de kleine zette zich in een allerliefste, aangeleerde postuur, gelijk wij haar den volgenden dag op het touneel ook zagen als klein engeltje, dat getuige was van de Parady's-vreugd van Adam en Eva in hun goede dagen. (Wordt vervolgd.) N. J. SINGELS. H. J. A, Baars, t 4 Augustus 1875, 25 Juni 1S99. Op den nog zeer jeugdigen leeftijd van 24 jaar overleed 1.1. Zondag de veelbelovende beeld houwer H. J. A. Baars. Nog aan het begin van zyn loopbaan, bij velen geheel onbekend, had hij zich toch by' enkelen doen kennen, als iemand van wien veel te verwachten was. Voor een gedeelto dankte hij deze reputatie aan zyn succes in de pry'svraag, voor een herinnerings-penning der kroningsfeesten, waarop voor hem eenige zeer vereerende opdrachten van H. M. de Koningin en van den Staat volgden. Begonnen als leerling der Qaellinusschool, had hy zyn studiën voortgezet op de Rijks school voor kunstny verheid om zich hierna op de Ryksakademie voor beeldende kunsten onder leiding van Prof. Leenhoff verder te bekwamen. En het was nu dat hy zou mededingen in den prijskamp voor de Prix de Rome, toen typheuse koortsen een einde aan zyn leven maakten. Hy was iemand die veel deed verwachten en van wien een groote werkkracht uitging. Zyn dood brengt ons onwillekeurig den eveneens jeugdigen en veel belovenden beeld houwer J. H. Ph. Wortman in den gedachte, die na met den len pryi bekroond te zijn in den Prix de Rome wedstryd, zich na een tijdelijk verbly f te Parije, naar Rome had begeven, waar hij in Augustus van 1898 overleed. Voornamelijk als medailleur verliezen we in Baars iemand, die veel voor de toekoms-t beloofde. R. W. P. Jr. Mr. Faut, toch met iets uitdagends in ziin toon. Ik ben haar nader dan 'n oom... En ze gaat niet naar 't armenweeshuis ... Ze gaat met, mij m<ê. Ik... ik mag voor haar zorgen." De nadruk waarmee hij sprak, zou hebben doen denken dat de vrouw zich tegen zijn meening verzette; integendeel hertam ze ver heugd, als was baar een pak van het hart genomen: «.Wel, ik wist niet dat u 'n wezenlijke oom was I 'k Dacht dat ze 't zoo maar zei. Maar ik wil u wel zeggen, meneer, dat 't me genoeg aan m'n hart ging haar in 't weeshuis te zien trekken, en 'k had haar graag bij m'n eigen in huis genomen, maar 'k heb er al zeven, en dat is meer dan genoeg voor 'n arm mensch." Ja," hernam fant, met diepe rimpels in zijn voorhoofd. //Ze gaat met mij nuê. Als u hier een oogenblikje blijven kon, terwijl ik even naar huis loop om 't haar tante te vertellen... Ga uw gang, ga uw gang. Ik blijf zoolang hier. Ik zal op haar passen." En na eenige vriendelijke woordjes tegen het angstig schreiende kind, en de belofte dat hij over een half uurtje terug kwam, liep hij zoo vlug mogelijk de trap af en de sltclit verlichte straat op, tot hij in een smal straatje voor zijn eigen woning stond. Hij bewoonde twee zolderkamertjes boven een komenijswinkeltje. In een van deze vond hij zijn vrouw, die, vroeg grijs, met de sporen van zorg en kommer op het gelaat, ijverig zat te naaien. Zij keek zelfs niet op toen hij bin nen kwam. Ook hij groette niet. Hij ging op een matten stoel zitten, frommelde iu zijn zak, en haalde eenig zilver- en kopergeld uit, dat hij haar toeschoof. Thans keek ze naar hem op en zei: Je bent vroeg van avond." ,Ja," klonk zijn antwoord, ietwat aarzelend. Scliat liet yolfc van Neöerlai zon groote mannen niet? C'est un signe de méJisocritéd'esprit que d'être incapahle d'enthousiasme. DKSCA.RTKS. (Discours de Ia Methode). Bizonder aardig klopt op het stukje van den heer J II. Schorer «Het volk van Neder land schat zyn groote mannen niet", de kritiek van de tentoonstelling van Batiks van Thorn Prikker, in de Nieuwe Rotterdamvche