Historisch Archief 1877-1940
No. 1149
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
de stille afzondering der bergen (wel geen
sneeuw- en ys-reuzen, maar toch eerbiedwaar
dige hoogten) waar in andere jaren by'kans geen
vreemdeling zich vertoont, wemelt het in de
jaren wier getal door tien deelbaar is, van
nieuwsgierigen.
Niets meer, msar ook niets minder dan dat.
De ty'deri zyn voorbij toen het publiek bij de
Ober-Amrnergauer spelen kwam tot stichting,
toen de n euwsgierig'ueid verre bleef of zich
slechts in do gestalte van enkele rijkbedeelden
vertoonde, en werkelijke vroomheid opging naar
de aanschouwing van dat Lijden en Sierven,
dat opbouwend fn balsemend moest werken
voor de beJroefde zondaars zielen en vroom
geloovigen. Men ziet ze er 16^, de priesterrokken,
glinsterend van ouderdom, rood-gesleten op de
naden, gedragen d or schuchtere en schuwe
dorpséeestelijken. Men vindt ze i.b> onder de
toeschouwers, geestelijke zusters aan wie het
Lijden van haar Verlosser tranen en geberien
ontlokt, en die by' het schouwsp»! haar rozen
krans afbidden. Men kan nog de eenvou lige
boertjes in stille aandacht en stomme aanbid
ding by' de voorstelling op de knifën zien lig
gen, meegesleept door leed over Jezus' sourt,
meegevoelend de striemen der gecselirg, deiagels
van het kruishout, de d >ornen van de kroon.
Maar het zijn slechts enkelen in vergelijking
van de duizenden, die als nieuwsgierig n (of
wilt ge liever: als belangstellenden) opg*an
naar een stemmige ver:oonmg, maar toch altijd:
een vertoonirij.
De gelegenheid maakt ook hier weer dieven.
Toen rr r og geen spoorwegen waren die thans
het Baiersche Hoogland in zijn heerlijke ru-"t
storen, toen men van München uit per post
wagen dagreizen ver moest trekken om 't af
gelegen plaats-je te bereiken, was het bezoek
van Obfr-Ammergau beperkt. Het loorde de
moeite niet, de kosten waren verre van gering,
een bf zoek nam veel tijd; Obrr-Ammergau
bleef een afgelegen hofkje. Men hoorde in het
midden dezer eeuw wel eens van een dorpje
gewagen, ergens in't Zuiden van Beieren gelegen,
waar Passie-spelen werden gegeven, maar het
toeristen publiek toog er noa niet heen.
En thans? Als een sprinlihanenzwerm op
de Algerijr.sche velden strijkt in de
Passie-speljaren de toeristen-schaar neer op Münrhen en
bereist de spoorbanen die van Beierens hoofd
stad uit zich als een reuzenspinneweb Zuid
waarts uitstrekken, in 't bijzor,der de lijn
Müochen?Murnau, welk laatst p'aatfje het
uitgangspunt vormt voor den verderen tocht
naar het feestvierend oord.
Want ja! feestvierend is niet te veel gezegd,
al is He aanleiding tot die feestviering ook
Der Passion." Zóó toch, en niet anders noemt
men n Beieren de voorstelling. Stap te Murnau
uit, en aan het station van het zeer bescheiden
dojpje zult ge reeds dadelijk bespeuren dat
hier etwas los ist." Een groote restauratie
zaal bij een klein stationsgebouw wijst er op
dat men hongerige benden verwacht: het zijn
geen spijzen voor weinig eischende pelgrims
magen. De spjjslyst voldoet aan meer dan
bescheiden behoeften.
Tre«d naar buiten-, 't is of ge een Parijsche
standplaats van voiturei de place" voor u
hebt. Of neen, daartoe zyn de aangeboden
voertuigen niet uniform genoeg. Ge vindt er
victoria's die bettre dagen hebben gekend, en
thans doorzakken onder een te groote
mer>schenlading. Landauers ziet ge er volgepropt met
kermisgangers, beladen met manden vol
eet?warea. Tentwagens van machtige afmetingen,
naast Stellwagen," die voertuigen waardoor
zoo menig reiziger op onzachte wijze met den
grond kennis maakte, sommigen zelfs zóó dat
ze 't niet navertelden. Leiterwagen" zijn er,
die hossesde martelwerktuigen, waarvan slechts
't zachte hooi, dat er bier aan ontbreekt, een
bruikbaar vervoermiddel kan maken.
Wanneer gij geduld hebt en ge u niet
behoeft te haasten, daar ge zeker zyt dat
een vooruitbestetde gelegenheid tot logeeren
u wacht in het overvolle ber-Ammergan, dan
kunt gij na een poosje al die voertuigen, groot
en klein, lastig en gemakkelijk achter elkander
als een reuzenslang zien voortkruipen tegen
den geleidelijk opgaanden breeden weg die naar
't feestvierend dorp leidt. Deze weg werd in
1889 in gebruik genomen, juist vóór de
Possievertoonin g van 1890. Nu, die weg was geen weelde!
De oude toegang, tot op dien tijd in gebruik, was
voor d« paarden een lijdensweg, evenals hy 't nog
is voor den voetganger, die daarlangs een afkor
ting van een half uur kan verkrijgen. Een paar
uur rydens,e«a drietal uren wandelens brengen
van *t station Mnrnau de nieuwsgierige feest
gangers naar het doel van hun tocht.
Een breede witte weg. omzoomd aan we
rszy'den door propere huizen, strekt zich uit in
het zeer breede, weidenrijke dal, door niet
hooge, begroeide bergen ingesloten. In het
midden: de kerk, een krullige rococo-bouw, zon
der al te veel pretentie, maar ook zonder schoon
heid. Verderop: het feestgebouw of klinkt
die naam wat vreemd met het oog op 't geen
er van binnen wordt vertoond ? Nu dan: het
tooMfiMinnmitiiitfriHinfiHtiiiitniiiiiMiiiiiiiHiiimiiiHiiiilHlti
HET KIND.
Vrij mar liet Engekch.
(Slot.)
Op een der bovenverdiepingen van een huis
in het hofje, werd een deur geopend toen hij
de trap opstommelde, een vrouwenhoofd gluurde
om 't hoekje, en riep, toen zij hem herkende:
O, bent u het, meneer Fant. Kijk, Greetje
hier is je oom."
In een oogenblik vloog de kleine naar hem
toe, en hij bukte zich en nam haar op in zijn
armen; en zij sloeg de armpjes om zijn hals en
legde het fijne kopje tegen zijn bruine verma
gerde wang, terwijl het kleine lichaampje schokte
van het snikken.
Sst, sst, niet schreien," suste hij haar. Ik
ben immers bij je?" ... En half met zijn figuur
verlegen, richtte hij zich tot de vrouw, en zei
met een ruk van het hoofd naar de kamer er
boven 't is gauw gedaan geweest, hè?"
O neen, meneer, ze was al 'n poos hard aan
't achteruit gaan. De dokter had niet gedacht
dat 't zoo lang zon duren." Daar Fant niet op
zijn beurt htt woord weer nam, maar in sombere
gedachten verdiept scheen, vervolgde ze: En er
is niemand die 't kind nemen zal; ? geen
schepsel. Haar vader is drie jaar geleden ge
storven, en familie schijnen ze niet te hebben .. .
U is immers geen wezenlijke oom?... Dus ze
zal in 't armenweeshuis moeten, 't schaap!"
Ja, zeker ik ... ik ben haar oom," stamelde
neel met de loges en bar ken voor de toeschouwers.
Maar de indruk van een (eest wordt toch geen
oogenblik weggenomen zoolang men buiten de
wanden van den schouwburg verkeert.De duizende
vreemdelingen die door elkander krioelen, de
talryke gelegenheden waar voor het materiëele
des levens wordt gezorgd; do Erste Miinchener
Bühneibraterei", de ten'jes waar phoïographiën,
de kraampjes waar sigaren, de kiosken waar
broches en lijstjes te koop zijn m t afb
eldingen van Jezus: de bars" waar bier (Mi'nchener,
Pschorbiau!) lituonade en andere verkwik
kingen worden geschonken, ze geven het vol
maakte beeld van een opgewekte kermis, waaraan
slechts cbiettentjes, draaimolens en dikke dames
ontbreken. En wanneer dan in den avond
vooi afgaande aan de voorstelling de brandweer
met muziek op rekt, en zich aan di n stoet
honderde vreemdelingen aansluiten, dan kan
men er zich i iet indenken, dat men aan den
vóóravond staat van een indrukwekkende plech
tigheid, die aldm op wereldsche, levendige wijze
ingewijd, gevaar loopt gansch en al haar
dieptrefl'enden indruk te missen.
Ga miar eerst ter ruste l Morgen toch is 't
vroeg dag! m zes uur de vroegmis, ook
bijgewoond door vele vreemdelingen, al verlaten
ze ook spoedig het tot stikkens toe volle en
bedwelmend benauwde kerkgebouw, 's Hemels
zegen moet eerst door al de medespeleuden
over 't dagwerk worden ingeroepen.
Ga maar ter ruste l Wie is uw gaitheer ?