Courant van 28 Juli 18!l!) De heer Schorer laat cursief' drukken: »>Het Hullandsche volk waardeert zijne groote mannen niet genoegzaam in hunnen tijd", en zegt verder dat men een man van ongerneene begaafdheid ten onzent niets buitengewoons vindt. Zeer juist is deze opmerking en de voor beelden, prof'. Van 't H o ff, Moleschott, Huet o. a. zyn uitmuntend. Maar waar de heer Sihorer zegt dat de schuld is toe te schreven aan het volk van Nederland dat niet kan of wil waardeeren,, vergist hij zich volkomen. De schuld ligt veel meer. ja geheel in de afbrekende en ongemotiveerde kritiek die in sommige hoofd bladen den toon geeft. Een prachtig staaltje van dit soort van kritiek is bovenbedoeld artikel waar in would be geestige gezegden ah het plagiaat (Aegidius en de vreemdeling) van »de groenten die als kersversche worden voorgediend en uit blikjes blijken te zijn" en definities als «salonsnuiste rijen" en »mutsen" voor »cosies" de kunst werken van Thorn Prikker belachelijk gemaakt worden. Juist wanneer het gansche leven van een kunstenaar is een eeuwigdurende strijd tegen het vulgaire op ieder kunstgebied, tegen salon banaliteiten en bourgeoise ameublementen; een streven hoog en machtig, raar homoge niteit, harmonische eenvoud van lijnen en kleuren, een zoeken naar uiterst verfijnde vormen en tinten, die hoewel absoluut origi neel en aan geen andere bestaande «'ijlen te toetsen, toch van een onbewust terugkeeren doen blyken tot de centraal-Europeesche kunst vóór de renaissance ; dan behoorde het publiek voorgelicht te worden door wat de Franschen noemen »des hommes de bonne volonté" die met liefde en toewijding zouden zeggen aan de menschen de mooiheid van zóó verheven een ideaal ; dan is het wel jammerlijk dat der gelijke zeldzame mannen, die door eeuwen heen te tellen zijn, tegengewerkt worden, wel licht uit absoluut gebrek aan zin voor wat werkelyk mooi is, al heeft het geen traditie achter zich. Vol warme sympathie voor Th. Prikker's streven, voel ik mij te meer gedwongen dit alles te uiten, naar aanleiding van een gesprek met den heer Beatty, directeur van het Pittsburgh institute, die in mijn tegenwoordigheid zijn hooge bewondering uitte voor kunstpro ducten die hij noemde het merkwaardigste wat bij in dat genre sedert 5 of G jaar gezien had in Europa. Deze opinie is van te meer belang omdat de heer Beatty, zelf artiest, man van bizonder veel smaak, elk jaar gansch Europa doorreist ten einde het beste wat elke kunsttak oplevert, te leeren kennen en waardeeren. Het is wel diep te betreuren dat mannen als deze, naar ik verneem, de heer Haverman, die geen greintje enthousiasme schijnen te be zitten, de publieke opinie waar het kunst be treft moeten leiden. Het heeft mij reeds dikwyls gefrappeerd dat die criticus afkeurt wat ik door anderen hoorde roemen. Zoo o. a. zyn artikel in de Maartaflevering van de Gids over de tentoonstelling van proefdrukken van etsen in »Arti" van den heer Zilcken. Het is wel verwonderlijk dat de buitenlandsche kunstkenners en artisten zoo geheel anders over den heer Z. schijnen te denken. Waar mannen alles Camille Lemonnier, schry'ver van de beroemde »Histoire de la peinture en Belgique", de diepe, fijngevoelige Belgische kunstkenner vol gloeiend enthousiasme, Félix Buhot, zelf een der grootste Fransche etsers, f!e Goncourts, lïuysmars, Alfred Stevens, Félicien Rops, Mallarmézoo'n innige waar deering aan den dag legden voor het werk van onzen meest bekenden Nederlandschen etser, dien Alberdingk Thijm reeds jaren ge leden in ditzelfde blad »de Prins onzer etsers" noemde, lijkt het mij wel een beetje gedisproportionneerd toe hem door den heer Ilaverman veroordeeld te zien. Toont hij aldus werk dat in vele opzichten aan het zijne analoog is niet te kunnen waardeeren, hoeveel te meer stuit het ons hem te zien ridiculiseeren een hoog strevend artist, alleen werkend, alleen staand in hooge eenzaamheid. 