Hebt ge een onderkomen gevonden bij Kajafas
of bij den Aposttl Petrus ? Bij Johannis 't Ook
goed l Ga dan naar zijn woning geheel aan
't begin van het dorp. Ge hebt een verblijf by'
hem, die naar alle waarschijnlijkheid in 19ÜU
wel geroepen zal worden de hoofdrol te ver
vullen en de figuur van Jezus voor te stellen.
Maar, by wien ge ook wordt geherbergd, be
talen moet ge, en niet weinig ook. Voor het
eenvoudige, doch iindelijke bed, in een kadertje
hoe bekrompen ook, betaalt ge flinke,
eerstehótels-pryzen. De rsnte, gemaakt van het geld
uitgegeven voor bedden en linnen en meu 'els
is geen betcheiden winst. Van de Bybelspreuk :
Zalig zijn de barmhsrti^en, want velen hebb n
onwetend engelen geherbergd," kennen de
Ober-Ammergaioiers (zoo&ls ze in de buurt
worden genoemd) w-inig meer dan de theorie.
In de praktijk is 't hun om het even of zij
engelen aan wel menschen huisvesten, mits
men maar betaalt. En hebben ze eigenlijk
geen gelyk, dat ze gebruik maken van
de nieuwsgierigheid, die bovendien nog
veeleischend is, ook? Klei.i en groot doet mee
(óók al niet belangeloos, zooals wel eens
beweerd word; een behoorlyk presentie geld
stelt de medespplers schadeloos voor tijdverlies)
Wie machst du es, wenn du in dem Passion
mrrspielst? ' vroeg een oud grootmoedertje aan
een hummel van nog geen drie jaar, waardoor
wij hoorden dat de kleine ook reeds tot de
acteurs behoorde. En de kleine zette zich in
een allerliefste, aangeleerde postuur, gelijk wij
haar den volgenden dag op het touneel ook
zagen als klein engeltje, dat getuige was van
de Parady's-vreugd van Adam en Eva in hun
goede dagen.
(Wordt vervolgd.) N. J. SINGELS.
H. J. A, Baars, t
4 Augustus 1875, 25 Juni 1S99.
Op den nog zeer jeugdigen leeftijd van 24 jaar
overleed 1.1. Zondag de veelbelovende beeld
houwer H. J. A. Baars.
Nog aan het begin van zyn loopbaan, bij
velen geheel onbekend, had hij zich toch by'
enkelen doen kennen, als iemand van wien veel
te verwachten was. Voor een gedeelto dankte
hij deze reputatie aan zyn succes in de
pry'svraag, voor een herinnerings-penning der
kroningsfeesten, waarop voor hem eenige zeer
vereerende opdrachten van H. M. de Koningin
en van den Staat volgden.
Begonnen als leerling der Qaellinusschool,
had hy zyn studiën voortgezet op de Rijks
school voor kunstny verheid om zich hierna op
de Ryksakademie voor beeldende kunsten onder
leiding van Prof. Leenhoff verder te bekwamen.
En het was nu dat hy zou mededingen in
den prijskamp voor de Prix de Rome, toen
typheuse koortsen een einde aan zyn leven
maakten.
Hy was iemand die veel deed verwachten
en van wien een groote werkkracht uitging.
Zyn dood brengt ons onwillekeurig den
eveneens jeugdigen en veel belovenden beeld
houwer J. H. Ph. Wortman in den gedachte,
die na met den len pryi bekroond te zijn in
den Prix de Rome wedstryd, zich na een tijdelijk
verbly f te Parije, naar Rome had begeven, waar hij
in Augustus van 1898 overleed.
Voornamelijk als medailleur verliezen we in
Baars iemand, die veel voor de toekoms-t beloofde.
R. W. P. Jr.
Mr. Faut, toch met iets uitdagends in ziin
toon. Ik ben haar nader dan 'n oom... En
ze gaat niet naar 't armenweeshuis ... Ze gaat
met, mij m<ê. Ik... ik mag voor haar zorgen."
De nadruk waarmee hij sprak, zou hebben
doen denken dat de vrouw zich tegen zijn
meening verzette; integendeel hertam ze ver
heugd, als was baar een pak van het hart
genomen:
«.Wel, ik wist niet dat u 'n wezenlijke oom
was I 'k Dacht dat ze 't zoo maar zei. Maar
ik wil u wel zeggen, meneer, dat 't me genoeg
aan m'n hart ging haar in 't weeshuis te zien
trekken, en 'k had haar graag bij m'n eigen in
huis genomen, maar 'k heb er al zeven, en dat
is meer dan genoeg voor 'n arm mensch."
Ja," hernam fant, met diepe rimpels in zijn
voorhoofd. //Ze gaat met mij nuê. Als u hier
een oogenblikje blijven kon, terwijl ik even
naar huis loop om 't haar tante te vertellen...