29 Juni. CAROLINA BUELOO. IIIIIIIIMIIMUIIIIIMIIIIIII! Ik kom net van 't kautoor." Zij streek het geld op, borg het in haar beurs en sing voort met naaien. Hij kuchte een paar malen, en gluurde haar nu en dan van onder zijn borstelige wenk brauwen aan, als had hij iets te zeugen, waar hij eigenlijk den moed niet, toe had! Doch op eens stak hij stout van wal. «Herinner je je dat kleine meisje, waar ik je wel vaa verleKl heb? Haar moeder is dood. Dat kind. dat zoo hef danste,?je weet welt"' Juffrouw Fant prevelde iets van Arm schaap," overigens sclieen het gehoorde haar geen belang in te boezemen. De stilte tusschen hen werd wederom voel baar hard, tot eindelijk de man het weer ver brak met den uitroep: //En nu moet ze naar 't armenweeshuis!" Toen, dus het ijs gebroken zijnde, vatte hij moed en ging voort, met een zoozeer bevende stem, dat zijn vrouw hem verbaasd aankeek: O Clara, 't is zoo'n lief snoetje van 'n kind, niet veel grooter dan onze Mie was! 't Is net onze Mie'. 't zelfde haar, dezelfde kleur fan oogen; den eersten k«er toen 'k haar zag, dacht ik. wezenlijk een oogenblik dat onze Mie bij ons teruggekomen was!" De bevende stem klo-.k hoe langer hoe zachter, tot ze eindelijk geheel zweeg. Maar zij ging voort met naaien; koortsachtig snel pikte de naald in en uit het harde goed, doch het, licht der petroleumlamp, dat, op haar gelaat viel, gaf een zachter waad aan de gespan nen trekken. Met het hoofd naar den grond gebogen, de handen afhangend over de knieën, hernam hij, als zette hij den gang zijner gedachten luide voort: //'t Zou onmenschelijk zijn zoó'n kind naar 't armenweeshuis te sturen. Waarom kan ze niet hier komen bij ons r" f eissenlirncli's Feest. Jozef Israëls schrijft in De Spectator: De schilder die zulke groote luehtgevaarten schildert met groene weiden en groote molens, die een karakteristiek Holland met slooten eu dijken voor zich zelf heeft uitgevonden, vierde Maandag j!, zijn vijfenzeventigsten jaardag. Toen hij zeventig was, was liij nog, zooals hij dat noemde, te kras om met hem ii gaan spelen; men had hem een diner aangeboden; dat wilde hij niet; 1oeu zou men met hem uit visschen gaan, want hij is een gepassioneerd hengelaar, maar ook dat wou hij niet; hij moest er niets va-i heboen en bleef halsstarrig op zijn stuk s*aan, omdat hij nog een jongman was en vol strekt geen zeventigjar ge. Maar toen nu zijn vijfenzeventigste naderde, zei onze president Mesdag, die ook wat mans is, uu zal hij er niet zoo gemakkelijk afkomen": en hij berichtte 01 s dat op dien Maandag, des namiddags om half drie, een lauwerkrans door het bestuur van Pulchri aan Weisseubruch zou \vordeu aangebode". Als men vijf jaar meer dan zeventig heeft, wordt de wilskracht misschien al wat zwakker, eu z;edaar, Weis" stond daar te midden van zijne familie om zijn lauwerkrans en de hulde van Pulcitri te ontvan»ea. Dat waren nu de offi;ieele hooge heeren. En iedereen durft daar maar niet zoo meeloopen; daarom kwamen vele viieuden een oogenblik later en vonden den jubelans, waar? In zijn atelier, staande, rechtop als een kaars, met den gloed der jeugd op zijne wangen. Daar stond hij, omringd door heel en h&lf afgewerkte schil derijen en teekeuiiigen, teekeniugen zonder einde; langs de mureii, op de str eleu, op de canapé, overal lagen teekenmgsn, de grond was er let terlijk m«e bezaaid. Al pratende nam men waterverftsekeningen vau den grond op, die, waren zij belijst, zeer zeker een goed figuur zouden tmken. Hij wees ons vaa alle,;; wat, hij voor veertig jaren gemaakt had en dat, waar hij gisteren nog mee bezig was. Van onderwerp en opvatting verschilden zij niet veel, maar buitengewoon veel in uitvoering. Wat vroegtr mager, klein eu ne.tj's was, was nu breed en ferm. Uit muntend vau kleur en van een smeltende behandeling, die lucht en water zoo goed ver dragen. Wij maakten den jubilaris allerlei compli menten en vooral, dat hij zoo luchtig over zijne teekeuingen kon iieenloopen ; eu hij verzekerde ons, dat de meest beloopene het fijnste van toon waren en door de kunstkoopers het meest gezocht. Maar r,u heereu, zeide hij, komt met mij in de voorkamer om mijn praclitigen lauwerkrans met champagne te begroeten. Zoo deden wij. De glazen stonden reeds gereed en werden boordevol geschonken. EU toen een zijner viiüuden het g'as opnam, sprak deze: Weissenbruch ! gij zijt altijd zco bang voor aan spraken geweest, maar nu zal ik je aanspreken ; man, houd je glas in de hoogte, ik wenscb, dat je het nog lang zoo mag volnouden.'' De ju bilaris gaf hem de hand en zijne tevredenheid betuigende, zeide hij: //Die speech was kort en toch extra best; het kan niet beter !" De feestviering was eenvoudig en vroolijk, en hoewel zonder praal zonder vertoon, toch hartelijk genoeg om den eenvoudigen, talentvollen man te doen gevoelen, dat hij door zijn vrienden en kunstbroeders steeds hooggehouden wordt. Het Kasteel Heest p, Vermeldden wij een vorijen keer, hier even in 'tkort, dat den 3n Juli te.i begin zal worden gemaakt met den. verkoop der tallooze kunst schatten, siuds vele jaren door de Jonkheeren van den Bogaerde op hun kasteel Heeswijk. bijeengegaard, thans zij hier een en ander mede gedeeld aangaande het kasteel zelf, dat om meer dan n reden een zekere vermaardheid heeft verkregen, en zijn verschillende eigenaars ; om tenslotte terug te keeren tot al het schoous, dat hier in zoo grooten voorraad aanwezig is, dat de bezoeker die door de zalen heengevoerd wordt onmogelijk alles naar waarde kan schat ten, en men slechts den indruk krijgt van een enorme collectie, waaronder hier eu daar voor werpen, die bijzonder de aandac'it trekken. En hoe wij het ook betreuren, dat een derge lijke verzameling niet in zijn. geheel blijft-, toch bleek in zijn tegenwoordigen toestand net kas teel te klein, orn alle voorwerpen tot hun recht te doen komen, of zelfs te kunnen bezichtigen, Het grondtype van het kasteel is, afgeschei den van de latere bij bouwingen en restauratiën, verwant aan de ridderverblijven uit de XII en XIII eeuw. Roudomheeu loopt een breede slotgracht, en door een ophaalbrug krijgt men toegang tot den voorburcht, vanwaar een monumentale brug Baar het slotplein voert, waar zich het eigenlijke kasteel verheft. Wel zeker!" barstte juffrouw Fant uit, met een schrillen lach. Op de manier waarop jij je leven tegenwoordig doorbrengt, hebben we nauwelijks genoeg voor twee! En dan zou je hier een derde in huis willen brengen!" Hoor eens, Clara," viel hij hier terstond op in. »De laatste maanden heb ik me toch ver beterd; is 't niet?" 't Werd hoog tijd!" prevelde ze schamper. Dat stem ik toe. Maar je weet... je weet er was niets op me te zeggen, zoolang we onze Mie nog hadden. Dut heeft me den verkeerden weg op gebracht. Toen 'k Laar niet meer had, kon 't me allemaal niets schelen, 'k Was ellendig ..." //Eu ik dan?" Zeker; je was even dol op 't kind als ik, maar jij beut een brave vrouw geweest, Clara, en ik ik raakte m'n kop heelemaal kwijt. 't Is zoo. Maar nu, als ze terug kon komen, ons kind... 