Ga uw gang, ga uw gang. Ik blijf zoolang
hier. Ik zal op haar passen."
En na eenige vriendelijke woordjes tegen het
angstig schreiende kind, en de belofte dat hij
over een half uurtje terug kwam, liep hij zoo
vlug mogelijk de trap af en de sltclit verlichte
straat op, tot hij in een smal straatje voor zijn
eigen woning stond.
Hij bewoonde twee zolderkamertjes boven
een komenijswinkeltje. In een van deze vond
hij zijn vrouw, die, vroeg grijs, met de sporen
van zorg en kommer op het gelaat, ijverig zat
te naaien. Zij keek zelfs niet op toen hij bin
nen kwam.
Ook hij groette niet. Hij ging op een matten
stoel zitten, frommelde iu zijn zak, en haalde
eenig zilver- en kopergeld uit, dat hij haar
toeschoof.
Thans keek ze naar hem op en zei:
Je bent vroeg van avond."
,Ja," klonk zijn antwoord, ietwat aarzelend.
Scliat liet yolfc van Neöerlai zon groote
mannen niet?
C'est un signe de méJisocritéd'esprit
que d'être incapahle d'enthousiasme.
DKSCA.RTKS.
(Discours de Ia Methode).
Bizonder aardig klopt op het stukje van
den heer J II. Schorer «Het volk van Neder
land schat zyn groote mannen niet", de kritiek
van de tentoonstelling van Batiks van Thorn
Prikker, in de Nieuwe Rotterdamvche Courant
van 28 Juli 18!l!) De heer Schorer laat cursief'
drukken: »>Het Hullandsche volk waardeert
zijne groote mannen niet genoegzaam in hunnen
tijd", en zegt verder dat men een man van
ongerneene begaafdheid ten onzent niets
buitengewoons vindt.
Zeer juist is deze opmerking en de voor
beelden, prof'. Van 't H o ff, Moleschott, Huet
o. a. zyn uitmuntend.
Maar waar de heer Sihorer zegt dat de
schuld is toe te schreven aan het volk van
Nederland dat niet kan of wil waardeeren,,
vergist hij zich volkomen.
De schuld ligt veel meer. ja geheel in de
afbrekende en ongemotiveerde kritiek die in
sommige hoofd bladen den toon geeft.
Een prachtig staaltje van dit soort van kritiek
is bovenbedoeld artikel waar in would be
geestige gezegden ah het plagiaat (Aegidius en
de vreemdeling) van »de groenten die als
kersversche worden voorgediend en uit blikjes
blijken te zijn" en definities als «salonsnuiste
rijen" en »mutsen" voor »cosies" de kunst
werken van Thorn Prikker belachelijk gemaakt
worden.
Juist wanneer het gansche leven van een
kunstenaar is een eeuwigdurende strijd tegen
het vulgaire op ieder kunstgebied, tegen salon
banaliteiten en bourgeoise ameublementen;
een streven hoog en machtig, raar homoge
niteit, harmonische eenvoud van lijnen en
kleuren, een zoeken naar uiterst verfijnde
vormen en tinten, die hoewel absoluut origi
neel en aan geen andere bestaande «'ijlen te
toetsen, toch van een onbewust terugkeeren
doen blyken tot de centraal-Europeesche kunst
vóór de renaissance ; dan behoorde het publiek
voorgelicht te worden door wat de Franschen
noemen »des hommes de bonne volonté" die
met liefde en toewijding zouden zeggen aan
de menschen de mooiheid van zóó verheven
een ideaal ; dan is het wel jammerlijk dat der
gelijke zeldzame mannen, die door eeuwen
heen te tellen zijn, tegengewerkt worden, wel
licht uit absoluut gebrek aan zin voor wat
werkelyk mooi is, al heeft het geen traditie
achter zich.
Vol warme sympathie voor Th. Prikker's
streven, voel ik mij te meer gedwongen dit
alles te uiten, naar aanleiding van een gesprek
met den heer Beatty, directeur van het
Pittsburgh institute, die in mijn tegenwoordigheid
zijn hooge bewondering uitte voor kunstpro
ducten die hij noemde het merkwaardigste wat
bij in dat genre sedert 5 of G jaar gezien had
in Europa. Deze opinie is van te meer belang
omdat de heer Beatty, zelf artiest, man van
bizonder veel smaak, elk jaar gansch Europa
doorreist ten einde het beste wat elke kunsttak
oplevert, te leeren kennen en waardeeren.
Het is wel diep te betreuren dat mannen
als deze, naar ik verneem, de heer Haverman,
die geen greintje enthousiasme schijnen te be
zitten, de publieke opinie waar het kunst be
treft moeten leiden. Het heeft mij reeds
dikwyls gefrappeerd dat die criticus afkeurt wat
ik door anderen hoorde roemen. Zoo o. a.
zyn artikel in de Maartaflevering van de
Gids over de tentoonstelling van proefdrukken
van etsen in »Arti" van den heer Zilcken.