'k zou 'n ander man wor den, alles zou beter gaan. En dit kleine engeltje hij slikte iets in, dat hem 't gere gelde spreken scheen te beletten 't is net onze Mi<"! Als we dat kind bij ons hadden... Clara, denk eens, (ds ze onze Mietje ooit op die manier in 't armenweeshuis gedaan hadden . . . Neen, het >/iaff niet', het kun niet. Vrouw, als je er in toestemt dat ik haar hier haal, dan doe ik een gelofte . . . Poeh, je hebt al zooveel geloften gedaan," viel ze hem minachtend in de rede," morgen ben je weer vergeten." Ik zweer je, ik zal er tot mijn stervensdag aan denken. Het kind zal me helpen, 't zal wezen alsof we onze Mie nooit, verloren hadden. Ik zal doen, wat die domino wil. Ik zal teekenen, e» klerk worden op dat kantoor, en nooit meer met mijn vrienden uitgaan. In de Ster zullen ie mij niet meer zien." Nog geen antwoord van haar. Gaan we even de geschiedenis van dit kas teel na, dan zien we, dat de eerste bezitter, waarvan in de annalen melding wordt gemaakt, Ridder Almericus van Heswic is, omstreeks het einde der twaalfde eeuw. Na overgegaan te zijn ia het geslacht Van Benthem, toebehoord te hebben aan Willem Van der Aa, en achtereen volgens aan de families Vau der Leek, en Vau Seveabergen, komt het in 1551 als eigendom aan de graven van Oost-Friesla:id. Daar het door zijn zeer gunstige ligging midden in Brabant, van groot krijgskundig be lang was, een vrij aanzienlijke legermacht kon bergen en tevens op een goede versterking aan spraak mocht maken, schijnen er, volgens een oud geschrift des tijds door de Staten. Generaal po gingen aangewend te zijn, om het iu hun be zit, te krijgen. Volgens die oude documenten, moet men getracht hebben, er zich als bij ver rassing meester van te heb'ien willen maken. Het verhaal luidt dat, kooplieden, die vele wagens met haring en zout binnen de poort brachten, zich daar als vermomde soldaten deden kennen. De toeleg mislukte echter en het kasteel bleef nog een eeuw lang het eigendom der gra ven van Onst-Friesland. Hierna zien we achtereenvolgens als eigenaars vermeld de geslachten van 't Serclaes, van Asperen, Briel, van der Hoeven, en Speelman, totdat in 1833 bet door aankoop, eigendom werd van jonkheer AndiéJean Louis baron van den Bogaerde vau ter Brugge, gouverneur van de provincie Noord-Brabant. Enkele keeren maakt ook de Geschiedenis melding van dit, kasteel; als verblijfplaats van Frederik Hendrik, bij diens beleg van 's-TIcrtogenbosch in 1029. Zoo ook in 1713 ti en e de preliminaires voor de Vrede te Utrecht gevoerd werden, terwijl het in 1794 den Engelschen luitenant Generaal Abercrouibie tot hoofd kwartier diende, die het echter spoedig aan den Franschen generaal Pichfgru moest afstaan. Na de aankoop echter door jonkheer van de Bogaerde begint het door diens verzamelingen een geheel aparle vermairdheid te krijgen. Deze toch, bekend als staatsman en geschiedschrijver en niet minder als archeoloog, was een hartstoch telijke verzamelaar. Steeds was hij er op uit, zijn kasteel, dat tot een waar museum was ge worden te vullen met alle mogelijke oudheden die uit een of ander oogpunt belangrijk waren. Na zijn dood in 1855, traden zijn zonen Jhr. L. M. C. van den Bugaerde van ter Brugge, en Jhr. D. T. A. van den Bogaerde van Moergestel en de Nemelaar in de voetstappen huns vaders en verrijkten de verzameling met menige antiquiteit en met menig document. Daar bij de laatsten aan de zucht tot verzamelen, hun archeo'ogische kennis wel eens te kort schoot, vinden we hier nuast voorwerpen van zeer hooge waarde, ook oudheden van veel minder gehalte. In lb'J5 overleed de laatste eigenaar Jhr. D. T. A. van den Bogaerde, algemeen als Jonker Alber.k bekend, die een testament na liet dat tot vele verwikkelingen aanleiding gaf, eu eindigde zooals wij weten met den verkoop der schatten die zoo