Het is wel verwonderlijk dat de buitenlandsche
kunstkenners en artisten zoo geheel anders
over den heer Z. schijnen te denken. Waar
mannen alles Camille Lemonnier, schry'ver van
de beroemde »Histoire de la peinture en
Belgique", de diepe, fijngevoelige Belgische
kunstkenner vol gloeiend enthousiasme, Félix
Buhot, zelf een der grootste Fransche etsers,
f!e Goncourts, lïuysmars, Alfred Stevens,
Félicien Rops, Mallarmézoo'n innige waar
deering aan den dag legden voor het werk
van onzen meest bekenden Nederlandschen
etser, dien Alberdingk Thijm reeds jaren ge
leden in ditzelfde blad »de Prins onzer etsers"
noemde, lijkt het mij wel een beetje
gedisproportionneerd toe hem door den heer Ilaverman
veroordeeld te zien. Toont hij aldus werk dat
in vele opzichten aan het zijne analoog is niet
te kunnen waardeeren, hoeveel te meer stuit
het ons hem te zien ridiculiseeren een hoog
strevend artist, alleen werkend, alleen staand
in hooge eenzaamheid.
29 Juni. CAROLINA BUELOO.
IIIIIIIIMIIMUIIIIIMIIIIIII!
Ik kom net van 't kautoor."
Zij streek het geld op, borg het in haar beurs
en sing voort met naaien.
Hij kuchte een paar malen, en gluurde haar
nu en dan van onder zijn borstelige wenk
brauwen aan, als had hij iets te zeugen, waar
hij eigenlijk den moed niet, toe had!
Doch op eens stak hij stout van wal.
«Herinner je je dat kleine meisje, waar ik je
wel vaa verleKl heb? Haar moeder is dood.
Dat kind. dat zoo hef danste,?je weet welt"'
Juffrouw Fant prevelde iets van Arm schaap,"
overigens sclieen het gehoorde haar geen
belang in te boezemen.
De stilte tusschen hen werd wederom voel
baar hard, tot eindelijk de man het weer ver
brak met den uitroep:
//En nu moet ze naar 't armenweeshuis!"
Toen, dus het ijs gebroken zijnde, vatte hij
moed en ging voort, met een zoozeer bevende
stem, dat zijn vrouw hem verbaasd aankeek:
O Clara, 't is zoo'n lief snoetje van 'n kind,
niet veel grooter dan onze Mie was! 't Is net
onze Mie'. 't zelfde haar, dezelfde kleur fan
oogen; den eersten k«er toen 'k haar zag,
dacht ik. wezenlijk een oogenblik dat onze Mie
bij ons teruggekomen was!"
De bevende stem klo-.k hoe langer hoe zachter,
tot ze eindelijk geheel zweeg.
Maar zij ging voort met naaien; koortsachtig
snel pikte de naald in en uit het harde goed,
doch het, licht der petroleumlamp, dat, op haar
gelaat viel, gaf een zachter waad aan de gespan
nen trekken.
Met het hoofd naar den grond gebogen, de
handen afhangend over de knieën, hernam hij,
als zette hij den gang zijner gedachten luide
voort:
//'t Zou onmenschelijk zijn zoó'n kind naar
't armenweeshuis te sturen. Waarom kan ze
niet hier komen bij ons r"
f eissenlirncli's Feest.
Jozef Israëls schrijft in De Spectator:
De schilder die zulke groote luehtgevaarten
schildert met groene weiden en groote molens,
die een karakteristiek Holland met slooten eu
dijken voor zich zelf heeft uitgevonden, vierde
Maandag j!, zijn vijfenzeventigsten jaardag.
Toen hij zeventig was, was liij nog, zooals hij
dat noemde, te kras om met hem ii gaan spelen;
men had hem een diner aangeboden; dat wilde
hij niet; 1oeu zou men met hem uit visschen
gaan, want hij is een gepassioneerd hengelaar,
maar ook dat wou hij niet; hij moest er niets
va-i heboen en bleef halsstarrig op zijn stuk
s*aan, omdat hij nog een jongman was en vol
strekt geen zeventigjar ge.
Maar toen nu zijn vijfenzeventigste naderde,
zei onze president Mesdag, die ook wat mans is,
uu zal hij er niet zoo gemakkelijk afkomen":
en hij berichtte 01 s dat op dien Maandag, des
namiddags om half drie, een lauwerkrans door
het bestuur van Pulchri aan Weisseubruch zou
\vordeu aangebode".
Als men vijf jaar meer dan zeventig heeft,
wordt de wilskracht misschien al wat zwakker,
eu z;edaar, Weis" stond daar te midden van
zijne familie om zijn lauwerkrans en de hulde
van Pulcitri te ontvan»ea.
Dat waren nu de offi;ieele hooge heeren. En
iedereen durft daar maar niet zoo meeloopen;
daarom kwamen vele viieuden een oogenblik
later en vonden den jubelans, waar? In zijn
atelier, staande, rechtop als een kaars, met den
gloed der jeugd op zijne wangen. Daar stond
hij, omringd door heel en h&lf afgewerkte schil
derijen en teekeuiiigen, teekeniugen zonder einde;
langs de mureii, op de str eleu, op de canapé,
overal lagen teekenmgsn, de grond was er let
terlijk m«e bezaaid.
Al pratende nam men waterverftsekeningen
vau den grond op, die, waren zij belijst, zeer
zeker een goed figuur zouden tmken.
Hij wees ons vaa alle,;; wat, hij voor veertig
jaren gemaakt had en dat, waar hij gisteren nog
mee bezig was. Van onderwerp en opvatting
verschilden zij niet veel, maar buitengewoon
veel in uitvoering. Wat vroegtr mager, klein
eu ne.tj's was, was nu breed en ferm. Uit
muntend vau kleur en van een smeltende
behandeling, die lucht en water zoo goed ver
dragen.
Wij maakten den jubilaris allerlei compli
menten en vooral, dat hij zoo luchtig over zijne
teekeuingen kon iieenloopen ; eu hij verzekerde
ons, dat de meest beloopene het fijnste van
toon waren en door de kunstkoopers het meest
gezocht.
Maar r,u heereu, zeide hij, komt met mij in
de voorkamer om mijn praclitigen lauwerkrans
met champagne te begroeten. Zoo deden wij.
De glazen stonden reeds gereed en werden
boordevol geschonken. EU toen een zijner
viiüuden het g'as opnam, sprak deze:
Weissenbruch ! gij zijt altijd zco bang voor aan
spraken geweest, maar nu zal ik je aanspreken ;
man, houd je glas in de hoogte, ik wenscb, dat
je het nog lang zoo mag volnouden.'' De ju
bilaris gaf hem de hand en zijne tevredenheid
betuigende, zeide hij: //Die speech was kort
en toch extra best; het kan niet beter !"
De feestviering was eenvoudig en vroolijk,
en hoewel zonder praal zonder vertoon, toch
hartelijk genoeg om den eenvoudigen,
talentvollen man te doen gevoelen, dat hij door zijn
vrienden en kunstbroeders steeds hooggehouden
wordt.
Het Kasteel Heest p,
Vermeldden wij een vorijen keer, hier even
in 'tkort, dat den 3n Juli te.i begin zal worden
gemaakt met den. verkoop der tallooze kunst
schatten, siuds vele jaren door de Jonkheeren
van den Bogaerde op hun kasteel Heeswijk.
bijeengegaard, thans zij hier een en ander mede
gedeeld aangaande het kasteel zelf, dat om
meer dan n reden een zekere vermaardheid
heeft verkregen, en zijn verschillende eigenaars ;
om tenslotte terug te keeren tot al het schoous,
dat hier in zoo grooten voorraad aanwezig is,
dat de bezoeker die door de zalen heengevoerd
wordt onmogelijk alles naar waarde kan schat
ten, en men slechts den indruk krijgt van een
enorme collectie, waaronder hier eu daar voor
werpen, die bijzonder de aandac'it trekken.
En hoe wij het ook betreuren, dat een derge
lijke verzameling niet in zijn. geheel blijft-, toch
bleek in zijn tegenwoordigen toestand net kas
teel te klein, orn alle voorwerpen tot hun recht
te doen komen, of zelfs te kunnen bezichtigen,
Het grondtype van het kasteel is, afgeschei
den van de latere bij bouwingen en restauratiën,
verwant aan de ridderverblijven uit de XII en
XIII eeuw. Roudomheeu loopt een breede
slotgracht, en door een ophaalbrug krijgt men
toegang tot den voorburcht, vanwaar een
monumentale brug Baar het slotplein voert, waar
zich het eigenlijke kasteel verheft.
Wel zeker!" barstte juffrouw Fant uit, met
een schrillen lach. Op de manier waarop jij
je leven tegenwoordig doorbrengt, hebben we
nauwelijks genoeg voor twee! En dan zou je
hier een derde in huis willen brengen!"
Hoor eens, Clara," viel hij hier terstond op
in. »De laatste maanden heb ik me toch ver
beterd; is 't niet?"
't Werd hoog tijd!" prevelde ze schamper.
Dat stem ik toe. Maar je weet... je weet
er was niets op me te zeggen, zoolang we onze
Mie nog hadden. Dut heeft me den verkeerden
weg op gebracht. Toen 'k Laar niet meer had,
kon 't me allemaal niets schelen, 'k Was
ellendig ..."
//Eu ik dan?"
Zeker; je was even dol op 't kind als ik,
maar jij beut een brave vrouw geweest, Clara,
en ik ik raakte m'n kop heelemaal kwijt.
't Is zoo. Maar nu, als ze terug kon
komen, ons kind... 'k zou 'n ander man wor
den, alles zou beter gaan. En dit kleine
engeltje hij slikte iets in, dat hem 't gere
gelde spreken scheen te beletten 't is net
onze Mi<"! Als we dat kind bij ons hadden...
Clara, denk eens, (ds ze onze Mietje ooit op
die manier in 't armenweeshuis gedaan hadden . . .
Neen, het >/iaff niet', het kun niet. Vrouw, als
je er in toestemt dat ik haar hier haal, dan
doe ik een gelofte . . .
Poeh, je hebt al zooveel geloften gedaan,"
viel ze hem minachtend in de rede," morgen
ben je weer vergeten."
Ik zweer je, ik zal er tot mijn stervensdag
aan denken. Het kind zal me helpen, 't
zal wezen alsof we onze Mie nooit, verloren
hadden. Ik zal doen, wat die domino wil. Ik
zal teekenen, e» klerk worden op dat kantoor,
en nooit meer met mijn vrienden uitgaan. In
de Ster zullen ie mij niet meer zien."
Nog geen antwoord van haar.
Gaan we even de geschiedenis van dit kas
teel na, dan zien we, dat de eerste bezitter,
waarvan in de annalen melding wordt gemaakt,
Ridder Almericus van Heswic is, omstreeks het
einde der twaalfde eeuw. Na overgegaan te zijn
ia het geslacht Van Benthem, toebehoord te
hebben aan Willem Van der Aa, en achtereen
volgens aan de families Vau der Leek, en Vau
Seveabergen, komt het in 1551 als eigendom
aan de graven van Oost-Friesla:id.
Daar het door zijn zeer gunstige ligging
midden in Brabant, van groot krijgskundig be
lang was, een vrij aanzienlijke legermacht kon
bergen en tevens op een goede versterking aan
spraak mocht maken, schijnen er, volgens een oud
geschrift des tijds door de Staten. Generaal po
gingen aangewend te zijn, om het iu hun be
zit, te krijgen. Volgens die oude documenten,
moet men getracht hebben, er zich als bij ver
rassing meester van te heb'ien willen maken.
Het verhaal luidt dat, kooplieden, die vele
wagens met haring en zout binnen de poort
brachten, zich daar als vermomde soldaten deden
kennen.
De toeleg mislukte echter en het kasteel
bleef nog een eeuw lang het eigendom der gra
ven van Onst-Friesland.
Hierna zien we achtereenvolgens als eigenaars
vermeld de geslachten van 't Serclaes, van
Asperen, Briel, van der Hoeven, en Speelman,
totdat in 1833 bet door aankoop, eigendom
werd van jonkheer AndiéJean Louis baron van
den Bogaerde vau ter Brugge, gouverneur van
de provincie Noord-Brabant.
Enkele keeren maakt ook de Geschiedenis
melding van dit, kasteel; als verblijfplaats
van Frederik Hendrik, bij diens beleg van
's-TIcrtogenbosch in 1029. Zoo ook in 1713
ti en e de preliminaires voor de Vrede te Utrecht
gevoerd werden, terwijl het in 1794 den
Engelschen luitenant Generaal Abercrouibie tot hoofd
kwartier diende, die het echter spoedig aan den
Franschen generaal Pichfgru moest afstaan.
Na de aankoop echter door jonkheer van de
Bogaerde begint het door diens verzamelingen
een geheel aparle vermairdheid te krijgen. Deze
toch, bekend als staatsman en geschiedschrijver
en niet minder als archeoloog, was een hartstoch
telijke verzamelaar. Steeds was hij er op uit,
zijn kasteel, dat tot een waar museum was ge
worden te vullen met alle mogelijke oudheden
die uit een of ander oogpunt belangrijk waren.
Na zijn dood in 1855, traden zijn zonen Jhr.
L. M. C. van den Bugaerde van ter Brugge, en
Jhr. D. T. A. van den Bogaerde van Moergestel
en de Nemelaar in de voetstappen huns vaders en
verrijkten de verzameling met menige antiquiteit
en met menig document. Daar bij de laatsten
aan de zucht tot verzamelen, hun
archeo'ogische kennis wel eens te kort schoot, vinden
we hier nuast voorwerpen van zeer hooge waarde,
ook oudheden van veel minder gehalte.
In lb'J5 overleed de laatste eigenaar Jhr. D.
T. A. van den Bogaerde, algemeen als Jonker
Alber.k bekend, die een testament na liet dat
tot vele verwikkelingen aanleiding gaf, eu eindigde
zooals wij weten met den verkoop der schatten
die zoo liefderijk bij een waren gebracht.
Keeren wij thans terug tot het kasteel ze!f
en zijue kunstschatten, dan zien we, het voor
plein betredend, recht tegenover on?,de ridderzaal,
waar eens de kostbare verzameling wapens de
wanden versierden, en het geheel vulde met
keur van harnassen, wapenrustingen, maliënkol
ders, helmen en schilden, zwaarden en speeren
en rapieren. Waar in het midden stonden de
compleete uitrustingec voor paard en ruiter, en tal
van vlaggen en vaandels, gilden en broederschap
pen vertegenwoordigden. Het was een collectie
zooals men zelden bijeen ziet en die ons het
mubée d' Artillerie te Parijs iu herinnering bracht.
De andere zijden van het voorplein worden
gevormd door een open galerij, waaronder
vele gebeeldhouwde grafsteenen, en aan welks
einde zich eea ronde toren bevindt, die evenals
de galerij uit de tweede helft dezer eeuw
dagteekeuend, een specimen is van leelijke archi
tectuur. In dien toren vindt men de afdeeling
smeedwerk in al zijn onderdeelen vertegenwoor
digd. Even als van alles is hier een zeer groote
hoeveelheid vau kunstig gesmeed ijzerwerk en
fraaie proeven van het koperslagersgilde. Heng
sels en scharnieren, sloten ea sleutels geven
hier een beeld van de metaalbewerking van
vroeger jaren.
Tegenover de hier boven gemelde open galerij,
verheft zich het kasteel, dat van deze zijde
gezien zeer goed den indruk weergeeft, van een
IJ-e eeuwsch bouwwerk.
De voorhal binnentredend, waar het vreemde
lingen-boek wijst op de talrijke bezoekers, die
van heinde en ver kwamen om deze schatten
te bewonderen, zien we tal van min of meer
fraaie marmeren beelden, en fresco's; een breede
deur geeft vervolgens toegang tot een daar
achter gelegen zeer groote zaal, die door hooge
ramen met gebrand glas een mysterieus licht
ontvangt. In deze kamer bevinden zich antiqui
teiten van allerhande soort, en vau zeer ver
schillend karakter. Rijk gebeeldhouwde kasten
zijn gevuld met oude kerksieraden en fraai
En hij pleitte op nieuw:
Clara! ze is even oud! Toe, ga eens mee,
en zie zelf... voel het aan je hart, of 't niet
ons kleine Mie is, die ons teruggegeven wordt ...
»Ik kan nu niet weg. Ik moet die voering
er nog inzetten, 't Is zoo klaar. Ga jij maar."
Hij zei geen woord meer. Hij wachtte ge
duldig tot ze haar werk af had, en toen ze, al
brommende, opstond en haar hoed opzette, rees
ook hij van zijn stoel en ging mee.
Zij liepen denzelfden weg, dien hij zooeven
gekomen was, de Turnivalstraat, toen het, hofje
ie, de trap op, tot ze 't kamertje binnentraden,
bij 't kind.
Ze ijlde terstond op Fant aan; doch hij was
slim, bij was politiek; zoodra juffrouw Fant
gehoor gegeven had aan de uitnoodiging van de
juffrouw om te gaan zitten, zette hij de kleine
op haar schoot.
Zijn vrou-w streek half afgetrokken met de hand
over het blonde kopje, en tuurde lang in het
fijne gezichtje en in de blauwe oogen, die met
kinderlijke verbazing haar in het afgetobde
gelaat staarden; toen drukte ze het kleine
schepseltje eensklaps aan haar borst en begon
bitter te schreien. De andere vrouw was zoo
dwaas óók te gaan schreien, spoedig was er
geen droog oog meer in de kamer, behalve
Mr. Fant's oogen, daar hij aanhoudend met de
mouw van zijn jas stond te vegen. Hij haalde
eeu hoedje en manteltje van een kapstok,
een manteltje zóó klein, dat hij het nauwelijks
met twee handen te gelijk kon vasthouden, hij
hielp het haar aantrekken, en wilde haar op den
arm nemen om haar naar huis te dragen, doch
zijn vrouw duwde hem op zij, met een uitdagend:
Laat dat kind maar aan mij over! Jij laat
het stellig vallen."
En in haar armen bracht zij den nieuw ge
vonden schat huiswaarts.