liefderijk bij een waren gebracht. Keeren wij thans terug tot het kasteel ze!f en zijue kunstschatten, dan zien we, het voor plein betredend, recht tegenover on?,de ridderzaal, waar eens de kostbare verzameling wapens de wanden versierden, en het geheel vulde met keur van harnassen, wapenrustingen, maliënkol ders, helmen en schilden, zwaarden en speeren en rapieren. Waar in het midden stonden de compleete uitrustingec voor paard en ruiter, en tal van vlaggen en vaandels, gilden en broederschap pen vertegenwoordigden. Het was een collectie zooals men zelden bijeen ziet en die ons het mubée d' Artillerie te Parijs iu herinnering bracht. De andere zijden van het voorplein worden gevormd door een open galerij, waaronder vele gebeeldhouwde grafsteenen, en aan welks einde zich eea ronde toren bevindt, die evenals de galerij uit de tweede helft dezer eeuw dagteekeuend, een specimen is van leelijke archi tectuur. In dien toren vindt men de afdeeling smeedwerk in al zijn onderdeelen vertegenwoor digd. Even als van alles is hier een zeer groote hoeveelheid vau kunstig gesmeed ijzerwerk en fraaie proeven van het koperslagersgilde. Heng sels en scharnieren, sloten ea sleutels geven hier een beeld van de metaalbewerking van vroeger jaren. Tegenover de hier boven gemelde open galerij, verheft zich het kasteel, dat van deze zijde gezien zeer goed den indruk weergeeft, van een IJ-e eeuwsch bouwwerk. De voorhal binnentredend, waar het vreemde lingen-boek wijst op de talrijke bezoekers, die van heinde en ver kwamen om deze schatten te bewonderen, zien we tal van min of meer fraaie marmeren beelden, en fresco's; een breede deur geeft vervolgens toegang tot een daar achter gelegen zeer groote zaal, die door hooge ramen met gebrand glas een mysterieus licht ontvangt. In deze kamer bevinden zich antiqui teiten van allerhande soort, en vau zeer ver schillend karakter. Rijk gebeeldhouwde kasten zijn gevuld met oude kerksieraden en fraai En hij pleitte op nieuw: Clara! ze is even oud! Toe, ga eens mee, en zie zelf... voel het aan je hart, of 't niet ons kleine Mie is, die ons teruggegeven wordt ... »Ik kan nu niet weg. Ik moet die voering er nog inzetten, 't Is zoo klaar. Ga jij maar." Hij zei geen woord meer. Hij wachtte ge duldig tot ze haar werk af had, en toen ze, al brommende, opstond en haar hoed opzette, rees ook hij van zijn stoel en ging mee. Zij liepen denzelfden weg, dien hij zooeven gekomen was, de Turnivalstraat, toen het, hofje ie, de trap op, tot ze 't kamertje binnentraden, bij 't kind. Ze ijlde terstond op Fant aan; doch hij was slim, bij was politiek; zoodra juffrouw Fant gehoor gegeven had aan de uitnoodiging van de juffrouw om te gaan zitten, zette hij de kleine op haar schoot. Zijn vrou-w streek half afgetrokken met de hand over het blonde kopje, en tuurde lang in het fijne gezichtje en in de blauwe oogen, die met kinderlijke verbazing haar in het afgetobde gelaat staarden; toen drukte ze het kleine schepseltje eensklaps aan haar borst en begon bitter te schreien. De andere vrouw was zoo dwaas óók te gaan schreien, spoedig was er geen droog oog meer in de kamer, behalve Mr. Fant's oogen, daar hij aanhoudend met de mouw van zijn jas stond te vegen. Hij haalde eeu hoedje en manteltje van een kapstok, een manteltje zóó klein, dat hij het nauwelijks met twee handen te gelijk kon vasthouden, hij hielp het haar aantrekken, en wilde haar op den arm nemen om haar naar huis te dragen, doch zijn vrouw duwde hem op zij, met een uitdagend: Laat dat kind maar aan mij over! Jij laat het stellig vallen." En in haar armen bracht zij den nieuw ge vonden schat huiswaarts.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl